‘Tectonics of Western North America during the late stages of the Biblical Flood’ – Dr. Sarah Petersen sprak voor de livestream van Logos Research Associates

Dr. Sarah Petersen promoveerde in 2021 aan de Northern Arizona University in de geofysica en seismologie. Haar proefschrift had de titel ‘The Effects of Hydration on Low-Angle Subduction Systems‘. Sindsdien werkt ze onder andere samen met de bekende creationistische geofysicus dr. John Baumgardner. Met hem werkt ze aan het verder uitwerken van Catastrophic Plate Tectoncis. Deze week was zij te gast in de livestream van Logos Research Associates om daar te spreken over de tektoniek van westelijk Noord-Amerika in verband met de zondvloed. Het is bemoedigend om te zien dat steeds meer experts betrokken raken bij wetenschappelijk onderzoek dat uitgaat van het klassieke scheppingsgeloof!

Feedback & vragen 2024: Wilde dr. Mulder tof doen met een proefschrift?

De laatste tijd promoveren er steeds meer predikanten uit de Gereformeerde Gemeenten. Dat wordt goed in de gaten gehouden. Op 28 november 2023 promoveerde dr. G.W.S. Mulder op het proefschrift ‘Tussen tekst en toepassing: Onderzoek naar het tijdbetrokken element in de Homiletiek van Gereformeerde Piëtisten in de Nederlanden 1600-1800’.1 De verschijning van het proefschrift is niet in een hoek geschied, er kwam bijvoorbeeld kritiek op het gebruik van het Latijn. Een theoloog reageerde op X op deze ophef. Op zijn quote wil ik reageren. Hierbij maak ik gebruik een verslag van de studiedag voor predikanten in De Saambinder.2

De theoloog schreef het volgende3:

“O nee de volgende predikant van de Gereformeerde Gemeente blijkt te sjoemelen met Latijn. Misschien kunnen ze zich beter richten op hun pastorale taken dan tof te willen doen met een proefschrift?”

Het gaat mij in deze reactie niet om de theoloog, maar om zijn tweet. In de tweet werd ook nog verwezen naar Refoweb.4 Er worden verregaande conclusies getrokken in deze tweets. Het eerste dat opvalt is dat de opgeworpen kwestie over het vermeende gesjoemel met Latijn niet onomstreden is. Volgens CGK-predikant ds. A.J.T. Ruis valt het betreffende het werk van Saldenus allemaal wel mee en is een aanval op het proefschrift niet nodig.5 De Vrije Universiteit doet momenteel onderzoek naar het proefschrift. Wat er uit dit onderzoek gekomen is, dat is mij (nog) niet bekend. Hieruit blijkt wel dat de tweet té stellig geformuleerd is. In de tweede plaats wordt subtiel aangegeven dat er in het verleden meer predikanten geweest te zijn die gesjoemeld hebben met Latijn. Zonder concrete voorbeelden blijft dit  uit de lucht gegrepen. Ten derde wordt gemeend dat dr. Mulder ‘tof heeft willen doen’ met een proefschrift. In mijn optiek heeft dr. Mulder juist de gemeenten en het geheel van de theologie willen dienen met het proefschrift. Dat wordt ook duidelijk in de tweede alinea hieronder. Ten vierde bevat de tweet een non-sequitur. Nog afgezien van de vraag of dr. Mulder ‘tof’ heeft willen doen met een proefschrift, wordt hier ‘tof (…) doen’ tegenover goed pastoraat gezet. Alsof ‘tof (…) doen’ niet samen op kan gaan met goed pastoraat. Ten vijfde wordt dr. Mulder hier indirect en op een onjuiste wijze beschuldigd van slecht pastoraat. Immers wilde Mulder ‘tof (…) doen’ met zijn proefschrift en heeft daarom zich té weinig (kunnen) richten op ‘pastorale taken’. Het hoeft geen betoog dat ik de tweet anders zou hebben geformuleerd.

Goed teken

Persoonlijk vind ik het positief dat er óók predikanten zijn die promoveren in de theologie. Het valt op dat veel van die gepromoveerde predikanten een onderwerp hebben gekozen uit de tijd van de Nadere Reformatie. Van deze periode kunnen bevindelijk-gereformeerden veel leren. Bijvoorbeeld wat de gevolgen zijn van een Schriftuurlijk-bevindelijke theologie voor de predikkunde (homiletiek). Uiteraard is het niet verplicht dat een predikant gepromoveerd is. Ook van een eenvoudig geschoold iemand valt bevindelijk veel te leren, soms zelfs meer dan van een hooggeleerde doctor. Een proefschrift moet niet geschreven zijn om geleerdheid te etaleren. Immers ‘want zo iemand meent iets te zijn, daar hij iets is, die bedriegt zichzelven in zijn gemoed’ (Galaten 6:3, SV). Een proefschrift moet in mijn ogen ten dienste staan van de gemeenten of de (theologische) gemeenschap. Het is daarom verblijdend om te zien dat dr. G.W.S. Mulder op de studiedag voor predikanten van de Gereformeerde Gemeente van 18 juni 2024 een presentatie hield naar aanleiding van zijn proefschrift. De scribent van De Saambinder, ds. G.J. van Aalst, die een verslag schreef van de studiedag memoreert dat dr. Mulder ‘ons meenam in de rijke lessen uit de predikkunde vanuit de Nadere Reformatie met betrekking tot de toepassing in de prediking’. Dáár gaat het om, welke lessen kunnen huidige predikanten van de Gereformeerde Gemeente (en breder), meenemen uit dit proefschrift. De lezing bevatten een praktische, homiletische benadering. “We hoorden achtereenvolgens over de bron, het doel en de middelen van toepassing.” Uit de predikkunde van de Nadere Reformatie valt veel te leren ‘hoe het wel moet en ook hoe het verkeerd gaat’. Mulder meent dat het uitgangspunt voor de prediking Gods geïnspireerde Woord moet zijn. “Dat gezag moet hoorbaar zijn, ook in de toepassing. De toepassing komt op uit een zorgvuldige exegese, anders is er geen sprake van Woordbediening. Deze verankering moet worden ingescherpt in een tijd va veel verwarring.” Het ‘wonderlijke geheim van het gereformeerd piëtisme’ is de methode Schrift-met-Schrift vergelijken. “Van de verklaring van de woorden van de tekst gaan we naar de zaken.” Bevinding komt op vanuit het Woord en dient altijd te worden getoetst aan het Woord. Het Woord moet daarom centraal staan in de preek. ‘Tof (…) doen’ met een proefschrift? Nee, het belang van een goede Schriftuurlijk-bevindelijke prediking inscherpen. Dat is ten gunste van de predikant en daarmee ook van de kudde (de gemeenteleden) waar hij over gesteld is door de Opperherder.

Voetnoten

Bijbel en geweld – ‘Bloedboek’ shockeert met uitspraken over Oude Testament

Waarom mag de Bijbel wel op nachtkastjes in hotels liggen, en is Hitler’s ‘Mein Kampf’ verboden? Volgens de Vlaamse schrijver Dimitri Verhulst is er weinig verschil tussen beide boeken. In ‘Bloedboek’ deelt hij zijn leeservaring van het begin van de Bijbel. Op allerlei manieren zoekt hij de publiciteit om zijn visie onder de aandacht van de lezers te brengen. Dat lukt deze schrijver van het Boekenweekgeschenk van 2014 maar al te goed. Schokkende uitspraken over de God van Israël en de Bijbel doen het prima in onze maatschappij. Als iemand dan ook nog veel schunnige taal gebruikt, krijgt hij volop aandacht, tot in tv-programma’s toe.

Wie haatdragend is en geen enkele moeite doet zich te verdiepen in de achtergronden van de Bijbel kan uitspraken uit zijn verband rukken en het tegenovergestelde laten zeggen van de oorspronkelijke bedoeling. De eerste vijf Bijbelboeken zijn al duizenden jaren oud. Steeds lazen joden en christenen daarin over een God van liefde en trouw, van recht en gerechtigheid, maar Verhulst ontdekt dat Hij eigenlijk ‘een rancuneuze tiran’ is en een ‘fascist’. Volgens deze auteur is de Bijbel ‘een gruwelijk boek vol smerigheden’ en het uitroeien van de Kanaänieten is in feite ‘genocide’ en ‘racisme’.

In dit artikel ga ik niet in op de vele onwaarheden, foute interpretaties en misverstanden. De meeste christenen zullen die al gauw doorhebben. Het lijkt mij zinvoller in te gaan op één centraal thema: het doden van de Kanaänieten en het in bezit nemen van het land Kanaän. Ik kies dit onderwerp, omdat de meeste christenen het ingewikkeld vinden. Kun je de opdracht aan Israël om de Kanaänieten te doden vergelijken met de houding van Hitler en de IS-strijders?

Abraham

Wanneer Abram als vreemdeling in Kanaän verblijft, krijgt hij te horen dat zijn nageslacht dat land in blijvend bezit zal ontvangen. Later volgt de boodschap dat dit nog niet direct het geval zal zijn, want zijn nageslacht zal eerst nog lange tijd vreemdeling zijn in een ander land en zelfs onderdrukt worden. Maar het vierde geslacht zal terugkeren. Eerder is de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten nog niet vol (Gen. 15:16). ‘Amorieten’ is hier een algemene term voor de bevolking van Kanaän. Deze uitspraak houdt in, dat de intocht van de Israëlieten ook een goddelijk oordeel over de ongerechtigheid van de bewoners is. God beoordeelt als de Schepper van hemel en aarde alle volken. De Amorieten zullen voortgaan met zondigen tot hun schuld volkomen is, zodat de door God gestelde grens bereikt wordt. In het boek Leviticus worden concreet de Molochdienst en veel seksuele onbetamelijkheden genoemd als aanleiding voor Gods strafuitoefening (Lev. 18:27-28). In Deuteronomium 18 staan allerlei vormen van occulte praktijken vermeld, waarzeggerij en het oproepen van geesten. Deze zaken zijn voor Israël volstrekt verboden: ‘Want ieder die deze dingen doet, is een gruwel voor de HEERE. En vanwege deze gruwelen drijft de HEERE, uw God, deze volken van voor uw ogen uit hun bezit (Deut. 18:12). Vanaf dat stadium kan God hen, zonder onrechtvaardig te worden, uit Kanaän verdrijven. Het land Kanaän spuwt volgens Leviticus zijn inwoners uit. De nakomelingen van Abraham ontvangen het land dus niet omdat ze er recht op hebben, maar als genadegave.

Noach

Het is ook nuttig om nog iets verder terug te gaan in de geschiedenis. Noach spreekt een vervloeking uit over Kanaän, zoon van Cham (Gen. 9:25-27). In het volgende hoofdstuk staat een vrij uitgebreide beschrijving wie de nakomelingen van Kanaän zijn en waar zij zijn gaan wonen (10:15-19). De beschrijving van de grenzen is niet zomaar geplaatst in dit overzicht van volken. De Israëlieten mogen weten: dat land wordt afgenomen en aan ons gegeven. De belofte aan Abram heeft alles te maken met die vroegere gebeurtenissen. Niet één keer wordt in de Bijbel gezegd, dat ‘die volken minderwaardig zijn’, of dat ze ‘toevallig de verkeerde god aanbidden’.

Israël zelf

Wat Israël de inwoners van Kanaän aan moest doen, was eenmalig. De Israëlieten worden nadrukkelijk gewaarschuwd om niet te zondigen, want als ze dit toch doen, worden zij verdreven uit het land (Lev. 26:33-39; Deut. 28:63-68). In een terugblik op de ondergang van het Tienstammenrijk en Samaria komt dit ook naar voren (2 Kon. 17:7-23). Israël staat niet boven de wet en zal zelf ook gestraft worden wanneer het dezelfde zonden bedrijft. In Deuteronomium 13:15-16 wordt de zwaarste vorm van vernietiging geëist ten opzichte van een afvallige Israëlitische stad.

Godsdienstige achtergronden

Om dit eenmalige bevel tot uitroeiing van de Kanaänieten te begrijpen, kunnen we niet uitgaan van relaties tussen mensen of volken onderling, maar alleen van Gods oordeel over de zonden van volken. De Israëlieten mogen niet zelf bepalen welke volken zij sparen en welke niet. Het strafgericht over de Kanaänieten staat vermeld in de genoemde teksten. De Edomieten en Moabieten moeten echter gespaard blijven. Hoewel soms het motief van afzondering gebruikt wordt, zodat de volken geen verleiding kunnen uitoefenen, is dit niet de enige reden. De praktijken van de heidense volken in Kanaän worden een gruwel genoemd waarover het oordeel van God komt. Voor de uitvoer van dit oordeel gebruikt Hij het volk Israël. Voor ons druist dit doden van de Kanaänieten in tegen het volkenrecht, maar Gods opdracht overstijgt dat. Israël heeft nooit een opdracht gekregen tot genocide. Het Oude Testament kent veel geweld, maar het wordt nooit verheerlijkt. Hoeveel rechtvaardige oorlogen David ook gevoerd heeft, hij mag de tempel niet bouwen, omdat hij een man is van de strijd, van het bloed (1 Kron. 22:8). Deze beoordeling is ongekend in de wereld van het oude Nabije Oosten.

Hedendaags geweld

Terugkomende op Verhulst: hij trekt de lijn door naar de joden en de Endlösung vandaag, maar daarmee draait hij de zaken compleet om: na Hitler en andere antisemieten zijn er nu Arabische leiders die openlijk verkondigen dat Israël van de aardbodem moet worden uitgewist. Van welke kant dreigt genocide? Waarom durft Verhulst de Bijbel aan te vallen? Joden en christenen zullen hem niet doden vanwege zijn lasterlijke uitspraken. Maar wat zou er gebeuren als hij een dergelijk boek over de Koran zou schrijven?

Het Nieuwe Testament

Verhulst heeft voor Jezus meer respect dan voor de schrijvers van de eerste Bijbelboeken, omdat die geen bloed heeft laten vloeien. Toch spreekt ook het Nieuwe Testament over Gods heiligheid en zijn toorn over de zonde. De straf kan uitgesteld worden, maar het eindgericht komt en dan zal God afrekenen met alle goddeloosheid. Het boek Openbaring geeft veel voorbeelden van straffen, al worden ze daar niet door medemensen, maar door engelen voltrokken. Daarom kunnen we geen grote tegenstelling maken tussen Oude en Nieuwe Testament als het gaat over Gods gericht over de zonde.

Waarom zou Jezus zich zo positief uitgelaten hebben over de eerste Bijbelboeken? Hij was bereid Zijn eigen bloed te laten vergieten aan het kruis. Juist omdat in de boeken van Mozes staat dat een bloedig offer nodig is om vergeving te ontvangen. In die zin kan de Bijbel een ‘Bloedboek’ genoemd worden. Bloedstorting was nodig om schuldige mensen met God te verzoenen. De Heiland was bereid het offer van Zijn leven te brengen, om zo een nieuwe hemel en aarde mogelijk te maken. Dan wordt de vrede, de sjaloom, werkelijkheid.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Paul, M.J., 2015, Bijbel en geweld. ‘Bloedboek’ shockeert met uitspraken over Oude Testament, De Waarheidsvriend 103 (47): 12-13.

Schepping vs Evolutie? – Peter van der Weerd interviewt dr. Peter Borger voor Blckbx

Moleculair bioloog dr. Peter Borger was begin deze maand te gast bij Blckbx. Het gaat om een speciale uitzending over ‘schepping of evolutie’. In deze uitzending interviewt voorganger Peter van der Weerd van Upstream dr. Peter Borger. Deze wetenschapper ‘gelooft niet in de evolutietheorie, maar hangt de scheppingsleer aan’. In dit programma licht hij dat uitgebreid toe.

‘Evenwichtig verdeelde aandacht’ – Stellingen bij het proefschrift van wijlen dr. Herman Bos (1946-2021)

Op 26 juli was het drie jaar geleden dat de organisch chemicus dr. Herman Bos overleed. Bij het ordenen van de boekenkast kwam ik het proefschrift van deze oud-directeur van de Evangelische Hogeschool weer tegen. Uit de stellingen bij het proefschrift blijkt dat dr. Bos in zijn studententijd al uitging van het klassieke scheppingsgeloof én een kloppend hart voor het (christelijk) onderwijs. Een goede gelegenheid om de stellingen bij zijn proefschrift te bespreken.1

Wijlen dr. Herman Bos pleitte in stellingen bij zijn proefschrift voor een evenwichtige en gelijkwaardige behandeling van creationisme en evolutionisme in het onderwijs. Bron: Pixabay.

Dr. Herman Bos promoveerde op 20 april 1978 aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op een proefschrift met als titel: ‘Homocyclopentadienyl Anionen: Vorming van Bishomocyclopentadienyl Anionen door Lithium Reduktie van Gebrugde Dicyclopropyl Ketonen’. Na afloop van de promotieplechtigheid was er een receptie in het hoofdgebouw. Het proefschrift is opgedragen aan wijlen zijn vader, zijn moeder, zijn vrouw en hun kinderen. De eerste vijf stellingen bij zijn proefschrift gaan over het promotie-onderwerp. In stelling 6 meent dr. Bos dat het onverantwoord is dat in een laboratorium waardevolle onderzoeksresultaten niet-brandveilig worden opgeborgen. Op stelling 7 komen we hieronder terug. In stelling 8 geeft dr. Bos aan dat er een informatiecentrum moet komen waar iedere burger toxicologische gegevens van chemische stoffen kan opvragen. De negende stelling gaat over politiek. In stelling 10 geeft dr. Bos aan dat de vermeende neutrale Transcendente Meditatie (TM) niet neutraal is maar teruggaat op het hindoeïsme en daarom onverenigbaar is met een christelijke leefstijl. Hierbij geeft dr. Bos de volgende drie bronnen: (1) R. Kranenborg, 1977, Transcendente Meditatie (Kampen: Kok). (2) F.W. Blase, Intermediair van 3 september 1976. (3) H. van der Ent, Ad Valvas van 21 februari 1975.

Stelling 7

Net als we eerder gezien hebben in de stellingen bij het proefschrift van dr. André Lucas pleit ook dr. Bos in zijn zevende stelling voor de gelijke behandeling in het onderwijs van het scheppingsparadigma en het naturalistische evolutieparadigma.2 De stelling van dr. Bos luidt ongewijzigd als volgt:

“Aangezien vele waarnemingen in strijd zijn met de uniformitarische evolutietheorie, terwijl het creationistisch-katastrofistische model deze en andere waarnemingen goed verklaart, dient uit het oogpunt van wetenschappelijke objektiviteit, in het onderwijs aan beide modellen een evenwichtig verdeelde aandacht gegeven te worden.”

Dr. Bos geeft drie bronnen ter onderbouwing van zijn stelling: (1) Delden, J.A. van, 1977, Schepping of evolutie? (Goes: Oosterbaan & Le Cointre). (2) Ouweneel, W.J., 1976, De ark in de branding (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn). (3) Morris, H.M., 1975, Scientific Creationism. General Edition (San Diego: Creation-Life Publishers). Hoewel stellingen niet van onfeilbaar gezag zijn, geven ze toch een kijkje in de denk- en interessewereld van een promovendus. Uiteraard zijn de aangehaalde bronnen verouderd. Toch is het goed om eigentijdse creationistische werken te gebruiken ter onderbouwing van de stellingen. Gelijkwaardige behandeling van het klassieke scheppingsgeloof, met daarop voortbordurend een scheppingsparadigma, en het naturalistische evolutiedenken? Gelukkig gebeurt dat op veel christelijke scholen voor voortgezet onderwijs nog steeds.3 Al wordt de dominantie van het (theïstische) evolutionisme steeds groter.4 Maar ook hier geldt: ‘Zo dan, die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle’ (1 Korinthe 10:12, SV).

Voetnoten

‘De filosofie mag niet méér zijn dan een ‘ancilla theologiae’’ – Nog een keer over de promotieplechtigheid van dr. C.J. Meeuse

De Cartesiaanse filosofie wilde afrekenen met de manier waarop in de theologie Gods Woord als autoriteit werd gezien voor de kennis der waarheid. Bron: Unsplash.

Op vrijdag 28 juni 2024 promoveerde dr. C.J. Meeuse op het proefschrift met als titel ‘De bestrijding van het Cartesianisme door Jacobus Koelman’.1 In De Saambinder van 20 juni 2024 verscheen een aankondiging van zijn promotie. Omdat zijn studie ook van belang is voor het klassieke scheppingsgeloof willen wij deze uitgebreide aankondiging hieronder samenvatten.2

Vroeger was het vak filosofie een verplicht onderdeel van het curriculum van de predikantenopleiding. Zo ook van diverse oudvaders, omdat het hier ook ging om ‘de werkmethode van de theologische wetenschap’. Diverse oudvaders, zoals Jacobus Koelman, Alexander Comrie en Hugo Binning, verwierven zelfs hun doctorstitel in de filosofie. De genoemde Koelman heeft de speciale interesse van dr. Meeuse. “Daarbij vindt hij het nodig om aan de kaak te stellen dat theologen uit de gereformeerde gezindte in onze tijd een knieval maken voor de evolutietheorie.” Volgens de predikant en theoloog zijn gereformeerde theologen die de evolutietheorie in al haar facetten aanvaarden ‘verstrikt geraakt in de overwaardering van ons verstand, want het verstand wordt gesteld boven de autoriteit van de Heilige Schrift’. Wie dat doet heeft Koelman tegen zich.

Koelman zocht ook naar een nadere reformatie van het Nederlandse volk. Daartoe vertaalde hij diverse puriteinse werken naar de Nederlandse taal. Wellicht wat minder bekend is zijn bestrijding van het Cartesianisme. Deze ‘filosofie wilde afrekenen met de manier waarop in de theologie Gods Woord als autoriteit werd gezien voor de kennis der waarheid’. Meeuse brengt met zijn proefschrift verandering in deze relatief onbekende kant van Koelman. De theorie van René Descartes zorgde voor een fundamentele omwenteling in de wetenschap. De gevolgen hiervan zijn nog steeds merkbaar in deze tijd. Meeuse: “De norm voor waarheid was niet langer Gods Woord, maar het menselijk begrip. Alles wat in strijd was met het menselijk denkvermogen werd afgewezen. Koelman wilde de autoriteit van de Heilige Schrift echter laten heersen over de rede. De filosofie mocht en mag niet méér zijn dan een ‘ancilla theologiae’, ‘een dienstmaagd van de theologie’.

De promotieplechtigheid heeft ondertussen plaats gehad en is hier, met dank aan de Theologische Universiteit Apeldoorn, terug te kijken.

Voetnoten

Mijlpaal: tweeënveertighonderd artikelen op oorsprong.info!

Vandaag heeft oorsprong.info opnieuw een mijlpaal bereikt: er staan tweeënveertighonderd artikelen op de website. Net iets meer dan de helft van die artikelen gaan over de genealogie van het geslacht Van Meerten. Er is dus veel meer. Hartelijk bedankt voor uw betrokkenheid de afgelopen tijd. Hieronder volgt een top-10 van meest gelezen artikelen aller tijden. Bij het (her)lezen hiervan veel leesplezier en zegen toegewenst. Feedback kunt u geven via de pagina ‘Hier mag u uw hart luchten’. Het vorige ‘mijlpaal’-artikel is hier te vinden.

Top-10

  1. Rouwdienst en begrafenis Jerphaas Karel (Jarco) van Meerten (2015-2022).
  2. Er is wel degelijk een stikstofprobleem – Hoogleraar Wim de Vries reageert op tegenwerpingen.
  3. COLUMN: De les van de kokmeeuw.
  4. “Adam niet geleerd, Christus niet begeerd” – Interview met Gereformeerd Venster.
  5. Homo-activist Leon Houtzager draaft door – Ds. Kort moet nog dieper door het stof.
  6. Tim Hofmans aanval op Pro-lifers is erger dan je denkt.
  7. ‘Kerngroep Bezinning GKV’ haakt vanwege doorwerking van moderne hermeneutiek af – Zaterdag 19 november 2022 studiedag voor verdere bezinning.
  8. Gebed gevraagd voor ds. Kort (OGGiN) in de zaak Houtzager-Kort – Predikant wordt vandaag gehoord.
  9. Ds. Kort wordt op 16 februari 2022 gehoord – Zaak Houtzager-Kort één van lange adem.
  10. ‘Het Evangelie zonder kleine lettertjes’, ‘Dordt zoals je Dordt niet kende’ en ‘Hyperdordt’ – Een overzicht.

Kerk en slavernij? (19) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

Naar aanleiding van het project van A. Merz e.a.1 over kerk en slavernij wordt nu de aandacht nog eens gericht op de stad Leiden. Dit gebeurt onder gebruikmaking van het boekje van twee historici die hun sporen in het slavernijonderzoek hebben verdiend.2 De auteurs houden zich meestal aan de beschreven feiten. Bij bepaalde veralgemeniseringen treden incorrectheden op. Als iets in vroeger tijd normaal was, dan betekent dat geen vergoelijking van een verkeerde zaak. Het maant wel tot voorzichtigheid bij het uitsteken van een beschuldigende vinger. Dat de burgerij uit de Leidsche Courant van slavernijpraktijken wist, geldt niet algemeen, maar slechts voor een bepaald deel van die burgerij. Ook het punt dat de Leidse magistraat en de Leidse kerken geen kritische reflectie op slavernij toonden, houdt geen rekening met de omstandigheden van de tijd. De magistraat en de bestuurders hadden zakelijke belangen bij de koloniale handel. Er was verder gedurig, en ook in Leiden, een competentiestrijd gaande tussen overheid en kerk. Wie zich tegen een overheidsbelang keerde, kon een maatregel verwachten of werd het leven zuur gemaakt. Als personen gestraft werden met uitzending naar een koloniale vestiging en klaagden over hun diepe ellende aldaar, dan bezit het argument ’vrijheid’ weinig betekenis.

Sporen van de slavernij in Leiden

In het boekje worden voormalige slaafgemaakten genoemd die werden gedoopt of in het huwelijk traden. Een voormalige vrouwelijke slaafgemaakte had zelfs een testament en beschikte dus over zaken die een testament maken waard waren. Ook studeerden er voormalige slaafgemaakten aan de Leidse universiteit.

Een hele reeks bestuurders en ondernemers passeert de revue. Dat gebeurt niet chronologisch maar aan de hand van het woonhuis of de werkplek van de persoon. Zo werd de stad Leiden in de West-Indische Compagnie (WIC) vertegenwoordigd door de rector-magnificus A.E. Vorstius (1565-1624) en de bestuurders J. de Laet (1581-1649) en G. van Panhuijzen (1574-1626). De stad Leiden had namelijk geïnvesteerd in de WIC met het oog op de Leidse belangen in de textielindustrie. Genoemd wordt ook J.C. van der Hoop (1742-1815). Die zou direct na zijn studie overzee als secretaris van de Sociëteit van Suriname zijn aangesteld. De vraag wordt gesteld in hoeverre zijn opleiding aan de Leidse universiteit aan zijn latere ethische en politieke keuzes heeft bijgedragen. Hier wordt gesuggereerd, dat studie aan de Leidse universiteit verband zou houden met de latere ethische of politieke keuze van de studerende. Het zou dan gaan om vόόr of tegen slavernij, of patriot of orangist. Het over Van der Hoop gestelde is wat kort door de bocht. Van der Hoop is nooit overzee werkzaam geweest. Hij was advocaat, daarna in Amsterdam secretaris en directeur van de Sociëteit van Suriname, vervolgens advocaat-fiscaal (vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie) van de Admiraliteit van Amsterdam, ambteloos burger in de Franse tijd en daarna bestuurder van Amsterdam, en Minister van Marine. Hij staat als een zeer ijverig en bekwaam bestuurder te boek, een overtuigd orangist. Hij geloofde in de voorzienigheid van God. Het bijzondere was dat hij dat ook uitsprak toen hij na het vertrek van de Fransen weer een bestuurlijke taak op zich nam. WIC, Sociëteit van Suriname en Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) hadden voortdurend juristen voor allerlei functies nodig. Deze organisaties waren bedrijf en overheid tegelijk. Of kan worden gesproken van ethische en politieke keuzen voor bijvoorbeeld Leidse juristen, waag ik te betwijfelen. Voor VOC of WIC werken was heel normaal voor een jurist. En of de studie aan de Leidse universiteit bepaalde of men patriot of orangist was, is onwaarschijnlijk. De vraag getuigt van een hedendaagse benadering die men toen niet kende. De Leidse universiteit had er in ieder geval niets mee te maken. Dat bewijzen de titels van de dissertaties. Van der Hoop promoveerde in 1763 op ‘De noodzaak van de studie van het Romeinse recht en onmiddellijk daarna van het canonieke recht in Holland’. Het is een goed proefschrift dat zelfs werd herdrukt.3

Als verdere voorbeelden van personen met handelsbelangen in de WIC of Suriname kunnen nog worden genoemd P. van der Does (1562-1599) bevelhebber van een vloot, en J. van Broeckhoven (1577-1642), namens Leiden bestuurder van de WIC. De laatste stichtte het Brouckhovenhof voor hulpbehoevenden. D. van Eys (1688-1739) was lakenondernemer en plantage-eigenaar in Berbice, thans in Brits Guyana). S.M. van Hoogenhouck (1727-1791) was gehuwd met A. Tulleken (1728-1784) die plantages bezat, onder andere in Demerary, nu Brits Guyana.

Afsluiting

In het voorafgaande is slechts een keuze geboden van de ondernemers die in de Sociëteit van Suriname en/of de WIC hadden geïnvesteerd of voor die organisaties werkzaam waren. Het verdienen aan slavenarbeid ging samen met het ter beschikking stellen van het daarmee verworven geld voor hulpbehoevenden. Slavenarbeid was in het beschreven tijdvak net zo normaal als het wonen in plaggenhutten in Friesland en Drenthe tot in de twintigste eeuw. Normaal betekent niet hetzelfde als goed of verschoonbaar. Het waren andere tijden.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

‘Natuur en Schriftuur als kenbronnen van de ethische grondstructuur van de samenleving’ – Lezing dr. Benno A. Zuiddam inmiddels terug te kijken

Begin dit jaar kondigden wij aan dat dr. Benno Zuiddam sprak voor de Sint Nicolaas Academie te Utrecht op 17 februari 2024. De titel van zijn lezing is ‘Natuur en Schriftuur als kenbronnen van de ethische grondstructuur van de samenleving’. Het grootste deel van deze lezing is opgenomen en terug te luisteren. De lezing is gegeven in een Rooms-Katholieke context en sommige uitspraken zullen reformatorische christenen mogelijk anders gedaan hebben. Toch wilden wij u deze lezing niet onthouden. Veel zegen bij het kijken en/of luisteren.1

Voetnoten

Geloof en wetenschap – Reflectie op de discussie rond ‘En de aarde bracht voort’

Het boek En de aarde bracht voort van prof. dr. G. van den Brink dat in 2017 uitkwam, heeft de discussie aangezwen­geld over geloof en wetenschap en heel in het bijzonder over de vraag of het geloof in God als Schepper te verenigen is met het aanvaarden van de evolutieleer. In de Christelijke dogmatiek die Van den Brink samen met dr. C. van der Kooi schreef, werd duidelijk dat dit voor Van den Brink zonder meer het geval is. In En de aarde bracht voort geeft hij nog meer argumenten voor zijn visie. Ik wil de integriteit van Van den Brink niet betwijfelen. Hij wil een brug slaan tussen geloof en wetenschap en meent dat eerlijk bedrijven van wetenschap onvermijdelijk het aanvaarden van de evolutieleer betekent. Integriteit is echter niet hetzelfde als gelijk.

Geloof en wetenschap zijn twee eigen terreinen, maar die terreinen bestaan niet geheel onafhan­kelijk van elkaar. Het christelijke geloof geeft het kader waarbinnen wetenschap bedreven moet en mag worden. Dat is het kader van schepping, zondeval, verlossing en voleinding. Op de meeste terreinen levert de verhouding van geloof en wetenschap niet veel vragen op. Dat laatste wordt nog al eens vergeten. Een wetenschappelijke verklaring is een deelverklaring en nooit de gehele verklaring.

Het feit dat een bekering altijd ook psychologisch kan worden verklaard, betekent niet dat bekering louter een psychologisch verschijnsel is. Godsdienst heeft een sociologische kant, maar wie meent in de diepste kern van godsdienst – en dan vooral van het christelijk geloof als de enige ware godsdienst – te kunnen doordringen, heeft er, ondanks alle wetenschappelijke kennis die men kan hebben, weinig van begrepen. Bij geologie en biologie komen ook de vragen naar de oorsprong van het leven aan de orde. Een van de vragen betreft de ouderdom van de aarde en daarmee samenhangend de uitleg van het fossielenbestand.

Op een belangrijk punt raken het Bijbelse getuigenis en huidige weten­schappelijke inzicht (afgezien van de datering) elkaar en dat is de oerknal. Dit betekent namelijk dat onze werkelijkheid een absoluut begin heeft. De bekende atheïst Herman Philipse beweert om daaraan te ontkomen dan ook dat er een oneindig aantal oerknallen is geweest, maar daar­voor ontbreekt elk wetenschappelijk bewijs. De wetenschap kan de vraag waarom er überhaupt iets is, waarom het leven ontstond en waarom er een menselijk bewustzijn is dat gericht is op het zoeken naar waarheid en een menselijke moraal die uitgaat van absoluut goede en kwade zaken, niet beantwoorden. Het Bijbelse getuigenis geeft die antwoorden wel.

Als het gaat om de werkelijkheid om ons heen, moet het Bijbelse getuigenis voorrang hebben boven elk ander getuigenis. Dan lezen we in de Bijbel dat deze werkelijkheid ontstaan is door Gods scheppend handelen. Er is sprake van een aantal afzonderlijke scheppingsdaden van God. Onze week en Gods scheppingsweek corresponderen met elkaar. Heel in het bijzonder maakt de Bijbel duidelijk dat de mens een uniek wezen is dat wezenlijk onderscheiden is van de dieren. In Genesis 1 lezen we dat God de mens schiep naar Zijn beeld en gelijkenis en in Genesis 2 dat God Eva, Adams vrouw, maakte uit zijn rib. Hij plaatste het eerste mensenpaar in het paradijs. Door hun ongehoorzaamheid zijn Adam en Eva uit het paradijs verdreven en kwam de dood in de wereld.

In de voorstellingswijze van Van den Brink stamt niet de gehele mensheid van Adam en Eva af en is de dood van de mens geen straf op de zonde, maar een natuurverschijnsel. Dat wijkt funda­menteel af van het Bijbelse getuigenis en heeft gevolgen voor het gehele verstaan van de Schrift.

Wie de Christelijke dogmatiek van Van den Brink en Van der Kooi las, weet dat zij de Bijbel niet als het Woord van God, maar als het boek van God en mensen zien. Als zij daarmee zouden willen aangeven dat God Zijn Woord door middel van menselijke Bijbelschrijvers heeft gegeven, zou er niets mis zijn, maar het woord en laat al zien dat zij aan de menselijke bijbelschrijvers een zelfstandige betekenis geven. De Bijbel is het collectieve geheugen van Gods kerk dat ons herinnert aan Gods omgang met Israël en de vroegste Kerk. De Bijbel is volgens de Christelijke dogmatiek het middel dat God gebruikt om Zijn Kerk te bewaren, maar niet meer. De Schrift is geen rechtstreekse openbaring waarin God Zichzelf aan ons bekendmaakt. De betekenis van de Schrift is een wis­sel­werking tussen de Schrift zelf en de lezer.

Niet alleen als het gaat om de oorsprong van de dood van de mens en de aanvang van de mensheid, maar ook op andere punten wijkt de Christelijke dogmatiek af van het Bijbelse getuigenis. Zo wordt zonde louter in het kader van Gods (genade)­verbond geplaatst. Dan is het niet vreemd meer dat een duidelijk getuigenis over de realiteit van eeuwige straf ontbreekt. Daarmee wordt het kruis van Christus van haar betekenis beroofd. Als het onduidelijk is of er wel een eeuwige straf is, wordt ook onduidelijk of het kruis van Christus wel verlossing is van de eeuwige straf.

Wij moeten altijd een onderscheid maken tussen personen en hun overtuigingen. Voor personen moeten wij altijd respect tonen, maar het kan zijn dat wij overtuigingen radicaal moeten afwijzen. Er zijn ver­schillen die de kern van het geloof niet raken en ook heeft men een voorkeur. Ik denk bi­j­voorbeeld aan de vraag aan welke Bijbelvertaling je de voorkeur geeft of aan de vraag of je uitsluitend Psalmen in de dienst moet laten zingen. Een vraag die ikzelf bevestigend beantwoord.

Echter, als het gaat of heel de mensheid van één mensenpaar afstamt, dan zijn we op een heel ander terrein aangekomen. Dat geldt ook voor de vraag of de dood van de mens een gevolg is van de zonde. Wie deze vragen niet bevestigend beantwoordt, treft de kern van de Bijbelse getuigenis. Dan mag een dringende waarschuwing niet ontbreken. In deze zaken moe­ten predikers een helder geluid laten horen. Laten wij ook vurig bidden voor hen die hierin van Gods Woord afwijken, opdat zij terugkeren op hun schreden.

Al weer een aantal jaar geleden schreef prof. dr. C. K. van der Ent in het RD in een bijdrage over het thema geloof en wetenschap het volgende: ‘Besef van eigen beperktheid en Gods grootheid betekent voor de christelijke wetenschapper een enorme bevrijding. (..) Ik wil christelijke jongeren graag stimuleren om de wetenschap in te gaan. Want alles wat je observeert, kan leiden tot verwondering en blijdschap. God zet de mens op het brandpunt van de weidse grootheid van de aarde en het heelal enerzijds en de eindeloze diepte van de moleculaire (bio)chemie anderzijds. Daar heb je een geweldig uitzicht en wil je steeds meer zien en weten. Daar verlang je er ook naar om Hem niet meer ten dele te kennen, maar van aangezicht tot aangezicht, in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde (1 Kor. 13:12).’

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.