‘Creationisme houdbaar mits huiswerk goed wordt gedaan’ – Drs. Tom Zoutewelle pleit in ID-interview voor meer academische kennis binnen het klassieke scheppingsgeloof

Onder Nederlandstalige christenen kan 2005 gezien worden als ‘Intelligent Design‘-jaar. Deze wetenschappelijke gedachte veroorzaakte een politieke rel doordat toenmalig Nederlands minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Intelligent Design zag als mogelijke brug om wetenschappers en onderwijskundigen van verschillende geloofsrichtingen met elkaar te verbinden. In het Nederlands Dagblad verscheen er in dat jaar een serie interviews met mensen die hun mening gaven over Intelligent Design. Twee interviews wil ik via deze website eruit lichten: die met drs. Tom Zoutewelle en met de nu wijlen prof. dr. Johan Bruinsma.1

Het interview met wijlen prof. dr. Johan Bruinsma (1927-2017) heb ik al besproken op deze website.2 Drs. Tom Zoutewelle studeerde biologie en geologie en is de kartrekker van Stichting Creaton. Zoutewelle is nog steeds actief op dit gebied en organiseerde vorig jaar, in samenwerking met Studiengemeinschaft Wort und Wissen, een congres over ‘De Grote Vragen’.3 In 2005 was hij ook actief binnen de Nederlandse ID-beweging. Veel deelnemers uit die tijd zijn tegenwoordig helaas opgeschoven. Tegenwoordig wordt Intelligent Design vooral nog verdedigd door Nederlandse creationisten.4 Hierbij geldt wel de regel dat alle jongeaardecreationisten menen dat er Intelligent Ontwerp in de schepping zichtbaar is, maar niet alle geleerden die Intelligent Ontwerp in de schepping detecteren jongeaardecreationisten zijn. Overigens zie je tegenwoordig ook sommige theïstische evolutionisten, zoals de Oxfordse hoogleraar theoretische natuurkunde dr. Ard Louis, weer flirten met Intelligent Design.5

Variatie binnen het basistype

Drs. Tom Zoutewelle kwam voor het eerst met ‘Intelligent Design’ in aanraking door de boeken van de bekende biochemicus dr. Michael Denton. In 1996 las de bioloog en geoloog het boek van dr. Michael Behe over niet-reduceerbare complexiteit, een concept binnen de ID-beweging. Omdat Zoutewelle al jaren een bekend gezicht is binnen het Nederlandse schepping-evolutie-debat wordt hij geïnterviewd door dr. Tjirk van der Ziel. Zoutewelle geeft aan sympathie te hebben ‘voor de gedachte dat achter de natuur een ontwerp zit’, maar geeft ook aan ‘geen behoefte aan een evolutiemodel’ te hebben. Wel ziet de geleerde een grote mate van variatie onder levende wezens. Dat kunnen we waarnemen in de natuur, maar zeker ook bij gedomesticeerde dieren.6We weten ook dat eenden, ganzen en zwanen een gemeenschappelijke voorouder hebben gehad. Creationisten noemen dat een basistype, een geschapen oervorm van waaruit soorten zijn ontstaan. Maar ik ben ervan overtuigd dat basistypen begrensd zijn in hun variatie.” Zoutewelle is het oneens met prof. dr. Cees Dekker c.s. die wél uitgaan van een evolutionaire ontwikkeling.

Te snelle draai richting theïstische evolutie

Zoutewelle vindt het bijzonder dat er (in 2005) zoveel Nederlandse academici achter het idee van ‘Intelligent Design’ staan. De geleerde ziet de manier waarop deze academici zich verdedigen als juist. “Ze praten bij voorkeur over een ontwerp, niet over een Ontwerper. De hypothese van een ontwerp kun je proberen wetenschappelijk te testen, en ik moet zeggen dat ik er veel in zie.” Zoutwelle vindt een God, die een evolutionaire ontwikkeling van het leven zou sturen, ‘wetenschappelijk gezien geen aanvaardbare optie’.7 Daarom houdt hij moeite met opinieleiders die afstand genomen hebben van het zogenoemde creationisme. ID is daarom ook geen alternatief voor het creationisme, Hij ziet het eerder als aanvullend en ziet (in de Verenigde Staten) overlap tussen ID en creationisme. “Creationisme is daar [over het ontstaan van leven] altijd veel duidelijker over geweest, bijvoorbeeld over de afzetting van aardlagen en het catastrofisme. Creationisten menen dat de zondvloed de verschillende aardlagen heeft gevormd.” In Nederland is die overlap ver te zoeken.8Aanhangers van ID maken naar mijn mening te snel een draai naar theïstische evolutie, omdat in hun ogen het creationisme heeft afgedaan. En dat is volgens mij niet waar.

Huiswerk goed doen

Volgens Zoutewelle is het zogenoemde creationisme houdbaar, als christenen tenminste ‘de moeite nemen hun huiswerk goed te doen’. Wat is dat volgens drs. Zoutewelle? “Daarmee bedoel ik: laat christenen een opleiding volgen in vakgebieden die in deze discussie relevant zijn, zoals de geologie of de paleontologie. Dan kunnen ze ook met autoriteit spreken; ze weten waar ze het over hebben.” Als studenten dan afgestudeerd zijn, dan ontdekken ze dat er allerlei gegevens zijn ‘die pleiten voor een catastrofale interpretatie van de aardlagen en haar fossielinhoud’.9 Zoutewelle heeft zelf dit fascinerende ook ervaren, maar het vergt volgens de bioloog en geoloog wel moed en doorzettingsvermogen. “Het is namelijk veel makkelijker om mee te lopen met de stroom.” Zoutewelle vindt dat je niet te snel moet rommelen aan de duidelijke lijn van schepping, zonde en verlossing. Dat levert problemen op en het ‘is geen vrijblijvende zaak’. Daarom zou hij graag zien ‘dat aanhangers van ID vasthouden aan een schepping en aan een zondvloed. Dat moeten we niet weggeven’.10 In het slot voert drs. Tom Zoutewelle nog een pleidooi voor zijn ‘oude aarde jonge schepping’-visie.11 De schepping heeft in ieder geval niet langer dan tienduizend jaar geleden plaatsgevonden, maar het heelal is volgens Zoutewelle ouder. “Ik geloof dat de zondvloed de mogelijkheid biedt om aardlagen en haar fossielen in korte tijd af te zetten.12

Voetnoten

Is er in Zwitserland nog Bijbelgetrouw (universitair) onderwijs te vinden? – Interview in het Reformatorisch Dagblad met ds. Reinhard Möller

In het Reformatorisch Dagblad van 17 januari 2024 stond een interessant interview met ds. Reinhard Möller, emeritus-predikant in Aesch (Zwitserland). In het interview maakte Möller zich zorgen over het spaarzame Bijbels-gereformeerde belijden wat nog in het land gevonden wordt. In het interview kwam ook de Staatsunabhänginge Theologische Hochschule Basel voor. Is dat nu (nog) wel of geen Bijbelgetrouw instituut? 1

De ingang van de Staatsunabhänginge Theologische Hochschule Basel. Bron: Wikipedia.

Ds. Reinhard Möller diende van 1985 tot en met 2022 de Freie Evangelische Gemeinde te Aesch. Tijdens de zondagse eredienst zitten er zo’n 35 mensen in de kerk. Möller maakt zich zorgen over zijn land (Zwitserland). De nationale kerken zijn veelal Bijbelkritisch. “Gelukkig zijn er nog steeds voorgangers die naar de Bijbel willen luisteren, al ervaren ze steeds minder ruimte in de kerk.” Möller schat dat er tussen de 100.000 en 200.000 Bijbelgetrouwe christenen in Zwitserland zijn overgebleven, op een bevolking van 8 miljoen Zwitsers. Möller wil met zijn gemeente Aesch bewust reformatorisch zijn. “Uitgaande van de vijf sola’s van de Reformatie: alleen de Schrift heeft gezag en mensen worden alleen door genade en alleen door geloof gered.” In Zwitserland wil Möller opkomen voor de onfeilbaarheid van de Bijbel en laat hij zijn stem horen als het gaat om medisch ethische onderwerpen.

STH Basel

Ds. Möller laat niet alleen zijn stem horen in de media, maar is ook kritisch richting de als behoudend bekendstaande Staatsunabhängige Theologische Hochschule (STH) te Basel. Möller heeft hier zelf gestudeerd en bewaart warme herinneringen aan rector prof. dr. Samuel R. Külling (1924-2003). “Hij werd honderd jaar geleden geboren, maar de STH Basel besteedt nauwelijks aandacht aan dit jubileum.” Waarom was dr. Külling zo’n belangrijk figuur voor de STH Basel? Hij promoveerde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op een onderzoek naar Genesis en keerde zich tegen de Schriftkritiek.2Hij wilde jonge mensen in Zwitserland een volwaardig alternatief op universitair niveau bieden, zodat ze niet naar andere vrije faculteiten hoefden te gaan. De opleiding in Basel kwam er, maar met veel tegenstand uit de kerken.” Op Bijbelse gronden wil Möller geen mensen gaan vereren, ‘maar we moeten God wel dankbaar zijn voor wat Hij in het verleden heeft gedaan’. Dat geldt wat betreft Möller niet alleen dr. Külling, maar ook docenten zals prof. dr. Georg Huntemann (1929-2014).3 Möller heeft de indruk dat deze generatie bijna vergeten is. Studenten raad hij aan om geen theologie in Basel te studeren, maar naar Engeland of Amerika af te reizen. “Daar hebben ze betere en meer Bijbels gefundeerde literatuur en commentaren dan hier, in het Duitse taalgebied.” Sommige docenten huldigen namelijk niet-reformatorische standpunten en bijvoorbeeld een lezing van de Rooms-katholieke journalist Peter Seewald werd kritiekloos ontvangen. Vroeger was het tegenovergestelde het geval, toen kwam ex-priester Herman Hegger langs om een dergelijke lezing te geven.

De huidige rector, prof. dr. Jacob Thiessen, van STH Basel bestrijdt het bovengenoemde. Wanneer een dergelijke journalist wordt uitgenodigd, wil dat niet zeggen dat zijn verhaal kritiekloos geaccepteerd wordt. De studenten worden geleerd om andere standpunten kritisch te analyseren. Nieuwtestamenticus dr. Thiessen volgde dr. Külling twintig jaar geleden op als rector. Er wordt volgens Thiessen wel degelijk aandacht besteed aan de oprichter. “Zoals in het laatste nummer van het universiteitsblad ‘STHPerspective’, rond de twintigste sterfdag van Külling.” De honderdste geboortedag is volgens de nieuwtestamenticus pas op 9 februari 2024.4 Bovendien moet niet alleen gekeken worden wat de hogeschool niet doet, maar ook wat zij wel doet. “Als je luistert naar mijn lessen inleiding tot het Nieuwe Testament, dan kun je zien dat ik grotendeels tegen de stroom van de nieuwtestamentische wetenschap in Duitstalige landen in zwem. Dat geldt ook voor mijn lessen over Bijbelse hermeneutiek. Hierin behandel ik onderwerpen als de inspiratie, de onfeilbaarheid en het gezag van de Bijbel.

Tenslotte

Het interview zo volgend ontkomen Duitstalige landen ook niet aan het geknaag van de tand des tijds (tijdgeest). Het is goed dat Möller kritisch is, dat scherpt op. Zoals de bekende ds. Jodocus van Lodenstein (1620-1677) al zei: ‘Ecclesia reformata semper reformanda’.5 Dat in Duitstalige landen niet alles kommer en kwel is, blijkt wel uit de verschijning van het vuistdikke boek ‘Einleitung in das Alte Testament’.6 In de bijdrage over Genesis ontbreekt het werk van Külling helaas, maar de hoofdredacteuren dr. Walter Hilbrands en dr. Hendrik J. Koorevaar staan, zeker op dit punt, bekend als Bijbelgetrouw.7 Paulus roept in 1 Timotheüs 4 op om acht op onszelf te hebben en op de leer. Dat lijkt mij een goede en blijvende les, persoonlijk, maar ook als organisatie of instituut: “Heb acht op uzelven en op de leer; volhard daarin; want dat doende, zult gij en uzelven behouden, en die u horen” (1 Tim. 4:16, SV).

Voetnoten

Kees-Jan en het geheim van de camping – Bespreking van het gelijknamige kinderboek

Opeens klinken zachte voetstappen. Dat is vast Freddy, denkt Kees-Jan. Hij gluurt door de takken naar het paadje. Hij schrikt. Het is Freddy niet. Het zijn twee groene laarzen. Die heeft Freddy niet. Kees-Jan duikt verschrikt diep weg. De laarzen staan stil. Er klinkt geritsel in de struiken.

Kees van den End is een kinderboekenschrijver die al sinds 2005 kinderboeken schrijft, onder andere bij Gebr. Koster en Om Sions Wil. Hij heeft ook een serie met als hoofdpersoon Kees-Jan. In het boek Kees-Jan en het geheim van de camping (verschenen in 2016) beleeft de familie van Kees-Jan weer nieuwe avonturen. Het is een mooi boekje geworden voor kinderen vanaf zes jaar.

Kees-Jan gaat met zijn familie naar de camping. Dat spreekt tot de verbeelding voor de kinderen. Het is goed mogelijk dat ook kinderen uit onze achterban zelf naar een camping in Zeeland zijn gegaan. Op deze camping beleeft Kees-Jan allerlei dingen en hoort hij ook verhalen over de Tweede Wereldoorlog. Daarnaast ontdekt hij een verboden paadje dat leidt naar een bouwvallige caravan. Wat is daar te doen? Dat gaan we niet verklappen, lees daarvoor dit kinderboek.

Schepper (en Henoch)

Goed dat de auteur schrijft vanuit een scheppingsperspectief. Wanneer de familie van Kees-Jan in de avond naar de zee gaan en de zon zien wegzakken in de zee genieten ze van dit prachtige natuurverschijnsel. Vader en Henderike (de zus van Kees-Jan) kijken daar ook naar en vader zegt: “Wat is Gods schepping toch mooi, hé.” Deze scheppingsverwondering roept herkenning op. Op de terugweg denkt Henderike in de auto na over hoe de hemel eruit zou zien. Ze moet dan óók denken aan Henoch (en Elia), ‘zij mochten zo de hemel binnengaan’. Heel goed dat de auteur de historiciteit van Genesis erkent en dit op een alledaagse manier in zijn kinderboek verwerkt.

Conclusie

De auteur heeft een leuk kinderboek geschreven, omdat er heel veel lessen uit te halen zijn (en dat niet alleen over de schepping) raden wij het boekje aan. Sommige onderdelen zullen zeker niet iedereen in onze achterban aanspreken, het boek is vooral geschreven vanuit reformatorische perspectief met reformatorisch jargon en een beschrijving van een kerkdienst uit de Gereformeerde Gezindte. Voor wie dat geen probleem is die heeft een mooi kinderboek in handen met AVI M4.

Dit artikel werd geschreven in 2020.

Kees-Jan op avontuur in de Ardennen – Bespreking van het gelijknamige kinderboek

Op vakantie in de Ardennen, wie wil dat nu niet? Genieten van het prachtige landschap en de rijke geologie. Kees-Jan is ook op avontuur in de Ardennen. Althans, in dit kinderboek.

Kees-Jan op avontuur in de Ardennen is uitgegeven bij Uitgeverij Om Sions Wil en geschreven door C. van den End. De hoofdpersoon, Kees-Jan, gaat met zijn ouders en de rest van het gezin op vakantie naar de Ardennen. Ze hebben een blokhut gehuurd op een camping in Houffalize en ondernemen talloze activiteiten. Zoals een klimparcours, een bezoek aan een oud kasteel in La Roche-en-Ardenne, wildwaterkanoën, een grot in de buurt van La Roche en de stad Bastogne waar tijdens de Tweede Wereldoorlog hard gevochten is (Ardennenoffensief). Daarnaast beleeft het gezin een avontuur met twee jongens en een zwarte sportwagen waar een koplamp van kapot is.

Schepping en zondvloed

Het gezin is onder de indruk van de natuur in de Ardennen. Ze geven aan dit niet hadden willen missen: “Wat heeft God de aarde mooi gemaakt. En wat is de mens toch klein en nietig. Papa, Kees-Jan en Henderike hebben onder de aarde mogen kijken. Papa kijkt naar de ingang van de grot. Een diep, donker gat in de rots. ‘Wat is God groot’, zegt hij peinzend” (p. 62). Ook wordt grotvorming op een kinderlijke manier uitgelegd: “Eerst was er grond van steen en kalk. Maar de regen spoelde de kalkdeeltjes weg en de stenen bleven over. Zo krijg je de kamertjes diep onder de grond” (p. 58). Na afloop vraagt Kees-Jan aan zijn vader hoe die kalk onder de grond komt. Vader geeft aan dat dit van schelpen is. Kees-Jan is verbaasd, schelpen hier onder de grond. Henderike die ook meeluisterde geeft aan: “Dat komt door de zondvloed.” Vader stemt daarmee in. De aandacht wordt verlegd naar de Sint-Pietersberg in Maastricht. De versteende zee-egels die daar gevonden zijn ook omgekomen tijdens deze wereldwijde ramp. “’Ja kinderen’, zegt papa, ‘je ziet wel dat God alle dingen wonderlijk bestuurt. Alles wat in de Bijbel staat, is echt gebeurd! Elke keer zien we dat weer. Sommige geleerden zeggen dat het niet waar is, maar wij weten dat gelukkig wel’.” (p. 63).

Het boekje is geschikt voor de leeftijd vanaf 7 jaar (AVI M5).

Dit artikel werd geschreven in 2019.

Dinosauriërs bezien vanuit het scheppingsparadigma – Dr. Matt McLain in zesdelige serie van ‘Center for Thinking Biblically’

Dr. Matthew A. McLain is een paleontoloog die het klassieke scheppingsgeloof uitdraagt en meent dat dit scheppingsgeloof ook gevolgen heeft voor de wetenschappelijke kijk op de werkelijkheid. McLain promoveerde in 2016 aan de Loma Linda University op een proefschrift met als titel ‘Taphonomy of a Lance Formation (Maastrichtian, WY) Dinosaur Bonebed with a Focus on Tooth Traces’.1 McLain vertegenwoordigt een nieuwe generatie creationisten en heeft gedegen onderwijs genoten van zijn leermeesters dr. Leonard R. Brand en dr. Arthur V. Chadwick. Momenteel is hij Associate Professor of Biology and Geology aan The Master’s University in Santa Clarita (Californië). We hebben, met Fundamentum, deze geleerde op het congres ‘Bijbel & Wetenschap 2022’ een lezing laten geven over de zogenoemde zoogdierachtige reptielen (mammal-like reptiles of synapsids).2 Begin 2022 sprak hij voor ‘Center for Thinking Biblically’ in een zesdelige korte serie over dinosauriërs.3 Deze serie is sinds het einde van 2023 door Stichting Logos Instituut ook in het Nederlands ondertiteld. Hieronder ziet u eerst de trailer (die helaas (nog?) niet is ondertiteld) en daarna een korte beschrijving van de serie met tenslotte een verwijzing.4

Inhoudelijk

In de serie wil dr. Matthew A. McLain een creationistische invulling geven van het onderwerp dinosauriërs. Deze beesten passen goed binnen het scheppingsparadigma en zijn zeker niet in strijd met het klassieke scheppingsgeloof. Wetenschap kan ons helpen om details in te vullen en zo te komen tot een gedetailleerd scheppingsparadigma. In het eerste deel van deze serie bespreekt dr. McLain de vraag waarom naturalisten en creationisten anders denken over dinosauriërs. In het tweede deel gaat de paleontoloog in op de vraag hoe we bekend zijn geworden met dinosauriërs en geeft hij fysiek (paleontologisch) en historisch bewijsmateriaal. In het derde deel van deze serie bestudeert McLain wat wél en wat géén dinosaurus is. Welke soorten vallen wél onder dinosauriërs en welke soorten niet. Hij vervolgt dit in het vierde deel als hij kijkt naar de classificatie van dinosauriërs zelf. Welke geschapen groepen (baramin) zijn er te vormen binnen de dinosauriërs. In het vijfde deel bespreekt de geleerde het vraagstuk dat door naturalisten wordt opgeworpen, namelijk de gedachte dat de hedendaagse vogels dinosauriërs als gemeenschappelijke voorouder hebben. Hoe reageren creationisten hierop? Tenslotte gaat dr. McLain in de zesde aflevering in op de vraag hoe dinosauriërs zijn uitgestorven en neemt hij het naturalistische én creationistische verhaal nog eens samenvattend door.

Praktisch

Origineel is de serie opgenomen door ‘Center for Thinking Biblically’. De serie heeft een speelduur van 1:30:29 minuten. Dat wil zeggen dat er in anderhalf uur veel te leren is over dinosauriërs. De Nederlandse vertaling is verzorgd door ‘Stichting Logos Instituut’. Op ‘Center for Thinking Biblically’ is daarvoor een speciale landingspagina aangemaakt. Deze pagina, waarop ook de video’s te zien zijn, is via de link hieronder te raadplegen. Veel zegen bij het kijken en luisteren.

https://thinkbiblically.org/series/bijbels-denken-over-dinosauriers/.

Voetnoten

Tussen tekst en toepassing – Bestudering proefschrift predikant en theoloog dr. G.W.S. Mulder

Op dinsdag 28 november 2023 promoveerde dr. G.W.S. (Wim) Mulder aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op een homiletisch onderwerp. Hij deed onderzoek naar ‘het tijdbetrokken element in de homiletiek van Gereformeerde Piëtisten in de Nederlanden’ en onderzocht auteurs uit het tijdvak 1600-1800.1 Een handelseditie van zijn proefschrift verscheen bij Uitgeverij Den Hertog. We bestuderen hieronder het proefschrift op voor Fundamentum relevante thema’s. Al eerder schreven we over de promotieplechtigheid naar aanleiding van een interview in het Reformatorisch Dagblad.2 Naar aanleiding van de beschuldiging door dr. Gert A. van den Brink zal het laatste woord nog niet gezegd zijn over dit proefschrift.3

Persoonlijke achtergrond

De handelseditie van het proefschrift is keurig verzorgd door Uitgeverij Den Hertog. Het kent zoals gebruikelijk een Nederlandse en Engelse samenvatting, een literatuuroverzicht en een persoonsregister. Dr. Mulder studeerde geschiedenis aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam, behaalde daar zijn bachelor en studeerde met een masterscriptie theologie af aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij was docent geschiedenis, maatschappijleer en godsdienst aan de Jacobus Fruytier Scholengemeenschap te Apeldoorn. Daarna volgde de weg naar de predikantenopleiding van de Gereformeerde Gemeente. In 2010 werd hij bevestigd in Zoetermer en sinds 2019 is hij verbonden aan de Gemeente van Ridderkerk.4 Mulder onderzocht de tijdbetrokkenheid in de prediking van het Gereformeerd Piëtisme. In het eerste hoofdstuk gaat Mulder in op de onderzoeksopzet en zijn werkwijze. Bovendien doet hij zowel een historische als een homiletische verkenning.

Historisch besef

Het proefschrift start met een citaat van Guilielmus Amesius (1576-1633). Volgens Amesius moet de prediking gericht zijn op de hoorders in hun situatie. Daarmee zitten we midden in het promotieonderzoek van dr. Mulder. In het eerste hoofdstuk laat de theoloog zien dat hij voortbouwt op eerder verschenen homiletisch onderzoek. Het tijdvak begint rond 1600, toen een belangrijke synode (die van 1618-1619) de kaders bepaalde van het kerkelijke leven en loopt tot 1800 toen ten tijde van de Bataafse tijd, de republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ten einde kwam. Er wordt door Mulder gefocust op individuen van de zogenoemde ‘Nadere Reformatie’. “Daarbij denken we aan de mens in zijn persoonlijk-geestelijke alsook in zijn algemeen-culturele situatie. De mens staat immers persoonlijk tegenover God en is tevens geplaatst in relatie tot zijn naasten en omgeving.” In dit citaat wordt de kern van de prediking verwoord en Mulder onderzoekt hoe dit gestalte kreeg onder de Gereformeerde Piëtisten. Deze combinatie kreeg vaak gestalte in de toepassing van de preek. In voetnoot 4 geeft Mulder in navolging van Paul Ricoeur aan dat het doel van alle hermeneutiek is om ‘te vechten tegen de culturele afstand en de historische vervreemding’. Volgens Ricouer wordt ‘het vreemde en eigenaardige van het evangelie (…) niet automatisch onder het vloerkleed geveegd zodra we stem geven aan de wereld van de ziel in een seculier denkklimaat’. Het zal eerder ‘eerder oplichten in zijn eigen waarde en kracht’.5 De predikant geeft aan dat het woord ‘contextualiseren’ niet goed helpt om bronnen uit het gekozen tijdvak te bestuderen.6In het huidige hermeneutisch-homiletisch onderzoek’ wordt ‘de aandacht gevestigd op de betekenis van de tekst in relatie tot de hoorder en zijn context’. “Daarbij wordt ook de betekenis die de hoorder aan de tekst verleent gehonoreerd. ‘Contextualiseren’ maakt dus de betekenis of althans de duiding van de tekst open naar de kant van de hoorder.” Men kende deze moderne gedachte niet zo in het bestudeerde tijdvak. Immers: “Het veronderstelt dat men reflecteert op de eigen tijd en zich van haar karakteristieken bewust is in onderscheid tot die in het verleden. Dergelijke waardering van de tijd is vooral na de Franse Revolutie ontwikkeld; in het hier te onderzoeken tijdvak kende men dat zo niet.7 Historische personen kunnen we, in navolging van historicus Quentin Skinner, nooit volledig begrijpen. Het doel van het historische onderzoek is om er zo dicht mogelijk bij te komen, door vragen te stellen in plaats van onze hedendaagse interpretatiekaders op historische personen te projecteren.Het is echter nog steeds mogelijk om persoonlijke conclusies te trekken uit historisch onderzoek mits steeds rekenschap wordt gegeven van de historische context’. Voetnoot 9 is hierbij interessant. In navolging van Blaas wordt daar gesteld dat de vooruitgangsgedachte uit medio de 18e eeuw in het Westerse denken ‘definitief een einde’ maakte ‘aan de geschiedenis als een ‘exemplarisch’ continuüm, aan de geschiedenis als een ‘theatrum mundi’, waarbij losse (tijdloze) exempla ontleend konden worden’. “Van een exemplarisch continuüm werd geschiedenis een processueel continuüm, waarin verleden en heden wezenlijk van elkaar verschilden: geen losstaande feiten waren meer leerzaam, slechts de samenhang in de tijd, de gang der geschiedenis kon nog leren.8

Orthodoxie en Scholastiek

De onderzoeksperiode wordt door verschillende historici met de term Orthodoxie aangeduid. Deze periode wordt weer onderverdeeld in drie sub-perioden: Vroege Orthodoxie (1560-1620), Hoge Orthodoxie (1620-1700) en Late Orthodoxie (vanaf 1700). De periode wordt aangeduid als ‘het bevorderen en verdedigen van de inzet van de Reformatie’.9 Binnen de orthodoxie werkten men met ‘logische principes die zich ervoor leenden om er een geloofssysteem mee op te zetten’. De filosofie van Aristoteles was geliefd in en de betekenis van de ratio en logica nam een steeds grotere plaats in. Maar dit beeld moet toch worden bijgesteld door recent onderzoek. De orthodoxie werd niet ‘beheerst door één wetenschappelijk paradigma, zoals de Scholastiek, of door één theologisch thema zoals de predestinatie’. De middeleeuwse Scholastiek kreeg zowel tijdens de Reformatie als in de periode daarna een plaats. “De kentheoretische uitgangspunten, die gehanteerd werden in de Orthodoxie, zijn te herleiden op zowel scholastieke als humanistische invloeden die in de Reformatie aanwezig waren.10 De inzet van de orthodoxie is dat ‘niet de wetenschappelijke methode maar de inhoud van de Bijbel leidend zal zijn’. Mulder schrijft naar aanleiding van het onderzoek van dr. Pieter L. Rouwendal dat er ‘inhoudelijke continuïteit tussen de Reformatie en Orthodoxie’ was.11 In deze tijd waren er twee richtingen: de voetianen en de coccejanen. Daarom ontstaat er in het eerste hoofdstuk van het proefschrift van dr. Mulder een intermezzo met twee excursen: over Gisbertus Voetius (1589-1676) en over Johannes Coccejus (1603-1669).

Wordt vervolgd

Voetnoten

Aanziet de vogels!

Als ik een vogelaar zie staan, vraag ik altijd wat er te zien is. Mijns inziens een gezonde nieuwsgierigheid. Op 9 januari fietste ik over het pad in de Marspolder. Zag een observerende en fotograferende vogelaar. Zij keek naar twee Barmsijzen! Ik kan me niet heugen die soort ooit gezien te hebben (ben geen soortenjager). Zij vroeg mij naar het verschil tussen de Grote en Kleine Barmsijs. Ik stond met een mond vol tanden. Op de foto ziet u een vrouwtje Grote Barmsijs (ANWB vogelgids). Volwassen mannetjes hebben rood op de borst, vrouwtjes niet. Hoewel de gevoelstemperatuur laag was, konden we toch genieten. De vogels lieten zich van dichtbij bewonderen en dankzij de zon waren ze goed te fotograferen. Ze peuterden zaadjes uit elzenproppen.

Dit winterseizoen zijn er al veel Barmsijzen gezien in ons land. Waarom verblijven er de ene winter veel en de andere winter hier weinig Barmsijzen? Komt door een wisselend voedselaanbod: bij voedselgebrek trekken Barmsijzen uit Scandinavië en Rusland weg en dat leidt elders tot een invasie.

Ja, vogels zaaien niet, maaien niet en verzamelen niet in schuren, toch voedt de Schepper ze. De vrouwelijke vogelaar bleek post-Covid te hebben. Moest helemaal stoppen met werken. Kijkt nu voor ontspanning vogels. Bijzonder. Hoe bemoedigend: de mens gaat de vogels ver te boven! De Schepper kastijdt de Zijnen, naar de wet van Zijn genade, en wel zo dat alles tot hun voordeel en nut moet meewerken. Moet: zal! Wat een vertroostende, ongelooflijke belofte.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Hebbes!, Het GemeenteNieuws 23 (3): 3.

Meerderheid studiedeputaatschap NGK zet wissel om met pleidooi voor acceptatie gelijkgeslachtelijke seksualiteit – Rapport geeft dr. Wolter Rose ruimte voor een tegenstem

Het lag in de lijn der verwachting dat er in de nieuw gevormde Nederlandse Gereformeerde Kerken (NGK) gekomen zou worden tot een acceptatie van gelijkgeslachtelijke seksualiteit en deelname aan het ambt en het Heilig Avondmaal. Er ligt, na een flinke vertraging, nu een studie van het deputaatschap over deze heikele kwestie. Het advies van de commissie komt D.V. in maart 2024 op de synodetafel. De synodevoorzitter, dr. Peter Sinia1, hoopt dat er nog vóór de zomer, in een speciaal hiervoor ingelaste zitting, een besluit valt. Overigens wordt een snelle uitvoering van dit besluit niet dwingend opgelegd. “Kerkenraden kunnen het tempo kiezen dat bij hun gemeente past.

Het is niet de eerste keer dat er in deze kerken gesproken wordt over het toelaten van mensen met een homoseksuele relatie tot het ambt en het Heilig Avondmaal. Al eerder schreef prof. dr. Ad de Bruijne een lijvig boek over (onder andere) deze kwestie, onder de titel ‘Verbonden voor het Leven’.2 Het was een kwestie van tijd dat de wissel ook kerkelijk omgezet zou worden en het is daarom niet verbazend dat de meerderheid van de commissie komt tot een acceptatie van gelijkgeslachtelijke seksualiteit in relatie tot de ambten en het Heilig Avondmaal. Verbazend niet, verdrietig wel! Vermeldenswaard is overigens nog dat de studiecommissie het onderling niet eens was, en dat er dus een verdeeld rapport ligt. Al is het kerkelijk donker geworden zijn er vanuit orthodox-ethisch perspectief nog wel enige lichtpuntjes. In de praktijk is de Nederlandse Gereformeerde Kerken echter een pluriforme kerk geworden (met compromisdocumenten), waarbij ruimte is gekomen voor tegengestelde opvattingen en het Schriftgezag met de voeten getreden kán worden zonder daarvan de consequenties te hoeven ondervinden. De synodevoorzitter ziet dat al aankomen, dr. Peter Sinia: “Tegelijkertijd kan ik niet beloven dat we tot een uitkomst komen, die hen of mij tevreden zal stellen.3 Uiteraard moeten we uit pastorale bewogenheid handelen, maar dat wil niet zeggen dat hierbij bepaalde vaste (dat is op de Bijbel gebaseerde) uitgangspunten gehanteerd kunnen worden.4 Verdrietig is dat door sommigen in het rapport over de (gevolgen van de) zondeval heenstappen en de huidige orde één op één gelijkstellen met de scheppingsorde. We leven echter in een gebroken wereld (Rom. 8:20-22). In dit artikel wil ik graag geluid geven aan een tegenstem: dr. Wolter H. Rose.5 Rose is gepromoveerd theoloog en heeft zelf ook homofiele gevoelens. Hij heeft op grond van de Schrift besloten celibatair te leven. Rose was ook lid van het studiedeputaatschap en heeft een (deels tegengestelde) bijdrage geleverd aan het rapport.6

Inleiding

Het rapport draagt de titel ‘Ruimte en richting’ en is te downloaden via de website van de Nederlandse Gereformeerde Kerken (zie voetnoot).7 De ondertitel luidt: ‘Rapport van het Studiedeputaatschap ‘Homoseksualiteit in de kerk’. Voor de synode van Deventer 2023’. Het rapport bevat na de inleiding ‘Zes brieven aan Filemon’. Hierbij is een casus, door middel van een brief, voorgelegd aan de commissieleden en zij beantwoorden deze brief ieder afzonderlijk. Daarna wordt het rapport verdeeld in drie delen: (1) Hoofdlijnen, (2) Verdieping, en (3) De praktijk. De verdieping is vooral een uitgebreide schets van de geschiedenis van homoseksualiteit, de biologische aspecten, identiteitsontwikkeling en trends. Dit deel sluit af met persoonlijke reflecties en is geheel verzorgd door dr. Wolter Rose. Deze ruim veertig pagina’s tekst is beslist de moeite van het lezen waard en kent een uitgebreid notenapparaat zodat vervolgstudies en diepteboringen gedaan kunnen worden. In deze bijdrage wil ik echter stilstaan bij hoofdstuk 7 van het eerste deel. Deze bijdrage is ook geschreven door dr. Wolter Rose en daarin geeft hij verantwoording van zijn afwijzing van de opinie van de meerderheid van de commissie.

Zijspoor, dwaalspoor

”Een meerderheid binnen ons deputaatschap is van mening dat homo’s ruimte behoren te krijgen, zoveel ruimte als zij nodig hebben om open te bloeien voor Gods heilig en genadig aangezicht. Wil iemand met een homoseksuele gerichtheid verkennen of het mogelijk is om die om te buigen naar een heteroseksuele gerichtheid? Laat hij of zij dat doen – al hebben wij sterke twijfels of homo’s met een diep verwortelde geaardheid van oriëntatie kunnen veranderen. Is iemand er in zijn of haar geweten van overtuigd dat een homoseksuele relatie onverenigbaar is met de Bijbel? Laat hij of zij dan kiezen voor een leven in seksuele onthouding en op zoek gaan naar zinvolle en zegenrijke alternatieven voor het huwelijk. Is iemand vrij in zijn of haar geweten en vindt hij of zij een partner voor het leven? Laat er ook voor deze broers en zussen een plek zijn in de gemeente van Christus en aan de tafel van de Heer. Wij menen dus dat er binnen de gemeente van Christus ook ruimte mag zijn en heeft te zijn voor homoseksuele broers en zussen die in een relatie van liefde en trouw samenleven. De argumenten hiervoor willen we hier niet herhalen. Niet ieder neemt de daar genoemde argumenten op gelijke wijze en in gelijke mate voor zijn of haar rekening, maar dat wijzigt het totaalbeeld niet: binnen de gemeente van Christus mag er, heeft er ruimte (te) zijn voor homo’s, ook als zij in liefde en trouw samenleven.”

Na al het wikken en wegen is dit (Paragraaf 6.1.4) de uiteindelijke conclusie van het studiedeputaatschap. Dr. Wolter Rose is het met deze conclusie oneens. Het siert het deputaatschap dat deze geleerde ook ruimte heeft gekregen om zijn bezwaren aangaande hoofdstuk 6 in het rapport te kunnen verwoorden. Het hoofdstuk draagt de niet mis te verstane titel ‘Een zijspoor, een dwaalspoor’. Het betreft ‘een (te) korte toelichting waarom ik geen verantwoordelijkheid wil dragen voor hoofdstuk 6 ‘Richting en ruimte’’. Op bladzijde 144 en 145 volgt eerst het bezwaar in vogelvlucht om dan, in de volgende bladzijdes, hier wat nader op in te gaan. Dr. Rose geeft aan dat het geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is, dé gevaarlijkste gedachte in de geschiedenis van de mensheid en filosofie genoemd wordt. “Wat als de gevaarlijkste gedachte ook de gelukkigste is?”, zo vraagt de geleerde zich af. Bij het tweede punt geeft Rose aan dat het meerderheidsadvies, namelijk ‘voer het gesprek bij een open Bijbel’, ongeloofwaardig is. ”De geloofwaardigheid (…) wordt ondermijnd wanneer het hoofdstuk zelf een aantal bladzijden eerder dingen als ervaring, intuïtie en emotie de doorslag laat geven.” Hierdoor wordt ‘het onderwijs van Christus en de Apostelen over huwelijk en seksualiteit (…) op een essentieel punt op een zijspoor gezet’. In dit geval wordt het primaire leerdoel niet gerealiseerd: ‘correctie’. “Wijsheid en correctie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wie niet open staat voor correctie leidt op een dwaalspoor. De vrucht van correctie is een leven in vrede en gerechtigheid.” In de intentieverklaring wordt aangegeven dat Romeinen 14 en 15 richtinggevend zijn. Dr. Rose ziet ook hier een ondermijning van de eigen geloofwaardigheid ‘wanneer (…) in de volgende alinea aan de kerken de suggestie’ wordt gedaan dat ‘gelijkgeslachtelijke verbindenissen met een seksuele dimensie (..)’ er mogen zijn. Om de schijn van willekeur of vooringenomenheid te voorkomen, zou de meerderheid ‘er beter aan doen het complete oeuvre van Paulus richtinggevend te verklaren – in plaats van twee minder relevante hoofdstukken’. Anders valt het beroep op de Bijbel weg ‘onder de oproep (…) tot acceptatie van het bestaan van verscheidenheid op het punt van gelijkgeslachtelijke verbintenissen met een seksuele dimensie’. Daarom moet de Bijbel ook iets te zeggen kunnen hebben ‘zonder dat er andere krachten nodig zijn om dat te reguleren, of zonder een speciale hermeneutiek van buiten de tekst in te voeren zodat we kunnen weten wanneer en waar hij kan spreken’ (dit in navolging van oudtestamenticus dr. Christopher Seitz).

Toelichting

In het vervolg van het hoofdstuk geeft dr. Wolter Rose een toelichting op de hierboven staande stellingen. Hij verwijst daarbij naar zijn eerdere publicaties op dit punt, die in de literatuurlijst te vinden zijn. Dr. Rose geeft aan dat zijn pijlen niet gericht zijn op LHB-christenen in het algemeen, maar tegen een pleidooi dat ruimte biedt in de kerk voor gelijkgeslachtelijke verbintenissen met een seksuele dimensie. Het rapport geeft helder aan (hoofdstuk 3) dat we in de Bijbel alleen teksten aantreffen die gelijkgeslachtelijke seks afkeuren. Als deze conclusie juist is, relativeert dat de verwarring rond de uitleg van passages als Romeinen 1 en 1 Korinthe 6. Het rapport plaatst bij die verwarrende uitleg zelfs de nodige kritische kanttekeningen. Rose geeft aan dat deze conclusie inderdaad juist is en dat deze conclusie ook gedeeld wordt ‘door een keur van ter zake kundige bijbelwetenschappers en theologen uit andere vakgroepen’. Hij verwijst daarbij naar Brooten, Johnson, Sanders, Loaderen MacCulloch.8 Dit sluit ook aan bij andere kerkgenootschappen met een confessionele overtuiging dicht bij de NGK. Die kerkgenootschappen hebben óók ‘uit deze exegetische conclusie afgeleid dat er in de gemeente van Christus geen ruimte kan zijn voor gelijkgeslachtelijke verbintenissen met een seksuele dimensie’. De meerderheid van de commissie pleit echter wél voor die verbintenissen en heeft daarmee ‘het onderwijs van Christus en de Apostelen, geworteld in de Tora voor het volk Israël, op een essentieel punt (…) op een zijspoor gezet’ In deze keuze wordt daarmee ervaring, intuïtie en emotie boven het Schriftwoord gesteld. “Voor mij is dat onaanvaardbaar, omdat correctie in de wijsheids- en kennisoverdracht in Oude en Nieuwe testament een primair leerdoel is.” Na een korte bespreking van het bijbelboek Spreuken stelt Rose: “Wijsheid en correctie verachten is typerend  voor een dwaas, stelt het laatste vers van deze korte inleiding.” Ook in het onderwijs van Christus is ‘correctie’ een terugkerend leerdoel. Dat geldt evenzeer voor de schrijver van de Hebreeënbrief, bijvoorbeeld in Hebr. 12:4-11.

Geen recht aan de woorden van Paulus

Romeinen 14 en 15 wordt door de meerderheid gezien als richtinggevend. Dr. Rose geeft aan dat deze suggestie ‘geen recht’ doet ‘aan de specifieke context van de woorden van Paulus’. Bij deze zaken moet onderscheid worden gemaakt tussen onderwerpen met een relatief laag gewicht en onderwerpen met een relatief hoog gewicht. “’Porneia’ (‘verboden seks’), inclusief de gelijkgeslachtelijke variant, is zo’n onderwerp. In zulke gevallen spreekt de Apostel in de gebiedende wijs: ‘Vlucht weg van ‘porneia’’, of ‘vlucht weg van de afgodendienst’. De twee thema’s ‘porneia’ en afgodenverering – vaak in deze volgorde – staan in de Top Drie bovenaan in lijsten van zondig gedrag dat een bedreiging vormt voor iemands deelhebben aan het Koninkrijk van God.” Het betreft dus een onderwerp van hoog gewicht en geen middelmatige zaak. De voorkeur voor Romeinen 14 en 15 houdt ook enige willekeur in. “De Paulus van Romeinen 1 kan niet worden uitgespeeld tegen de Paulus van Romeinen 14.” De hele oeuvre van Paulus recht doen is beslist geen gemakkelijke zaak. “Het is wel een moedige stap. Het zal eraan bijdragen dat er vrijmoedigheid groeit voor het afwijzen van de bestaande verscheidenheid rond gelijkgeslachtelijke verbintenissen met een seksuele dimensie.” De, door de meerderheid gegeven, oproep tot acceptatie van de genoemde verscheidenheid ‘zal niet langer met een beroep op de Bijbel te verdedigen zijn’.

Drie fasen

Op grond van zijn ervaring met deze gesprekken over de Bijbel en homoseksualiteit, onderkent oudtestamenticus dr. Christopher Seitz drie fasen in de uitleg van de Bijbel. In de eerste fase wordt geprobeerd de relevante passages anders uit te leggen (of: te betogen dat dit anders uitgelegd moeten worden). In de tweede fase wordt toegegeven dat de teksten wel zeggen wat ze vroeger geacht werden te zeggen, maar dat dit als globale leidraad genomen moet worden. In de derde fase wordt gesteld dat de Bijbel ons niet verder kan helpen hierin, omdat de huidige vorm van gelijkgeslachtelijk seksueel verkeer onbekend was in de tijd van de Bijbel. Volgens nieuwtestamenticus dr. Luke Johnson zou het in de derde fase daarom beter zijn om te zeggen dat we ons, wat dit aangaat, op ander gezag beroepen dan op de Bijbel. Er ontstaat kortsluiting als enerzijds wordt betoogd het gesprek te willen voeren bij een open Bijbel en anderzijds een intentieverklaring richtinggevend te laten zijn. Rose: “Er ontstaat kortsluiting in mijn hoofd. Mijn lichaam protesteert: ik krijg er – letterlijk – buikpijn van.

Rose verwijst ook naar een rapport uit 2013 over Hermeneutiek (van voormalige Gereformeerde Kerken vrijgemaakt) waarin onder andere staat: “Hermeneutiek mag geen middel zijn om met mooie woorden ten diepste Gods Woord naast ons neer te leggen.” De geleerde ziet dat de meerderheid van het studiedeputaatschap hieraan voorbijgaat en zelfs uitvoert wat hier staat door ‘met mooie woorden ten diepste Gods Woord naast ons [neerleggen]’. Rose ervaart een impasse in het gesprek over gelijkgeslachtelijke seksualiteit. In navolging van Seitz: “Een crisis die te maken heeft met het feit dat de Bijbel een soort ‘wassen neus’ wordt, vatbaar voor elke interpretatie.” Gelijkgeslachtelijke verkeer is moeten we niet zien als een bijzonder afschuwelijke zonde, alsof LHB-ers onder een speciale categorie zondaren vallen. Echter wordt ‘in de Bijbel’ wel ‘een consequent negatief oordeel’ uitgesproken ‘over gelijkgeslachtelijk seksueel verkeer’. “Seitz stelt dat ‘een beroep op de duidelijke betekenis van de Schrift’ is geboren uit een specifieke overtuiging die ook mijn overtuiging is. Het is de overtuiging dat de Bijbel iets te zeggen kan hebben zonder dat er andere krachten nodig zijn om dat te reguleren, of zonder een speciale hermeneutiek van buiten de tekst in te voeren, zodat we kunnen weten wanneer en waar hij kan spreken.” Anders verliest de Bijbel ‘zijn reputatie op het specifieke gebied van toereikendheid en betrouwbaarheid, en geen enkele zaak, hoe goed bedoeld ook, kan dat als een aanvaardbare bijwerking hebben’ Met dit slotwoord ben ik het van harte eens. Wanneer in de Bijbel gelijkgeslachtelijke seksualiteit verboden wordt, moeten wij niet wijzer zijn dan God Zelf, maar Hem daarin volgen ‘door bezaaide en onbezaaide wegen’9, ongeacht wat de consequenties daarvan ook moge wezen. “Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen.” (Johannes 16:33, SV).

Voetnoten

‘Geeft my Jesus of ik sterf, Zonder Jesus is geen leven, Maar een eeuwig ziel-verderf’ – Een gedicht van Nicolaes Barensonius (1609-1682)

In de Gereformeerde Gezindte hoor je in preken vaak de woorden van Nicolaes Barensonius doorklinken: “Geef mij Jezus of ik sterf, buiten (of: zonder) Jezus is geen leven maar een eeuwig zielsverderf”. Dat is de taal van het hart (bevinding) en ook naar de Schrift: “Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen” (Johannes 15:5, SV) en “Zijn gehemelte is enkel zoetigheid, en al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste; ja, zulk een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem!” (Hooglied 5:16, SV). Hieronder hebben we het gedicht uitgewerkt. Dit gedicht is onder andere te vinden in het werk van Johannes van Tricht, ziekenbezoeker in Geertruydenberg. Dit werk verscheen in 1742 te Rotterdam bij Nikolaas en Paulus Topyn en draagt de titel ‘Het Heylig en Zielverrukkend Liefde-werk van den HEERE Jesus Christus En zyn uytverkooren volk. Eenvoudig voorgesteld, en nader aengedrongen, tot Practyk van waare Godtzaligheyt. Over Salomons, Spreuk Cap. VIII : 17’. Het lied wordt eerder gevonden in het boek ‘Dichtkundige Ziele-zangen opgezongen door Philippus van Sorgen en verscheide andere zang-lievers’ uitgegeven door Jacob van Poolsum, boekverkoper te Utrecht. Het laatste boek betreft een aangevulde heruitgave uit ca. 1720 van ‘Aanhangsel, of tweede Deel; van de ‘Dicht-kundige Ziele-zangen, opgesongen door Philippus van Sorgen, en verscheide andere Zangh-Lievers’. Dit boek verscheen in 1688 bij de weduwe van Willem Clerck te Utrecht, zij was boekenverkoopster.

Nicolaes Barensonius was een zeventiende eeuwse predikant uit Goes die verschillende gedichten geschreven heeft. Hij is geboren in 1609. Barensonius (of: Barentzonius) werd in 1637 predikant te Rysoort, in 1642 te Sluis in Vlaardingen en in 1644 te Goes. In 1679 ging hij met emeritaat. De, onder bevindelijk-gereformeerden, bekende ds. Bernardus Smytegelt (1665-1739) heeft, volgens de overlevering, onder deze predikant het catechetisch onderwijs genoten. De predikant overleed in 1682.

NIET dan JESUS

Op de Wijze:

Dichter die de Blinde Wereld.

1

Augustinus gink eens ziften,
En door-tasten in den grond,
Seneca’s vermaarde Schriften,
Daar hy veel geleerdheid vond:
Schoonen Lof van Zede-deugden
Zeden-troost in groot verdriet
Doch ten kond’ hem niet vervreugden
Want hy vondt ‘er Jesus niet.

2

Dat gaf my een groot vermaaken,
En ’t beviel myn ziel zoo zoet,
Dat ik ook in alle zaaken
Zoek of Jesus my ontmoet,
Zonder hem is niet te degen
Maar verdriet dat blyft verdriet:
Zelfs is zegen zonder zegen;
Want men vint ‘er Jesus niet.

3

Is ‘er krankheit, smerten lyden,
Armoed’, honger dorst en pyn,
Oorlog, pest of diere tyden,
Of een innig ziel-gequyn:
Jesus kan den troost-kroes schinken
En verzachten al ’t verdriet,
Anders moet m’ er in verzinken
Want men vint ‘er Jesus niet.

4

Heeft men voorspoet, hooge staten,
Groote eer, en machtig goet:
Och! wat kan dat alles baten,
En wat geeft dat aan ’t gemoet?
Mist men Jesus ondertusschen;
Dorst na meer geeft groot verdriet,
En ten kan geen onlust blusschen;
Want men vint ‘er Jesus niet.

5

Is ‘er spel een dertel lagchen,
Wulpsch getier, en vreugt-geschrey,
Hoort wat van dat Kachelagchen
Eens die wyze Koning zey:
Gy ô lagchen! zyt uitzinnig,
Dulheit, en gy baart verdriet,
Och! het steekt zoo byster vinnig!
Want men vint ‘er Jesus niet.

6

Och! wat is ‘er in de wereld!
Vleesch-lust, oog-lust zotte waan,
Grootsche pragt, verguld, bepeereld,
En dat lacht den dwazen aan:
Weg ô Wereld! laat my rusten,
Al u lust is myn verdriet.
Wat zoud my de wereld lusten?
want men vint ‘er Jesus niet.

7

Schoonheit, sterkheit. frissche leden,
En gezondheids groote schat,
Dat ’s wel ’t beste hier beneden
Dat ooit wereltsch mensch bezat,
Maar is Jesus niet in ’t herte,
Soo en stelpt het geen verdriet,
Maar het laat de ziel in smerten:
Want men vint ‘er Jesus niet.

8

Groote wysheit, hoog-geleerdheit,
Sneeg beleyd in aardsch bedryf,
(Veeltyds wysheit en verkeerdheit)
Och wat heeft dat al om ’t lyf?
Want veel wysheit ziet veel onlust,
Herte-knaging, ziel-verdriet,
Och! die wysheit is vol onrust;
Want men vint ‘er Jesus niet.

9

Is ‘er eerlyk goet vermaken,
Treft het al de middel-maat,
Dat en kan men niet wel laken;
Want ’t is in zich zelfs niet quaat,
Dat kan wel natuur verquikken,
En dat tempert aardsch verdriet,
Maer ’t en stelpt geen ziele schrikken,
Want men vint ‘er Jesus niet.

10

Leyd m’en een deugtsaam burger leven
Matig, eerbaar, heusch en zoet:
Houd men al de weeg-schaal even,
Als een eerlyk Heyden doet:
En men wil zoo ’t heyl bekoomen
Tegen ’t eeuwig helsch verdriet,
Dat zyn zoete toover-droomen;
Maar men vint ‘er Jesus niet.

11

Is ér ook Godsdienstig plegen
Na de wyze van het Land;
En men loopt verkeerde wegen
In een yv’rig mis-verstand:
En men meent zoo ’t heyl te treffen
Tot verlossing van ’t verdriet:
Och! dat is een dwaas beseffen,
Want men vint ‘er Jesus niet.

12

O gy Antichristsche Scharen.
Die zoo wyt van Jesus roemt;
Gy wilt over al vergaren
’T heyl daar ’t niet van daan en komt;
Uyt uw’ werken, bee-vaart missen,
Aflaat vageviers-verdriet,
Ging dat naar u dwaas vergissen,
Soo was Jesus, Jesus niet.

13

En ô gy! Socini benden,
Die Godts Zone smaat aandoet,
(Want gy gaat zyn Godtheit schenden
En de Lof-prys van zyn bloed)
Gy verloochent onzen Heere,
Tot der vromen herts-verdriet;
Want naar u vervloekte leere,
Jesus is in Jesus niet.

14

Zoo men ook tot rechte klaarheit,
Van Godts heymenissen komt,
En men treft alzoo de waarheit,
Dat men valsche Leer verdoemt;
Is m’in Jesus niet geheyligd,
Door zyns lydens zwaar verdriet:
Ook die weg is niet geveyligd,
Want men vint ‘er Jesus niet.

15

Voegt m’er ook den Godsdienst neven,
Na de Zaligmakers Wet,
Komt ‘er by een deugsaam leven,
Na de wereld onbesmet,
Is ‘er Jesus niet van binnen,
’T kan niet troosten in ’t verdriet,
Godt en kan geen schyn-deugt minnen,
Want hy vint ‘er Jesus niet.

16

Meent men ook op God te bouwen,
Op dien onbezweken rotz:
Heeft men al een sterk vertrouwen,
Hel en duyvel tot een trots,
Zonder Jesus komt niet nader,
Of die vuervlam baart verdriet,
Niemant komt tot Godt den Vader,
Komt hy ‘er door Jesus niet.

17

Och! wat is ‘er op der aerden,
Of in ’s Hemels wyt gespan?
Niets en is van zulke waarden,
Dat myn ziel vernoegen kan,
God alleen is boven allen,
Die kan helpen myn verdriet,
Maar ook die zou my ontvallen,
Viel myn Lot op Jesus niet.

18

Heer wat zoud gy my doch geven?
Geeft my Jesus of ik sterf,
Zonder Jesus is geen leven,
Maar een eeuwig ziel-verderf,
Wilt myn ziel aan Jesus voegen,
Dan bespot ik al ’t verdriet,
Jesus is myn ziels vernoegen,
Buyten Jesus wil ik niet.

19

Heere Jesus komt doch nader,
Maakt myn ziel eens onbevreest,
Leert my zeggen Abba, Vader,
Leyd en troost my door uw’ Geest,
Naar u brand myn ziel met lusten,
Daarom voel ik geen verdriet,
Ik wil in myn Jesus rusten,
Buyten Jesus is ‘er niet.

N. BARENSONIUS
PRED:

Een vierluik naar aanleiding van ‘Genetic Entropy’ (van dr. John Sanford) – Samenvatting deel 2

Het stond nog altijd op mijn to-do-list om het boek Genetic Entropy van J.C. Sanford te lezen. Sanford is een emeritus hoogleraar aan de Cornell universiteit, een zeer gerenommeerd instituut, die de genetica van planten tot zijn vakgebied had. Hij heeft veel onderzoek verricht. Oorspronkelijk was hij evolutionist, maar hij heeft die zienswijze verlaten en is creationist. Hij heeft, inmiddels al wel heel wat jaren geleden het boek Genetic Entropy geschreven omdat hij denkt dat de genen met de tijd niet door evolutie steeds verrijkt worden, maar daarentegen aan slijtage onderhevig zijn doordat zich mutaties ophopen. In het vorige deel heb ik een samenvatting van de eerste drie hoofdstukken gegeven. Nu volgen de hoofdstukken 4, 5 en 6.

Almachtige selectie (hoofdstuk 4)

Kan de almachtige selectie redding brengen? Nee, volgens Sanford zijn de mogelijkheden van selectie heel beperkt. En hierin heeft hij volkomen gelijk. Dit is praktische kennis van planten- en dierveredeling. Getoetst aan de praktijk. Je ziet dat ook bij selectie van dieren. Men kan niet selecteren op een groot aantal eigenschappen tegelijk. Dan blijven er geen dieren over om mee te fokken. Elke serieuze dierfokker weet dit, en plantenteler ook, maar bij planten kun je ontzettend streng selecteren doordat je heel veel nakomelingen kunt maken. De consensus is dat op dit moment de menselijke soort genetisch degenereert door opeenstapeling van mutaties en weinig selectie. Dit leidt tot afname van fitness per generatie die behoorlijk snel op kan lopen. Het basale probleem met selectie is, dat selectie niet dat ene kleine effect van die ene mutatie ziet. Er zijn zoveel andere factoren die overleving beïnvloeden, dat dit kleine effect gewoonweg weg valt. “In fact, mother Nature (natural selection) never sees the individual nucleotides. It only sees the whole organism.” Hier heeft Sanford een andere visie dan iemand als Richard Dawkins. Dawkins denkt dat selectie plaatsvindt op het niveau van het gen. Maar Dawkins’ ideeën hebben geen wetenschappelijke basis. Selectie ziet het complete organisme, het fenotype en niet het genotype. Sanford gebruikt hier het beeld van het sprookje van de prinses op de erwt. Selectie is als een prinses die op een enorme stapel bedden ligt en de ene erwt moet voelen, terwijl tussendoor ook nog allerlei ander voorwerpen aanwezig zijn. Een onmogelijke opdracht. Een nog mooier voorbeeld van Sanford is dat hij evolutie vergelijkt met een studieboek dat studenten moeten bestuderen en vervolgens een tentamen maken. Nu treden er in dat studieboek elke keer dat een student hem krijgt 100 extra typefouten op. Die typefouten treden random op. Dus die zullen per keer niet heel veel effect hebben. Heel af en toe treedt er een grote fout op, maar de meesten zullen niet veel impact hebben. Vervolgens worden de boeken geselecteerd voor de volgende studentengeneratie. Selectie vindt plaats door de boeken van de studenten met de beste resultaten voor de volgende generatie te gaan gebruiken. Evolutionisten zouden zeggen dat dit dan de beste boeken zouden zijn. Dat is echter nog maar de vraag. Welke studenten de beste resultaten hebben wordt veel meer verklaard door de kwaliteiten van die studenten dan door de plaats van de typefouten in de studieboeken. De nieuwe generatie studieboeken krijgt per boek elk vervolgens ook weer 100 extra typefouten enzovoort. Volgens de evolutietheorie zou dit leiden tot de beste studieboeken die er zijn. Maar zinvol redeneren geeft aan dat dit alleen maar kan leiden tot studieboeken die uiteindelijk verzanden in een compleet rommeltje.

Een ander probleem met selectie is, dat een organisme heel veel compensatiemechanismen heeft die er toe leiden dat ondanks een heel klein gebrek in het ene systeem een organisme daar geen hinder van ondervindt, omdat een ander systeem dit opvangt. Er is homeostase en zelfregulatie. Evolutionisten ontkomen aan dit probleem door het te negeren. Men neemt een gen als eenheid van selectie en negeert dat er een compleet wezen omheen zit. Zo creëert men voor zich een schijnwereld waarin het kan gebeuren dat door selectie informatie ontstaat. De modellen van ET-genetici zijn geen getrouwe weergave van de biologische werkelijkheid.

Een ander probleem is, dat nucleotiden nooit allemaal afzonderlijk worden overgeërfd. Overerving gebeurt van grote delen van het genoom tegelijk. Nadelige mutaties zijn veruit in de meerderheid. Dit betekent dat bij het optreden vaneen positieve mutatie, er altijd een overmaat aan negatieve mutaties in de nabijheid is. Dit betekent dat als die positieve mutatie overgeërfd wordt, altijd ook meer negatieve mutaties mee geërfd worden. Als er selectie plaat zou vinden op die positieve eigenschap, dan wordt ongewild ook een reeks negatieve eigenschappen mee geselecteerd. Dit verschijnsel is goed bekend in de fokkerij. Het is er de oorzaak van dat, ook al heb je een topdier, je toch met dat dier niet onbeperkt moet fokken, omdat je dan ook negatieve eigenschappen mee fokt de populatie in.

Sanford noemt drie specifieke selectieproblemen:

1) Selectie is kostbaar. Er moet in biologische zin wat voor opgeofferd worden. Een gedeelte van de zich voortplantende populatie moet worden verwijderd, maar dat zijn wel individuen waarin energie is geïnvesteerd. Haldane, een beroemd ET geneticus berekende dat van de menselijke populatie slechts 10% zou kunnen worden gebruikt voor selectie. Eerst moeten alle ander kosten voor het bestaan worden betaald, dan is er pas ruimte voor selectie. Daarnaast is fitness een eigenschap die een heel lage erfelijkheidsgraad heeft. Erfelijkheidsgraad is een erg bekende term bij fokkers. Het geeft aan in welke mate een eigenschap beïnvloed wordt door genetica. Melkgift heeft bijvoorbeeld een hoge erfelijkheidsgraad, wel 0.4. Daar kun je goed op selecteren. Maar fitness heeft dus een lage erfelijkheidsgraad. Daar kun je slecht op selecteren, want de variatie waar je op selecteert wordt veroorzaakt door andere factoren. Kimura zou een erfelijkheidsgraad voor fitness berekend hebben van 0.004, dus vrijwel 0.

2) Selectie kan verborgen mutaties niet waarnemen. Ze zijn onzichtbaar voor selectie. Selectie kan alleen plaatsvinden op het fenotype. Er zijn miljoenen mutaties aanwezig in het genoom. Allemaal in onderlinge interactie. Selectie kan die niet onderscheiden. Selectie kan geen onderscheid maken tussen good en bad guys.

3) Met betrekking tot mensen is er het probleem dat het niet ethisch is om van mensen met gering nadelige mutaties te vergen dat ze zich van voortplanten onthouden. Hitler heeft het gruwelijke experiment uitgeprobeerd. Het is een ramp. Kunstmatige selectie is beperkt in zijn mogelijkheden maar natuurlijke selectie is nog veel beperkter in zijn mogelijkheden. Natuurlijke selectie moet namelijk onder veel ongunstiger omstandigheden functioneren dan kunstmatige selectie.

Kunnen de problemen worden opgelost?

Stelt de vraag of de problemen voor genomische selectie kunnen worden opgelost. Het antwoord van Sanford is dat selectie het genoom niet kan redden. Mensen nemen vaak eenvoudigweg aan dat, als je kunt selecteren tegen een mutatie, je ook kunt selecteren tegen alle mutaties die optreden. Dat is echter een onzinnige extrapolatie. Als je één bal in de lucht kunt houden, kun je niet om die reden ook 300 ballen tegelijk in de lucht houden. Je moet echt kijken op het niveau van het hele genoom. Vooraanstaande genetici weten van het probleem maar het wordt regelmatig onder het tapijt geveegd omdat het onoverkomelijke problemen geeft voor de evolutietheorie. Het functionele genoom is naar nu blijkt vele malen complexer en groter dan men eerder ooit voorspelde. Dat zorgt er voor dat het percentage mutaties dat informatie kan toevoegen uiterst klein is. Zoals gezegd hebben we niet alleen 100 mutaties van onze ouders, maar ook die van onze grootouders, overgrootouders enzovoort.

1) Als we kijken naar de kosten van selectie. We hebben allemaal ettelijke mutaties van onze voorouders, maar anderen hebben weer heel andere mutaties van hun ouders gekregen. Samen hebben we enorme aantallen mutaties in onze genen. Wie is dan de mutant die weggeselecteerd zou moeten worden? We zijn allemaal mutanten. Toch kunnen we, om de menselijke bevolking in stand te houden, niet meer selecteren dan ongeveer 33% van de bevolking. Daarmee neemt toch per generatie het aantal mutaties steeds meer toe.

2) Hoewel selectie in staat is effectief de weinig frequent optredende erg schadelijke mutaties te elimineren, ziet selectie juist de heel veel voorkomende gering schadelijke mutaties niet. Die blijven zich dus ophopen. Toch zijn het die bijna-neutrale maar schadelijke mutaties die wel echt informatie beschadigen. Dit is heel anders bij bacteriën. Bacteriën kunnen zich zo snel vermeerderen dat ze veel grotere aantallen hebben voordat ze muteren. Daar kan selectie dus bijzonder goed zijn werk doen. EvE: Koonin gaat in zijn boek The logic of chance op dit terrein verder, waar hij aangeeft dat bacteriën DNA moeten uitwisselen omdat anders onherroepelijk hun DNA degradeert. Maar mensen zijn geen bacteriën en hebben hun eigen beperkingen. Er zijn dus enorme aantallen mutaties tegelijkertijd en natuurlijke selectie werkt ook op enorme aantallen mutaties tegelijkertijd. Per mutatie is er bijna geen effect, dat versterkt het effect dat de mutaties effectief bijna neutraal worden. Maar selectie heeft wel een stabiliserend effect. Anders zou het genoom nog veel sneller vervallen. Factoren die niet helpen zijn epistase en genetic drift.

3) Een derde probleem is selective interference. Dat betekent dat als je selecteert voor een bepaalde eigenschap je er een negatieve andere eigenschap gratis bij krijgt. Bij selectie op miljoenen mutaties, wordt deze factor duizelingwekkend groot.

4) Selective interference treedt ook op doordat bepaalde functies fysiologisch met elkaar verbonden zijn. Als er dan geselecteerd wordt op een goede eigenschap, dan komt de nadelige automatisch mee. Dat is niet te scheiden. Ook in het genoom zijn bij overerving gebieden met elkaar verbonden. Het humane genoom bestaat uit ongeveer 100.000 tot 200.000 bouwstenen. Omdat de weinige goede mutaties altijd gecombineerd zijn met een veelvoud aan nadelige mutaties is het duidelijk dat elk van de bouwstenen aan verval onderhevig is. “The extinction of the human genome appears to be just as certain and deterministic as the death of organisms, the extinction of stars, and the heat death of the universe”.

Genetische ruis (hoofdstuk 6)

Laten we eens wat beter kijken naar ruis. Als we bijvoorbeeld een radio ontvangen en er komen allerlei radiogolven doorheen, dan creëert dat ruis. Ruis leidt tot verlies van informatie. Een zwak signaal wordt al snel door ruis vernield, een sterk signaal wat minder snel. Een lage signaal-ruis-verhouding leidt altijd tot verlies aan informatie. Dan helpt het niet als we de radio harder zetten, want we versterken dan de ruis net zo erg als het signaal. Om geen informatieverlies te hebben moeten we dus een hoge signaal-ruis-verhouding hebben. Als we naar het genoom kijken, dan zien we een heel lage signaal-ruis-ratio als we willen selecteren voor een groot aantal mutaties tegelijkertijd. In de genetica wordt de signaal-ruis-verhouding weergegeven met de term erfelijkheidsgraad. De erfelijkheidsgraad geeft eenvoudigweg weer in welke mate variatie in een eigenschap wordt veroorzaakt door genetische en in welke mate door andere factoren. Voor IQ is de erfelijkheidsgraad best wel hoog, meer dan 50%. Maar voor fitness is deze heel laag, zo laag, dat deze bijna niet te meten is. Vroeger dacht men dat de lage erfelijkheidsgraad werd veroorzaakt doordat selectie in het verleden zo efficiënt was, dat er in de populatie geen genetische variatie aanwezig was. Maar die naïeve gedachte is niet meer geldig. We weten dat hogere dieren en de mens hoge mutatiegraden hebben. Gezonde natuurlijk populaties zijn veelal genetisch heel divers. Het is niet de afwezigheid van genetische variatie, maar het is de aanwezigheid van teveel ruis, die de lage erfelijkheidsgraad veroorzaakt. “Low heretability means that selecting away bad phenotypes does very little to actually eliminate bad genotypes.

Ten eerste is er een grote invloed van toeval. Net, of je beukennootje op een goede plek valt of niet. Het is meer selectie van de gelukkigste dan selectie van de beste genotype. Daarnaast is gemiddeld zeker 50% van de fenotypische variatie sowieso het gevolg van de omgeving en niet van het genotype. Daarnaast is er ook interactie tussen genotype en de omgeving. In de ene omgeving is het ene genotype net in het voordeel en in de andere omgeving een ander genotype. Daarnaast is er ook niet-overerfelijke genetische variatie. Dat zijn epigenetische effecten, epistatische effecten, dominantie effecten en genetische effecten als gevolg van cyclische selectie. De enige genetische variatie die erfelijk is, is wat genoemd wordt additieve genetische variatie. En die is voor fitness zeer gering. Zo gering, dat slechts 1 persoon van de 1000 over zou blijven voor selectie, als je erop zou selecteren. Een eigenschap zoals fitness heeft een lage erfelijkheidgraad, maar een enkele nucleotide heeft een nog veel lagere erfelijkheidsgraad. Te laag om te meten. Een nucleotide drijft als het ware in een oceaan van ruis. Een belangrijke bron van ruis is, dat er in de natuur sprake is van waarschijnlijkheidsselectie en niet van truncatie selectie. Dit betekent dat bij natuurlijke selectie de organismen met betere eigenschappen een betere kans hebben zich voort te planten, maar dat hoeft niet. Bij kunstmatige truncatie-selectie kan selectie veel strenger zijn. Daar kun je er voor kiezen om echt alleen maar met de beste organismen door te gaan. Waarschijnlijkheidsselectie is erg fuzzy en inefficiënt. De wat beter zwemmende garnaal die midden in de school zit die in een enorme slok door een walvis naar binnen wordt geschept, heeft weinig aan z’n betere zwemvermogen gehad. Ook hier zien we weer, dat het meer overleving van de gelukkigste is dan overleving van de best aangepaste. Sanford schat in dat 50% van het reproductiefalen onafhankelijk is van het fenotype. Dus gewoon domme pech. EvE: en ik denk dat het in de natuur nog hoger is.

Er is een derde niveau van genetische ruis en dat is gametic sampling ofwel toevalsprocessen die optreden in kleine populaties. Dit wordt ook genetic drift genoemd. In kleine populaties kan dit selectie volledig overrulen. Dit is van belang in bedreigde soorten en kan leiden tot mutational meltdown (EvE: Ik heb gelezen dat gedacht wordt dat dit de oorzaak was van het uitsterven van de laatste mammoeten een paar duizend jaar geleden op Wrangel Island). Populatiegenetici nemen vaak juist deze vorm van ruis mee in de berekeningen van hun modellen. Ze kunnen in modellen met populatiegroottes spelen en zo periodes genereren van weinig individuen en dus weinig selectie en andere periodes met meer individuen en dus meer selectie. Andere oorzaken van ruis worden dan niet verdisconteerd. Die andere oorzaken van ruis worden ook veel minder tegengegaan bij een grote populatie. In feite zorgen grote populaties voor meer ruis. Ze leven tenslotte in een gevarieerdere omgeving.

Wat zijn de consequenties van al die ruis? Deze zorgt ervoor dat de no-selection box van Kimura erg groot wordt. Door het gebrekkige verband tussen genotype en fenotype en tussen fenotype en reproductiesucces. Selectie verknoeit de meeste energie aan ruis en niet aan het kiezen van het beste genotype.