Vrouwen die abortus willen zijn er niet bij gebaat om abortus uit het strafrecht te halen. Abortus kan, ook met artikel 296, betoogt Diederik van Dijk.
BNN/VARA en het Humanistisch Verbond hebben de handen ineen geslagen om abortus via een burgerinitiatief uit het Wetboek van Strafrecht (WvSr) te krijgen. Onverstandig, juist omdat abortus niet zomaar iets is. Nu staat in artikel 296 WvSr dat het beëindigen van een zwangerschap strafbaar is, tenzij dit gebeurt door een arts in een ziekenhuis of kliniek met een vergunning. Het burgerinitiatief heeft inmiddels voldoende handtekeningen om parlementaire behandeling af te dwingen. De grootste klacht luidt dat abortus gezondheidszorg is en geen criminele daad. Toch zag de wetgever ooit reden om abortus in het strafrecht te houden. Geldt dit niet meer?
Door abortus geheel te scharen onder de gezondheidszorg vergeet men wat abortus zo anders maakt dan de reguliere geneeskunde. Binnen de geneeskunde draait het voornamelijk om het beter maken van mensen of leed te verzachten. De aard van een levensbeëindigende behandeling valt buiten de sfeer van ‘normaal medisch handelen’. Daarom zijn euthanasie en abortus niet onderhevig aan de civielrechtelijke regels van de geneeskundige behandelovereenkomst maar vallen ze onder de Wet toetsing levensbeëindiging (Wtl) en de Wet afbreking zwangerschap (Wafz). En in die laatste wet wordt niet in dezelfde bedekte termen over leven gesproken zoals de pro-abortusbeweging geregeld doet, bijvoorbeeld over ‘klompje cellen’ of ‘zwangerschapsproduct’. De wetgever spreekt bewust over ‘ongeboren leven’.
Beschermen
Bij invoering van de Wafz besloot de wetgever tot behoud van artikel 296 om vrouwen te blijven beschermen tegen illegale abortussen uitgevoerd door artsen of niet-artsen, aldus de memorie van toelichting. Onbedoeld helpt het schrappen van artikel 296 zwangere vrouwen dus allerminst. Wie baat hebben bij afschaffing zijn kwaadwillende of kwakzalvende individuen en artsen die bij het uitoefenen van hun beroep last hebben van de druk die dit wetsartikel op hen legt. Daarnaast zegt de memorie van toelichting dat de wetgever met het behoud van artikel 296 onderstreept welke waarde hij toekent aan de bescherming van ongeboren leven.
Wie artikel 296 wil schrappen moet dus twee dingen bewijzen: dat het leven van vrouwen zonder de bescherming van deze wet niet slechter wordt én dat ongeboren leven niet bestaat of geen bescherming verdient. Niets daarvan is terug te vinden in het burgerinitiatief. Men spreekt over de betuttelende werking van het idee dat abortus strafbaar is. Dat terwijl artikel 296 niet gaat over de strafbaarheid van vrouwen. Ook dát blijkt uit de overwegingen van de wetgever, die stelt dat ‘het wetsontwerp een einde maakt aan de strafbaarstelling van de vrouw’.
Niet alleen zorg
Natuurlijk is abortus tot op zekere hoogte gezondheidszorg. Er komen medische instrumenten bij kijken, gehanteerd door bevoegde artsen. Maar als daarmee alles is gezegd, is euthanasie ook gezondheidszorg. Dat is evengoed een medisch proces, maar daarmee is het nog niet volledig te vatten binnen de kaders van de gezondheidszorg.
Door te doen alsof abortus geen morele implicaties met zich brengt, sluiten voorstanders hun ogen voor de werkelijkheid. Iedereen snapt dat abortus een ingrijpende keuze is die de vrouw maakt over haar toekomst, die van de verwekker en van het kind dat z’n toekomst verliest.
Voorstanders van abortusrechten moeten toch erkennen dat artikel 296 geen wezenlijke belemmering opwerpt voor de toegang tot abortus? Hopelijk mengen kritische voorstanders van abortusrechten zich in deze discussie. Wie beseft wat bij een abortus op het spel staat, denkt niet licht over de rol van het strafrecht. Wie erkent dat bij abortus een mens-in-ontwikkeling wordt gedood, beseft dat abortus haar plek in het strafrecht moet behouden. Vrouwen én ongeboren kinderen verdienen dat.
Dit opiniestuk verscheen in het dagblad Trouw en is met toestemming van de auteur hier overgenomen. Het originele artikel is hier te vinden.