Home » Gastbijdrage » Historiciteit van de Bijbel onder druk in Huijgens boek ‘Lezen en laten lezen’ (2)

Historiciteit van de Bijbel onder druk in Huijgens boek ‘Lezen en laten lezen’ (2)

Dit artikel is een vervolg op het onlangs verschenen eerste deel.

Wat is waarheid?

In hoofdstuk 4.3 schrijft Huijgen over de stemming en afstemming van het hart, die nodig zijn om de Bijbel te lezen. Zijn boek wil ons daarin een hulpmiddel zijn, maar het is de vraag of dit mensen werkelijk tot de Christus der Schriften brengt. Hij vergelijkt de ziel met een klankkast waarin de waarheid van de Schrift moet resoneren. “Het hart dient afgestemd te worden op de waarheid, dat is op het hart van God. Waarheid is, zoals eerder duidelijk werd, niet zozeer een overeenstemming van een mentale voorstelling met een feitelijke stand van zaken. Waarheid gaat niet over overeenstemming en ze vraagt niet om intellectuele toestemming, maar ze draait om afstemming en vraagt om instemming.”1

Het gaat volgens Huijgen dus niet om het waarheidsgehalte van feiten in de Bijbel, maar om waarheid in het binnenste. Die laatste woorden klinken ons heel bekend, maar betekenen niet hetzelfde als die uitdrukking gebruikt wordt in kringen waar de Schriftuurlijk-bevindelijke prediking voorgestaan wordt. Blijkbaar moet het woord nog waarheid worden in het hart.

Als we de Bijbel onderzoeken moet het hart worden afgestemd, maar moeten we ook samenstemmen met de kerk.2 Bij het lezen van Lezen en laten lezen vraag ik mij als lezer af of de schrijver nog instemt met de Vroege Kerk en de kerk van de Reformatie. De Vroege Kerk en de kerk van de Reformatie heeft de historische betrouwbaarheid van de Schrift niet gerelativeerd. Hoewel Huijgen met de kerk van de Reformatie de focus op Christus als het midden van de Schrift wil hebben bij het Bijbellezen, ontstaat er toch een groot verschil in de waardering van de Schrift.

De schrijver van Lezen en laten lezen meent te moeten zeggen dat het gezag niet aan de Schrift moet worden opgedrongen en dat de Schrift haar eigen gezag moet definiëren. Volgens hem zou in het Chicago Statement te weinig beleden worden met betrekking tot het gezag van de Schrift. Niets is minder waar. Het Chicago Statement is juist ontstaan, omdat God voor de totstandkoming van de Schrift heeft gezorgd door de Heilige Geest en dat de Schrift daarom met gezag bekleed is. De beschuldiging van Huijgen ten aanzien van dit geschrift is een valse voorstelling van zaken.3

Bonhoeffer en Noordmans

Bij het lezen moeten we volgens Huijgen samenstemmen met de kerk. In hoofdstuk 6 blijkt welk meerstemmig lied van andere theologen mee resoneert in het hart van professor Huijgen. Graag laat Huijgen iets zien van de hermeneutiek van Bonhoeffer en Noordmans. Dat kan soms leerzaam zijn. Bonhoeffer leest de Bijbel in het licht van Christus en met de kerk.4 De Bijbel is het boek van de kerk. Blijkbaar is de Bijbel niet het boek van de Heilige Geest. Volgens Huijgen verzet Bonhoeffer zich tegen de leer van de verbale inspiratie. “Hij ziet die leer als een poging om het geheim van Gods openbaring in de vingers te krijgen. De Bijbel zou als boek heilig worden verklaard ten koste van de heiligheid van God. Dat is een te eenzijdige kijk van Bonhoeffer op deze leer, maar hij maakt in ieder geval duidelijk hoe belangrijk hij het vindt dat wij mensen geen macht uitoefenen over het Woord van God. Wij zijn ontvangers, meer niet.”5

Ook hier worden zaken omgedraaid en wordt het orthodox christendom beschuldigd van machtsoefening over de Schrift. Een absolute verdraaiing van zaken. Immers, omdat de Schrift macht over ons uitoefent door de werking van de Heilige Geest, erkennen wij het gezag waarmee de Schrift van Godswege bekleed is. Daarom durven wij van het Woord Gods niets af te doen en wensen wij niet te behoren bij de sadduceeën die het bestaan van engelen ontkennen en niet geloven in de opstanding uit de doden, daar hun Bijbel er duidelijk van getuigt. Voor hen was het gezag van de Schrift duidelijk niet door de Schrift zelf vooraf gedefinieerd, maar meenden zij zelf te kunnen bepalen wat in de Schrift wel en wat in de Schrift geen gezag had.

Het lijkt erop dat professor A. Huijgen zich in datzelfde voetspoor van de sadduceeën begeeft. Van Noordmans geldt, net als van Bonhoeffer, dat hij de Schrift leest met het oog op Christus. “Pas als Christus de tekst gaat hanteren, gaat de tekst helemaal open”, zo leert Noordmans.[6] Noordmans wilde ook verder gaan in het spoor van de allegorese, maar niet met loslating van de letterlijke tekst. Dat allegorisch lezen dient dan ook trinitarisch te geschieden.[7] Bij Noordmans ligt het accent sterk op de leer van de Heilige Geest.[8] “Kennelijk helpt een leer van Gods Drie-eenheid, die er mee rekent dat Christus door Zijn Geest nog altijd aanwezig is, om existentieel en bloedwarm met de Schrift om te gaan.”

Deze benadering van Noordmans lijkt zeer schoon. Er is grote waardering voor een geestelijke leeswijze van de Bijbel. De grote vraag blijft echter of de Schrift objectief gezag toegeschreven mag worden. Krijgt de Schrift pas gezag door het lezen met behulp van de Geest of heeft de Schrift gezag, omdat de Geest de Bijbelschrijvers heeft gedreven?

Petrus leert ons het volgende over de gehele Schrift: “En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de Morgenster opga in uw harten. Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging; Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door de wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken” (2 Pet. 1:19–21).

Heel duidelijk leert Petrus dat de Geest heilige mensen Gods gedreven heeft om te spreken en te schrijven. De woorden van Paulus in 2 Tim. 3:16 krijgen zijdelings aandacht, maar de woorden van Petrus krijgen in het geheel geen aandacht in Lezen en laten lezen.

De teneur van het boek is dat God in Christus spreken moet, wil het Woord als waarheid ervaren kunnen worden. Dat kan echter inhouden dat bepaalde historische gedeelten in de Bijbel alleen waar zijn voor wat hun boodschap betreft in voorbijgaan van het feitelijk gehalte. Bijna nergens zegt Huijgen dat God gesproken heeft in de Schrift. Steeds schrijft hij dat God spreekt, maar weinig dat God gesproken heeft. De nadruk valt met Noordmans helemaal op de ervaring van de mens.

Slechts tweemaal wordt in Lezen en laten lezen verwezen naar de Schriftopvatting van Karl Barth. Ook Karl Barth bracht het gewicht van het geschreven Woord in mindering op het geheel van de openbaring van Jezus Christus.6 De tweede keer dat Huijgen Karl Barth ter sprake brengt, doet hij dat indirect. Op pagina 157 onderstreept hij een uitdrukking die bij Barth vandaan komt, namelijk dat de Bijbel geen papieren paus is. Volgens Karl Barth is niet alles in de Bijbel Gods Woord. Alleen datgene van de Bijbel is Gods Woord als God dat aan je openbaart.

Professor A. Huijgen belijdt niet dat Gods Woord van begin tot het einde historisch betrouwbaar is, maar beweert ten diepste met Barth en Noordmans dat een bijzondere openbaring van God door de Geest noodzakelijk is om Gods Woord als waarheid te ervaren. Het werk van de Geest in het Woord is blijkbaar niet betrouwbaar en genoegzaam.

Hoewel professor Huijgen aan de historiciteit van de maagdelijke geboorte van Christus, Zijn kruisiging en opstanding wil vasthouden, geeft hij de lezer helaas geen vastigheid in de belijdenis zoals deze is verwoord in de Nederlandse Geloofsbelijdenis.

Nederlandse Geloofsbelijdenis

“Wij geloven dat deze Heilige Schrift den wil Gods volkomenlijk vervat, en dat al hetgeen de mens schuldig is te geloven om zalig te worden, daarin genoegzaam geleerd wordt. Want overmits de gehele wijze van den dienst dien God van ons eist, aldaar in het lange beschreven is, zo is het den mensen, al waren het zelfs apostelen, niet geoorloofd anders te leren dan ons nu geleerd is door de Heilige Schriften; ja, al ware het ook een engel uit den hemel, gelijk de apostel Paulus zegt. Want dewijl het verboden is den Woorde Gods iets toe of iets af te doen, zo blijkt daaruit wel dat de leer daarvan zeer volmaakt en in alle manieren volkomen is.

Men mag ook gener mensen schriften, hoe heilig zij geweest zijn, gelijkstellen met de Goddelijke Schriften, noch de gewoonte met de waarheid Gods (want de waarheid is boven alles), noch de grote menigte, noch de oudheid, noch de successie van tijden of personen, noch de conciliën, decreten of besluiten; want alle mensen zijn uit zichzelven leugenaars en ijdeler dan de ijdelheid zelve.

Daarom verwerpen wij van ganser harte al wat met dezen onfeilbaren regel niet overeenkomt, gelijk ons de apostelen geleerd hebben, zeggende: Beproeft de geesten of zij uit God zijn. Insgelijks: Indien iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis” (Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 7).

Karl Barth aanvaardde niet alles van de Bijbel als het Woord van God. Blijkbaar had het Woord van God zo weinig gezag voor hem dat hij naast zijn wettige vrouw zijn secretaresse als zijn ‘liefste’ vrouw beminde. Het zevende gebod was wellicht waar voor hem, maar niet zo loodrecht uit de hemel dat het hem deed breken met deze zonde tegen het zevende gebod.

De ‘vrome’ leeswijze van Huijgen kan leiden tot een geheel andere visie op homoseksualiteit en de vrouw in het ambt, wat in de praktijk helaas gebeurt. Hoewel er leerzame gedeelten te vinden zijn in Lezen en laten lezen, zou ik het lezen ervan alleen aanbevelen aan mensen die theologisch voldoende onderlegd zijn en enige onderscheidingsgaven hebben.

De HEERE geve ons allen hartstocht voor Zijn heerlijk en heilig Woord.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnee op deze nieuwsbrief is gratis!

  1. Pag. 139.
  2. Pag. 143.
  3. Pag. 159.
  4. Pag. 184.
  5. Pag. 185.
  6. Pag. 27.