Doopinschrijving van Willem van Meerten (1792-?)

Hierboven wordt de doopinschrijving van Willem van Meerten (1792-?) weergegeven.1 Hij werd gedoopt op 29 april 1792 in de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente van Zoelen. Willem was een zoon van Cornelis van Meerten (±1755-1819) en Aletta van Elst (±1753-1828). Hij was geboren op 27 april 1792. Getuige was Cornelis, de vader van de dopeling.

Voetnoten

Doopinschrijving van Cornelis van Meerten (1789-1862)

Hierboven wordt de doopinschrijving van Cornelis van Meerten (1789-1862) weergegeven.1 Hij werd gedoopt op 25 december 1789 in de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente van Zoelen. Cornelis was een zoon van Cornelis van Meerten (±1755-1819) en Aletta van Elst (±1753-1828). Hij was geboren op 22 december 1789. Getuige was Cornelis, de vader van de dopeling.

Voetnoten

Doopinschrijving van Aaltje van Meerten (1787-1821)

Hierboven wordt de doopinschrijving van Aaltje van Meerten (1787-1821) weergegeven.1 Zij werd gedoopt op 28 januari 1787 in de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente van Zoelen. Aaltje was een dochter van Cornelis van Meerten (±1755-1819) en Aletta van Elst (±1753-1828). Zij was geboren op 27 januari 1787. Getuige was Cornelis, de vader van de dopeling.

Voetnoten

Doopinschrijving van Teunis van Meerten (1785-1848)

Hierboven wordt de doopinschrijving van Teunis van Meerten (1785-1848) weergegeven.1 Hij werd gedoopt op 5 juni 1785 in de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente van Zoelen. Teunis was een zoon van Cornelis van Meerten (±1755-1819) en Aletta van Elst (±1753-1828). Hij was geboren op 30 mei 1785. Getuige was Cornelis, de vader van de dopeling.

Voetnoten

Doopinschrijving van Jacob van Meerten (1782-1848)

Hierboven wordt de doopinschrijving van Jacob van Meerten (1782-1848) weergegeven.1 Hij werd gedoopt op 14 juli 1782 in de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente van Zoelen. Jacob was een zoon van Cornelis van Meerten (±1755-1819) en Aletta van Elst (±1753-1828). Hij was geboren op 4 juli 1782. Getuige was Cornelis, de vader van de dopeling.

Voetnoten

Het geslacht ‘Van Meerten’ in de Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe – Deel 23: Signaat van Ontzating en Oppositie

In 2007 promoveerde dr. Peter D. Spies aan de Theologische Universiteit Apeldoorn op een belangrijke studie naar de classis van Tiel. De titel van zijn proefschrift luidt ‘De classis van Tiel 1579-1816: De gereformeerde kerk in de Nederbetuwe in het spanningsveld van politieke machten en maatschappelijke veranderingen’.1 Daarna heeft dr. Spies ook niet stilgezeten en heeft hij diverse gerichtelijke transcripties en ander transcriptiewerk uitgegeven. Zo ook de ‘Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe’. We hopen de komen de tijd, als de Heere het leven en de gezondheid geeft, deze transcripties door te nemen op zoek naar stamgenoten. Het betreft vooral individuen met de achternaam ‘Van Meerten’ of aangetrouwde leden van deze familie. Als het gaat om de vrouwelijke lijn nemen we, gewoontegetrouw, alleen de kinderen en aan die kinderen aangetrouwde gezinsleden (dus man of vrouw) mee. Na verloop van het genealogisch onderzoek is het mogelijk dat dit artikel wijzigingen ondergaat, bijvoorbeeld als wordt ontdekt dat naam X of Y ook tot (afstammelingen van) dit geslacht behoort. Hieronder de bestudering van het eenentwintigste deel.2

Dr. Spies geeft aan dat dit drieëntwintigste deel met name in de beginperiode een aantal bezatingen bevat, ‘maar voor het overige vooral ontzatingen, opposities, uitleidingen, protesten tegen veiligen, verpachtingen, verkopingen enz., dus een veelheid aan onderwerpen’. Dit heeft volgens Spies alles te maken met de rechtspraak van die tijd. De auteur geeft aan dat het boek volledig en bevat het slechts een klein gedeelte van alle zaken. In dit boek komen enkele telgen uit het geslacht Van Meerten voor.

Jan van Meerten

Op 6 december 1687 (pagina 12) komen we Jan van Meerten tegen die ontzating gedaan heeft tegen Gijsbert van Zijl. Om welke Jan het gaat wordt niet direct duidelijk.

”#Ontsatinge#
Den 6e decembris heeft Jan van Meerten ontsantinge gedaan tegens zoodane besatinge als Gijsbert van Zijl op zoodane appelen, als hij sustineert Dirck Wouters toe te koomen, heeft geïntenteert.”

Gerrit, Anthonis en Peter van Meerten

Op 1 november 1706 (bladzijde 62) komen drie Van Meertens voor bij een ontzating. Om wie het hier gaat wordt niet duidelijk. Mogelijk is ‘Peter’ dezelfde als degene die met Jantje van Lienden getrouwd is.

”Gerrit, Anthonis en Peter van Meerten hebben ten allen regten ontsaetingh gedaen tegens soodaene nulle besaetingh als Gerard van Westrenen op haerlieder persoonen heeft geïntenteert, den 1 november 1706.”

Dirck van Meerten

De laatste Van Meerten die we tegenkomen in dit boek is Dirck van Meerten. Deze Dirck was een zoon van Jacob van Meerten (1648-?) en Hendersken van Roothuijsen (?-?).3 Hij komt op 27 september 1735 (bladzijde 131) en op 11 februari 1736. Het gaat over de erfenis van Rutger Francken, de eerste man van Gerritje de Koningh. Rutger was eerder getrouwd geweest met Caetje van Ommeren en had drie kinderen bij haar gekregen. Na het overlijden van Caetje hertrouwde Rutger met Gerritje. Nadat Rutger overleden was, hertrouwde Gerritje met Dirck van Meerten.4 Hieronder, met dank aan dr. Spies, de transcriptie. Resp.:

”#Gerrit de Koning#
Dirck van Meerten, als man en momboir sijner huijsvrouw Gerritje de Koningh, voormaals weduwe van Rutjer Francken, heeft op den 27 september 1735 onder de gewoonlijcke clausullen ontsaetinge gedaan teegens de besaetinge als Theodora en Lijsbeth Francken, meerderjarige kinderen van van saliger Rutjer Francken en Caetje Teunisse van Ommeren, in leeven eghteluijden, en Jan Gerritse van Ommeren als oom en bloedtmomboir van Dirck Francken, onmundige soon van gedagte egteluijden, den 19 augustij 1735 op de gereede goederen als geseijde Rutjer Francken heeft naergelaaten en bij de ontsetterse souden werden gepossideert, en wel in specie op huijs, hof en boomgaert onder Ommeren aghter de kerck geleegen, geïntenteert. Doet meede ontsaet voor alle kosten en schaaden met reght. Registratum den 27 september 1735.”

“Dirck van Meerten en Gerritje de Koningh, mitsgaders de voogden van de onmundige kinderen van Rutjer Francke ter eerstere he bij voorzeijde Gerritje de Koningh verweckt, hebben ontsaatinge tegens de besaetinge van Simon Laets van den 23 januarij 1736 op der ontsetteren reede en ongereede goederen geïntenteert. Vermogens ontsaet van den 20 februarij 1736. Registratum eodem die.”

Cornelis van de Sand

Tenslotte komt Cornelis van der Sand voor. Hij was hertrouwd met Maria van Meerten, na het overlijden van Petronella van Roothuijsen. Petronella was na het overlijden van Adriaen van Meerten namelijk hertrouwd met Cornelis. Het gaat om een ontzating van 21 november 1740 (bladzijde. 137).

”Cornelis van de Sand doet ontsating tegens sodaene besating als Teunis van Eck in dato den 21 november 1740 op sijn gereed heeft gedaan. Vermogens acte van den 25 november 1740. Registratum eodem die.”

Voetnoten

Johannis van Meerten, een zwangere vrouw met een ongebonden levenswijze en een dode en in de tuin begraven baby

In 2019 verscheen het tweeëntwintigste deel in de zogenoemde ‘Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe’. Een goudmijn voor historici en genealogen. In dit tweeëntwintigste deel komt Johannis van Meerten en een zwangere vrouw met een ongebonden levenswijze voor, die haar zwangerschap bedekt wilde houden en haar uiteindelijk dode baby wilde verstoppen in de tuin van Johannis en zijn vrouw. Omdat het om een groot stuk gaat, is hieronder de transcriptie als apart artikel weergegeven. Deze sententie werd op een bijzondere gerichtsdag in de ambtskamer van Tiel uitgeschreven op 29 september 1802.1

Transcriptie

Deze transcriptie komt, met dank aan dr. P.D. Spies, uit de in voetnoot 1 genoemde bron.

”Sententie.

Gezien bij den landgerichte des Ambts Nederbetuwe de ticht of klagte crimineel geëxhibeerd en overgegeven uijt naam en vanwegens Nicolaas Herbertus van Gijtenbeek, richter van gemelde Ambt, ratione officii klager ter eenre op en tegens Woutrina van Maurik, huijsvrouw van Hendrik Borman, volgens haare confessie geboortig van Rhenen en oud omtrent 32 jaaren, beklaagde en gedetineerde ter andere zijde en daartegens geëxamineerd het andwoord namens de beklaagde ingediend met alle schijn en beschijd hinc inde geappliceerd, waarbij gebleken is:

Dat beklaagde bevoorens gewoond heeft te Rhenen en aldaar gehuwt is geweest met eenen Hendrik Borman, uit welken echt twee kinderen verwekt zijn.

Dat beklaagde zederd den jaaren 1795 van gemelden haaren man verlaaten zijnde, zich aan een ongebonde levenswijze en zonder dat haar huwelijk naar behooren was gedissolveerd in een strafbaare bijwooning met zekeren Gijsbert Puijk verkeerd heeft, hetwelk zo verre gegaan is, dat beklaagde in den jaare 1799 van een dogter is verlost geworden, waarvan het gevolg geweest is, dat beklaagde met haaren boeleerden voornoemde Gijsbert Puijk te Rhenen gevat en wegens haar continueel zedeloos leeven op den 9 september 1800 door den raad van rechtspleging dier stad gecondemneerd is tot bannissement uit de stad Rhenen en jurisdictie van dien voor den tijd van twee jaaren.

Dat beklaagde te dier tijd reeds voor de twede maal in overspel bezwangerd, ingevolge van dit vonnis den 11 september van dat jaar over de revier den Rhijn buiten het gebied der stad Rhenen gezet zijnde, op verzoek van haaren broeder in huis is opgenomen bij Johannis van Meerten op de Middelwaard onder Kesteren tusschen de Marsch en den Rhijn onder de jurisdictie dezes Ambts gelegen.

Dat beklaagde schoon geensins onbewust dat reeds verre in haare zwangerheid gevorderd was, zulks echter geduurende haare detentie te Rhenen heeft ontkend en bij die ontkenning is blijven persisteren alle die tijd dat bij gemelden Johannis van Meerten inwoonde, niettegenstaande haare steeds toenemende lijvigheid en dikte het tegendeel aanduide.

Dat beklaagde niet slegs haare zwangerheid verborgen gehouden en geene de minste voorberijding van kindergoed gemaakt, maar ook daarover door meergemelde Johannis van Meerten en zijn vrouw twee dagen voor haare bevalling onderhouden zijnde, hunlieden door ontzettende vloeken en verwenschingen van het tegendeel heeft getragt te verzekeren, betuigende onder andere dat zo ’t waar was, dat zij kraamen moest, zij mogt lijden stom, lam, blind en doof te worden. Hebbende beklaagde zelfs bij deze gelegendheid onder het opnemen en uitdrinken van een kopje of schotelje thee tegens Johannis van Meerten gezegt: “Zo gij mij niet geloven wildt, dan zuip ik den duivel in mijn ziel” of diergelijke woorden in substantie.

Dat beklaagde vervolgens op den 11 october, zijnde de dag van haaren verlossing, nog steeds haare zwangerheid heeft verborgen en wel zodanig, dat zij op verzoek van de vrouw van Johannis van Meerten in den tuin boerekool heeft gaan snijden met sig nemende een ledigen emmer, terwijl dukgenoemde Johannis van Meerten en zijne vrouw op de deel op in ’t agterste gedeelte van hun huis vertoevden.

Dat beklaagde vervolgens op de deel of het agterhuis, alwaar Johannis van Meerten en zijne vrouw zich bevonden, gekomen zijnde en daar ter plaatze de nog teruggeblevene nageboorte uit haar lichaam ontlast hebbende, gepoogt heeft die onder eenige stroo en kaf te verbergen, om zodoende het gebeurde bedekt te kunnen houden.

Bij welk opzet de gevangenen is blijven volharden, zelfs toen aan haar door Johannis van Meerten en zijn vrouw de blijken haarer misdaden voor oogen wierden gebragt, als wanneer de beklaagden de door haar ontlaste stof aan geheel andere oorzaaken dan aan het gevolg der kraam beschreev.

Dat Johannis van Meerten en zijn vrouw hierop bevonden hebbende, dat aan de nageboorte, welke de beklaagde was kwijtgeraakt nog een gedeelte der navelstreng vastgehegt was, zonder dat zich eenig blijk van afbinding daar vertoonde, eerstgemelde, alnu volkomen overtuigd dat beklaagde een kind ter waereld gebragt had, zich naar buiten begeven heeft om dat kindje te zoeken.

Bij welke gelegenheid Johannis van Meerten aan de zuijdzijde van het huis tusschen een meit lies of strooisel en een knootwillig een plas versch geronnen bloed heeft zien liggen, terwijl in een hoek van den hof het kindje vond, liggende hetzelve levenloos naakt voorover met ’t hoofd en de schouders onder de aarde bedolven, zodat niets dan een gedeelte van den rug van de schouders af gerekend en de beenen zigtbaar waaren.

Dat Johannis van Meerten hiervan aan zijn vrouw kennisgegeven en zich met haar bij de beklaagde vervoegd hebbende aan dezelve ten aanhooren van zijne vrouw gezegd heeft, dat hij haar kind dood had vinden liggen met het hoofd in de grond gestopt.

Waarop de beklaagde volgens de beëedigde getuigenisse van Johannis van Meerten en zijn vrouw aan gemelde persoonen zoude verklaard hebben, dat zij het kind in de grond had gestopt en zij daarover aan hunlieden vergiffenis verzogt.

En ook ten aanhooren van gemelde persoonen en aan Gerrit van Doesburg zoude gezegd hebben: “Och lieve Gerrit, vergeeft ’t mij, ik zal het kind uit de grond gaan haalen en ’t afwasschen en legt mij dan maar te bed, dan zullen wij zeggen, dat ik van een dood kind in de kraam ben gekomen”.

Dat eenige tijd hierna beklaagde, terwijl haare broeder bij Johannis van Meerten in huis was gekomen en deze een der geslooten deuren geopend had, uit het huis naar buiten geloopen is, gevolgd wordende door Johannis van Meerten voornoemt, welke nogtans door beklaagdens broeder tegengehouden en daardoor verpligt wierd eene kortere weg in te slaan om de beklaagde te agterhaalen.

Dat beklaagde intusschen is voorgeloopen en aan de Spees, even boven de nieuwaagelegde batterij, zich in den Rhijn heeft gestort in het gezigt van verscheidene persoonen, door wiens hulp echter uit het water gehaald en aan den oever gebragt is, zijnde alstoen geheel buiten kennis.

Zoodat beklaagde met het sterkste opzet de grootste moedwilligheid en onder het bezigen der ijsselijkste vervloekingen en verwenschingen getragt heeft haar zwangerheid en ook werkelijk volbragte verlossing te bedekken en te ontkennen, en bij die ontkenning tegens de vermaaningen en overtuigingen van onderscheidene persoonen aan met de meest mogelijke hartnekkigheid is blijven volharden om langs dien weg zich op eene bedekte dog hoogst strafbaare wijze van haar kind, de twede vrugt van haar overspelig leven, bij deszelvs geboorte te ontdoen en alzo de waereld te bedriegen en de justitie te misleiden.

Dat alhoewel dezen gerichte niet voldoende gebleeken is, dat des beklaagdens kind werkelijk geleeft heeft en ingevolge attest van den medicinae doctor M.J. van Kampen en chirurgijn Johan Georg Wilhelm Langguth, examinateurs van het lijkje geene voldoende tekenen aan hetzelve gevonden zijn om daaruit op solide gronden te konnen declareren, of gemelde kindje eene geweldigen dan eene natuurlijke dood gestorven zij.

Dat ook niet met naar regten voldoende bewijzen is daargedaan, dat de beklaagde zelve haar lijkje onder de aarde gestopt en bedolven heeft, beklaagde desniettemin volgens menigvuldige indiciën zeer suspect is aan het pleegen van eene execrabele en verfoeijelijke kindermoord.

Al hetwelk zijn zaken die in een land alwaar regt en justitie vigeert niet kunnen nog mogen geleden, maar anderen ten exempel en afschrik ten strengste behooren gestraft te worden. Die van den landgerichte voornoemt gelet hebbende op het gunt voorschreven en waarop ter materie dienende verder te letten stonde, in naam des Bataafsche volks doende regt, condemneren de beklaagde en gedetineerde om gebragt te worden ter plaatze daar men gewoon is binnen deze Ambte criminele justitie te doen, aldaar aan een paal gebonden en strengelijk gegeesselt te worden. Verder om gedurende den tijd van twintig agtereenvolgende jaaren binnen het tugthuis van dit voormalig gewest ofte van het departement Gelderland te worden geconfineerd, ten einde aldaar met haar handen arbeid den kost te winnen. Dezelve voorts na expiratie van dien tijd haar leven lang bannende uit desen alingen Ambte op poene van nadere dispositie in val dezelve daar wederom mogt binnenkomen ofte bevonden worden. Alle ’t met meerdere condemnatie van de beklaagde en gedetineerde in de kosten en missen van justitie. Actum den 29 september 1802 en gepronuntierd en geëxecuteerd den 4e october 1802. Was getekend, Johannes Dijckmeester gerigtsschrijver.”

Voetnoten

Het geslacht ‘Van Meerten’ in de Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe – Deel 22: Crimineel Signaat 1765-1802

In 2007 promoveerde dr. Peter D. Spies aan de Theologische Universiteit Apeldoorn op een belangrijke studie naar de classis van Tiel. De titel van zijn proefschrift luidt ‘De classis van Tiel 1579-1816: De gereformeerde kerk in de Nederbetuwe in het spanningsveld van politieke machten en maatschappelijke veranderingen’.1 Daarna heeft dr. Spies ook niet stilgezeten en heeft hij diverse gerichtelijke transcripties en ander transcriptiewerk uitgegeven. Zo ook de ‘Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe’. We hopen de komen de tijd, als de Heere het leven en de gezondheid geeft, deze transcripties door te nemen op zoek naar stamgenoten. Het betreft vooral individuen met de achternaam ‘Van Meerten’ of aangetrouwde leden van deze familie. Als het gaat om de vrouwelijke lijn nemen we, gewoontegetrouw, alleen de kinderen en aan die kinderen aangetrouwde gezinsleden (dus man of vrouw) mee. Na verloop van het genealogisch onderzoek is het mogelijk dat dit artikel wijzigingen ondergaat, bijvoorbeeld als wordt ontdekt dat naam X of Y ook tot (afstammelingen van) dit geslacht behoort. Hieronder de bestudering van het eenentwintigste deel.2

Het tweeëntwintigste deel ‘behelst enkel criminele zaken, met name de sententies en de dagvaardigingen, de zogenoemde edictale citaties of indagingen die driemaal werden afgekondigd’. Volgens dr. Spies kan hieruit ‘geen zicht worden verkregen op de criminele rechtspraak, daar de ‘kleinere’ criminele zaken gewoon in het gerichtssignaat werden aangetekend’. Spies geeft aan dat het onduidelijk is waarom er een apart crimineel signaat naast het gewone gerichtssignaat is aangelegd. Het boek is bovendien erg onvolledig, ‘bij de rechtszittingen wordt regelmatig niet beschreven wie er aanwezig waren’. Voor zover ik het nu kan zien komt er in dit deel slechts één telg van het geslacht Van Meerten voor.

Johannis van Meerten

Op bladzijde 204-206 komt ene Johannis van Meerten voor. Omdat dit een uitgebreid stuk is, heb ik het als apart artikel opgenomen op deze website. Voor de tekst verwijs ik u daarom naar dit artikel. Het gaat over Johannis van Meerten, een zwangere inwonende vrouw met een ongebonden levensstijl en een dode, half in de tuin begraven baby.3 Wie deze Johannis was en hoe hij verwant was aan de andere Van Meertens is mij (nog) niet bekend.

Voetnoten

Het geslacht ‘Van Meerten’ in de Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe – Deel 21: Gerichtssignaat Bank Zoelen 1661-1733

In 2007 promoveerde dr. Peter D. Spies aan de Theologische Universiteit Apeldoorn op een belangrijke studie naar de classis van Tiel. De titel van zijn proefschrift luidt ‘De classis van Tiel 1579-1816: De gereformeerde kerk in de Nederbetuwe in het spanningsveld van politieke machten en maatschappelijke veranderingen’.1 Daarna heeft dr. Spies ook niet stilgezeten en heeft hij diverse gerichtelijke transcripties en ander transcriptiewerk uitgegeven. Zo ook de ‘Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe’. We hopen de komen de tijd, als de Heere het leven en de gezondheid geeft, deze transcripties door te nemen op zoek naar stamgenoten. Het betreft vooral individuen met de achternaam ‘Van Meerten’ of aangetrouwde leden van deze familie. Als het gaat om de vrouwelijke lijn nemen we, gewoontegetrouw, alleen de kinderen en aan die kinderen aangetrouwde gezinsleden (dus man of vrouw) mee. Na verloop van het genealogisch onderzoek is het mogelijk dat dit artikel wijzigingen ondergaat, bijvoorbeeld als wordt ontdekt dat naam X of Y ook tot (afstammelingen van) dit geslacht behoort. Hieronder de bestudering van het eenentwintigste deel.2

Het gaat hier om zowel criminele als civielrechtelijke zaken die beknopt worden weergegeven. “Het boek is erg onvolledig. Dit zal met name komen omdat in de beschreven periode veel zaken in aparte dossiers werden aangelegd en slechts summier of geheel niet in het signaat werden vermeld.” Het valt dr. Spies op dat er sprake is van zeer diverse handschriften, maar dat de verschillende landschrijvers zelden bij name worden genoemd. Ten minste twee mannen die verbonden zijn aan het geslacht Van Meerten komen in dit boek voor.

Claes van Meerten

Op 19 november 1675 komt ene Claes van Meerten voor (bladzijde 45):

”#Erschijning#
Dirck Steucker erschijnt zich om aengesproken te worden van Claes van Meerten, off vrij ende quijt te zijn.”

Op bladzijde 46, dezelfde datum, staat:

”#Vervolgh#
Dirck Steucker heeft vervolgh geëijscht volgens zijne erschijninge supra Claes van Meerten.”

Op 14 december 1688 zien we op bladzijde 116 bij ‘aenspraecken’:

Claes van Meerten ende Claes Tijssen tegens de pandinge van Willem van Westhrenen.”

Tenslotte komt Claes van Meerten voor in een lijst op 15 november 1689 (bladzijde 133):

Gesien bij desen adelicken gerichte de aanspraack van Jan van Coten, als volmaghtiger van den welgebooren heere Bernhard van Welderen, Heere tot Valburgh, amptman, richter ende dijckgreeff in Nederbetuwe, ender dartegens het andtwoort van (…) Claes van Meertten (..) verweerderen ten andere zijde gedaan, ende daarop ende op alles waarop te letten stonde gelet, verstaat bij de verweerderen een quade pandtkeringh te sijn gedaan tegens de pandingh bij de heere Arndt Jan Vijgh in den jaere 1688 op haere gerede geoderen geëntameert. Condemnerende dienvolgens een ider derselver in de geëijschte boete van ses goutgulden ende de kosten deser procedure tot taxatie ende moderatie des gerichts.”

Het zou kunnen dat de genoemde Claes van Meerten dezelfde is als die van het parenteel die te vinden is op deze website.3 Deze Claes was dan getrouwd met Teuntien Cornelis.

Cornelis van de Sand

In deze gerichtelijke transcripties komt ook ene Cornelis van de Sand voor. Vermoedelijk is hij dezelfde als degene die getrouwd was met Petronella van Roothuijsen. Deze Petronella was eerder getrouwd geweest met Adriaen van Meerten. Na het overlijden van Petronella is Cornelis getrouwd met Maria van Meerten.

Cornelis komt als eerste voor op bladzijde 36. De Soelensche banck kwam samen op 17 oktober 1673.

”#Aenspraeck#
Denselven Henrick Driessen aenlegger spreeckt aen met recht in ’t selve cas Cornelis van de Sand verweerder, ut in scriptis.”

Op bladzijde 37 (dezelfde dag) opnieuw:

”#Aenspraeck#
Willem Jansen Paesschen aenlegger tusschen besatingh ende ontsatingh spreeckt aen met recht Cornelis van de Sand verweerder, ut in scriptis.

Copie versocht.

Verweerder versocht, ten respecte zijn bewijs in Hollant was, langer termijn.

Aenlegger ter contrarie, dat zulcx binnen den ordinaris termijn konde bekomen.
Gecontendeert ten vooroordell.

Oordel Vijgh.

’t Gericht verstaet ten vooroordell tusschen Willem Jansen Paesschen ter eenre ende Cornelis van de Sand ter andere zijde, dat den verweerder sal genieten een dobbelen termijn ten aensien van den jegenwoordigen tijt.”

Deze dag komt Cornelis nog een keer voor op bladzijde 38:

”#Aenspraeck#
Joncker Jacob van Dort aenlegger tusschen pandingh ende pandtkeringh spreeckt aen met recht Cornelis van de Sand voor de somme van vier ende tachtentigh gulden 13 stuijver, ter goeder reeckeninge ende afslach van alle bewijsselicke betalinge, zijnde restant van weijpacht d’annis 1670 ende 1671 vermogens pandinge ende bewijs. Ende bedinght hiermede zijn wacht.”

Verderop op bladzijde 39:

”Uijtgericht. Joncker Jacob van Dort heeft volgens zijn bedongen wacht vervolgh geëijscht supra Cornelis van de Sand.”

Op bladzijde 41:

”Berndt Cock scholtis spreeckt aen met recht Cornelis van de Sand voor 22 gulden wegen reste van amptslasten ende hoofden- ende cribbenpenningen etc.. Ende bedinght hiermede de wacht.”

Op 19 november 1675 werd er opnieuw een banck gespannen binnen Soelen. Ook op deze dag komt ook Cornelis van de Sand aan het woord (bladzijde 44).

Geurt Wijnen aenlegger tusschen pandingh ende pandtkeringh spreeckt aen met recht Cornelis van de Sand verweerder voor een somme van hondert vier ende veertich gulden, onder afslach van bewijsselicke betalingh, herkomende van koop ende leverantie van een peerdt voorgevallen op den 8en maii 1666 vermogens acte van pandinge ende ander bewijs. Ende bedinght hiermede zijn wacht.
#Den verweerde heeft sich vrijwilligh gecondemneert gegeven. Actum in iudicia den 19en novembris 1675#

Op 2 november 1677 heeft Caerl Vijgh, Heer tot Soelen ter plaatse een ‘bancke (…) gespannen’. Hier komt op bladzijde 52 Cornelis voor:

”#Aenspraeck#
Roeloff Bijll aenlegger tusschen pandingh ende pandtkeringh spreeckt aen met recht Hubert Cornelissen en Cornelis van de Sand, gewesene buermeesteren tot Soelen, voor een somme van elff gulden 5 stuijver wegen verdient loon vermogens extract uijt des aenleggers boeck, waervan het principale met den eet wordt inbedongen soo nodich ende d’acte van pandinge, ende voor den schaede met recht. Ende bedinght hiermede de wacht.

Voor ’t oplesen der bovenstaende aenspraeck heeft den majoor Cock ende Aerdt Cornelissen Tucker overgegeven ende belooft, dat de verweerden van haere pandtkeringen souden renuntiëren ende den aenlegger souden betaelen.”

Op de Soelensche gerichtsdach op 29 mei 1679 komt Cornelis van de Sand op bladzijde 54 en 55 twee keren voor. Het is tegelijkertijd ook het laatste wat we van Cornelis in dit deel lezen. Respectievelijk lezen we:

”#Aenspraeck#
Johan Schull, volmachtiger van den heere Gerard van Buijtendijck ende joffrouw Wilhelmina van Buijtendijck, tusschen pandingh ende pandtkering aenlegger spreeckt aen met recht Cornelis van de Sand verweerder ende dat om te hebben voldoeninge van vijff hondert achtien gulden, afgetrocken 60 gulden 9 stuijvers 8 penningen, soo voornoempte van de Sand wegens achterstendige pachtpenningen van huijs ende hofstadt, boomgaert ende bouwlandt bij den anderen op Soelen gelegen aen gemelte Schull qualitate qua is verschult. Ende bovendien, dat hij van de Sand zal betaelen van de twee Franse jaeren van het voornoempte goedt omgekomen maii 1673 ende 1674 een jaer pachts tot 140 gulden. Adslach streckende alle vordere bewijsselicke voldoeninge ende hetgeene nae rechten voor afslach moet verstrecken. Breder vermogens pandinge ende gehoudene afreeckeninge hierneffens gaende. Spreeckt mede voor de kosten ende schaede met recht. Ende bedinght hiermede de wacht.”

“#Sententie#
In saecke voor desen adelicken gerichte ongedecideert hangende tusschen Johan Schull qualitate qua aenlegger ter eenre ende Cornelis van de Sand verweerde ende excipiënt ter andere zijden heeft het gericht versocht ende gecommitteert de heeren Diderick van Eck oordelwijser, Johan de Cock van Oppijnen ende Zeger van den Steenhuijs, om parthijen ten seeckeren daege voor haer hooghedele te bescheijden, deselve over haer different sien te vergelijcken etc.”

Voetnoten

Het geslacht ‘Van Meerten’ in de Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe – Deel 19: Gerichtssignaat Bank Zoelen 1581-1604

In 2007 promoveerde dr. Peter D. Spies aan de Theologische Universiteit Apeldoorn op een belangrijke studie naar de classis van Tiel. De titel van zijn proefschrift luidt ‘De classis van Tiel 1579-1816: De gereformeerde kerk in de Nederbetuwe in het spanningsveld van politieke machten en maatschappelijke veranderingen’.1 Daarna heeft dr. Spies ook niet stilgezeten en heeft hij diverse gerichtelijke transcripties en ander transcriptiewerk uitgegeven. Zo ook de ‘Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe’. We hopen de komen de tijd, als de Heere het leven en de gezondheid geeft, deze transcripties door te nemen op zoek naar stamgenoten. Het betreft vooral individuen met de achternaam ‘Van Meerten’ of aangetrouwde leden van deze familie. Als het gaat om de vrouwelijke lijn nemen we, gewoontegetrouw, alleen de kinderen en aan die kinderen aangetrouwde gezinsleden (dus man of vrouw) mee. Na verloop van het genealogisch onderzoek is het mogelijk dat dit artikel wijzigingen ondergaat, bijvoorbeeld als wordt ontdekt dat naam X of Y ook tot (afstammelingen van) dit geslacht behoort. Hieronder de bestudering van het veertiende deel.2

Het negentiende deel bestaat eigenlijk uit twee verschillende delen. Deze delen zijn later aan elkaar gebonden. Dr. Spies geeft aan dat deze boeken samen bijzonder van belang zijn ‘voor het inzicht in de rechtspraak in de Nederbetuwe, daar voor de meeste jaren geldt dat dit de enige aantekeningen zijn die bewaard zijn gebleven’. Voor de Bank van Kesteren ontbreekt namelijk het signaat tot 1587. Het gaat vooral om civielrechtelijke zaken.

De naam Dirck (Derick of Diederik) van Brakell laat ik voor nu even rusten, omdat er meerdere individuen met deze voor- en achternaam tegelijkertijd hebben geleefd. Pas wanneer er meer helder is over deze individuen wil ik ze hieronder toevoegen.

Ernst van Meerten

Op bladzijde 12 wordt als Ernst van Meerten genoemd onder de gerichtslieden. Het gaat om 16 november 1581. Het is voor mij (nog) niet duidelijk hoe deze Ernst verwant is aan de andere ‘Van Meertens’. In dit boek heet hij Ernst van den Merten.

Heijmerick van Bemmel

Net als in de andere besproken delen komt ook hier Heijmerick van Bemmel in voor. Heijmerick was getrouwd met Anna van Meerten en een schoonzoon van Dirck van Meerten en Bertha van Eck van Panthaleon.3 Veelal wordt zijn naam genoemd als aanwezige van het ridderschap op een gerichtsdag. Dat betreft op 29 januari 15784 (?)5, 7 december 15876, 24 juli 15887, 8 juli 15968 en 1 maart 15999 Daarna komt Heijmerick niet meer voor, mogelijk is hij kort ná 1599 overleden.

Evert van Delen

Ook in dit boek komt Evert van Delen voor. Hij was de echtgenoot van Elisabeth van Leeuwen.10 In dit boek komt hij nog slechts twee keer voor en dan helemaal aan het begin van het boek. Zijn naam wordt dan genoemd als aanwezige van het ridderschap ten tijde van de gerichtsdag of om het uitspreken van een oordeel tijdens zo’n gerichtsdag. Het gaat dan om donderdag 8 juni 158111. Op pagina 9 wordt hij Evert van Deelen van Lair genoemd.12 Mogelijk is hij kort ná 1581 overleden.

Lodewijk van Brakell

Lodewijk van Brakell komt ook een aantal keren voor in dit boek. Lodewijk was een zoon van Johan van Brakell en Johanna van Meerten.13 Lodewijk komt, net als zijn oom Heijmerick hierboven, vaak alleen als naam. Als aanwezige van het ridderschap of om een oordeel uit te spreken. Het gaat betreft op 29 januari 157714 (?)15, 26 juni 158716, 7 december 158717, 24 juli 158818, 9 juli 159019, 29 juni 159220, 17 mei 159321 en 31 mei 159322.

Voetnoten