Home » Gastbijdrage » Volgde Comrie ideeën Newton na?

Volgde Comrie ideeën Newton na?

Alexander Comrie promoveerde in 1734 te Leiden. Verrassend genoeg in de filosofie, waarbij de toen moderne newtoniaanse natuurfilosofie een plek kreeg in de stellingen. Dit verdient het om onder het stof vandaan gehaald te worden.

De befaamde Willem Jacob ’s Gravesande (1688-1742) was de leermeester van Alexander Comrie (1706-1774). Bron: Wikipedia.

In de eerste helft van de achttiende eeuw zien we in de natuurwetenschap de toenemende invloed van Isaac Newton. Die bepleitte een methode van natuuronderzoek waarin sterk de nadruk gelegd werd op de waarnemingen en waarbij bovendien de wiskunde een fundamentelere plaats kreeg dan voorheen. Hij is vooral bekend door zijn wet van de zwaartekracht (”Principia”, 1687), waaraan alle bewegingen in het heelal zouden gehoorzamen.

De Leidse universiteit was de eerste in ons land waar Newtons denkbeelden openlijk gepropageerd werden. In 1717 werd Willem Jacob ’s Gravesande er benoemd tot hoogleraar in de wiskunde en astronomie, met als gevolg dat het onderwijs in de natuurwetenschappen grondig vernieuwd werd. Reeds in 1720 gaf hij een leerboek in het Latijn uit: ”Wiskundige beginselen van de natuurkunde, bevestigd door experimenten, ofwel inleiding in de newtoniaanse filosofie”. Dat werd diverse malen herdrukt en vertaald.

Leermeester

Het was deze hoogleraar bij wie Comrie op 5 oktober 1734 promoveerde op een ”Filosofisch proefschrift over het fundament van de moraal en de natuur van de deugd”, waarmee hij „de titel van meester in de vrije kunsten en de graad van doctor in de filosofie” behaalde. Het blijft onduidelijk waarom Comrie na een studie van bijna vier jaar in Groningen alsnog naar Leiden vertrok en daar voor zijn promotie een onderwerp uit de filosofie koos. In elk geval was de Leidse alma mater de topuniversiteit van de Republiek, die de beste hoogleraren naar zich toe wist te trekken.

Volgens de collegeroosters doceerde de internationaal befaamde ’s Gravesande in 1733 en 1734 kosmografie, praktische astronomie en experimentele natuurkunde. Later in het jaar 1734 ook ”fundamenta officiorum”, zoiets als de grondslagen van een plichtethiek. Dat laatste was een gevolg van de uitbreiding van zijn onderwijsterrein na een benoeming op 12 juli 1734 tot hoogleraar in de „gehele filosofie”, een jaar nadat Comrie in Leiden was ingeschreven (10 juli 1733). Via het onderwijs van zijn „voortreffelijke leermeester en promotor” zal hij daar kennisgemaakt hebben met diens filosofische positie, met name op het gebied van de natuurwetenschappen, maar ook wat betreft de logica, ethica en metafysica.

Volgeling?

Na de tekst van de dissertatie, die slechts zeventien bladzijden telt, volgen er ”Annexa”, 25 stellingen over diverse filosofische onderwerpen: over God (1-6), over materie, geest, lichaam, zonde (7-14), over natuurwetenschap en natuurfilosofie (15-23) en over cartesiaanse grondbeginselen (24-25).

Hier vestig ik de aandacht op de stellingen 15, 16, 17, 20 en 23, omdat ze te maken hebben met de ”newtoniaanse filosofie”. Ik geef ze in vertaling:

15. In de fysica, waar de natuurverschijnselen door middel van oorzaken moeten worden verklaard, mogen geen oorzaken worden toegestaan dan die waar zijn en voldoen ter verklaring van de verschijnselen.

16. Het wezen van een lichaam bestaat in ondoordringbare uitgebreidheid.

17. Een lichaam is deelbaar tot in het oneindige.

20. Newtons systeem over de kleuren is volkomen in overeenstemming met de experimenten.

23. Zwaarte is een natuurwet.

Stelling 15 is in zoverre opmerkelijk dat deze ontleend is aan Newton, die aan het derde hoofddeel van zijn Principia drie „regels van filosoferen” vooraf liet gaan. De eerste regel luidt: „Men moet niet meer oorzaken van natuurlijke dingen aannemen dan die waar zijn en voor de verklaring van de verschijnselen voldoen.” Dat houdt uiteraard verband met zijn insteek om zowel verschijnselen op aarde als planeet- en komeetbewegingen te verklaren vanuit één oorzaak: de zwaartekracht. ’s Gravesande heeft de eerste regel letterlijk overgenomen en Comrie geeft in stelling 15 een weergave in ten dele eigen bewoordingen.

In stelling 16 keert hij zich gedeeltelijk tegen Descartes, voor wie materie en uitgebreidheid (ruimtelijkheid) identiek zijn: de eigenschappen van een stoffelijk lichaam zijn uitsluitend bepaald door geometrische eigenschappen. Newtonianen bestrijden dit en noemen ook ondoordringbaarheid en deelbaarheid als wezenlijke kenmerken. Comrie noemt deelbaarheid niet apart, want volgens zijn promotor was deze eigenschap een rechtstreeks gevolg van de uitgebreidheid.

Stelling 17 is woordelijk terug te vinden in ’s Gravesandes leerboek. Newton en de meeste van zijn volgelingen nemen echter het bestaan van atomen aan. Dat betekent: ook al kun je vanuit een wiskundig standpunt een lichaam oneindig vaak delen, in de fysische werkelijkheid zul je al delend uiteindelijk stuiten op ”ondeelbaarheden”, de atomen. Omdat er voor het bestaan van deze kleinste deeltjes geen doorslaggevend empirisch bewijs is, laat ’s Gravesande zich daarover ook niet uit en poneert hij vanuit de wiskunde dat materie oneindig deelbaar is. Comrie sluit zich blijkbaar hierbij aan.

Stelling 20 betuigt instemming met Newtons positie dat wit licht bestaat uit de bekende zeven kleuren van de regenboog. Diens stellingname berust vooral op experimenten met prisma’s (”Opticks”, 1704). De gangbare opvatting dat wit licht enkelvoudig is en kleuren samengesteld zijn, wordt door Newton omgekeerd. ’s Gravesande legde een en ander grondig uit in zijn leerboek. Hij overtuigde blijkbaar ook zijn student Alexander Comrie ervan dat Newtons kleurentheorie afdoende door experimenten bewezen is.

Stelling 23 is de kortste en bij uitstek newtoniaans: het verschijnsel van de zwaarte is een universele wetmatigheid, die overal in de kosmos geldt. De vraag of Comrie hiermee het newtoniaanse wereldsysteem in zijn totaliteit aanvaardt, is moeilijk te beantwoorden. Het was wel het systeem waarin hij door ’s Gravesande onderwezen is. Daar hoort ook bij dat de aarde om de zon draait. De beknoptheid van de stelling laat geen duidelijke conclusies toe, temeer –en dat geldt alle stellingen– omdat moeilijk is na te gaan wat het aandeel van ’s Gravesande is.

Modern

Er blijven wat deze stellingen betreft de nodige vragen over, met als centraal probleem in hoeverre Comrie daarin het newtoniaanse gedachtegoed accepteerde en verdedigde. Was hij misschien uiteindelijk niet meer dan de pen van zijn promotor? Het vraagteken in de titel van deze bijdrage moet helaas blijven staan. Het is echter wel zaak dat Comriedeskundigen zich realiseren dat ‘hun’ theoloog aan de voeten van de gevierde hoogleraar ’s Gravesande gezeten heeft. Daar kon hij de modernste natuurwetenschappelijke inzichten horen en geïllustreerd zien aan de hand van collegeproeven in het Leidse ”theatrum physicum”.

Dr. De Pater heeft al eerder over het proefschrift van Comrie geschreven. Dit artikel is hier te vinden.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Pater, C. de, 2025, Volgde Comrie ideeën Newton na?, Reformatorisch Dagblad 54 (252): 20-21 (artikel).

Archieven