Home » Genealogie » Akte van boedelscheiding (1735) van boedel van Christina van Meerten (1651-1734)

Akte van boedelscheiding (1735) van boedel van Christina van Meerten (1651-1734)

In Het Utrechts Archief is een akte van boedelscheiding te vinden van de boedel van Christina van Meerten (1651-1734), eerst weduwe van Wernard Barbé (1651-1686), laatst weduwe van Johan de Wael (?-?). Het is een uitgebreide akte van 112 pagina’s lang. Hieronder wordt de transcriptie gegeven. Dat zal enige tijd duren, als de Heere het geeft. Daaronder wordt, met dank aan Het Utrechts Archief, de uitgeschreven akte gedeeld. Dit omdat in de transcriptie de layout weggevallen is.1

De transcriptie luidt:

“E:d: op tien srs: zeg: gedept

Boedelcedúlle, staet en inventaris, doen maken en instellen bij Willem van Vianen en Jan van Vianen als gestelde voogden over Johan Barbé, item Maria en Wernarda Barbé, te samen nagelaten kinderen en Erfgenamen van Júffroúwe Christina van Meerten, eerst wedúwe, Boedelhardster en Lijftochterse van Wernard Barbé, in zijn leven notaris voorden Edelen Hove, en procúreúr voorden Edelen Gerechte van Útrecht, en laetst wedúwe van Johan de Wael, zúlx die boedel was op dato van haer overlijden, geweest zijnde den negenden Júlij XVIIC vier en dartigh.

Om tot verstandt van dezen Inventaris te komen,

Staet kortelijk vooraff te letten:

Dat de overledene in haer leven den hare voornoemde kinderen bij haer voornoemden eersten man in echt verwekt, hadde gedaen behoorlijke verantwoordinge en bewijs van húnlieder vaderlijk goedt, alsmede dat van eenige húnner nabestaende bloedtverwanten, op henlieden bij Erffenisse was aengekomen.

En zúlx op de last van de Lijftocht, bij haer daer aen behoúden.

Alles breder volgens acte van scheidinge indato den twaelffden Febrúarij XVIIC vijff en twintigh voor Johan Wechter notaris en zo hiere getúigen gepasseert.

Dat de overledene op den voorschreven twaelffden Febrúarij XVIIC vijff en twintigh comparerende voor gemelde notaris en getúigen, hadde gemaekt hare Testamentaire dispositie.

En daerbij verklaert in alle ’t gene zij met de doodt ontrúimen en nalaten zoúde, (boven en behalven ’t geen zij úit haeren boedel bereits onder hare kinderen hadde verdeelt, en bij maeggescheidt tendage voorschreve gepasseert) zoo wel ’t gene zij (op den last vande lijftocht van Júffroúw Christina Porceliús) van haer broeder Cornelis van Meerten hadde geërft, als ’t gene zij zelfs reets bezat, off haer nogh mogt aenbesterven, niets úitgezondert, tot haere eenige en úniverseele Erffgenamen in drie egale portien te institúeren en nomineren haere drie kinderen, met namen Johan Barbé, Maria Barbé en Wernarda Barbé, met voll recht van institútie.

Onder deze conditie nochtans ten respecte van alle ’t gene haer krankzinnige zoon Johan Barbé, zoo úit hooffde van dezen Testamente van haer zoúde komen te erven, off ook bij scheidinge als voren úit haren boedel bereits aen hem toegedeelt is, in ’t geheel off zelfs ’t geringste gedeelte vandien, niet zal mogen erven off versterven op eenige vrienden van haer overleden man Wernard Barbé.

Zúllende aende nabenoemde voogdt off voogden vrijstaen om zijn capitael, zoo zij ’t nodigh oordeelen tot zijn onderhoúdt te besteden:

En integendeel, zoo door vooroverlijden van de wedúwe van haer voornoemde broeder de goederen die zij in Lijfftocht bezat, aen haer comparante gekomen zijnde, daer door hare voornoemde zoon zijn geheele inkomen, tot zijn onderhoúdt niet nodigh hadde, zoo begeerde de comparante dat die interessen zúllen worden aengelegt tot capitael, en dat het gene haere zoon indier voegen als hier voor van haer geërft heeft, off aengekomen is, zal erven en versterven op zijne twee zústers, off die van haer beide na hem in ’t leven mogte zijn.

En bij vooroverlijden van haere twee dochters voor haren voornoemden zoon, dat het dan gaen en versterven zal op Johan van Vianen, off bij zijn vooroverlijden op zijne kinderen en kintskinderen bij representatie.

En die mede alle ontbreekende, bij overlijden van haren zoon, dat dan ’t gene voorschreve is, onder bepalinge als voor, zal erven en versterven op de naeste in den bloede van haer Testatrice.

Zonder echter hierdoor eenigh verbandt op zijne portie te leggen.

Maer alleen begeerende dat er niets van zal erven en versterven op de vrienden in den bloede van haer voornoemde mans zijde.

Stellende de comparante tot voogden over haren krankzinnigen zoon, haren zwager Willem van Vianen en haren neeve Johan van Vianen, met alle zodanige magt van assúmptie, súrrogatie en súbstitútie, als eenig voogdt hebben kan, en dat te samen, off ijder van hen in ’t bizonder, en in ’t geheel,

Met seclúsie van allen anderen. En specialijk ook in allen gevalle vande Edele Achtbaere Heeren gecommitteerdens ter directie vande Momber kamer dezer stadt, en alle andere oppervoogden, waerdat haer sterffhúis mogt vallen Lc.

Alles breder bij den voorschreven Testamente.

Welke Testamentaire dispositie door haer met de doodt is geconfirmeert.

Komende dan tot particúliere Inventarisatie,

Zoo wordt gestelt als volgt:

1e capittúle van vaste goederen, obligatien, plechten Lc. aende overlede in eigendom besprooken door haren overleden broeder, de Heer Cornelis van Meerten, en welke laetst door haere drie kinderen in Lijfftocht zijn bezeten.

De Heer Cornelis van Meerten der overleden broeder heeft volgens zijne Testamentaire dispositie in dato den XVen Júnij XVIIC een en twintigh voor Mr Georg Christiaen Qúalenbrink notaris en zekere getúigen binnen deze stadt gepasseert, boven zeker praelegaet tot zijne Erffgename hadde geinstitúeert zijne zúster Christina van Meerten, eerst wedúwe van Wernard Barbé, en naderhandt van Jan de Wael voor zoo veele portien van deszelfs nalatenschap in voegen voorsz: verdeelt zijnde, als zij kinderen in ’t leven zoúde hebben bij ’t overlijden van den Testateúr, welker getal was drie, en alzoo voor drie vierde parten geworden Erffgename, en zúlx op de last van de Lijfftocht aen Christina Porceliús zijne wedúwe, haer leven lang gedúerende, besprooken, en na overlijden van dezelve. verder mede op de last van de Lijftocht aen Johannes, Maria, en Wernarda Barbé, kinderen vande voornoemde Christina van Meerten: Dat úit dien hooffde tússchen de voornoemde. Christina Porceliús wedúwe en Boedelhardersse van Cornelis van Meerten ter eene, en de overlede Christina van Meerten laetst wedúwe de Wael indie qt voor zich zelven, mitsgaders als Testamentaire Momberse over haren innocenten zoone Johannes Barbé; item Maria en Wernarda Barbé wegens de aen húnlieden besproken Lijfftocht, alsmede de Heer Johan van Vianen koopman in hoút voor de overige vierde portie mede geinstitúeerde Erffgenaem als voren, en derhalven zoo voor zig zelven, en in qt als Testamentaire mede voogdt over den voorn Jan Barbé ter andere zijde, was gemaekt de navolgende scheidinge en verdeelinge der goederen bij den voornoemden Cornelis van Meerten nagelaten, breder volgens de acte van maeggescheijdt den XXen maij XVIIC vijff en twintigh voor Mr Jacob Vervoorn notaris en zekere getúigen gepasseert, waerbij aen Júffroúw Christina van Meerten laetst wedúwe van Johan de Wael in voldoeninge van het eerste vierde part, haer úit hoofde van haren innocenten zoon competerende, bij Lotinge zijn te beúrte gevallen en toegescheiden de navolgende effecten, en dat op de last van de Lijfftocht, eerst aende voornoemde Christina Porceliús, en na haer overlijden denzelven Johannes Barbé gecompeteert hebbende, alse:

Eerstelijk een geconverteerde Lijff in Losrent Obligatie van vijff honderdt gúlden capitael, ten laste dezer provintie, en ten behoeve van Cornelis van Meerten, gestaen hebbende ten lijve van Johannes van Vianen indato den 28en meert 1715. anderdeel fol: 1085. en 154. no: 366. dús 500 – . -.

Eendardepart in een dito obligatie van Een honderdt gúlden Capitael, sprekende ten laste als boven, beleit ten name van Marten Eswijler, en ten lijve van Maria Barbé, van dato den 28en maert 1715. Eenedeel fol: 992. 104. no: 202. dús 33 – 6 – 10.

Een plechte van vier honderdt gúlden capitael ten laste van Joost Stevense van Grietúizen, gevestigt op zekere Húizinge aende oostzijde vande Oúde gracht alhier t’ Utrecht, tússchen de St Jans en de Viebrúgger, breder volgens den origineelen plechtbrieff in dato den 12en Júnij 1639. 400 – . – .

Een plechte van Dúizendt gúlden capitael, ten behoeve van Cornelis van Meerten en ten laste van Anthonij van Bosveldt, gevestigt op twee Húizingen aende Westzijde van de Snippevlúgt, breder volgens den brieff in dato den 18en Aúg: 1714. dús 1000 – . – .

Noch eene plechte van Dúizendt gúlden, ten behoeve als voren, en ten laste van Henrik Dirxe Honselaer, gevestigt op vijfftien mergen 326 roeden Landts met Húis, bergh en schúer onder den Gerechte van Oúdthúizen volgens den brieff van dato den 2en meert 1701. dús 1000 – . – .

Een goúdt signet ringetje 6 – 15 -.

Een goud zilver signet 2 – 17 – .

Een zilvere penning vanden Admirael Tromp 5 – . – .

Noch aen contant gelt van Christina Porceliús 39 – 16 – 4.

Noch úit de portie die aen Maria Barbé is toegescheiden 14 – 16 – 5.

Item noch úit de portie van Warnarda Barbé 65 – 16 – 5.

En eijndelijk noch úit de effecten van de Erffportie van Johan van Vianen 15 – 16 – 5.

Monterende de vorengemelde toegescheide effecten en gelderen te samen de somme van drie dúizendt vier en tachtigh gúlden drie stúivers dartien penningen. 3084 – 3 – 13.

Verder is aen de overledene in voldoeninge van het tweede vierdepart haer uit hooffde van haere dochter Maria Barbé competerende, bij lotinge te beúrte gevallen en toegescheiden op de last van de Lijfftogt als voren het tweede lot, bestaende in de navolgende Effecten:

Eerstelijk eene Húizinge, erve en grondt, staende binnen deze Stadt aen de Oostzijde van de Oúde Múntstraet, en dat voor eene somme van 1800 – . -.

Een obligatie van Twee honderdt gúlden capitael, ten behoeve van den Heer Cornelis van Meerten, en ten laste van Hendrik Húkkingh van dato den 14en October 1719. dús 200 – . – .

Item een plechtbrieff van zes honderdt gúlden capitael, ten behoeve van Cornelis van Meerten en ten laste van Theúnis Harmansse en zijn húisvroúw Maria Ockers, specialijk gevestigt op zekere helffte in elff mergen Landts, gelegen op ’s Gravesloot, zijnde Erffpagt goedt van den Capittule van Oúdt Múnster, breder de plechtbrieff daer van zijnde van dato den 19en September 1699. voor de Heeren Decan en Capitúlairen van Oude Múnster gepasseert. dús 600 – . – .

Een resterent capitael van vijff hondert gulden, begrepen in eene plechte van Een dúizendt gúlden capitael, ten behoeve van Jan Coster van Aken, en ten laste van Willem de Roij, gevestigt op een Húizinge binnen deze Stadt aen de zúitzijde van de Witte Vroúwstraet, volgens den brieff van dato den 8en Júlij 1670. en aen den Heer Cornelis van Meerten getransporteert op den 1en September 1698. dús 500 – . – . [Totaal] 3100 – . – .

En alzúlx teveel eene somme van vijftien gúlden zestien stúivers vijff penningen, waer van de overlede tot súppletie van haer prelegaet is úitgekeert eene gúlden, en aen de portie van Johan Barbé veertien gúlde en zestien strs vijff penningen.

Eindelijk is aen de overlede in voldoeninge van het darde vierdepart, haer úit hooffde van haere dochter Wernarda Barbé competerende, bij Lotinge te beúrte gevallen en toegescheiden op de last der Lijfftocht als voren, de navolgende effecten, namentlijk:

Een plechte van acht honderdt gúlden Capitael ten behoeve van Cornelis van Meerten, en ten laste van Sara Foúké wedúwe van Pieter Kok, gevestigd op zekere Húizinge, erve en grondt aen de Westzijde van de Mariestraat alhier, volgens den brieff in dato den 11en novemb: 1717. dús 800 – . – .

Een plechte van vijff honderdt gúlden capitael ten behoeve als voren, en ten laste van Johannes Gamen, gevestigt op deszelfs húis en erve aen de Zúitzijde van den Steenwegh volgens den brieff van den 24en Júlij 1703. welke plechte op den 3en Júlij 1730. is affgelost en verandert in eene plechte van Dúizendt gúlden capitael, zijnde de overige vijff honderdt gúlden door gemelde Wernarda Barbé úit haere eige en privé penningen daerbij gelegt, en bij Jacobús Walraven ten behoeve van Júffroúw Christina van Meerten laetst wedúwe van Jan de Wael gevestigt op zijne Húizinge, staende in de Korte Minnebroederstraet achter het Stadthúis op den hoek van de Annastraet volgens den brieff in dato den 12en April 1730. blijkende van ’t gene voorschreve bij notitie met der overledens eigen handt geschreven en ondertekent in zeker bij haer gehoúden renteboekje, zoo dat de helfte van de voorschreve Dúizendt gúlden, off schoon die plechte in ’t geheel op der overledens naam gestelt is, echter aen gemelde Wernarda Barbé in eigendom competeert, doch de helfte van dien haer alleen wordt aengerekent, dús 500 – . – .

Een plechte van Twee honderdt vijftigh gúlden capitael te behoeve van Cornelis van Meerten, en ten laste van Evert Pieterse van Hattúm, gevestigt op zekere Hoffstede, zoo water als T’wijllandt onder den Gerechte van Westbroek, belendt volgens den brieff in dato den 11en maert 1707. dús 250 -. – .

Item een obligatie van zestien honderdt gúlden capitael, ten behoeve van Cornelis van Meerten, en ten laste van vroúwe Catharina de Gomse wedúwe van de Heer Johannes Leijendekker van dato den 29en maij 1723. voor den notaris mr Jacob Vervoorn en zekere getúige binnen deze Stadt gepasseert, en voor welk capitael tot een speciael onderpandt is gegeven zekere Losrent obligatie van Een dúizendt gúlden capitael, ten laste van deze provintie, en ten behoeve van Maria van den Bergh van dato den 21en September 1654. ten zelven dage geaggreëert; en noch een Losrent obligatie van Een dúizendt zestien gúlden Capitael, zijnde Alterúm tantúm, ten laste als voren, ten behoeve van Doe Isaac Leijendekker en Jve Barbara van Deúverden Echtelieden, van dato den 20en Júnij 1678. en ten zelven dage geaggreëert, breder de voorgemelte obligatie. dús 1600 – . – .

Bedragende de voorschreve toegescheiden effecten te samen een somme van Drie Dúizent Een honderdt en vijftigh gúlden 3150 – . – .

En alzúlx teveel een somme van vijff en sestigh gúlden zestien stúivers vijff penningen, welke zijn útgekeert aen de Erfportie die de overlede úit hooffde van haren zone Joannes Barbé hier voren was toegescheiden.

IIe Capittel van andere vaste goederen, plechten obligatien Lc. bij de overlede in vrijen eigendom gepossideert en bezeten.

Een Húizinge en Erve staende en gelegen binnen deze Stadt aen de oostzijde van den Springwegh, daer Zúit. en noortwaerts Steven de Groot naest gehúist en geërft is, door den Fabricq van den Tempel geëstimeert op twaelff honderdt gúlden. dús 1200 – . – .

P. V. Tempel

Een plechte van vijfftien honderdt gúlden capitael bij Elizabeth en Adriana van Emmerik gevestigt op haerlieder Húizinge, erve en Hellinge buiten dezer Stadts Tolsteegpoort op de Hellingh aen de oostzijde van den Vaertscheur Rijn, alwaer Jan Beerntse van Benthem aen de eene zijde, en dezelve Adriana van Emmerik aen de andere zijde naest gelegen zijn, breder volgens den origineelen plechtbrieff van dato den 12en December 1708. dús 1500 – . – .

Den boedel komt als rest en in voldoeninge van ’t Jaer renten verschenen den 6en December 1733. de somme van 52 – 10 –

Item de tenten sedert den 6en Decemb: 1733. tot den 1en Aúgústús 1734. zijnde zeven maenden en 25 dagen a vier per cento 39 – 2 – 1.

Noch een plechte van vijfftien honderdt gúlden bij Joris Boomhoff dezer Stadtsbode ten behoeve van Christina van Meerten gevestigt op zijne Húizinge aen de Zúitzijde van het Oúde Kerkhoff daer d’Erffgenamen van Coenraest Beúkelaer oostwaerts, en Jacobús van Werkhoven met zijne Húizinge de Vergúlde Valk westwaerts naest gehúist en geërft zijn, breder volgens den origineelen plechtbrieff in dato den 2en maij 1732. 1500 – . – .

De renten van dien sedert primo maij 1734. tot primo Aúgústús deszelven Jaers a drie en een halff per cento, komt voor drie maenden 13 – 2 – 8.

Een obligatie van Een dúizendt gúlden. capitael, beleit ten comptoire van Willem van Mausveldt, ontfangen van ’t Eene deel der Generale Middelen dezer provintie op den naem van Christina van Meerten in dato den 17en Júlij 1703 1000 – . – .

De renten daer op verschenen sedert den 17en Júlij 1733. tot den 1en Aúgústús, zijnde een Jaer 14 dagen a 2 ¾ per cento 31 – 1 – .

Een geconverteerde Lijff in Losrent obligatie van vijff honderdt gúlden capitael, op Lijffrenten, genegotieert door den Heer Leonard de Casembroodt ontfanger van ’t anderdeel der Generale Middelen dezer provintie van Christina van Meerten, ten lijve van Maria Barbé toen oúdt twee en twintigh Jaren, moeder Christina van Meerten, staende anderdeel fol: 1721. 375. in dato den 28en meert 1715. 500 – . – .

De renten sedert den 7en febrúarij 1734. tot den 1en Aúg, daer aen volgende, zijnde vijff maenden en 21 dagen a 2 ¾ per Cento 6 – 10 – 6.

Een geconverteerde Lijffrent obligatie van vier honderdt gúlden capitael, op Lijffrenten genegotieert door den Heer Adriaen Roelans ontfanger van ’t anderdeel de Generale Middelen ’s Landts van Utrecht, op den naem van Cornelis van Meerten, ten lijve van Warnardina Barbé toen oúdt acht Jaren, moeder Christina van Meerten, staende anderdeel fol: 735. 30. in dto den 28en martij 1715 400 – . – .

De renten sedert den 25en Febrúarij 1734. tot den 1en Aúgústús, zijnde vijff maenden en drie dagen, naer advenant 2 ¾ per cento 4 – 13 – 8.

Een dito obligatie van vier honderdt gúlden capitael op Lijffrenten genegotieert door den Heer W: van Mansveldt ontfanger van ’t Eenedeel der Generale Middelen dezer provintie door Cornelis van Meerten beleijdt ten lijve van Johannes Barbé, toen oúdt elff Jaren, moeder Christina van Meerten, staende Eenedeel fol: 953. 79. in dato den 28en meert 1715. 400 – . – .

De renten van dien sedert den 28en April 1734. tot den 1en Aúgústús daer aen volgende, zijnde drie maenden en twee dagen a 2 ¾ per cento 2 – 16 – 3.

Een obligatie van Twee hondert gúlden capitael, op Lijffrenten genegotieert door den Heer Doctor Adriaen Gentman ontfanger van ’t anderdeel der Generale Middelen ’s Landts van Utrecht, beleidt ten lijve van Maria Barbé, toen oúdt dartigh Jaren ten namen en door haere moeder Christina van Meerten staende anderdeel fol: 3312. 1271. in dato den 28en meert 1715.

De renten van dien sedert den 14en Novemb: 1733. tot den 1en Aúg: 1734. is acht maenden en 17 dagen naer advenant drie per cento 4 – 5 – 9.

Een dito obligatie van Twee honderdt vijftigh gúlden capitael, op Lijffrenten en genegotieert door den Heer Adriaen Roelans, ontfanger van ’t anderdeel der Generale Middelen ’s Landts van Utrecht, beleidt ten lijve van Maria Barbé toen oúdt vijfftien Jaren, ten name en door haere moeder Christina van Meerten, staende Anderdeel fol: 1128. 131. in dato den 28en meert 1715 250 – . – .

De renten sedert den 12en november 1733. tot 1o Aúg: 1724. a drie per cento, is acht maenden en vijftien dagen 5 – 6 – 3

Een dito obligatie van gelijke Twee honderdt vijfftigh gúlden capitael, ten lijve van Warnardina Barbé, toen oúdt negen Jaren, moeder, ontfanger, folio en datúm als voren 250 – . – .

De renten van dien sedert den 12en november 1733. Sromt als voren 5 – 6 – 3.

Een obligatie van vier honderdt gúlden capitael, opgenomen bij Praelaten, De heren der vijf Godtshúizen, Ridderschappe en Steden der provintie van Utrecht, ten name van Júffroúw Elsabé sal: Adriaen van Zúilen van Nijvelts wede, zijnde van dato den 1en novemb: 1568. 400 – . – .

De renten van dien a 2½ per cento, verschenen sedert den 17en novemb 1733. tot den 1en aúg: 1734. is acht maenden en dartien dagen 7 – . – 7.

Een plechte van dúizendt gúlden capitael in dato den 23en septemb: 1720. bij Floris de Brúin gevestigt op zekeren Húizinge, erve en grondt aen de noordtzijde in de Zandstraet, daer aend’ eene zijde Anthonij Gerrits Voerman, en de wedúwe van Willem van Niekerken aende andere zijde van oúts naest gehúist en geërft zijn; item een H’uis off kamere en erve aen de westzijde vanden Achterwegh, daer de Heer Búrgemeester Nellestein Noordt – en Adrianús Vonk alsnú Zúitwaerts naest gelegen zijn, mitsgaders noch een kamer met zijn bewoonkeldertje, mede inden Achterwegh aen de Oostzijde, alwaer ten Zúiden de wedúwe en Erffgenamen van Pieter Broúwer, en ten noorden Kornelia Boúwman naest gehúist en geërft zijn 1000 – . – .

De renten van dien sedert den 23en Septemb: 1733. tot den 1en aúgústús 1734. naer advenant drie en een halff per cento jaerlijx 29 – 16 – .

Een capitael van Een dúizendt gúlden ten laste van Jacob van Wijk en Hermina Schrik Echtel, volgens acte obligatoir in dato den 29en Janúarij 1734. ten behoeve van Elisabeth Le Caen wedúwe Brondon, waertoe de overlede ’t recht bekomen heeft volgens Transport in dato den 30en Janúarij 1734. en waer vaoor dezelve wedúwe Brondon zich borge heeft geconstitúeert. dús 1000 – . – .

De renten daer op verschenen sedert den 29en Janúarij tot den 1en Aúgústús beide 1734 a vier per cento, is zes maanden en 2 dagen 20 – 4 – 6.

Een geconverteerde obligatie van vier hondert gúlden capitael, beleijdt bij Cornelis van Meerten op Lijffrenten genegotieert geweest door den Heer Willem van Mansveldt, ontfanger van ’t Eene deel der Generale Middelen dezer provintie ten lijve van Catharina van Vianen, toen oúdt zes jaren, moeder Elizabeth van Meerten, staen de Eene deel fol: 990. 92. in dato den 28en meert 1715. 400 – . – .

De renten verschenen sedert den 24en meert tot den 1en aúgústús 1734. is vier maenden en zeven dagen a 2¾ per cento 2 – 19 – 3.

Een obligatie van zes hondert gúlden capitael, beleit ten comptoire van den Heer Adriaen Roelans ontfanger van ’t anderdeel der Generale Middelen dezer provintie, ten name van Meerten Eswiller, in dato den 15en november 1696. en geaggreëert den 5en febrúarij 1697. staende fol: 594 600 – . – .

De renten sedert den 26en novemb: 1733. tot den 1en aúgústús 1734. is acht maenden en vier dagen a 3 per cento 12 – 3 – 15.

Een dito obligatie van vier hondert gúlde capitael, beleidt ten comptoire van Johan van der Nijpoort ontfanger van ’t schellinggeldt ’s Landts van Utrecht, ten name van Hilligje Cornelis dogter van Meerten, in dato en geaggreëert den 12en maij 1636. staende fol: 31. Loij. 400 – . – .

De renten sedert den 23en maij 1734. tot den 1en aúgústús voornoemt, zijnde twee maenden en acht dagen a 2¾ per cento 1 – 19 – 13.

Een capitael van Twee hondert gúlden ten laste van Jacobús Hopman als principael, en Johannes Hopman zijn vader, als búrge en mede principael volgens acte obligatoir in dato den 26en meert 1730. ten behoeve van Christina van Meerten gepasseert 200 – . – .

De renten sedert den 26en meert 1734. tot den 1en aúg:. zijn vier maenden en 5 dagen a 3½ per cento 2 – 8 – 10.

Een darde part in een geconverteerde obligatie van honderdt gúlden of Lijffrenten genegotieert door den Heer Willem van Mansveldt ontfanger van ’t Eene deel der Generale Middelen ’s Landts van Utrecht, ten name van Marten van Esweiler, ten lijve van Maria Barbé, toen oúdt acht Jaren, moeder Christina van Meerten, waer in Johan Barbé de twee andere darde parten competeren 33 – 6 – 10.

het dardepart der renten van dien sedert den 25en maij 1734. tot den 1e aúgústús a 2¾ per cento, is twee maenden en zes dagen . – 3 – 5. [Totaal] 11474 – 15 – 14.

Een plechte van zeven honderdt gúlden in dato den 5en november 1717. bij Johannes Rijnodie ten behoeve van den Heer Cornelis van Meerten gepasseert, gevestigt op zekere Húizing, erve en grondt, en de Kamere daer annex, staende en gelegen in de Júffroúwestraet bij de Wittevroúwepoort aen de Oostzijde, op den hoek van de eerste Steegh 700 – . – .

De renten van dien sedert den 1en novemb: 1732. doet nú dartigh gúlden jaerlijx.

De overlede heeft op interesse gegeven aen Gerrit Jansse Húlswijk wonende in de Geer onder den Gerechte van Oúdthúizen, de somme van Twee honderdt vijftigh gúlden capitael volgens acte obligatoir in dato den 24en April 1719. waer voor Cornelis van Meerten zich borge geconstitúeert heeft; Item noch hondert negen en veertigh gúlden volgens utsúpra in dato den 13en october 1731. úitmakende te samen in capitael 399 – . – .”

Wordt, als de Heere het geeft, vervolgd (gebleven vanaf pagina 46).

Voetnoten

  1. Bron: https://hetutrechtsarchief.nl/onderzoek/resultaten/archieven?mizig=199&miadt=39&miaet=54&micode=34-4.1039&minr=3463076&miview=ldt.