Home » Theologie » ‘Geeft my Jesus of ik sterf, Zonder Jesus is geen leven, Maar een eeuwig ziel-verderf’ – Een gedicht van Nicolaes Barensonius (1609-1682)

‘Geeft my Jesus of ik sterf, Zonder Jesus is geen leven, Maar een eeuwig ziel-verderf’ – Een gedicht van Nicolaes Barensonius (1609-1682)

In de Gereformeerde Gezindte hoor je in preken vaak de woorden van Nicolaes Barensonius doorklinken: “Geef mij Jezus of ik sterf, buiten (of: zonder) Jezus is geen leven maar een eeuwig zielsverderf”. Dat is de taal van het hart (bevinding) en ook naar de Schrift: “Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen” (Johannes 15:5, SV) en “Zijn gehemelte is enkel zoetigheid, en al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste; ja, zulk een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem!” (Hooglied 5:16, SV). Hieronder hebben we het gedicht uitgewerkt. Dit gedicht is onder andere te vinden in het werk van Johannes van Tricht, ziekenbezoeker in Geertruydenberg. Dit werk verscheen in 1742 te Rotterdam bij Nikolaas en Paulus Topyn en draagt de titel ‘Het Heylig en Zielverrukkend Liefde-werk van den HEERE Jesus Christus En zyn uytverkooren volk. Eenvoudig voorgesteld, en nader aengedrongen, tot Practyk van waare Godtzaligheyt. Over Salomons, Spreuk Cap. VIII : 17’. Het lied wordt eerder gevonden in het boek ‘Dichtkundige Ziele-zangen opgezongen door Philippus van Sorgen en verscheide andere zang-lievers’ uitgegeven door Jacob van Poolsum, boekverkoper te Utrecht. Het laatste boek betreft een aangevulde heruitgave uit ca. 1720 van ‘Aanhangsel, of tweede Deel; van de ‘Dicht-kundige Ziele-zangen, opgesongen door Philippus van Sorgen, en verscheide andere Zangh-Lievers’. Dit boek verscheen in 1688 bij de weduwe van Willem Clerck te Utrecht, zij was boekenverkoopster.

Nicolaes Barensonius was een zeventiende eeuwse predikant uit Goes die verschillende gedichten geschreven heeft. Hij is geboren in 1609. Barensonius (of: Barentzonius) werd in 1637 predikant te Rysoort, in 1642 te Sluis in Vlaardingen en in 1644 te Goes. In 1679 ging hij met emeritaat. De, onder bevindelijk-gereformeerden, bekende ds. Bernardus Smytegelt (1665-1739) heeft, volgens de overlevering, onder deze predikant het catechetisch onderwijs genoten. De predikant overleed in 1682.

NIET dan JESUS

Op de Wijze:

Dichter die de Blinde Wereld.

1

Augustinus gink eens ziften,
En door-tasten in den grond,
Seneca’s vermaarde Schriften,
Daar hy veel geleerdheid vond:
Schoonen Lof van Zede-deugden
Zeden-troost in groot verdriet
Doch ten kond’ hem niet vervreugden
Want hy vondt ‘er Jesus niet.

2

Dat gaf my een groot vermaaken,
En ’t beviel myn ziel zoo zoet,
Dat ik ook in alle zaaken
Zoek of Jesus my ontmoet,
Zonder hem is niet te degen
Maar verdriet dat blyft verdriet:
Zelfs is zegen zonder zegen;
Want men vint ‘er Jesus niet.

3

Is ‘er krankheit, smerten lyden,
Armoed’, honger dorst en pyn,
Oorlog, pest of diere tyden,
Of een innig ziel-gequyn:
Jesus kan den troost-kroes schinken
En verzachten al ’t verdriet,
Anders moet m’ er in verzinken
Want men vint ‘er Jesus niet.

4

Heeft men voorspoet, hooge staten,
Groote eer, en machtig goet:
Och! wat kan dat alles baten,
En wat geeft dat aan ’t gemoet?
Mist men Jesus ondertusschen;
Dorst na meer geeft groot verdriet,
En ten kan geen onlust blusschen;
Want men vint ‘er Jesus niet.

5

Is ‘er spel een dertel lagchen,
Wulpsch getier, en vreugt-geschrey,
Hoort wat van dat Kachelagchen
Eens die wyze Koning zey:
Gy ô lagchen! zyt uitzinnig,
Dulheit, en gy baart verdriet,
Och! het steekt zoo byster vinnig!
Want men vint ‘er Jesus niet.

6

Och! wat is ‘er in de wereld!
Vleesch-lust, oog-lust zotte waan,
Grootsche pragt, verguld, bepeereld,
En dat lacht den dwazen aan:
Weg ô Wereld! laat my rusten,
Al u lust is myn verdriet.
Wat zoud my de wereld lusten?
want men vint ‘er Jesus niet.

7

Schoonheit, sterkheit. frissche leden,
En gezondheids groote schat,
Dat ’s wel ’t beste hier beneden
Dat ooit wereltsch mensch bezat,
Maar is Jesus niet in ’t herte,
Soo en stelpt het geen verdriet,
Maar het laat de ziel in smerten:
Want men vint ‘er Jesus niet.

8

Groote wysheit, hoog-geleerdheit,
Sneeg beleyd in aardsch bedryf,
(Veeltyds wysheit en verkeerdheit)
Och wat heeft dat al om ’t lyf?
Want veel wysheit ziet veel onlust,
Herte-knaging, ziel-verdriet,
Och! die wysheit is vol onrust;
Want men vint ‘er Jesus niet.

9

Is ‘er eerlyk goet vermaken,
Treft het al de middel-maat,
Dat en kan men niet wel laken;
Want ’t is in zich zelfs niet quaat,
Dat kan wel natuur verquikken,
En dat tempert aardsch verdriet,
Maer ’t en stelpt geen ziele schrikken,
Want men vint ‘er Jesus niet.

10

Leyd m’en een deugtsaam burger leven
Matig, eerbaar, heusch en zoet:
Houd men al de weeg-schaal even,
Als een eerlyk Heyden doet:
En men wil zoo ’t heyl bekoomen
Tegen ’t eeuwig helsch verdriet,
Dat zyn zoete toover-droomen;
Maar men vint ‘er Jesus niet.

11

Is ér ook Godsdienstig plegen
Na de wyze van het Land;
En men loopt verkeerde wegen
In een yv’rig mis-verstand:
En men meent zoo ’t heyl te treffen
Tot verlossing van ’t verdriet:
Och! dat is een dwaas beseffen,
Want men vint ‘er Jesus niet.

12

O gy Antichristsche Scharen.
Die zoo wyt van Jesus roemt;
Gy wilt over al vergaren
’T heyl daar ’t niet van daan en komt;
Uyt uw’ werken, bee-vaart missen,
Aflaat vageviers-verdriet,
Ging dat naar u dwaas vergissen,
Soo was Jesus, Jesus niet.

13

En ô gy! Socini benden,
Die Godts Zone smaat aandoet,
(Want gy gaat zyn Godtheit schenden
En de Lof-prys van zyn bloed)
Gy verloochent onzen Heere,
Tot der vromen herts-verdriet;
Want naar u vervloekte leere,
Jesus is in Jesus niet.

14

Zoo men ook tot rechte klaarheit,
Van Godts heymenissen komt,
En men treft alzoo de waarheit,
Dat men valsche Leer verdoemt;
Is m’in Jesus niet geheyligd,
Door zyns lydens zwaar verdriet:
Ook die weg is niet geveyligd,
Want men vint ‘er Jesus niet.

15

Voegt m’er ook den Godsdienst neven,
Na de Zaligmakers Wet,
Komt ‘er by een deugsaam leven,
Na de wereld onbesmet,
Is ‘er Jesus niet van binnen,
’T kan niet troosten in ’t verdriet,
Godt en kan geen schyn-deugt minnen,
Want hy vint ‘er Jesus niet.

16

Meent men ook op God te bouwen,
Op dien onbezweken rotz:
Heeft men al een sterk vertrouwen,
Hel en duyvel tot een trots,
Zonder Jesus komt niet nader,
Of die vuervlam baart verdriet,
Niemant komt tot Godt den Vader,
Komt hy ‘er door Jesus niet.

17

Och! wat is ‘er op der aerden,
Of in ’s Hemels wyt gespan?
Niets en is van zulke waarden,
Dat myn ziel vernoegen kan,
God alleen is boven allen,
Die kan helpen myn verdriet,
Maar ook die zou my ontvallen,
Viel myn Lot op Jesus niet.

18

Heer wat zoud gy my doch geven?
Geeft my Jesus of ik sterf,
Zonder Jesus is geen leven,
Maar een eeuwig ziel-verderf,
Wilt myn ziel aan Jesus voegen,
Dan bespot ik al ’t verdriet,
Jesus is myn ziels vernoegen,
Buyten Jesus wil ik niet.

19

Heere Jesus komt doch nader,
Maakt myn ziel eens onbevreest,
Leert my zeggen Abba, Vader,
Leyd en troost my door uw’ Geest,
Naar u brand myn ziel met lusten,
Daarom voel ik geen verdriet,
Ik wil in myn Jesus rusten,
Buyten Jesus is ‘er niet.

N. BARENSONIUS
PRED: