Home » Gastbijdrage » Maak kabinetsplannen voor emissiereductie uitvoerbaar

Maak kabinetsplannen voor emissiereductie uitvoerbaar

Op 10 juni 2022 presenteerde minister Van der Wal haar startnotitie ”Nationaal Programma Landelijk Gebied”, met daarin ”richtinggevende emissie- reductiedoelstellingen”. Bij de boeren sloeg de notitie in als een bom.

De kabinetsplannen leiden tot veel commotie en de vraag of het allemaal wel nodig is. Daarbij wordt de onderbouwing ervan sterk betwijfeld. En dat onder het motto: ”Het gaat om metingen en feiten en niet om theoretische modellen.” Een motto van niet alleen boeren maar ook van een deel van de politieke partijen, zoals blijkt uit de nipt aangenomen VVD-motie op dit punt. Hieronder mijn reactie op de onderbouwing van de kabinetsplannen in vijf vragen en antwoorden.

1. Is een gemiddelde emissie- reductie van 50 procent nodig voor de natuur?

Vanuit de natuur gezien is dat zeker zo. Ammoniak en stikstofoxiden vermesten en verzuren de natuur al meer dan veertig jaar. De diversiteit aan plantensoorten neemt af door een onbalans in voedingsstoffen, enerzijds een tekort aan calcium, kalium en magnesium en anderzijds een overschot aan stikstof. Dat heeft negatieve effecten op de insecten-, vlinder- en vogelstand. Landelijk gezien gaat de biodiversiteit al decennia meetbaar achteruit door de uitstoot van stikstof boven de zogeheten ”kritische depositiewaarde”. Emissie- reductie zorgt wel voor herstel maar door jarenlange overbelasting slechts in beperkte mate. Bij de achteruitgang van de natuur speelt er uiteraard meer dan alleen stikstofdepositie, maar de verstoring van het ecosysteem door stikstof staat buiten kijf en is op vele gegevens en metingen gebaseerd.

2. Zijn die berekende overschrijdingen van kritische depositiewaarden wel realistisch als ze niet zijn gemeten?

Gemiddeld zeker wel. Modellen staan niet tegenover metingen, maar worden ermee gecombineerd. Modellen worden gebruikt om vragen te beantwoorden die je met metingen alleen niet kunt beantwoorden. Bijvoorbeeld het vaststellen van de bijdrage van landbouw, verkeer, industrie en buitenland aan de belasting van ammoniak en stikstofoxiden op natuur. Want je kunt die stikstofconcentraties wel meten, maar deze metingen vertellen je niet precies welke sector er verantwoordelijk voor is.

Modellen zijn pas bruikbaar als de modelresultaten goed overeenkomen met de metingen. Wat betreft stikstof is dit op landelijke en provinciale schaal het geval. Die conclusie volgt uit de gemiddeld goede overeenstemming tussen modelberekeningen en metingen op honderden plekken. De metingen liggen veelal zelfs iets hoger. Mede op basis daarvan zijn emissieschattingen ook bijgesteld. Wel is het waar dat in de berekende depositie en ook in de (overschrijding van de) kritische depositie er lokaal grote afwijkingen mogelijk zijn. Meer metingen veranderen echter weinig tot niets aan het landelijke beeld.

3. Is de variatie in emissie- reductiedoelstellingen goed onderbouwd?

Nee, wat mij betreft niet. Het kaartje met ”richtinggevende emissiereductiedoelstellingen” dat de commotie veroorzaakt, bevat precieze getallen van 12, 47, 58, 70 en 95 procent. De waarden tot 58 procent zijn gebaseerd op het halen van bepaalde ammoniakreductiedoelen; die van 70 en 95 procent op heel hoge reductie in de buurt van Natura 2000-gebieden. De effectiviteit van die aanpak is nergens onderbouwd.

Het principe om per gebied een reductiepercentage vast te stellen, is een begrijpelijk uitgangspunt. Het kabinetsbeleid is om in 2030 bijna driekwart van de natuurgebieden onder de kritische depositiewaarde te hebben. Bij een gelijke emissiereductie over heel Nederland kom je dan op 50 procent. Maar dat kan natuurlijk efficiënter door meer reductie te bewerkstelligen in gebieden waar de uitstoot hoog is en waar boerderijen vlak bij gevoelige natuurgebieden liggen. Dan is het niet vreemd dat je gebieden aanwijst met een reductie die hoger dan wel lager is dan het gemiddelde van 50 procent.

Maar een benadering met minder grote verschillen in reductiepercentages (bijvoorbeeld in vier klassen van 20 tot 70 procent) in grotere deelgebieden is om meerdere redenen verstandiger dan de huidige aanpak van zeer precieze reducties in veel deelgebieden met grote verschillen op heel korte afstand. De ondergrens van 20 procent is met relatief eenvoudige en betaalbare maatregelen te halen zonder het inkrimpen van de veestapel. De hogere percentages komen dan in gebieden met een toenemende opgave.

Minder klassen en grotere gebieden zijn ook logisch gezien de grote opgaves die er liggen op het gebied van klimaat, wat veel minder een regionale opgave is. Ten slotte zal het ook juridisch tot minder hoofdbrekens leiden. Ook bij deze aanpak is het overigens onvermijdelijk dat de boerensector in gebieden met de hoogste reductiedoelstelling moet inkrimpen. Want innovatie en techniek alleen zijn niet voldoende.

4. Is dan nog het middel niet erger dan de kwaal?

Bedenk bij de beantwoording van die vraag: het probleem is breder. Ten eerste is stikstof- emissie niet alleen een probleem voor de natuur maar ook voor onze gezondheid. Stikstofoxiden en ammoniak leveren beide een hoge bijdrage aan fijnstof, in Nederland circa 40 procent. Fijnstof is zeer schadelijk voor onze gezondheid. Volgens schattingen draagt fijnstof voor 21 procent bij aan alle bronchitisklachten, voor 11 procent aan longkankersterfte en voor 1 tot 2 procent aan luchtwegklachten en hart- en vaatziekten. Stikstof- oxiden in de atmosfeer zijn daarbij overigens extra schadelijk voor onze gezondheid mede ook door de vorming van ozon.

Verder leidt de huidige vorm van landbouw ook tot problemen met de waterkwaliteit. Ook draagt die significant bij aan het klimaatprobleem. Minister Van der Wal spreekt dan ook steeds over natuur én water én klimaat. Behalve aan uitstoot aan ammoniak draagt de veestapel in sterke mate ook bij aan de uitstoot van de broeikasgassen lachgas en methaan. Verder spoelt stikstof, met name in de vorm van nitraat, uit naar grondwater en oppervlaktewater. Samen met de uitspoeling van fosfaat leidt dit tot een afname van de waterkwaliteit, waardoor de diversiteit en aantallen aan waterplanten, macrofauna en vissen afneemt.

Kortom, het is van belang om integraal te denken en bij maatregelen niet louter naar het effect op de stikstofdepositie te kijken. Wie al die doelstellingen samen beziet, kan niet anders dan concluderen dat naast innovatie ook een reductie van de veestapel noodzakelijk is.

5. En waarom vooral de boerensector?

Omdat de bijdrage van die sector veruit het grootst is, ook omdat ammoniak dichter bij de bron neerslaat dan stikstofoxiden, die voor het grootste deel de grens overgaan. Maar er moet zeker meer aandacht komen voor het evenredig verdelen van de pijn. Want daar steekt het bij de boeren. Het gevoel dat men gewoon kan blijven vliegen en rijden, terwijl zij alle pijn lijden. Hoewel het waar is dat de bijdrage van de industrie en het verkeer aan de stikstofdepositie circa vier maal zo laag is als die vanuit de landbouw, is het bij elkaar wel de helft. Niet bepaald verwaarloosbaar. En de effecten van de uitstoot van stikstofoxiden op de gezondheid, die ernstiger zijn dan die van de uitstoot van ammoniak, zouden ook zwaarder moeten meetellen. Inderdaad is de bijdrage van vliegverkeer maar een beperkt deel van de totale verkeersbijdrage en onvergelijkbaar met de bijdrage van de landbouw. Maar de klimaateffecten van vliegen zijn wel heel significant.

Ook hier geldt dat we het niet alleen van techniek moeten verwachten, zoals schonere auto’s en vliegtuigen, maar dat er ook een gedragsverandering moet komen. Meer de fiets en het openbaar vervoer, minder de auto en het vliegtuig. Naast veestapelreductie ook transportreductie. Ook de industrie moet bijdragen. Alleen dan dragen we het in solidariteit.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. Bronvermelding: Vries, W. de, 2022, Maak kabinetsplannen voor emissiereductie uitvoerbaar, Reformatorisch Dagblad 52 (66): 20-21 (artikel).

Van prof. De Vries verschenen al eerder twee artikelen over het stikstofprobleem op deze website, zie hier en hier.