Home » Evolutietheorie » Onderzoek alle dingen – Een kritische bespreking (4): Over de toekomst en bewijs

Onderzoek alle dingen – Een kritische bespreking (4): Over de toekomst en bewijs

In dit vierde deel van het vijfluik waarin ik het boekje Onderzoek alle dingen – Bijbelstudies over geloof en wetenschap1 van Gijsbert van den Brink bespreek, ga ik in op de hoofdstukken 7 en 8 daarvan.

To be continued

Het Bijbelgedeelte dat voor hoofdstuk 7 gelezen moet worden is 1 Korinthe 15:35-49. Hier schrijft Paulus over de opstanding uit de dood. Onder het kopje ‘Opstanding en wetenschap’ beschrijft Van den Brink de tegengestelde visies hierop tussen gelovigen en niet-gelovigen, waarbij hij aanstipt dat opstanding uit de dood wetenschappelijk gezien niet valt uit te sluiten.

Dan volgt de paragraaf ‘Twee soorten lichamelijkheid’. Hierin schetst Van den Brink de vergankelijkheid van ons menselijk lichaam, dat ondanks zijn enorm vernuftige samenstelling overgeleverd is aan ziekte en dood. Het is ‘zeer goed’, maar volgens Van den Brink is ‘zeer goed’ niet ‘perfect’, zoals hij meent eerder in zijn boek te hebben aangetoond. Dit in tegenstelling tot het geestelijke lichaam, dat wel “echt perfect” is (p. 104).

Het is allemaal een opmaat naar wat er vanaf pagina 105 beschreven gaat worden onder het kopje ‘Het natuurlijke lichaam als schepping’. De auteur werpt hier de vraag op hoe het komt dat ons lichaam aan verval onderhevig is. Zijn antwoord hierop brengt de lezer wederom op het punt waar deze telkens weer naartoe wordt geloodst: we zijn niet apart en onsterfelijk geschapen, maar uiteindelijk gewoon ‘sterrenstof’ (met aanhaling van het gelijknamige boek van René Fransen uit 2009 op pagina 106). Van den Brink schrijft, kennelijk wel aanvoelend dat dit schuurt: “De dogmatiek in mijn hoofd roept in elk geval luidkeels: ‘Dat komt door de zonde!’ […] Opvallend genoeg zegt Paulus hier iets anders.” (p. 106) Dit belooft wat, zoals in het vervolg ook zal blijken.

“Op geen enkele manier suggereert Paulus dat de werking van ons lichaam veranderd zou zijn door de zondeval,” schrijft Van den Brink op pagina 106, waarbij hij aangeeft dat Paulus de vergankelijkheid van ons huidige lichaam onderstreept met een citaat uit Genesis 2: “De eerste mens is geworden tot een levend wezen” (Genesis 2:7). Op de pagina erna bestaat het de auteur deze paragraaf als volgt te besluiten: “De Bijbelse doorlichting van ons menselijk bestaan en de evolutietheorie vallen elkaar op dit punt zogezegd bij en vullen elkaar aan.” Er is ons weliswaar leven ingeblazen, maar we hebben “van meet af aan” bescherming nodig voor ons bedreigde bestaan, is de redenatie hierbij. Maar is dat zo?

Het is in elk geval zo dat Paulus in het besproken Bijbelgedeelte zijn argumentatie baseert op Genesis 1 en 2. In vers 40 van het te lezen gedeelte uit de Korinthebrief schrijft Paulus dat het vlees van mensen, dieren, vissen en vogels verschillend is. Een duidelijke herinnering aan het feit dat deze groepen apart geschapen zijn (‘naar hun aard’) en een directe ontkrachting van enige vermeende overeenstemming tussen 1 Korinthe 15:35-49 en de evolutietheorie, die immers stelt dat ‘alle vlees’ hetzelfde is. Waarom spoort Van den Brink zijn lezers eerder in zijn boek aan de Bijbel goed te lezen, maar slaat hij zelf een dergelijke passage over, terwijl die nu juist zo duidelijk aantoont hoe de kaarten op tafel liggen?

Laat ik nu een stukje citeren dat Van den Brink op pagina 108 schrijft onder het kopje ‘Het geestelijke lichaam als herschepping’: “Je zou dus kunnen zeggen dat Paulus hier zijn eigen ontwikkelings- of evolutietheorie ontvouwt: eerst is er het natuurlijke, zegt hij, daarna komt het geestelijke (vs. 46). God werkt blijkbaar van minder naar meer complex. Ofwel van zeer goed naar perfect. Zijn scheppingswerk was met de creatie van de eerste Adam nog niet voltooid, tekende de toonaangevende gereformeerdebonds-predikant C. den Boer in de vorige eeuw al aan bij deze worden van Paulus. Er is immers ook nog een herschepping.” Van den Brink redeneert dat er geen sprake is van “een soort terugkeer naar de oorspronkelijke toestand”, maar van “een oorspronkelijk plan” (p. 109). Met andere woorden wil hij kennelijk zeggen dat God ons sterfelijk geschapen heeft en dat Paulus dit betoogt in 1 Korinthe 15. Dit is de kern van waar het Van den Brink in dit hoofdstuk van zijn boek om lijkt te gaan.

Het zou echter erg vreemd zijn als Paulus zichzelf zo zou tegenspreken. In Romeinen 5 maakt hij heel duidelijk dat de dood in de wereld is gekomen vanwege de zonde, en de zonde was geen onderdeel van de schepping – of we die nu ‘zeer goed’ of ‘perfect’ willen noemen. Van den Brink spreekt zichzelf wél tegen. In het vorige hoofdstuk, op pagina 96, schrijft hij namelijk: “Dat wij mensen sterfelijk zijn, hoort bij ons leven; zo zijn we geschapen. Maar de dood hoorde aanvankelijk niet bij. God zorgde er om zo te zeggen voor dat die niet toesloeg zolang Adam en Eva Hem bleven vertrouwen en gehoorzamen. Pas toen ze voor zichzelf kozen, konden ze de dood niet langer ontlopen. […] Verouderingsprocessen hebben van meet af aan vat op ons. En aangezien God die processen niet meer afremt of voorkomt, gaan we zonder uitzondering op enig moment de weg van alle vlees.”

Hoorde de dood er nu aanvankelijk wel bij of niet? Zijn wij sterfelijk geschapen, maar waren we niet sterfelijk zolang we God “bleven vertrouwen en gehoorzamen”? Schiep God met andere woorden iets dat Hij vervolgens tegen moest houden, maar dat tegelijk het mechanisme was waarmee Hij werkte om vanuit een eencellige tot al het andere leven te komen – ook tot de mens? In hoofdstuk 6 redeneert Van den Brink dat de zonde de mensen vanaf Adam was aan te rekenen en dat de dood om die reden het gevolg van de zonde is voor alle mensen die het nageslacht van Adam zijn. Ook schrijft hij dat de dood onderdeel van de schepping is, en dus al vóór Adam aanwezig was in het dierenrijk en bij de door Van den Brink genoemde menselijke types die we volgens hem niet ‘preadamieten’ moeten noemen. Alleen is nu het punt: Paulus maakt ook in 1 Korinthe 15 de vergelijking tussen ‘de eerste Adam’ en ‘de laatste Adam’. Als de redenering van Van den Brink zou kloppen, dan zou Paulus in de Korinthebrief doelen op de vergankelijkheid van het menselijk lichaam van meet af aan die het gevolg is van het sterfelijk geschapen zijn van al het leven, dus ook het leven van dier en ‘niet-maar-misschien-toch-preadamiet’ al van ver voor Adam. Maar Paulus doelt nu juist op de vergankelijkheid die begon bij Adam, dus op de dood als gevolg van de zonde.

Van den Brink vervolgt zijn relaas door te vertellen dat Paulus zijn inzichten ontleent aan de opgestane Christus: Zijn opstandingslichaam is het soort lichaam dat ook wij eens zullen krijgen. Dit is, zoals de auteur schrijft, “de bodem onder Paulus’ verwachting” (p. 109). De vraag die blijft hangen is dan: was Christus’ lichaam vóór Pasen dan ook slechts ‘sterrenstof’? Was ook Hij in de periode voorafgaand aan Golgotha een door toevallige mutaties ontstane, doorontwikkelde aapachtige? Ik zou hier haast zeggen: de vraag stellen is hem beantwoorden. De niet beschreven implicaties van de lijn die Van den Brink volgt, doen des te meer voelen dat hier iets wringt.

De auteur beëindigt dit zevende hoofdstuk met twee vragen: “een natuurwetenschappelijke [en] een theologische” (p. 110). De natuurwetenschappelijke vraag luidt: “Spoort de verwachting van zo’n nieuwe, eeuwige bestaanswijze en een verheerlijkt lichaam wel met de voorspellingen van de wetenschap over de toekomst van het heelal?” Van den Brink geeft toe dat de doemscenario’s die de wetenschap voor het heelal in petto heeft – ‘koudedood’ door uitdijing, ‘warmtedood’ door omkering van deze uitdijing of een heen-en-weer gaan tussen uitdijing en inkrimping – “op het eerste gezicht […] op spanning [lijken te] staan met de visie van Paulus.” Maar ook hier weet hij er een draai aan te geven waardoor “[w]etenschap en geloof elkaar […] bepaald niet [uitsluiten]” (p. 111). God bepaalt immers wanneer en hoe het universum ophoudt te bestaan. Het is mogelijk dat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde eerder worden verwezenlijkt dan dat de toekomstscenario’s van ‘de wetenschap’ in werking treden. Als u nu denkt: dat is wel een wat gemakkelijke oplossing, dan ben ik dat geheel met u eens. Op deze manier sluiten wetenschap en geloof elkaar nooit uit, want het komt erop neer dat ‘de wetenschap’ van alles kan roepen, maar dat God altijd anders kan besluiten. Waarom kiest Van den Brink dan niet voor deze gemakkelijke oplossing als het gaat om wat ‘de wetenschap’ roept over het niet-waarneembare verleden? God heeft immers al beschreven dat ook dit er anders aan toe ging dan tegenwoordig gesuggereerd wordt vanuit wetenschappelijke hoek.

Niettemin stelt hij dat de tweede, theologische vraag veel moeilijker is. “Dat is deze: waarom heeft God de nieuwe bestaanswijze die Hij belooft niet meteen geschapen? Waarom zo’n enorm lange omweg met alle lijden en pijn die ermee gepaard gaat? Het antwoord op die vraag kennen we niet.” (p. 112) Van den Brink haalt Augustinus aan, die stelde dat God het blijkbaar beter vond het goede uit het kwade voort te brengen dan om het kwade niet toe te staan. Ik betwijfel of Augustinus dit heeft gezegd met hetzelfde indachtig als Van den Brink. In elk geval was het zo dat Augustinus uitging van een schepping uit niets, alleen zinspeelde hij erop dat deze in één ogenblik plaatshad in plaats van gedurende zes dagen. Van den Brink lijkt hier te doelen op een ontstaanswijze conform de evolutietheorie en dat is zeker niet waar Augustinus op heeft gedoeld.

Volgens Van den Brink zou Paulus op “een ‘getrapte’ werkwijze van de Schepper” zinspelen in vers 46, waar hij schrijft: “Het geestelijke is echter niet eerst, maar het natuurlijke en daarna komt het geestelijke.” (HSV) Van den Brink suggereert, met theoloog A.A. van Ruler (1908-1970), dat dit nodig was om de mensen ‘vuurvast’ te maken: immuun voor de zonde, zodat deze niet meer kan plaatshebben in de nieuwe schepping. We zouden dan geen zonde meer willen, omdat we de ellende ervan hebben ervaren en er berouw van hebben. God zou dus via lijden en dood hebben geschapen zodat wij door deze ellende te ervaren er wel voor oppassen ons in de nieuwe schepping te misdragen? Het klinkt wellicht wat onvriendelijk, en dat zij helaas even zo, maar dit is wat mij betreft toch echt volslagen kletskoek. Het antwoord op de tweede, “en veel moeilijkere,” theologische vraag is juist heel eenvoudig: God hééft een dergelijke bestaanswijze geschapen, alleen hebben wij dat met Adam verknoeid. Het verschil met de nieuwe schepping is alleen dat dit straks dankzij Christus niet meer mogelijk is. De vraag deugt simpelweg niet, omdat God helemaal niet via lijden en dood geschapen heeft; lijden en dood kwamen pas ná de schepping.

Doorslaggevend bewijs?

Voor het achtste hoofdstuk van Onderzoek alle dingen wordt Johannes 14:1-11 gelezen. Van den Brink vangt aan met de onzekerheid die de discipelen hadden over het spoedige heengaan van Jezus. Hij omschrijft daarbij Filippus als empiricus, die bewijs wil zien voor wat Jezus vertelt over Zijn Vader. De auteur vermeldt dat het belangrijker is te letten op hoe Jezus omgaat met scepsis dan dat sceptisch zijn van alle tijden is, maar maakt “eerst weer even een uitstapje naar de wetenschap” (p. 118).

Die wetenschap blijft in het boek van Van den Brink, getuige ook de ondertitel, van belang. Met aanhaling van Copernicus en de ontwikkeling van coronavaccins prijst hij de empirie van de natuurwetenschap. Ook de sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen bespreekt hij in dit gedeelte. In alle gevallen draait het volgens Van den Brink om empirische feiten. “Het is deze mentaliteit die het aanzien van de wereld de afgelopen eeuwen op tal van fronten fundamenteel veranderd heeft.” Een verandering waar Van den Brink waarschijnlijk niet op doelt, is het feit dat het tegenwoordig kennelijk vaak niet lukt om wetenschappelijk onderzoek te herhalen; er is blijkbaar sprake van een ‘reproduceerbaarheidsprobleem’.2 Bovendien heeft empirie weinig te maken met het overgrote deel van de evolutietheorie, waar het uiteindelijk steeds weer om te doen is bij Van den Brink. Wat zich in het verre verleden zou hebben afgespeeld gedurende vele miljoenen jaren valt per definitie niet empirisch te onderzoeken, en wat wél empirisch onderzocht kan worden duidt telkens weer op niet meer dan variatie binnen dezelfde typen organismen (denk bijvoorbeeld aan het bekende experiment van Richard Lenski met de bacterie E. coli).3

Onder het kopje ‘Valt geloof te bewijzen?’ geeft Van den Brink aan dat het bestaan van God weliswaar nooit hard kan worden bewezen, maar dat er wel degelijk goede argumenten voor zijn. Uiteindelijk, zo schrijft hij, kun je echter het beste gewoon de Bijbel lezen. Dat sluit aan bij wat hij in het volgende gedeelte, ‘Twee soorten kennis’, schrijft. Op basis van argumenten zal iemand zelden tot geloof komen. Het gaat ook niet om de overtuiging dat God bestaat, maar om de persoonlijke relatie met Hem. Van den Brink maakt het verschil duidelijk tussen ‘feitelijke kennis’ en ‘vertrouwdheidskennis’. Uiteindelijk is het laatste veel belangrijker.

Van den Brink eindigt dit hoofdstuk met de paragraaf ‘Doorslaggevend geloof’, waarin hij weer terugkomt bij Filippus. Hij laat zien dat het Jezus gaat om vertrouwen in Hem; om vertrouwdheidskennis, de persoonlijke ervaring met Jezus. Het komt erop aan dat je je laat overtuigen om in Hem te geloven en op Hem te vertrouwen. Als de bereidheid daartoe ontbreekt, bieden ‘harde feiten’ ook geen soelaas. “Want zo hard, in de zin van dwingend, is bewijs doorgaans helemaal niet. Dat zien we vandaag ook als het om wetenschap gaat,” schrijft Van den Brink op pagina 126. Hier sluit ik me bij aan, en zeker als het gaat om het soort ‘wetenschap’ die heeft geleid tot het boek Onderzoek alle dingen. Sciëntisme4 is tenslotte niet de sleutel tot het goed lezen van de Bijbel, zoals Gijsbert van den Brink in dit hoofdstuk gelukkig (en enigszins paradoxaal) ook laat zien.

  1. Brink, G. van den (2021). Onderzoek alle dingen – Bijbelstudies over geloof en wetenschap. Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers.
  2. https://ipfs.io/ipfs/QmXoypizjW3WknFiJnKLwHCnL72vedxjQkDDP1mXWo6uco/wiki/Replication_crisis.html en https://www.jove.com/blog/scientist-blog/studies-show-only-10-of-published-science-articles-are-reproducible-what-is-happening/.
  3. https://lenski.mmg.msu.edu/ecoli/index.html, https://evolutionnews.org/2021/01/a-mousetrap-for-darwin-and-another-for-lenski/ en https://evolutionnews.org/2021/06/biologist-dustin-van-hofwegen-punctures-claims-for-lenskis-long-term-evolution-experiment/.
  4. https://nl.wikipedia.org/wiki/Sci%C3%ABntisme.