De Bijbel is het meest verkochte boek ter wereld. Het is ook geen gewoon boek, christenen zien het als Gods Woord. Zijn openbaring aan ons mensen. Hoe moeten we de Bijbel lezen? Als geschiedenisboek of als bronnenboek voor natuurwetenschap? Nee! Het is zoals Filippus tegen de kamerling zei: ‘Verstaat gij ook, hetgeen gij leest?’ In de geschiedenis van de kamerling zien we dat er meer nodig is dan het lezen van letters op een rij. Er is begrijpend lezen nodig, niet alleen met het verstand maar ook met het hart. Het gaat wel om geschiedenis, maar het is veel meer dan dat! Gelovig omgaan met de Bijbel. Systematisch theoloog prof. dr. Arnold Huijgen1 schreef er een boek over: ‘Lezen en laten lezen’.2 Een onderwerp dat erg belangrijk is voor de kerk van alle eeuwen. Een boek dat ik met gemengde gevoelens heb gelezen.
Positief
Prof. Huijgen zegt hele mooie dingen over het lezen van de Schrift. Hij laat zien dat voor de Schrift geldt dat ‘het geheel meer is dan een som van de delen’. De Bijbel gaat niet leven door slechts te hameren op historiciteit. De Bijbel is méér dan geschiedenis. Huijgen schrijft waardevolle zaken in hoofdstuk 2 en 3. Hij wijst terecht op een meervoudig waarheidsbegrip. Hij geeft aan dat we de Schrift moeten lezen coram deo (voor Gods aangezicht). Hij geeft ook aan dat we de Schrift oudtestamentisch moeten lezen met Jezus Christus in het middelpunt. Huijgen haalt prof. Van ’t Spijker aan, die na een meditatie door een student over Psalm 124 aangaf: ‘Waar is Christus in deze psalm?’ Instemmend las ik mee met Luther: “Neem Christus weg uit de Schrift, wat blijft er dan nog over?” Huijgen hecht terecht ook veel waarde aan het Oude Testament. In het licht van Gods aangezicht is de Schrift voor Huijgen véél meer dan een informatiebron. Op pagina 18 schrijft hij:
“Als we de Bijbel niet midden in het leven voor Gods aangezicht lezen, wordt hij een informatiebron, een studieboek, een gids vol waarheden, maar klinkt hij niet als de stem van de levende God. Het wordt dan ook moeilijk om de Schrift met het leven te verbinden.”
En nogmaals op pagina 57 n.a.v. Psalm 78:
“Dát is de bedoeling van de Schriften: dat we op God zouden hopen. Wie daaraan voorbij ziet en de Schrift benadert als was het een bronnenboek voor historische kennis, komt de eigen aard en zeggingskracht van de Schrift er niet mee op het spoor.”
Toch is historiciteit voor Huijgen niet onbelangrijk. Hij schrijft op pagina 170:
“De opstanding is historisch, maar ook zo veel meer dan dat, en wie alleen naar het historische vraagt, geeft blijk van een te nauwe focus. (…) Wie alleen zegt dat de opstanding een historisch feit is, doet net zoiets als degene die zegt dat de Nachtwacht bestaat uit verf op doek. Het is wel waar, maar het is lang niet de hele waarheid. (…)”
En dan concluderend op pagina 171:
“Jezus Christus is historisch en lichamelijk opgestaan, maar het kennen van de realiteit daarvan kan alleen in het geloof. (…) Wie de opstanding historisch noemt, doet dus niet te veel (zoals liberale theologen zouden kunnen menen, voor wie Jezus slechts in het geloof van zijn discipelen is opgestaan). Hij doet te weinig, want de opstanding is meer dan historisch.”
Dit zijn waarheden van de bovenste plank. Wie de opstanding slechts als historisch ziet, doet hopeloos tekort aan dit heilsfeit en het fundament van het Christelijke Geloof. Voor mij zijn de goede schepping en de kwade zondeval echter ook van fundamenteel belang. Zou Huijgen met mij deze ‘parodie’ op zijn citaat na kunnen zeggen: “De schepping is historisch en werkelijk gebeurd, maar het kennen van de realiteit daarvan kan alleen in het geloof. (…) Wie de schepping historisch noemt, doet dus niet te veel (zoals liberale theologen zouden kunnen menen, voor wie Universele Gemeenschappelijke Afstamming over Deep Time een feit is). Hij doet te weinig, wat de schepping is meer dan historisch.” Of: “De zondeval is historisch en werkelijk gebeurd, maar het kennen van de realiteit daarvan kan alleen in het geloof. (…) Wie de zondeval historisch noemt, doet dus niet te veel (zoals liberale theologen zouden kunnen menen, voor wie de zondeval mythisch is of vrijwel geen gevolgen had). Hij doet te weinig, want de zondeval is meer dan historisch.” Als hij dat ook kan erkennen voor de schepping en de zondeval dan is waarde prof. Huijgen voluit creationistisch. Als Huijgen dat niet kan erkennen, dan zal Huijgen moeten komen met een antwoord op de vraag waarom de schepping en de zondeval niet van fundamenteel belang zijn.
Moeten wij de Schrift dan beschermen tegen Universele Gemeenschappelijke Afstamming of liberale theologie? Ook daar heeft Huijgen een antwoord op. Op pagina 161 schrijft hij:
“De Schrift is heus niet van onze beschermingsconstructies afhankelijk om haar gezag te funderen. (…) Omdat wij het gezag van de Schrift niet hoeven te bewijzen of funderen, kunnen we ontspannen omgaan met allerlei kritische exegetische methoden en met bijbelteksten die met elkaar op gespannen voet lijken te staan. De Schrift kan een stootje hebben en valt niet zomaar om.”
Van harte ben ik het eens met dit citaat, maar dit geeft nog Huijgen nog geen fiat om deze kritische exegetische methoden maar links te laten liggen of te laten begaan. We moeten deze methoden bestrijden, niet omdat de Schrift onze bescherming nodig heeft maar, omdat wij mensen geneigd zijn tot alle kwaad en door deze methoden meegesleurd zullen worden in het drijfzand van vrijzinnigheid en uiteindelijk ongeloof. Zelfs het kleinste ‘steentje’ kan ons doen struikelen. Wie meent de Schrift te moeten redden is ver van zijn plaats, wie kritische exegetische methoden (oogluikend) toestaat óók. Het bestrijden hoeft niet krampachtig te gebeuren, maar kan in nuchter Godsvertrouwen plaatsvinden. Overigens geeft Huijgen op pagina 163 aan dat:
“het laatste gezag, de ultieme norm voor leer en leven, de Schrift is als het Woord van God zelf. De keerzijde van dit gezag van Gods Woord is de overtuiging dat de kerk kan dwalen. Bij verschil tussen kerk en Schrift gaat de Schrift voor. Daar ging het de Reformatie om: niet de Schrift alleen, maar de Schrift voorop.”
Dit zie ik ook zo als verdediger van presuppositionele apologetiek en aansluitend bij Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 7. Als creationist sta ik hiervoor! Deze citaten waardeer ik in het boek van prof. Huijgen Alle natuurwetenschappelijke waarheidsclaims ten spijt, de Schrift voorop en het Levende Woord (Joh. 1) als fundament. Waarom? Omdat de Schrift dit van zichzelf zegt (autopistie).3 Waarheid blijkt voor Huijgen allereerst waarheid in het binnenste te zijn. Hij schrijft op pagina 139:
“Waarheid beroert de snaar van hart [sic], dus is waarheid niet alleen een zaak van intellectuele kennis, maar van het hele leven.”
Karikatuur
Na deze positieve beschrijving van het boek draait de boog 180 graden naar het negatieve als het gaat over creationisten. Prof. Huijgen heeft geen goed woord over voor deze gelovigen. Hij verwijt deze mensen dat zij rationalisten zijn die menen dat de Bijbel natuurwetenschappelijk bewezen moet worden.
We laten eerst prof. Huijgen aan het woord. Dat begint al in de inleiding op p. 17:
“Een tweede voorbeeld van rationalistische benadering vind ik in pogingen om de waarheid van de Bijbel met rationele, soms natuurwetenschappelijke argumenten te ondersteunen of zelfs te bewijzen. Zowel creationisten als theïstische evolutionisten neigen ernaar de waarheid van de Bijbel te zekeren met een (natuurwetenschappelijke en/of filosofische) redenering.”
Om daarna deze karikatuur te bestrijden met woorden die mij, als creationist, als muziek in de oren klinken. Namelijk dat de Schrift de geloofwaardigheid van zichzelf heeft (autopistie). Dat je met het autopistisch uitgangspunt voorkomt dat ‘je bij een nieuwe stand van de wetenschap opnieuw naar een redenering moet zoeken die de waarheid van de Schrift ondersteunt’. Dat de echte waarheid met een rationalistische benaderingswijze niet aan het licht komt. Dat de Schrift is geschreven met het oog op het behoud. Dat het bij het Schriftlezen om het hart gaat. En dat het denken niet wordt uitgeschakeld, maar op een nieuwe manier wordt ingeschakeld.
Bij deze karikatuurbestrijding denk ik dan: heeft Huijgen wel eens van hart tot hart met een creationist gesproken? En: waar haalt Huijgen dit karikatuurbeeld vandaan? Hij geeft geen verwijzingen. Hij haalt nauwelijks creationistische literatuur aan, alleen het boek van prof. Paul staat in de literatuurlijst. Uit dat laatstgenoemde boek blijkt mijns inziens geen rationalistisch standpunt, maar geeft Paul, in de bespreking van de Schrifthoofdstukken, een bijbeluitleg zoals die ook vóór Descartes gangbaar was. Onlangs bevroeg ik Huijgen n.a.v. zijn citaat over creationisten in ‘En God zag dat het goed was’. Ik vroeg hem uit welke bronnen hij dit karikatuurbeeld gedestilleerd had. Het antwoord moet ik nu nog krijgen.
Op pagina 51 schrijft hij:
“Momenteel wordt dit welles-nietesspel bijvoorbeeld met hoge inzet gespeeld door creationisten, die tegen de natuurwetenschappelijke consensus in argumenteren dat de Bijbel toch werkelijk wel gelijk heeft op basis van allerlei geologische en biologische ‘bewijzen’.”
Waarom plaatst Huijgen hier bewijzen tussen aanhalingstekens? Is dat om wetenschapsfilosofische redenen of omdat hij gekozen heeft voor de natuurwetenschappelijke consensus en daarom niet zoveel ziet in creationistische pogingen om deze werkelijkheid te verklaren? En bij dit citaat aansluitend schrijft hij op pagina 122 over creationisten:
“Ook het creationisme, dat de waarheid van de Schrift wil aantonen met natuurwetenschappelijke middelen, is een typisch modern verschijnsel. Creationisten peilen de problematiek van het evolutionisme niet diep genoeg, doordat ze in dezelfde rationalistische sfeer blijven steken.”
Dit doet hopeloos tekort aan de diepste drijfveren en intenties van de creationist. Een creationist gelooft in de waarheid van de Schrift, omdat het Gods Woord is en niet omdat deze met natuurwetenschappelijke middelen bewezen kan worden. Hoe zou dat kunnen? Hoe zouden creationisten Gods eenmalige scheppingsdaden met natuurwetenschappelijke middelen aan kunnen tonen? We kunnen dat gelovig aanvaarden als zijnde óók en/of méér dan historisch. Maar al onze menselijke kennis schiet tekort om dat empirisch te bewijzen, we moeten dat ook niet willen. Volgens Huijgen zouden creationisten het evolutionisme niet diep genoeg peilen? De auteur geeft geen uitleg bij deze stelling, hij probeert alleen zijn karikatuurbeeld te bevestigen. Voor creationisten is de strijd tussen schepping en universele gemeenschappelijke afstamming (wat mijns inziens bij evolutionisme hoort) vooral een geestelijke strijd! Peilt Huijgen het evolutionisme wel diep genoeg als hij, mijns inziens, ondoordacht de consensus wil volgen als het gaat om de natuurwetenschappen? Heeft Huijgen wel oog voor de geschiedenis van het naturalistische evolutieparadigma? Weet Huijgen dat deze geschiedenis een spel laat zien dat (al dan niet methodisch) als motto heeft ‘wetenschap bedrijven alsof God niet bestaat’? Creationisten hameren hier elke keer weer op. Het is niet slechts een intellectuele strijd om natuurwetenschappelijke ‘bewijzen’, het is ten diepste een geestelijke strijd. En net zoals onze Heere Jezus Christus, bij de verzoeking in de woestijn, kunnen wij die strijd alleen aangaan onder bedauwing van Gods Geest, met de Schriften in de hand en met aanhoudend gebed. De Schriften blijken dan een machtig wapen om geestelijke aanvallen af te slaan. Dat is nog wat anders dan de Schrift met natuurwetenschappelijke middelen bewijzen.
Hoe moeten we dan denken over het opzetten van creationistische wetenschap en een creationistisch wereldbeeld? Past dat dan niet in het beeld dat Huijgen schetst? Nee. Creationisten willen deze werkelijkheid verstaan vanuit de Schrift. Gods Woord (de Bijbel) en Gods Vinger (de werkelijkheid) kunnen fundamenteel niet met elkaar in tegenspraak zijn. Als dat wel zo lijkt te zijn dan gaat de Schrift voorop. De vermeende tegenspraak die vanuit de werkelijkheid dan tot ons komt, wordt óf weersproken, óf genuanceerd, óf dissonant gelaten vanwege ons beperkte begripsvermogen en ontbrekende puzzelstukjes. Maar ook als de werkelijkheid consonant lijkt met de Schrift, wordt veelal gemaand tot voorzichtigheid!
Huijgen werpt tegen dat er meer vormen van waarheid zijn dan alleen historisch-feitelijke juistheid. Daar heeft hij volkomen gelijk in, maar dit ontkracht de historische betrouwbaarheid niet, integendeel, het vult deze alleen maar aan. De verschillende vormen van waarheid hoeven niet tegen elkaar opgezet te worden om zo te zorgen voor een vals dilemma, maar deze vormen vullen elkaar aan. Als creationist kan ik daar prima mee leven, sterker nog, ik sta daar helemaal achter.
Ook historisch gezien is de vergelijking van Huijgen onjuist, dat mensen die geloven dat Genesis (meer dan) historisch is vergeleken worden met rationalisten opbloeiend in de geest van Descartes.4 Was Augustinus ook rationalistisch bezig toen hij zich afvroeg hoe hoog het water stond tijdens de vloed en of dat alle dieren wel in de ark zouden passen?5 Waren de kerkvaders rationalistisch toen zijn probeerden te verklaren waar de vrouw van Kaïn vandaan kwam?6 Was Luther ook rationalistisch toen hij meer dan tweehonderd pagina’s wijdde aan de zondvloed en probeerde een chronologie te geven?7 Was Procopius van Gaza ook rationalistisch toen hij meende dat de zondvloed wel wereldwijd moest zijn geweest omdat er marien zeeleven op de bergtoppen gevonden wordt?8 Natuurlijk niet!
Het is uitermate jammer dat prof. Huijgen het niet over de hete hangijzers wil hebben, maar wel meent dat hij een karikatuurbeeld van creationisten moet neerzetten. Wil je het ene niet, doe dan ook het andere niet. ‘Lezen en laten lezen‘ zou prima floreren zonder anti-creationistisch geluid. Het zou mijns inziens zelfs beter floreren, bij mij zorgde uitspraken over creationisten voor teenkrommingen en drukte zo een stempel op het hele boek. In plaats van creationisten verbaal de hersens in te slaan, zou hij beter kunnen kiezen voor ‘liever langer luisteren’ naar creationisten.
Is historiciteit belangrijk voor het christelijk geloof?
Prof. Huijgen geeft aan dat niet alles in de Bijbel van gelijk gewicht is (p. 51). Ik geef hem hierin gelijk. Geloof in de historiciteit van opstanding is uitermate belangrijk voor het heil. Veel belangrijker dan bijvoorbeeld de historiciteit van ‘Petrus en de vis met het muntstuk’. Het lijkt erop dat Huijgen aangeeft dat het voor sommige zaken er minder toe doet of deze historisch zijn of niet. Het zou de betrouwbaarheid van de Schrift niet of minder aantasten. En dáár ben ik het niet mee eens. Uiteraard is niet alles in de Bijbel van gelijk gewicht, maar fouten in de Bijbel tasten uiteindelijk de betrouwbaarheid van de Schrift en van God zelf aan. Ik zal het proberen uit te leggen met een voorbeeld.
Pieter en Bea zijn gelukkig getrouwd. Ze hebben elkaar trouw beloofd in de kerk en op het gemeentehuis. Op een dag loopt de Bea met een vriendin door de stad en ze ziet in de verte Pieter hand-in-hand lopen met een andere vrouw. Bea schrikt zich wild en wordt boos, met stemverheffing beticht ze Pieter van overspel! Haar vriendin legt geruststellend haar hand op de schouder van Bea. Ze zegt: “Overdrijf je niet een beetje, niet alles wat jij overspel noemt is van gelijk gewicht. Met een andere vrouw hand-in-hand lopen moet kunnen. Ik zou je kunnen begrijpen als je Pieter zou betrappen op geslachtsgemeenschap met die vrouw. Dát is overspel”. Bea neemt zich voor bij thuiskomst een stevig gesprek met Pieter aan te knopen. Dat is het geval en met resultaat! Pieter belooft Bea dat hij nooit meer hand-in-hand zal lopen met een andere vrouw. Toch heeft het vertrouwen van Bea in Pieter een deuk (al is die mogelijk maar klein) opgelopen. En als dit keer op keer gebeurt zal de relatie van Pieter en Bea, vanwege deze in onze ogen kleine zaken, op de klippen lopen.
Om aan te sluiten bij het verhaal: de Bijbel is het ‘liefdesboek’ van de kerk. In de Schrift openbaart God dat er, in Christus, nog doen aan is voor een verloren zondaar. Dát is de kern. Als er fouten in de kern zitten zet dat de complete relatie en vertrouwensband met God op het spel, net zoals geslachtsgemeenschap met een ander meestal de eigen relatie compleet verwoest. Als er fouten zitten in, voor het oog, minder belangrijke zaken dan loopt het vertrouwen in Gods Woord een deuk op, net zoals hand-in-hand lopen met een andere vrouw dat bij Bea deed. Hoe meer fouten hoe meer deuken in de vertrouwensband en uiteindelijk zal dat zorgen voor (grote) relatieproblemen. Ook kleine druppels zorgen er uiteindelijk voor dat de emmer overloopt. Grote druppels en kleine druppels hebben niet hetzelfde gewicht, maar ze hebben uiteindelijk hetzelfde eroderende effect. Zelfs een, in onze ogen, heel klein druppeltje. Om in het voorbeeld te blijven: De Heere Jezus zegt dat wie een andere vrouw begeert al overspel heeft gedaan. Het stelen van een zak drop uit de winkel is van ander gewicht dan een overval op de bank, maar het blijft stelen. Een inwendige vloek is van ander gewicht dan een harde knettervloek in een sportpark, maar het blijft vloeken. De historische onbetrouwbaarheid van het Schriftwoord in Jozua is voor het oog van ander gewicht dan de historische onbetrouwbaarheid van het Schriftwoord inzake de opstanding, maar het blijft ‘onbetrouwbaarheid’. Gods Woord is voor het verstand niet altijd te rijmen en dat moet je ook niet willen, maar het is naast dat het geestelijk gezag heeft ook door en door historisch betrouwbaar. Niet omdat we dat empirisch of historisch aan kunnen tonen, maar omdat Gods Geest dit geloof werkt in het hart. Waarheid gaat om kennis én vertrouwen (truth en trust). Als het ene er niet is dan loopt alles scheef, maar als het andere er niet is óók.
Ontwijken hete hangijzers
In de inleiding geeft prof. Huijgen aan dat een aanleiding voor het schrijven van dit boek ‘de manier is waarop hermeneutische kwesties in gereformeerde kerken momenteel op scherp worden gezet,/em>’. Hij doelt dan op (1) vrouw in het ambt, (2) homoseksualiteit, en (3) schepping-of-evolutie. Je zou verwachten dat Huijgen in het hoofdstuk ‘proeven van omgang met de Bijbel’ dan bij elk heet hangijzer een hoofdstuk of een (aantal) tekst(en) neemt uit de Schrift en die ons gelovig ‘voorleest’. Dat is helaas niet het geval. Een gemiste kans! Juist een systematisch theoloog zou de huidige discussie van dienst kunnen zijn wanneer hij deze Schriftgegevens oudtestamentisch probeert uit te leggen ‘voor Gods aangezicht’ en met ‘Jezus Christus in het midden van de Schrift’. Durft of wil Huijgen zijn vingers er uiteindelijk toch niet aan branden?
Wat is de verhouding tussen de Schrift en de werkelijkheid?
Naast het uit de weg gaan van deze hete hangijzers, blijft er nog een andere vraag bij mij over. Huijgen gaat nauwelijks in op de relatie tussen de Schrift en de werkelijkheid. Hij verwerpt terecht het rationalisme en het reductionisme, maar gaat nauwelijks in op het ‘hoe dan wel’? Naast het lezen van de Schrift voor Gods aangezicht leven we ook in een wereld voor Gods aangezicht. Hoe de verhouding volgens Huijgen is tussen Schrift en werkelijkheid wordt uit het boek niet duidelijk. Hij houdt een pleidooi voor de ziel, maar hoe kijk je met een ‘bezielend’ oog naar deze werkelijkheid? Zeker in het licht van zijn bijdrage in het boek ‘En God zag dat het goed was’ is deze vraag belangrijk. Hij ruilt daar, vanwege een knieval voor de natuurwetenschappelijke consensus9, de traditionele visie op imago Dei in de zielsvermogens in voor een andere onduidelijke visie.10 Mijn idee: Laat deze naturalistische consensus los, waarbij wetenschap (al dan niet methodisch) wordt bedreven alsof God niet bestaat. Verklaar deze werkelijkheid ook ‘voor Gods aangezicht’ en in het Schriftlicht. In alle andere gevallen zal het waardevolle wat in het boek ‘Lezen en laten lezen’ over de Schrift wordt geschreven leiden tot een spagaat tussen de Schrift (voor Gods aangezicht) en het onderzoek naar deze werkelijkheid (alsof God niet bestaat). Binnen een creationistische wereldbeeld bestaat die spagaat niet omdat Gods Woord (de Schrift) en Gods Vinger (de werkelijkheid) bij elkaar horen en fundamenteel niet met elkaar in tegenspraak kunnen zijn.
De achterkant van het boek geeft aan:
“’Lezen en laten lezen’ vraagt aandacht voor de ziel als ruimte waarin de muziek van Gods Woord tot klinken komt. De vermeende tegenstellingen tussen denken en ervaring, tussen ziel en lichaam, verdwijnt in het licht van Gods waarheid.”
Deze tekst komt mijns inziens in het boek niet goed genoeg uit de verf. Aan de ene kant meent de auteur dat de Schrift (meer dan) historisch is. Aan de andere kant accepteert hij de consensus binnen de natuurwetenschappen (o.a. Universele Gemeenschappelijke Afstamming en Deep Time). Dit leidt onherroepelijk tot een spagaat. Huijgen krijgt deze zaken niet bij elkaar en wil dat ook niet. De auteur wil niet in een boedelscheiding verzeild raken, maar ontkomt daar fundamenteel niet aan. De oplossing is dat hij de natuurwetenschappelijke consensus loslaat en naar alternatieven zoekt.
Conclusie
Het is een waardevol boek om te lezen. Ten eerste omdat Huijgen elke keer weer aangeeft dat we de Schrift moeten lezen ‘voor Gods aangezicht’. Ten tweede omdat Huijgen de Schrift oudtestamentisch wil lezen. Ten derde omdat Huijgen de Schrift Christocentrisch wil lezen. Ten vierde omdat Huijgen aangeeft dat de Schrift meer is dan alléén historisch. Ten vijfde omdat Huijgen afstand neemt van het rationalisme en het reductionisme. Ten zesde omdat Huijgen een pleidooi voert voor bezieling. Ten zevende omdat Huijgen de Schrift voorop wil laten gaan. Toch blijf ik achter met een sterk onbevredigend gevoel. De recensie is lang geworden, maar heel veel punten heb ik niet kunnen aanstippen. Ik heb bijvoorbeeld ernstige bezwaren tegen zijn uitspraken over de Chicago Statement en zijn te snel afserveren van de Schrift als ‘onfeilbaar’. Ik vind dat hij onvoldoende Luther tegenspreekt als deze aangeeft dat het ‘verstand van de duivel is’. De Nederlandse Geloofsbelijdenis doet hij onvoldoende recht door niet in te gaan op NGB artikel 7. Zijn uitleg van 1 Petrus 3 vind ik dan wel weer mooi. De recensie zou met al die tegenwerpingen en dankwoorden veel langer geworden zijn dan de tekst in het boek ‘Lezen en laten lezen’. Ik laat daarom deze zaken maar rusten. Huijgen pakt creationisten onterecht hard aan. Als creationisten zouden denken zoals Huijgen ze beschrijft, dan geef ik hem helemaal gelijk. Maar dat is niet het geval, integendeel. Door vanuit meerdere invalshoeken naar de Bijbelteksten te kijken, staan creationisten dichterbij Huijgen dan hij zelf vermoedt. Helaas ontstaat er nu een karikatuurbeeld. Dat neem ik hem kwalijk. Als een van de voormannen van de CGK heeft hij een voorbeeldfunctie. Wie niets weet van creationisten wil dat na het lezen van dit boekje ten onrechte ook niet meer. Wie weinig tot niets weet van de intenties en het werk van creationisten moet met hen in gesprek gaan voordat er geschreven wordt. Graag nodig ik prof. Huijgen uit om bij mij thuis een bakje koffie te doen en eens van hart tot hart te spreken over het creationistische wereldbeeld. Naast onbegrip van en voor creationisten is er méér aan de hand. Relativeert prof. Huijgen de eerste ‘regel’ van de Quadriga niet teveel alsof die er minder toe doet? Ik zou prof. Huijgen willen oproepen de waardevolle zaken in dit boek te koesteren (en dat zijn er veel). De gehele Schrift op alle fronten te zien als (meer dan) historisch betrouwbaar. Niet om te eindigen in de historiciteit, maar om dit als startpunt te nemen zoals een goed gebruik van de Quadriga ook voorstaat en de Reformatie altijd benadrukt heeft. Om zo, met behulp van Gods Geest, de teksten, als het gaat om het geestelijke, nog dieper te kunnen peilen. Ik ben van mening dat hij (en wij met hem) dan niet alleen een rijker inzicht krijgt in de teksten, maar de Bijbel ook nog eens voluit creationistisch leest. Ziende op zijn uitleg van 1 Petrus 3 vermoed ik dat dit in zijn preken al lang de praktijk is en dat hij voor zowel de historische als de geestelijke aspecten oog heeft. Want Genesis is geschiedenis, maar in de eerste plaats is Genesis openbaring. Wie de Schrift alléén historisch leest is een beklagenswaardig mens en zonder hoop ronddolend op deze aarde!
Voetnoten
- Prof. dr. Arnold Huijgen is hoogleraar systematische theologie aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn. Hij promoveerde in 2011 aan deze universiteit op het proefschrift ‘Divine Accommodation in John Calvin’s Theology. Analysis and Assessment’. Hij is daarnaast actief in de gecombineerde onderzoeksgroep, BEST, van de Theologische Universiteiten van Kampen en Apeldoorn, resp. TUK en TUA. BEST staat voor Biblical Exegesis and Systematic Theology.
- Huijgen, A., 2019, Lezen en laten lezen: Gelovig omgaan met de Bijbel (Utrecht: KokBoekencentrum).
- Als ik een lezing geef over Schepping of Evolutie begin ik altijd met deze kern en zelfs het woord Autopistie neem ik in de mond.
- Ik ben overigens blij dat we erop vooruit gaan. Voor theïstisch evolutionisten en naturalisten is het door hen zo genoemde creationisme ontstaan bij George McCready Price of Scopes Trial. Recent nog gaf een theïstisch evolutionist aan dat het creationistische wereldbeeld niet ouder is dan het werk van James Ussher. En nu Huijgen met zijn stelling dat het creationistische wereldbeeld een gevolg is van het rationalisme van Descartes. We gaan erop vooruit! Overigens zijn al deze historische ankerpunten onjuist. Zie: https://oorsprong.info/komt-de-creationistische-schriftvisie-uit-de-twintigste-eeuw/.
- Zie zijn ‘De stad Gods’.
- Zie bijvoorbeeld: https://thenewcreationism.wordpress.com/2012/01/11/cains-wife/ en http://toddcwood.blogspot.com/2011/02/theodoret-of-cyrus-on-cains-wife.html.
- Davis A. Young schrijft: “Luther’s discussion of the time of onset of the flood is full of appeals to extrabiblical infromation. In fact, during the Renaissance and Reformation era it was hotly debated whether the flood began in the spring or fall, and observations from nature were frequently used in such discussions.” Young geeft hier in zijn boek The Biblical Flood meer voorbeelden van.
- Procopius of Gaza, Commentarrii in Genesin. Aangehaald in het boek van Davis A. Young, The Biblical Flood.
- Ik doe deze uitspraak op basis van citaten in Huijgens bijdrage waarin hij aangeeft dat de traditionele opvatting niet strookt met de evolutietheorie. En het lijkt erop dat hij onder andere daarom liever kiest voor de relationele, functionele en christologische visie. Zonder ET hoeft de traditionele opvatting niet op de schop, maar kan het aangevuld worden met de andere visies.
- Overigens zet hij in die bijdrage een vals dilemma neer en zet hij daarmee de lezer voor het blok: óf de traditionele visie óf de functionele, relationele en christologische visie. De lezer hoeft echter niet te kiezen en kan alle vier de genoemde visies als complementair zien.