Home » 2024 » augustus (Pagina 5)

Maandelijkse archieven: augustus 2024

Mijlpaal: tweeënveertighonderd artikelen op oorsprong.info!

Vandaag heeft oorsprong.info opnieuw een mijlpaal bereikt: er staan tweeënveertighonderd artikelen op de website. Net iets meer dan de helft van die artikelen gaan over de genealogie van het geslacht Van Meerten. Er is dus veel meer. Hartelijk bedankt voor uw betrokkenheid de afgelopen tijd. Hieronder volgt een top-10 van meest gelezen artikelen aller tijden. Bij het (her)lezen hiervan veel leesplezier en zegen toegewenst. Feedback kunt u geven via de pagina ‘Hier mag u uw hart luchten’. Het vorige ‘mijlpaal’-artikel is hier te vinden.

Top-10

  1. Rouwdienst en begrafenis Jerphaas Karel (Jarco) van Meerten (2015-2022).
  2. Er is wel degelijk een stikstofprobleem – Hoogleraar Wim de Vries reageert op tegenwerpingen.
  3. COLUMN: De les van de kokmeeuw.
  4. “Adam niet geleerd, Christus niet begeerd” – Interview met Gereformeerd Venster.
  5. Homo-activist Leon Houtzager draaft door – Ds. Kort moet nog dieper door het stof.
  6. Tim Hofmans aanval op Pro-lifers is erger dan je denkt.
  7. ‘Kerngroep Bezinning GKV’ haakt vanwege doorwerking van moderne hermeneutiek af – Zaterdag 19 november 2022 studiedag voor verdere bezinning.
  8. Gebed gevraagd voor ds. Kort (OGGiN) in de zaak Houtzager-Kort – Predikant wordt vandaag gehoord.
  9. Ds. Kort wordt op 16 februari 2022 gehoord – Zaak Houtzager-Kort één van lange adem.
  10. ‘Het Evangelie zonder kleine lettertjes’, ‘Dordt zoals je Dordt niet kende’ en ‘Hyperdordt’ – Een overzicht.

Kerk en slavernij? (19) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

Naar aanleiding van het project van A. Merz e.a.1 over kerk en slavernij wordt nu de aandacht nog eens gericht op de stad Leiden. Dit gebeurt onder gebruikmaking van het boekje van twee historici die hun sporen in het slavernijonderzoek hebben verdiend.2 De auteurs houden zich meestal aan de beschreven feiten. Bij bepaalde veralgemeniseringen treden incorrectheden op. Als iets in vroeger tijd normaal was, dan betekent dat geen vergoelijking van een verkeerde zaak. Het maant wel tot voorzichtigheid bij het uitsteken van een beschuldigende vinger. Dat de burgerij uit de Leidsche Courant van slavernijpraktijken wist, geldt niet algemeen, maar slechts voor een bepaald deel van die burgerij. Ook het punt dat de Leidse magistraat en de Leidse kerken geen kritische reflectie op slavernij toonden, houdt geen rekening met de omstandigheden van de tijd. De magistraat en de bestuurders hadden zakelijke belangen bij de koloniale handel. Er was verder gedurig, en ook in Leiden, een competentiestrijd gaande tussen overheid en kerk. Wie zich tegen een overheidsbelang keerde, kon een maatregel verwachten of werd het leven zuur gemaakt. Als personen gestraft werden met uitzending naar een koloniale vestiging en klaagden over hun diepe ellende aldaar, dan bezit het argument ’vrijheid’ weinig betekenis.

Sporen van de slavernij in Leiden

In het boekje worden voormalige slaafgemaakten genoemd die werden gedoopt of in het huwelijk traden. Een voormalige vrouwelijke slaafgemaakte had zelfs een testament en beschikte dus over zaken die een testament maken waard waren. Ook studeerden er voormalige slaafgemaakten aan de Leidse universiteit.

Een hele reeks bestuurders en ondernemers passeert de revue. Dat gebeurt niet chronologisch maar aan de hand van het woonhuis of de werkplek van de persoon. Zo werd de stad Leiden in de West-Indische Compagnie (WIC) vertegenwoordigd door de rector-magnificus A.E. Vorstius (1565-1624) en de bestuurders J. de Laet (1581-1649) en G. van Panhuijzen (1574-1626). De stad Leiden had namelijk geïnvesteerd in de WIC met het oog op de Leidse belangen in de textielindustrie. Genoemd wordt ook J.C. van der Hoop (1742-1815). Die zou direct na zijn studie overzee als secretaris van de Sociëteit van Suriname zijn aangesteld. De vraag wordt gesteld in hoeverre zijn opleiding aan de Leidse universiteit aan zijn latere ethische en politieke keuzes heeft bijgedragen. Hier wordt gesuggereerd, dat studie aan de Leidse universiteit verband zou houden met de latere ethische of politieke keuze van de studerende. Het zou dan gaan om vόόr of tegen slavernij, of patriot of orangist. Het over Van der Hoop gestelde is wat kort door de bocht. Van der Hoop is nooit overzee werkzaam geweest. Hij was advocaat, daarna in Amsterdam secretaris en directeur van de Sociëteit van Suriname, vervolgens advocaat-fiscaal (vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie) van de Admiraliteit van Amsterdam, ambteloos burger in de Franse tijd en daarna bestuurder van Amsterdam, en Minister van Marine. Hij staat als een zeer ijverig en bekwaam bestuurder te boek, een overtuigd orangist. Hij geloofde in de voorzienigheid van God. Het bijzondere was dat hij dat ook uitsprak toen hij na het vertrek van de Fransen weer een bestuurlijke taak op zich nam. WIC, Sociëteit van Suriname en Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) hadden voortdurend juristen voor allerlei functies nodig. Deze organisaties waren bedrijf en overheid tegelijk. Of kan worden gesproken van ethische en politieke keuzen voor bijvoorbeeld Leidse juristen, waag ik te betwijfelen. Voor VOC of WIC werken was heel normaal voor een jurist. En of de studie aan de Leidse universiteit bepaalde of men patriot of orangist was, is onwaarschijnlijk. De vraag getuigt van een hedendaagse benadering die men toen niet kende. De Leidse universiteit had er in ieder geval niets mee te maken. Dat bewijzen de titels van de dissertaties. Van der Hoop promoveerde in 1763 op ‘De noodzaak van de studie van het Romeinse recht en onmiddellijk daarna van het canonieke recht in Holland’. Het is een goed proefschrift dat zelfs werd herdrukt.3

Als verdere voorbeelden van personen met handelsbelangen in de WIC of Suriname kunnen nog worden genoemd P. van der Does (1562-1599) bevelhebber van een vloot, en J. van Broeckhoven (1577-1642), namens Leiden bestuurder van de WIC. De laatste stichtte het Brouckhovenhof voor hulpbehoevenden. D. van Eys (1688-1739) was lakenondernemer en plantage-eigenaar in Berbice, thans in Brits Guyana). S.M. van Hoogenhouck (1727-1791) was gehuwd met A. Tulleken (1728-1784) die plantages bezat, onder andere in Demerary, nu Brits Guyana.

Afsluiting

In het voorafgaande is slechts een keuze geboden van de ondernemers die in de Sociëteit van Suriname en/of de WIC hadden geïnvesteerd of voor die organisaties werkzaam waren. Het verdienen aan slavenarbeid ging samen met het ter beschikking stellen van het daarmee verworven geld voor hulpbehoevenden. Slavenarbeid was in het beschreven tijdvak net zo normaal als het wonen in plaggenhutten in Friesland en Drenthe tot in de twintigste eeuw. Normaal betekent niet hetzelfde als goed of verschoonbaar. Het waren andere tijden.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

‘Natuur en Schriftuur als kenbronnen van de ethische grondstructuur van de samenleving’ – Lezing dr. Benno A. Zuiddam inmiddels terug te kijken

Begin dit jaar kondigden wij aan dat dr. Benno Zuiddam sprak voor de Sint Nicolaas Academie te Utrecht op 17 februari 2024. De titel van zijn lezing is ‘Natuur en Schriftuur als kenbronnen van de ethische grondstructuur van de samenleving’. Het grootste deel van deze lezing is opgenomen en terug te luisteren. De lezing is gegeven in een Rooms-Katholieke context en sommige uitspraken zullen reformatorische christenen mogelijk anders gedaan hebben. Toch wilden wij u deze lezing niet onthouden. Veel zegen bij het kijken en/of luisteren.1

Voetnoten

Geloof en wetenschap – Reflectie op de discussie rond ‘En de aarde bracht voort’

Het boek En de aarde bracht voort van prof. dr. G. van den Brink dat in 2017 uitkwam, heeft de discussie aangezwen­geld over geloof en wetenschap en heel in het bijzonder over de vraag of het geloof in God als Schepper te verenigen is met het aanvaarden van de evolutieleer. In de Christelijke dogmatiek die Van den Brink samen met dr. C. van der Kooi schreef, werd duidelijk dat dit voor Van den Brink zonder meer het geval is. In En de aarde bracht voort geeft hij nog meer argumenten voor zijn visie. Ik wil de integriteit van Van den Brink niet betwijfelen. Hij wil een brug slaan tussen geloof en wetenschap en meent dat eerlijk bedrijven van wetenschap onvermijdelijk het aanvaarden van de evolutieleer betekent. Integriteit is echter niet hetzelfde als gelijk.

Geloof en wetenschap zijn twee eigen terreinen, maar die terreinen bestaan niet geheel onafhan­kelijk van elkaar. Het christelijke geloof geeft het kader waarbinnen wetenschap bedreven moet en mag worden. Dat is het kader van schepping, zondeval, verlossing en voleinding. Op de meeste terreinen levert de verhouding van geloof en wetenschap niet veel vragen op. Dat laatste wordt nog al eens vergeten. Een wetenschappelijke verklaring is een deelverklaring en nooit de gehele verklaring.

Het feit dat een bekering altijd ook psychologisch kan worden verklaard, betekent niet dat bekering louter een psychologisch verschijnsel is. Godsdienst heeft een sociologische kant, maar wie meent in de diepste kern van godsdienst – en dan vooral van het christelijk geloof als de enige ware godsdienst – te kunnen doordringen, heeft er, ondanks alle wetenschappelijke kennis die men kan hebben, weinig van begrepen. Bij geologie en biologie komen ook de vragen naar de oorsprong van het leven aan de orde. Een van de vragen betreft de ouderdom van de aarde en daarmee samenhangend de uitleg van het fossielenbestand.

Op een belangrijk punt raken het Bijbelse getuigenis en huidige weten­schappelijke inzicht (afgezien van de datering) elkaar en dat is de oerknal. Dit betekent namelijk dat onze werkelijkheid een absoluut begin heeft. De bekende atheïst Herman Philipse beweert om daaraan te ontkomen dan ook dat er een oneindig aantal oerknallen is geweest, maar daar­voor ontbreekt elk wetenschappelijk bewijs. De wetenschap kan de vraag waarom er überhaupt iets is, waarom het leven ontstond en waarom er een menselijk bewustzijn is dat gericht is op het zoeken naar waarheid en een menselijke moraal die uitgaat van absoluut goede en kwade zaken, niet beantwoorden. Het Bijbelse getuigenis geeft die antwoorden wel.

Als het gaat om de werkelijkheid om ons heen, moet het Bijbelse getuigenis voorrang hebben boven elk ander getuigenis. Dan lezen we in de Bijbel dat deze werkelijkheid ontstaan is door Gods scheppend handelen. Er is sprake van een aantal afzonderlijke scheppingsdaden van God. Onze week en Gods scheppingsweek corresponderen met elkaar. Heel in het bijzonder maakt de Bijbel duidelijk dat de mens een uniek wezen is dat wezenlijk onderscheiden is van de dieren. In Genesis 1 lezen we dat God de mens schiep naar Zijn beeld en gelijkenis en in Genesis 2 dat God Eva, Adams vrouw, maakte uit zijn rib. Hij plaatste het eerste mensenpaar in het paradijs. Door hun ongehoorzaamheid zijn Adam en Eva uit het paradijs verdreven en kwam de dood in de wereld.

In de voorstellingswijze van Van den Brink stamt niet de gehele mensheid van Adam en Eva af en is de dood van de mens geen straf op de zonde, maar een natuurverschijnsel. Dat wijkt funda­menteel af van het Bijbelse getuigenis en heeft gevolgen voor het gehele verstaan van de Schrift.

Wie de Christelijke dogmatiek van Van den Brink en Van der Kooi las, weet dat zij de Bijbel niet als het Woord van God, maar als het boek van God en mensen zien. Als zij daarmee zouden willen aangeven dat God Zijn Woord door middel van menselijke Bijbelschrijvers heeft gegeven, zou er niets mis zijn, maar het woord en laat al zien dat zij aan de menselijke bijbelschrijvers een zelfstandige betekenis geven. De Bijbel is het collectieve geheugen van Gods kerk dat ons herinnert aan Gods omgang met Israël en de vroegste Kerk. De Bijbel is volgens de Christelijke dogmatiek het middel dat God gebruikt om Zijn Kerk te bewaren, maar niet meer. De Schrift is geen rechtstreekse openbaring waarin God Zichzelf aan ons bekendmaakt. De betekenis van de Schrift is een wis­sel­werking tussen de Schrift zelf en de lezer.

Niet alleen als het gaat om de oorsprong van de dood van de mens en de aanvang van de mensheid, maar ook op andere punten wijkt de Christelijke dogmatiek af van het Bijbelse getuigenis. Zo wordt zonde louter in het kader van Gods (genade)­verbond geplaatst. Dan is het niet vreemd meer dat een duidelijk getuigenis over de realiteit van eeuwige straf ontbreekt. Daarmee wordt het kruis van Christus van haar betekenis beroofd. Als het onduidelijk is of er wel een eeuwige straf is, wordt ook onduidelijk of het kruis van Christus wel verlossing is van de eeuwige straf.

Wij moeten altijd een onderscheid maken tussen personen en hun overtuigingen. Voor personen moeten wij altijd respect tonen, maar het kan zijn dat wij overtuigingen radicaal moeten afwijzen. Er zijn ver­schillen die de kern van het geloof niet raken en ook heeft men een voorkeur. Ik denk bi­j­voorbeeld aan de vraag aan welke Bijbelvertaling je de voorkeur geeft of aan de vraag of je uitsluitend Psalmen in de dienst moet laten zingen. Een vraag die ikzelf bevestigend beantwoord.

Echter, als het gaat of heel de mensheid van één mensenpaar afstamt, dan zijn we op een heel ander terrein aangekomen. Dat geldt ook voor de vraag of de dood van de mens een gevolg is van de zonde. Wie deze vragen niet bevestigend beantwoordt, treft de kern van de Bijbelse getuigenis. Dan mag een dringende waarschuwing niet ontbreken. In deze zaken moe­ten predikers een helder geluid laten horen. Laten wij ook vurig bidden voor hen die hierin van Gods Woord afwijken, opdat zij terugkeren op hun schreden.

Al weer een aantal jaar geleden schreef prof. dr. C. K. van der Ent in het RD in een bijdrage over het thema geloof en wetenschap het volgende: ‘Besef van eigen beperktheid en Gods grootheid betekent voor de christelijke wetenschapper een enorme bevrijding. (..) Ik wil christelijke jongeren graag stimuleren om de wetenschap in te gaan. Want alles wat je observeert, kan leiden tot verwondering en blijdschap. God zet de mens op het brandpunt van de weidse grootheid van de aarde en het heelal enerzijds en de eindeloze diepte van de moleculaire (bio)chemie anderzijds. Daar heb je een geweldig uitzicht en wil je steeds meer zien en weten. Daar verlang je er ook naar om Hem niet meer ten dele te kennen, maar van aangezicht tot aangezicht, in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde (1 Kor. 13:12).’

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Verwarring over Genesis (2) Stamt de mens van dieren af?

Steeds vaker wordt door christenen geaccepteerd dat mensen van dieren afstammen. Er zouden op allerlei plaatsen vormen van mensen of ‘mensachtigen’ ontstaan zijn.

Bioloog en wetenschapsjournalist René Fransen schrijft: ‘Het zou kunnen zijn dat ook Adam en Eva apart zijn gezet uit de vroege steentijdcultuur, om een ontmoeting te hebben met God. Op die manier zou de homo sapiens, de denkende mens, veranderen in de Homo divinus, de goddelijke mens.’ De tuin waarin zij leefden, de Hof van Eden, zou volgens hem een bijzondere plaats zijn, waar regelmatig een ontmoeting met God plaatsvond.

“Van creationistische kant zijn er vele tientallen bezwaren aangebracht tegen de evolutie. Maar niet alleen van die zijde.” Bron: Pixabay.

Adam en Eva zijn in deze benadering de eersten van een nieuwe klasse mensen geweest. Hun zondeval betreft niet slechts hun lichamelijk nakomelingen, maar de gehele mensheid. De fout van een koning of gezinshoofd kan immers gevolgen hebben voor het hele volk of het hele gezin (Sterrenstof, hfst.10).

In deze beschouwing worden Genesis 1 tot en met 3 erg vrij geïnterpreteerd. Met name de afstamming van de mens van een dier lijkt mij in onoverkomelijke tegenspraak met Genesis 2:7. God formeerde de mens uit de aardbodem en blies een afzonderlijke levensadem in de neus. Zo werd de mens tot een levend wezen. Ook al heeft God Zich aangepast aan ons taalgebruik en beeldend gesproken in deze hoofdstukken, er staat niet: God nam een rib van een dier (bijvoorbeeld een soort aap) en bouwde daaruit de mens. Het is duidelijk dat God de mens in een afzonderlijke scheppingshandeling maakte en daarbij ‘stof ’ gebruikte. Op deze punten komt de evolutietheorie in strijd met de weergave in Genesis. En als we een afzonderlijke scheppingsdaad aannemen bij de mens, waarom kan dat dan ook niet bij planten en dieren het geval zijn?

Ds. G. Boer

In hervormd-gereformeerde kring heeft ds. G. Boer een halve eeuw geleden zijn boek ‘Ik ben de Alpha’ gepubliceerd (1964). Hij geeft daarin aan dat de wetenschap gerust mag doorgaan om de geheimen van het heelal te ontsluieren. De geologie en paleontologie mogen hun hart ophalen, mits de beoefenaars maar klein genoeg zijn om God in Zijn werk groot te maken. Boer moet echter niets hebben van de mening dat planten overgegaan zijn in dieren of dieren in mensen. ‘De evolutietheorie, dat is die leer die alles uit één oercel laat ontwikkelen, is daarom goddeloos, omdat zij het schepsel prijst boven de Schepper.’ Het is zeker mogelijk dat God ontwikkelingsprocessen gebruikte, maar het is volgens hem altijd nog een onbewezen veronderstelling dat de mens via de weg van ontwikkeling van het dier zou afstammen.

Nieuwe Testament

In de evangeliën blijkt dat Jezus Adam en Eva als het eerste mensenpaar beschouwde (Matth. 19:3-6; Mark. 10:3-9) en dat wordt gedateerd als ‘het begin van de schepping’. In het boek Handelingen wijst de apostel Paulus op de God Die de wereld gemaakt heeft. ‘Hij maakte uit één bloed heel het menselijke geslacht om op heel de aardbodem te wonen’ (17:26).

Petrus noemt de opvatting ‘Want vanaf de dag dat de vaderen ontslapen zijn, blijven alle dingen zoals van het begin van de schepping’ (2 Petr. 3:4). Dit gedeelte gaat uit van een gelijktijdigheid van schepping en mensheid. In Openbaring 22:2 en 3 is sprake van een rivier van Water des levens en van de Boom des levens. ‘En geen enkele vervloeking zal er meer zijn.’ Hier wordt duidelijk dat de paradijselijke situatie hersteld zal worden.

Laat het begin van Genesis om allerlei redenen omstreden zijn, voor christenen behoren deze nieuwtestamentische gedeelten gezag te hebben, niet slechts als een latere interpretatie, maar vooral als een gezaghebbend getuigenis.

Evolutieleer

Wat mij in de recente discussies herhaaldelijk opvalt, is dat onderdelen van de evolutieleer ingepast moeten worden in het christelijke denken. Voor alle duidelijkheid: het evolutionisme als levensbeschouwing wordt door christenauteurs afgewezen en God wordt als Schepper beleden. Bij hen die het begin van Genesis anders willen lezen dan op de klassieke wijze, is vaak een bepaalde teleurstelling in het creationisme te merken (ten minste voor zover men daar kennis van heeft genomen) en die richting wordt vaak op een simplistische manier weggeschreven.

Het is waar dat vanuit creationistische hoek in het verleden onhoudbare uitspraken gedaan zijn, maar de vraag is dan wel: hoe houdbaar is de evolutietheorie? Dat bedoel ik vooral wetenschapstheoretisch: wat zijn legitieme uitspraken in de wetenschap en wat niet? Hoe houdbaar zijn de vooronderstellingen en de resultaten?

Van creationistische kant zijn er vele tientallen bezwaren aangebracht tegen de evolutie. Maar niet alleen van die zijde. Een voorbeeld is Rob van de Weghe. Hij was ongelovig en stond negatief tegenover het christelijk geloof. Op veertigjarige leeftijd had hij zoveel verdiend, dat hij zich kon terugtrekken uit het zakenleven. Nadat hij noodgedwongen een keer een kerkdienst bijwoont, besluit hij de waarheidsclaims van het christelijk geloof te onderzoeken en hij vermoedt dat hij die in korte tijd wel onderuit kan halen.

Toch raakt hij steeds meer onder de indruk van de argumenten vóór het christelijk geloof en op den duur verwerpt hij ook de evolutietheorie. In zijn apologetische boek ‘Gefundeerd geloof. Zinnige argumenten om christen te zijn’ (2008) schrijft hij: ‘Het proces van de evolutie en ook de handeling van de schepping kunnen niet worden geobserveerd of herhaald en daardoor blijven beide modellen onbewezen. (…) Dus, evolutie – net als schepping – is slechts een model dat wordt gebruikt om datgene wat wij waarnemen in de wereld, zoals wij die kennen, uit te leggen. Het is geen feit, geen natuurlijke wet, het is niet eens een wetenschappelijke theorie, maar gewoon een model!

Wolkenkrabber

Ook de Wageningse hoogleraar Han Zuilhof gaf in zijn inaugurele oratie ‘Alles is altijd ingewikkelder’ (april 2008) stevige kritiek op de evolutietheorie. Hij schetst drie problemen waar hij als organisch chemicus tegenaan loopt: het ontstaan van chiraliteit (louter linksof rechtsdraaiende moleculen), het langdurig behoud van chiraliteit en het gebruik ervan in de zogenaamde RNA-wereld. Hij maakt duidelijk dat de theorieën over het ontstaan van het leven verbijsterend onwaarschijnlijk zijn. In beeldspraak: ‘Het gebouw staat niet op een degelijk fundament, in de wolkenkrabber van de evolutieleer is de begane grond nog geen begaanbare grond. Hier is sprake van een significant probleem, zeker omdat de evolutietheorie zo’n grote rol speelt in de hedendaagse wetenschap. ( …) in de wolkenkrabber van de evolutietheorie kan ik vanaf de eerste verdieping eigenlijk alleen maar toeschouwer zijn. Als je eenmaal binnen bent, bieden al die hoge verdiepingen prachtige vergezichten, maar je kunt er momenteel als wetenschapper niet fatsoenlijk binnen komen.

Bij velen die schepping en evolutie willen combineren, is een oprechte behoefte om zo min mogelijk struikelblokken voor christelijke wetenschappers op te werpen. Heeft de kerk niet eerder Galilei afgewezen? Voordat we die weg gaan, is het echter wel nodig onderscheid te maken tussen waarnemingen en projecties. Charles Darwin is niet op de evolutietheorie gekomen door waarneming, maar vooral door de publicaties van zijn grootvader Erasmus Darwin, geschriften die mede ingegeven waren door een sterk antichristelijke houding. De waarnemingen door de kleinzoon over de variaties binnen de soorten geven onvoldoende reden om over te gaan op een ontwikkeling van de ene naar de andere soort.

Consequenties
Het is goed te beseffen dat de aanname van een theïstische evolutie tot een andere opvatting over inspiratie van de Bijbel leidt. Waar komt Genesis 1 vandaan? Heeft God Zich zo geopenbaard aan mensen? Dan moeten we het accepteren zoals het tot ons komt, al roept het bericht bij ons veel vragen op, zoals trouwens alle eeuwen van de kerkgeschiedenis al het geval geweest is. De andere mogelijkheid is om het hoofdstuk te beschouwen als het product van menselijk nadenken over de schepping, al of niet met behulp van Gods Geest.

De kerk der eeuwen heeft steeds gekozen voor de eerste benadering. Als we kiezen voor een menselijke beschrijving of een kaderopvatting, heeft dat duidelijk gevolgen voor de inspiratieleer. Dat is ook het geval met de Godsleer: dan is God niet meer Degene Die alles goed geschapen heeft, maar Degene Die door dood en verderf in een lange reeks van talrijke mislukkingen op den duur nieuwe soorten heeft gemaakt. De opvattingen over de schepping, zoals in Genesis 1 tot en met 3 beschreven, vormen een fundament. Wie het fundament verandert, zal moeten beseffen dat het hierop gebouwde huis nooit hetzelfde kan blijven.

De methode om deze hoofdstukken en andere Bijbelgedeelten als een elastiek uit te rekken totdat er enige onderdelen van de evolutiezienswijze in passen, blijft een moeilijke en zeer omstreden werkwijze.

Een andere manier van werken is het accepteren wat er staat, als Gods openbaring, en tevens het aanvaarden van onze beperktheid, dat wij geen oplossing hebben voor allerlei lastige vragen en moeilijke details in die hoofdstukken. We mogen geen evolutionistische of creationistische theorieën inlezen in deze hoofdstukken. Het blijven teksten die ons voorstellingsvermogen te boven gaan.

Maar vanuit de compositie van het boek Genesis is wel duidelijk dat God deze wereld niet al te lang geleden geschapen heeft, in een situatie die ‘goed’ was, dat Adam en Eva de eerste mensen waren, van wie het gehele menselijke geslacht afstamt, en dat door toedoen van deze eerste mensen de schepping in een vervallen positie kwam.

Dit geloof is ook door de kerk der eeuwen beleden, vaak in oppositie tot andere opvattingen. Dat geloof is ook de basis voor het uitzicht dat niet door een geleidelijke evolutie, maar door Gods directe ingrijpen, een nieuwe hemel en aarde zullen ontstaan.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Paul, M.J., 2009, Verwarring over Genesis [2] Stamt de mens van dieren af?, De Waarheidsvriend 97 (12): 8-9.

Schilderij Stil leven

Maandenlang nauwelijks vlinders gezien. Het weer was vaak wat koud en nat. Hoe zou het rupsen en vlinders vergaan? Verassend! Veel rupsen zijn het aparte voorjaar goed doorgekomen. Vanaf eind juni zie ik vooral Dagpauwoog en Atalanta op de ineens overal bloemrijke Vlinderstruiken, de Buddleja’s.

Op 1 juli stond ik in de kleurrijke tuin naast het eethuisje De Veerstoep Ochten. Zag zeker 10 Atalanta’s en 2 Dagpauwogen. Ik sprak de eigenaars. Ook juist zij zagen de laatste dagen veel vlinders. Wezen mij op het te belopen stukje natuur achter De Veerstoep, bij de Waal. Een stukje ruigt: wat bomen, veel bramen, rijk aan planten en vogels. Ik hoorde onder andere Zwartkop, Tuinfluiter, Grasmus en Kneu. Zag ook hier Dagpauwoog en Atalanta en één Kleine Vos. Grappig: Het landelijke waarneming.nl vermeldt voor 1 juli Atalanta 781 waarnemingen, Dagpauwoog 285, Kleine Vos 26. Mijn waarnemingen bij Ochten resp. 15, min. 3 en 1 (niet ingevoerd).

Het gaat de Kleine Vos niet goed in ons land. Ik zie de soort ook heel weinig. Vandaar dit stukje. De Kleine Vos is een vlindersoort die als volwassen vlinder overwintert en niet als eitje of rups. Bij goed weer fladdert de soort dan met name in april rond en plant zich dan voort. De nieuwe generatie is vooral te zien in de periode half juni tot en met eind september. Deze Kleine Vos was goed te fotograferen, heerlijk zonnend op een steen. Ik stond er stil bij: hoe mooi dit schilderij Stil leven!

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Schilderij Stil leven, Het GemeenteNieuws 23 (29): 8.

Drs. Leontien Bakermans over de adviesvraag behandeling met puberteitsremmers – Uitgelicht! 19 juni 2024

Op 19 juni 2024 was drs. Leontien Bakermans te gast in het programma Uitgelicht! van Family7. Zij sprak over adviesvraag van voormalig demissionair minister Dijkstra over de behandeling met puberteitsremmers. Met dank aan Family7 staat deze video online en kunnen we deze via onze website delen.

Onder de video staat de volgende informatie:
Demissionair zorgminister Pia Dijkstra geeft opdracht aan de Gezondheidsraad om advies uit te brengen over de behandeling met puberteitsremmers bij kinderen en jongeren met genderdysforie. In de studio apotheker Leontien Bakermans.

Wetenschap en Bijbel – Kort briefje in het Nederlands Dagblad

Corien Oranje is geschrokken van de reacties, nu ze vindt dat het neodarwinisme de verklaring is voor ons bestaan (ND-Gulliver 18 september 2015). Haar werd aangewreven dat ze geen christen meer genoemd kon worden.

Dat is inderdaad bedroevend. Het is niet aan mensen om een oordeel te vormen over andermans geloof in Jezus Christus. Maar het is evenzeer bedroevend om simpelweg achter het neodarwinisme aan te lopen alsof het allemaal zonder problemen in het christendom zou passen. Wie was Adam? Waar komt het kwaad vandaan? Daarop heeft het theïstisch evolutionisme geen eenduidig antwoord. Als Jezus verwijst naar een echt bestaand eerste mensenpaar en naar Abel en Noach, vertelde Hij dan leugens?

Als we het wonder van de schepping op grond van de naturalistische wetenschap anders menen te moeten zien, waarom schieten we (de geschiedenis van) de drijvende bijl van Elisa en de hemelvaart ook niet meteen aan puin? Mogen we de naturalistische wetenschap, die een voorlopig karakter heeft, laten domineren over onze manier van Bijbellezen?

Komende week verschijnt op deze website ook de uitgebreide versie van dit korte briefje.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2015, Wetenschap en Bijbel, Nederlands Dagblad 71 (19.031): 9.

Regenboogverklaring zwijgt over Bijbelse geboden

De Regenboogverklaring bevat goede elementen maar rept met geen woord over de roeping gehoorzaam te zijn aan Gods geboden. Mag de Bijbel ook nog eens een keer haaks staan op onze ervaring en beleving of moet de Schrift altijd alleen maar bevestigen wat wij zelf vinden?

Op 14 februari, Valentijnsdag, verscheen de ” Regenboogverklaring ”. De zeven initiatiefnemers benoemen zichzelf als christelijk, cisgender (in tegenstelling tot transgender) en hetero. Ze betuigen met deze verklaring in de vorm van een brief steun aan lhbti-personen (lesbisch, homo, biseksueel, transseksueel, interseksueel, queer, aseksueel enzovoort). Ze roepen andere ”cisgender-heteropersonen” op om, door de verklaring te ondertekenen, kleur te bekennen voor een inclusieve en veilige kerk en de lhbti-mens een hart onder de riem te steken. Inmiddels is de verklaring tweeduizend keer ondertekend.

Goede elementen

Het is voor mij principieel onmogelijk de Regenboogverklaring te ondersteunen. Toch bevat deze enkele goede elementen, die ik allereerst wil weergeven. Zo lezen we: „Wij hebben jou in het verleden en heden veel leed en onrecht aangedaan. Terwijl we naast je hadden moeten staan, stonden we tegenover je. In plaats van jou te verwelkomen, hebben we kerkdeuren voor je neus dichtgedaan. Jij had onze aandacht en liefde nodig maar we hebben je met de Bijbel in de hand tot in het diepst van je wezen gekwetst. Suggereren dat je kan veranderen of zelfs genezen heeft veel schade veroorzaakt.

Wij hebben jou niet het vertrouwen gegeven dat je verdiende. We geloofden niet in jouw oprechte zoektocht en de unieke weg die God met een ieder van ons gaat. In plaats van te luisteren, dachten wij wel te weten wat God ervan vindt. Bescheidenheid was hier op zijn plaats geweest; wie zijn wij om jou te oordelen? Natuurlijk, verschil van inzicht en Bijbeluitleg mag er altijd zijn, maar het had nooit mogen leiden tot het afwijzen en uitsluiten van jou.”

Het is terecht om welgemeende excuses aan te bieden voor iedere keer dat we medegelovigen met hun persoonlijke problematiek in de kou hebben laten staan. Denk aan homoseksuele jongeren die niet uit de kast durven komen omdat ze alleen maar afwijzing en uitsluiting vrezen in hun familie en in hun kerkelijke gemeente. Hetzelfde geldt voor wie worstelen met genderdysforie en daarbij stuiten op onbegrip en botte reacties.

Terecht wordt ook gesteld dat de suggestie dat je als homoseksueel mens kunt veranderen of zelfs genezen veel schade heeft veroorzaakt. Hier wordt gedoeld op genezingstherapieën of conversietrajecten die ertoe zouden moeten leiden dat de homo hetero wordt. Het ergste daarbij is de suggestie dat je een gebrek aan geloof zou hebben en niet zuiver genoeg gebeden zou hebben wanneer de conversie niet lukt.

Onaanvaardbaar eenzijdig

De Regenboogverklaring schetst echter de karikatuur dat er tegenover de oprecht zoekende lhbti’er alleen maar betweterige christenen stonden die met de Bijbel in de hand precies wisten hoe het zat en hoe het moest. In werkelijkheid zien we in vele christelijke gemeenten een oprechte zoektocht om in liefdevolle verbondenheid met elkaar de weg te vinden die Gods Woord ons wijst. Dat betreft alle terreinen van het leven, dus ook seksualiteit en relaties. Het gaat erom tegelijkertijd recht te doen aan Gods geopenbaarde wil én aan de ervaringen van mensen in al hun veelkleurigheid en diversiteit.

De Regenboogverklaring rept met geen woord over de roeping gehoorzaam te zijn aan Gods geboden. Mag de Bijbel ook nog eens een keer haaks staan op onze ervaring en beleving of moet de Schrift altijd alleen maar bevestigen wat wij zelf vinden? Er zijn toch grenzen aan de acceptatie van de keuzes en het gedrag van de ander, zonder dat we daarmee die ander als méns afwijzen? Een kerkenraad die in zijn geweten ervan overtuigd is dat het heterohuwelijk uniek is als goede orde van God vanuit de schepping (zie Genesis 1 en 2) en daarom de zegening van homorelaties niet kan accepteren, kiest daarmee niet voor liefdeloosheid en afwijzing van homoseksuele broeders en zusters, die als zodanig hartelijk welkom zijn in de gemeente. De Regenboogverklaring laat geen ruimte voor het samengaan van liefdevolle aandacht én bezinning op wat in Bijbels licht verantwoord is.

Geroepen tot gehoorzaamheid

Het is onjuist te suggereren, zoals de Regenboogverklaring doet, dat het arrogant is om vanuit het luisteren naar Gods Woord vast het houden aan wat al eeuwenlang geldt als christelijke moraal op seksueel gebied. Alleen wanneer zij dát doet, kan de kerk een zoutend zout en een lichtend licht zijn in een wereld vol seksuele verwildering.

Laten we de lhbti’ers van harte steunen in de strijd tegen discriminatie en geweldpleging. En laat de gemeente al haar leden de ruimte bieden om bij te dragen aan de opbouw van het lichaam van Christus. Dat betekent dat homoseksuele of lesbische gemeenteleden als broeders en zusters de gaven die ze hebben op allerlei gebied voluit kunnen ontplooien. En dat we alles zullen doen om mensen die te kampen hebben met genderdysforie te ondersteunen bij het dragen van het zware kruis dat hun is opgelegd. We verzwijgen daarbij niet dat de verbondenheid met Christus voor elke gelovige zonder uitzondering een nieuwe gehoorzaamheid met zich brengt, die offers vraagt dwars tegen onze eigen gevoelens in.

De gemeente van Christus is héilig, nog altijd onderweg in gebrokenheid, worstelend met haar onvolmaakte gehoorzaamheid en toewijding aan de Heere. Tegelijk vastbesloten om gehoorzaam te blijven aan de stem van de goede Herder en zich te laten leiden door de Heilige Geest. Zij is véilig en verwelkomt iedereen zonder uitzondering liefdevol. Zij wil mensen in hun gebrokenheid allereerst leiden tot een ontmoeting met Jezus. De heilige en veilige gemeente is transparant in haar morele uitgangspunten en ziet daarbij in liefde om naar al wie op haar weg komt. Zij laat niemand vallen!

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Hoek, J. van, 2024, Regenboogverklaring zwijgt over Bijbelse geboden, Reformatorisch Dagblad 54 (64): 32-33 (artikel).

Medische ethiek vergt door de Geest geleide praktische wijsheid

Er is grondige bezinning nodig op de mensbeelden en levensidealen achter voorstellingen van wat de (medische) techniek vermag, voordat over ethische regelingen van bepaalde toepassingen gesproken wordt.

Hoe beoefen je op een goede manier christelijke medische ethiek? Deze vraag heeft mij beziggehouden, zij het vaak impliciet, vanaf het begin van mijn werk bij het Prof. dr. G.A. Lindeboom Instituut, in 1987. En later ook in mijn werk als bijzonder hoogleraar op de Lindeboomleerstoel aan het VUmc en recent enkele jaren aan de Theologische Universiteit Kampen | Utrecht.

Bij drie tradities werd aangesloten. Allereerst de gereformeerde theologische ethiek zoals die toen werd beoefend door prof. J. Douma (TU Kampen) en prof. W.H. Velema (TU Apeldoorn). In deze traditie werden Bijbelse gegevens verbonden met een analyse van het ethische probleem. In een proces van verheldering van beide werd gezocht naar het christelijke antwoord op de ethische kwestie. Waar mogelijk werden ook meer algemeen ethische principes en noties in de redenering betrokken. Ze zijn voor velen in de kerkelijke wereld tot zegen geweest. Hun uitgangspunten en taalgebruik maakten communicatie met de seculiere wereld evenwel steeds moeilijker.

De tweede traditie, verwant met de eerste, is die van prof. G.A. Lindeboom, internist en medisch historicus, die al in 1960 een boek over medische ethiek publiceerde. Lindeboom sloot zich enerzijds aan bij de gereformeerde theologische ethiek. Anderzijds kenmerkte zijn benadering zich door een nauwe verbinding met de medische praktijk. Hij formuleerde „de medische grondsituatie”, zoals hij die noemde. „De medische grondsituatie is overal daar, waar een zieke een arts om hulp vraagt. De zieke is een mens, die door zijn lichamelijke of geestelijke gesteldheid in nood verkeert. Hij vraagt in die nood de hulp van iemand, van wie hij mag veronderstellen, dat hij die geven kan en wil.”

De derde traditie was die van de christelijke filosofie en in het bijzonder de cultuur- en techniekfilosofie in de lijn van prof. E. Schuurman. Dit kritisch-constructieve denken over cultuur en techniek beïnvloedde ook het werk van het Lindeboom Instituut.

Normatieve praktijkbenadering

Midden jaren 90 werd, aanvankelijk in het kader van een opdracht van het ministerie van VWS aan het Lindeboom Instituut, een benadering van de medische praktijk geformuleerd die de ”normatieve praktijkbenadering” (NPB) is gaan heten. Diverse collega’s van ”christelijke filosofie” hebben daaraan bijgedragen. Uitgangspunt is dat, aansluitend bij Lindeboom, de ethiek niet van buitenaf de medische praktijk binnenkomt, maar dat in die praktijk al heel veel ”ethiek” besloten ligt, die in een hermeneutische benadering ontdekt en uitgelegd kan worden. (Hermeneutiek is de wetenschap van interpreteren en uitleggen.)

Deze NPB biedt een kader voor integratie van de drie genoemde tradities. De essentie ervan is dat in een samenleving bepaalde waarden gerealiseerd worden door professionals die zich daarop toeleggen door de ”regels der kunst” van die medische praktijk op te volgen. De kernwaarde voor de medische praktijk is de ethische waarde van het gezondheidsbelang van de patiënt. Deze wordt gerealiseerd door het opvolgen van de normen van de medisch-professionele standaard, maar ook van normen voor omgang en communicatie, doelmatig gebruik van middelen, patiëntenrechten en ethiek.

De arts staat steeds voor de uitdaging om in een concrete situatie alle soorten normen te onderkennen en te honoreren. Daarom is de deugd die de beoefenaar in staat stelt dat te doen zo belangrijk.

In de filosofie heet die deugd ”phronèsis”, ook wel prudentie en praktische wijsheid genoemd; het is geen morele deugd maar een deugd van het verstand. Dit soort wijsheid heeft de wijsheidsliteratuur van de Bijbel op het oog. Deze praktische wijsheid krijgt in complexe professionele praktijken, waarin ook specifieke vakkennis en vaardigheden een belangrijke rol spelen, een toegespitste betekenis.

Het functioneren van de phronèsis in concrete medische zorg wordt altijd mede gestuurd door levensbeschouwelijk bepaalde opvattingen in de samenleving over leven en dood, ziekte en zorg, enzovoorts. Hierin ligt voor de bezinning op de praktijk ook een aanknopingspunt voor theologische inzichten in die begrippen. Praktijken hebben dus altijd een ”levensbeschouwelijke identiteit”, zij het dat die vaak impliciet blijft.

Bijbelgebruik

In onze overheersende cultuur hebben het wetenschappelijke en technische beeld van wereld en mens een grote invloed. Dit heeft enerzijds geleid tot veel medisch-technische mogelijkheden met prachtige toepassingen. Maar die mogelijkheden stempelen anderzijds ook zozeer de (specialistische) geneeskunde, dat nieuwe technische mogelijkheden niet meer fundamenteel ter discussie gesteld kunnen worden. Voorstellingen van wat de techniek vermag, zijn zelf als norm gaan fungeren.

Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het kweken van mens-diercombinaties voor onderzoek of orgaantransplantatie, aan nieuwe kunstmatige voortplantingstechnieken en genetische aanpassingen van embryo’s, aan kunstmatige intelligentie en ”slimme elektronica” in de ouderenzorg. Niet dat dergelijke technieken op voorhand geheel afgewezen moeten worden. Maar een meer fundamentele bezinning op achterliggende mensbeelden en technisch realiseerbare levensidealen is nodig, voordat over ethische regelingen van bepaalde toepassingen gesproken wordt.

Dat is nu juist wat een hermeneutische benadering van medische ethiek beoogt. Achterliggende, vaak impliciete opvattingen en verwachtingen van medische technieken moeten besproken en afgewogen worden. Daarbij is het nodig dat de deugd van phronèsis gepaard gaat met een houding van ontvankelijkheid, van durven afzien van vooropgezette ideeën over hoe ons leven eruit moet zien. In zo’n christelijke bezinning is Gods Woord een onmisbare bron van wijsheid en aanwijzingen voor ons leven. Het Bijbelgebruik kan evenwel niet volstaan met een directe toepassing van bepaalde teksten. Het houdt in concrete situaties onvermijdelijk een proces in van interpretatie van de situatie en van de Schrift. Ook in dit hermeneutische proces –of men nu een ‘nieuwe’ of een klassieke hermeneutiek hanteert– spelen vooronderstellingen over de Bijbel en het Bijbelgebruik in onze tijd en cultuur een grote rol. Daarom kan een christelijke ethiek ook niet zonder de ”gemeenschap der heiligen” en zonder de leiding van de Heilige Geest, die het Woord hanteert als een zwaard dat oordeelt de overleggingen en gedachten van het hart (Hebreeën 4:12).

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Jochemsen, H., 2023, Medische ethiek vergt door de Geest geleide praktische wijsheid, Reformatorisch Dagblad 52 (268): 34-35 (artikel).