Home » Artikelen geplaatst door Wim de Vries

Auteursarchief: Wim de Vries

Ontkenning is geen uitweg uit stikstofcrisis

De auteur schreef dit artikel samen met dr. Gerard Ros.

Er is een handelingsperspectief nodig waarbij de landbouw een rechtszekere toekomst heeft en bijdraagt aan voedselproductie en milieu.

Wetenschapsjournalist Arnout Jaspers veegt in zijn boekje ”De stikstoffuik. Politici in de ban van de ecolobby” de vloer aan met het stikstofbeleid. Hij heeft een vaardige pen en schrijft veelal met kennis van zaken. De uitgave valt bij critici dan ook in goede aarde. ”De stikstoffuik” wordt gepresenteerd als een boekje dat met feiten onderbouwd aantoont dat de hele stikstofcrisis op drijfzand berust. Maar klopt dat verhaal ook? Het korte antwoord is: nee.

Volgens Jaspers heeft Nederland zichzelf door het strenge stikstofbeleid in Europa in een uitzonderingspositie geplaatst, terwijl het goed gaat met de natuur en die ook echt niet verloren gaat door wat stikstof. Het beleid is tot stand gekomen door een milieulobby en wetenschappers en rechters zijn daarin meegegaan door elke gram extra stikstof in overbelaste gebieden te verbieden. Daardoor zitten we nu met een model dat elke extra activiteit in landbouw en bouw belemmert om de hoeveelheid stikstof van een vogelpoepje.

Duitsland en Denemarken zien dat allemaal veel scherper en stellen helemaal niet zo’n strenge grenswaarde voor het toelaten van een nieuwe activiteit. Daardoor zit ons land op slot. Dat is volgens Jaspers snel op te lossen door de grenswaarde voor het toelaten van een nieuwe activiteit sterk te verhogen, kleine natuurgebieden (Natura 2000) te schrappen en de zogenaamde kritische depositiewaarde (KDW) uit de wet te halen en in plaats daarvan de natuurkwaliteit van grote gebieden te beoordelen.

Feiten eenzijdig

Veel feiten in het boekje, vooral die in de grijze kaders, kloppen. Zo geeft Jaspers correct weer wat stikstof doet met planten en het milieu. Dat geldt ook voor zijn beschrijving van Europese normen voor lucht, water en mest, de stikstofmodellering en de Habitatrichtlijn. Correct is zijn analyse dat de Nederlandse uitwerking van lokale vergunningsverlening inhoudelijk zwak is en dat we het onnodig ingewikkeld hebben gemaakt. De vermelde feiten kloppen echter niet altijd. Zo is de afname van stikstofoxiden tussen 1990 en 2020 niet een factor drie maar een factor twee. En verder heeft stikstof wel degelijk iets te maken met onze gezondheid want ruim 40 procent van alle fijnstof in Nederland bestaat uit stikstofverbindingen. En ook heeft stikstof wel degelijk met klimaat te maken want het broeikasgas lachgas is een stikstofverbinding. Jaspers ontkent beide met één pennenstreek.

Maar belangrijker is dat sommige feiten niet vermeld worden. Zo heeft Nederland, ondanks de reducties in stikstofuitstoot, nog steeds de meeste uitstoot per hectare. Dat komt omdat we in de jaren 90 torenhoog zaten. We zijn helemaal niet het beste jongetje van de klas. Met een stikstofuitstoot van 45 kg per hectare zitten we twee maal zo hoog als Duitsland en ver boven het Europees gemiddelde. Alleen België zit vlak onder ons, met ruim 35 kg per hectare, maar daar is het stikstofbeleid dan ook even streng.

Natuur niet gezond

Het belangrijkste niet kloppende ‘feit’ is Jaspers stelling dat „de natuur in Nederland over het algemeen stabiel en gezond is”. Hij trekt deze conclusie op basis van de zogenaamde ”living planet index”, die sinds 1990 vrijwel constant is gebleven. Een stabiele natuur is echter nog niet per se gezond. Vooral tussen 1960 en 1990 zijn de populatie en het areaal aan zeldzame zogenaamde Rode Lijst-soorten voortdurend afgenomen. Daaraan hebben verzuring en vermesting door stikstof, en eerder ook zwavel, veel bijgedragen. Terecht legt Jaspers de vinger erbij dat ook andere oorzaken een rol spelen, zoals ontwatering, schaalvergroting en uniformering van het landschap.

Gaat het om de effecten van verzuring, dan blijft stikstof echter de grootste boosdoener. Door decennia aan overbelasting is de beschikbaarheid van voedingstoffen als calcium, kalium en magnesium in de bodem afgenomen en die van stikstof toegenomen, waardoor de natuur en de bodem uit balans zijn. Als gevolg daarvan is de diversiteit van het bodemleven en van plantensoorten afgenomen. Dat heeft weer negatieve gevolgen voor bijvoorbeeld insecten, vlinders en vogels. Daarnaast kan bodemverzuring tot bossterfte leiden.

Natuurherstel langzaam

De stelling dat de biodiversiteit sinds 1990 niet sterk achteruitgegaan is, klopt voor veel soorten, maar feitelijk is dat een zorgelijke constatering. Sinds 1990 is er namelijk veel beleid gevoerd om de achteruitgang van de biodiversiteit te keren. Zo hebben in veel gebieden herstelmaatregelen plaatsgevonden. Ook is de uitstoot van zwavel- en stikstofemissies sterk afgenomen. Daardoor is de achteruitgang van veel soorten inderdaad gestopt en is er soms sprake van langzame verbetering, met name bij de gewervelde dieren. Maar paddenstoelen, planten, mossen, korstmossen, insecten en bodemdieren, die sterk door stikstof worden beïnvloed, gaan nog steeds achteruit. Dat betekent overigens ook dat natuurherstel iets van een lange adem is, ook als we in de komende jaren nog 50 procent extra stikstof reduceren.

Lage grenswaarde

Verder maakt Jaspers niet duidelijk dat de grenswaarde in Nederland zo laag is omdat wij in het hele land te hoog zitten met stikstof. Dat maakt Nederland anders dan landen als Duitsland en Denemarken. Een nieuwe bouwactiviteit is wel degelijk mogelijk als de uitstoot van stikstof eerst omlaag gaat. Omdat dit laatste juist niet het geval is, is de grenswaarde nu praktisch nul. De Vlamingen hebben de grenswaarde daarom gewoon op nul gezet. Dat betekent dat de grenswaarden weer omhoog kunnen zodra we de uitstoot beginnen te verminderen. Wel is het zuur dat er in delen van Duitsland, Frankrijk en Italië even grote belastingen zijn als in Nederland, terwijl de rechters daar geen lagere grenswaarden hanteren, maar die overal in het land gelijk houden. De kans dat dit wel gaat gebeuren, is echter zeer groot.

Natuurgebieden schrappen, om zo de stikstofregels te omzeilen, blijkt geen reële optie gezien de ervaringen in zowel Vlaanderen als Nederland. Overigens helpt dat ook niet echt want de normen voor de resterende natuurgebieden blijven bestaan en worden overschreden.

Jaspers gaat eraan voorbij dat er in Nederland veel meer speelt dan alleen stikstof en natuur. Er zijn ook grote opgaven voor 2030 om de waterkwaliteit te verbeteren. Voor 2050 moet de broeikasgasemissie door de landbouw zijn gehalveerd. Ook het landbouwsysteem worstelt met de gevolgen van klimaatverandering (onder andere droogte), bodemverdichting, bodemziektes en zoönosen (infectieziekten die van dier op mens kunnen overgaan).

Daarnaast staat het verdienmodel van veel landbouwers onder druk. Juist omdat klimaatverandering zowel de landbouw als de natuur gaat beïnvloeden, is het belangrijk om het voorzorgprincipe vast te houden. Of en hoe kringlooplandbouw daaraan kan bijdragen, is onderwerp van discussie, maar laat onverlet dat we meer moeten doen dan de huidige situatie stabiel houden.

We pleiten voor een concreet handelingsperspectief waarbij de landbouw een rechtszekere toekomst heeft en een bijdrage levert aan zowel de voedselproductie als het milieu. Daar is ruim 24 miljard euro voor beschikbaar en het is zaak om daarmee het probleem integraal aan te pakken.

Auteur dr. ir. Wim de Vries schreef al meer artikelen over deze stikstofcrisis, bijvoorbeeld ‘Stikstofmodellen zijn geen boerenbedrog‘, ‘Er is wel degelijk een stikstofprobleem – Hoogleraar Wim de Vries reageert op tegenwerpingen‘, ‘Wetenschappelijk model nuttig maar niet alwetend‘, ‘Maak kabinetsplannen voor emissiereductie uitvoerbaar‘ en ‘Voor natuurorganisaties én boeren is begrip op te brengen‘.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. Bronvermelding: Vries, W. de, 2023, Ontkenning is geen uitweg uit stikstofcrisis, Reformatorisch Dagblad 53 (96): 34-35 (artikel).

Voor natuurorganisaties én boeren is begrip op te brengen

De stikstoferfenis legt een zware hypotheek op Nederland en het is inmiddels duidelijk dat het de overheid menens is om de overbelasting aan te pakken. Voor zowel boeren als natuurorganisaties is begrip op te brengen.

Stikstof houdt de gemoederen bezig en dat zal wel even zo blijven. De gevolgen van een te hoge stikstoftoevoer gedurende meer dan veertig jaar heeft sluipenderwijs tot een grote ontregeling van ecosystemen geleid. Dit heeft geleid tot een afname in de diversiteit van bodemleven, en van plantensoorten, met weer negatieve gevolgen voor allerlei dieren, zoals insecten vlinders en vogels.

Voor milieubewegingen als Greenpeace gaat de stikstofaanpak lang niet hard genoeg, terwijl (de meeste) boerenorganisaties de noodzaak van ingrijpen wel zien maar de ambitie en met name het tijdpad sterk bekritiseren. Voor beide standpunten is wel begrip op te brengen.

Het jaar 2023 wordt in principe een overgangsjaar. Greenpeace wijst er terecht op dat we inmiddels vier jaar na de uitspraak van de Raad van State zitten, toen het ingezette beleid ter bescherming van natuurgebieden, het Programma Aanpak Stikstof (PAS), werd afgewezen. De Raad van State oordeelde in mei 2019 dat de PAS-aanpak in strijd was met de Europese Habitatrichtlijn. Sindsdien is echter de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden nauwelijks gedaald. Boerenorganisaties achten op hun beurt het tijdpad van de gewenste reducties in 2030 onhaalbaar en hebben het gevoel dat hun sector onevenredig hard wordt aangepakt.

Dan is er nog het terechte gevoel van onrechtvaardigheid bij de zogenaamde PAS-melders. Dat zijn ondernemers die bij een uitbreiding konden volstaan met een melding van de berekende stikstofbelasting op kwetsbare natuur. Maar als gevolg van de uitspraak van de Raad van State moeten deze ondernemers alsnog een vergunning aanvragen waardoor hun uitbreiding nu feitelijk illegaal is.

De slechte staat van de natuur, de knellende situatie van de PAS-melders en de vastlopende vergunningverlening voor woningbouw en weguitbreiding maken een uitweg uit de impasse van groot maatschappelijke belang.

Het idee is dat er ruimte wordt gecreëerd voor de PAS-melders en voor vergunningen voor woningbouw en weguitbreiding met tegelijkertijd natuurherstel en perspectief voor de boeren.

In dit kader zijn vier momenten van belang. Medio februari zouden er doelen voor stikstof en natuur voor het landelijk gebied moeten zijn gespecificeerd. Vervolgens moet er eind maart een landbouwakkoord liggen, dat de basis vormt voor het halen van die doelen met perspectief voor de landbouw. Vervolgens moeten in juli gebiedsplannen worden ingeleverd door de provincies met daarin een aanpak om natuurdoelen te realiseren en het verdelen van budgetten hiervoor.

Tot slot moet er in het najaar een overzicht komen van het effect van de opkoopregeling op de opgebrachte stikstofruimte. Met de vraag of dat voldoende is voor de PAS-melders en voor economische activiteiten als woningbouw, infrastructuur en duurzame energieprojecten.

Inmiddels is met een tweetal Kamerbrieven van 10 februari jongstleden helderheid ontstaan over de stikstofreductiedoelen voor de verschillende sectoren. Voor ammoniak (NH3) vanuit de landbouwsector is dat 41 procent en voor stikstofoxiden (NOx) is dat 38 procent voor de sector industrie en energie en 25 procent voor de sector mobiliteit. Het gaat om reducties die moeten worden gehaald in 2030 ten opzichte van 2019.

Wat opvalt is dat de ambities lager lijken te zijn dan het advies van Remkes uit 2020, want die sprak over een halvering van de stikstofuitstoot in 2030. Maar de reducties komen boven op een voorziene landelijke reductie van ongeveer 10 procent vanuit de Klimaat- en Energieverkenning 2020. Om dit zo te presenteren lijkt mij niet handig. Beter is om gewoon de totale reductie te benoemen.

Verder was Remkes’ advies dat de ambitie gelijk zou zijn voor alle sectoren, terwijl dat in de voorstellen wel (vrijwel) zo is voor landbouw en industrie, maar beduiden lager voor het verkeer. Daarvoor is een mogelijke verklaring te geven. Remkes ging destijds uit van een evenredige inspanning over de hele sector terwijl het kabinet erop mikt dat drieduizend zogenaamde piekbelasters al in 2023 de uitstoot zeer fors reduceren. Dan gaat het om zowel agrarische als industriële ondernemingen die dicht bij gevoelige natuurterreinen liggen met een hoge bijdrage aan de belasting op natuur. Die aanpak is efficiënter dan het verminderen van de uitstoot op grote(re) afstand.

Toch blijft de lage reductiedoelstelling voor stikstof uit verkeer verbazing wekken als je denkt aan de opgaves voor schone lucht en de klimaatdoelstelling, aangezien stikstof- en CO2-emissie nauw gekoppeld zijn. Een vergelijkbare opgave voor verkeer aan die van industrie en landbouw lijkt me dan ook logischer en eerlijker.

Het meest springende punt bij de stikstofdiscussie, en de rol van de landbouw is dat we niet alleen doelen moeten halen op het gebied van ammoniakemissies (waar stikstof in zit), maar ook op het gebied van waterkwaliteit en klimaat. Naast fosfaat, methaan en CO2 spelen andere stikstofverbindingen een rol, te weten nitraat en lachgas. In totaal moeten dus de verliezen van zes stoffen naar beneden. Berekeningen geven aan dat het halen van de klimaatdoelstelling voor 2050, namelijk een halvering van de broeikasgasuitstoot uit de landbouw, een nog zwaardere opgave is dan een halvering van de ammoniakuitstoot.

Dat nuanceert alle discussies over wat we met ammoniak willen bereiken, want ook los daarvan is de opgave heel groot. De integrale aanpak op het gebied van natuur, stikstof, water en klimaat moet vorm krijgen via het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) onder aansturing van het rijk en de provincies. Essentieel is daarbij dat landelijke en provinciale opgaven vertaald worden naar doelen per bedrijf.

Het halen van die doelen is mogelijk op basis van een combinatie van verbeterd management, bedrijfsaanpassingen en veranderingen in de landbouwstructuur, waaronder veestapelreductie. Want één ding is zeker: om aan alle doelen te gaan voldoen is naast extensivering van de veestapel ook managementverbetering en innovatie van essentieel belang. En de (vele) blijvende boeren moet daarvoor een goed handelingsperspectief worden geboden.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Nederlands Dagblad. De bronvermelding luidt: Vries, W. de, 2023, Voor natuurorganisaties én boeren is begrip op te brengen, Nederlands Dagblad 79 (21.315): 16 (artikel).

Eerder schreef prof. dr. Wim de Vries de artikelen ‘Stikstofmodellen zijn geen boerenbedrog’ en ‘Er is wel degelijk een stikstofprobleem’. Deze artikelen zijn resp. hier en hier te vinden.

Wetenschappelijk model nuttig maar niet alwetend

In politieke discussies en beleidsvorming spelen modellen een belangrijke rol. Ze zijn ook betrouwbaar, mits ze passen bij de vraagstelling en niet worden overvraagd.

Ons land wordt geplaagd door meerdere crises, waaronder de corona-, klimaat- en stikstofcrisis. Die laatste hebben zelfs geleid tot een nieuwe minister voor Natuur en Stikstof en voor Klimaat en Energie. En de nieuwe minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is verantwoordelijk voor het coronabeleid. Bij al deze ministeries is er sprake van beleidsontwikkeling en evaluatie van bestaand beleid.

Het is belangrijk dat dit gebeurt op basis van de juiste informatie. Daarin speelt de wetenschap een rol, want zij heeft het imago van objectieve waarheidsvinding die los staat van iemands politieke overtuiging. En bij die beleidsvorming spelen ook modellen een rol. De vraag is: waartoe die modellen?

Functie

Bij het beleid rond de bestrijding van corona, de opwarming van de aarde en de stikstofproblematiek wordt gebruikt gemaakt van (reken)modellen. Modellen waarmee zowel de gevolgen van bepaalde ontwikkelingen als ook de resultaten van eventuele beleidsmaatregelen worden ‘geprojecteerd’. Want de gevolgen van beleid kun je niet vooraf meten en ze berusten dus altijd op inschattingen.

Daarnaast worden modellen gebruikt om de relatieve bijdrage van sectoren aan een probleem vast te stellen. Zo wordt het stikstofmodel van het RIVM gebruikt voor het vaststellen van de bijdrage aan de stikstofbelasting in Nederland van onder andere landbouw, verkeer, industrie en buitenland. Want je kunt die concentraties wel meten, maar deze metingen vertellen je niet welke sector er verantwoordelijk voor is. ”Meten is weten” gaat hierbij niet op. En op dezelfde wijze zijn er modellen die de bijdrage van sectoren aan de stijging van broeikasgasconcentraties berekenen. Ten slotte worden modellen gebruikt om schattingen te maken op landelijk, Europees of zelfs globaal niveau. Want al meet je op 10.000 plekken, dan nog moeten die worden opgeschaald om tot landelijke uitspraken te kunnen komen.

Sturen

Kan de politiek vertrouwen op resultaten die voortkomen uit wetenschappelijke modellen? En moeten die dan het beleid bepalen? In het algemeen is het mijns inziens verstandig om tussen twee klippen door te zeilen. Enerzijds is er de klip dat de wetenschap, en daarmee ook wetenschappelijke modellen, een status van openbaring wordt toegekend („de wetenschap spreekt”), waarbij alle nuances en onzekerheden zijn weggevallen.

Aan de andere zijde is er de klip dat het gezag van de wetenschap, en dus ook de waarde van wetenschappelijke modellen, wordt aangevallen als de uitkomst je niet aanstaat en op basis van het idee dat wetenschap „ook maar een mening is”. Momenteel zie je die tendens sterker worden, mede onder invloed van het populisme.

Een voorbeeld van een uitermate onkritische houding is de wijze waarop soms wordt omgegaan met de resultaten van economische modelberekeningen van het Centraal Planbureau bij de evaluatie van partijprogramma’s. Relatief kleine verschillen worden dan benadrukt als waren de modelresultaten de hoogste waarheid. Zo zijn er onzekerheden die te maken hebben met het feit dat macro-economisch gedrag niet alleen wordt bepaald door financiële overwegingen, maar ook door menselijke impulsen en emoties. Dit wordt niet of nauwelijks in die modellen verdisconteerd. Omgekeerd is er soms sprake van een uiterst kritische houding bij de resultaten van stikstof- en klimaatmodellen, met name als er belangen in het spel zijn en de resultaten sommige mensen niet aanstaan.

Vraagstelling

De betrouwbaarheid van een modeluitspraak hangt samen met de vraag die gesteld wordt. Als voorbeeld kun je denken aan een zoon die aan zijn vader vraagt of ze een reis van 1200 km naar een vakantiebestemming op dezelfde dag halen als ze ’s morgens om zes uur vertrekken. Het antwoord van die vader is gebaseerd op een model, namelijk de afstand gedeeld door de verwachte gemiddelde snelheid.

Die snelheid hangt samen met de auto, de rijstijl, het aantal en de lengte van de pauzes onderweg en de inschatting van files. Het antwoord „we halen het deze dag” is waarschijnlijk vrij betrouwbaar; 1200 km in 18 uur lukt veelal wel. De betrouwbaarheid wordt al veel minder als de vraag is of ze ’s avonds tussen tien en elf uur aankomen, en nog minder als de vraag is of dit tussen half elf en vijf over half elf is.

Hetzelfde principe geldt voor de reactie van een burger op de weersverwachting. Die verwachting is gebaseerd op modelberekeningen. De berekeningen van de gemiddelde regenval over Nederland op de volgende dag zijn veelal zeer betrouwbaar. Maar naarmate je meer detail wilt hebben in ruimte en tijd, wordt het onbetrouwbaarder.

Dit kan ook worden geïllustreerd met de betrouwbaarheid van stikstofemissie- en depositiemodellen. De commissie-Hordijk, die dit moest onderzoeken, concludeerde dat de modelkwaliteit voldoende tot goed is om landelijk gemiddeld de stikstofdepositie op natuurterreinen te bepalen en de bijdragen van sectoren aan die depositie te berekenen. Hoewel er lokaal wel relatief grote afwijkingen voorkomen, is er gemiddeld goede overeenstemming tussen modelberekeningen en daadwerkelijke metingen op honderden plekken. Tegelijk werd geconcludeerd dat die modellen niet geschikt zijn voor vergunningverlening. Want het criterium daarvoor is dat je onder een extreem kleine toename in de stikstofdepositie per hectare van een nabijgelegen natuurterrein blijft. En zo betrouwbaar is het model niet.

Evaluatie

Zijn politieke keuzes te baseren op modellen? Ja, mits je geen vragen aan het model stelt waarvoor het feitelijk niet is ontworpen. Dan krijg je berekeningen met een (veel te) grote onzekerheid. Een voorbeeld is de vergunningverlening op basis van stikstofmodellen.

In de politiek zijn er ook andere overwegingen die geen onderdeel zijn van een model, maar die wel meegewogen moeten worden. Die kunnen zelfs heel wezenlijk zijn. Als vragen en gevoelens die niet wetenschappelijk zijn te beantwoorden buiten de orde worden verklaard, kan dat burgers het gevoel geven dat hun problemen in het publieke debat geen aandacht krijgen.

Modelresultaten kennen altijd een bepaalde onzekerheid die twee kanten uitgaat: de werkelijkheid kan gunstiger maar ook ongunstiger uitpakken. Zo worden er circa tien modellen gebruikt om de bandbreedte in de verwachte temperatuurstijging aan te geven bij klimaatvoorspellingen. Uit reconstructie van het verleden blijkt dat de werkelijkheid net iets ongunstiger is dan de meest pessimistische voorspelling.

Kortom: gebruik modellen in het beleid niet kritiekloos. Ga na of het model wel betrouwbaar genoeg is om de vraag te beantwoorden. Is het doelgeschikt? En laat de wetenschap dan de onzekerheden aangeven om onjuiste beleidstoepassingen te voorkomen.

Deze onzekerheid moet de wetenschap ook communiceren. Door te grote beleidsdruk kan men in een positie worden gemanoeuvreerd dat het model overvraagd wordt. Daar valt nog wel iets te verbeteren. Maar laat de beoordeling van modelresultaten niet over aan organisaties die wel een belang maar geen deskundigheid hebben. Die beoordelingen zijn per definitie niet betrouwbaar!

Al eerder schreef de hoogleraar drie op deze website geplaatste artikelen over het stikstofprobleem. Zie resp. hier, hier en hier.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. Bronvermelding: Vries, W. de, 2022, Wetenschappelijk model nuttig maar niet alwetend, Reformatorisch Dagblad 52 (30): 26-27 (artikel).

Maak kabinetsplannen voor emissiereductie uitvoerbaar

Op 10 juni 2022 presenteerde minister Van der Wal haar startnotitie ”Nationaal Programma Landelijk Gebied”, met daarin ”richtinggevende emissie- reductiedoelstellingen”. Bij de boeren sloeg de notitie in als een bom.

De kabinetsplannen leiden tot veel commotie en de vraag of het allemaal wel nodig is. Daarbij wordt de onderbouwing ervan sterk betwijfeld. En dat onder het motto: ”Het gaat om metingen en feiten en niet om theoretische modellen.” Een motto van niet alleen boeren maar ook van een deel van de politieke partijen, zoals blijkt uit de nipt aangenomen VVD-motie op dit punt. Hieronder mijn reactie op de onderbouwing van de kabinetsplannen in vijf vragen en antwoorden.

1. Is een gemiddelde emissie- reductie van 50 procent nodig voor de natuur?

Vanuit de natuur gezien is dat zeker zo. Ammoniak en stikstofoxiden vermesten en verzuren de natuur al meer dan veertig jaar. De diversiteit aan plantensoorten neemt af door een onbalans in voedingsstoffen, enerzijds een tekort aan calcium, kalium en magnesium en anderzijds een overschot aan stikstof. Dat heeft negatieve effecten op de insecten-, vlinder- en vogelstand. Landelijk gezien gaat de biodiversiteit al decennia meetbaar achteruit door de uitstoot van stikstof boven de zogeheten ”kritische depositiewaarde”. Emissie- reductie zorgt wel voor herstel maar door jarenlange overbelasting slechts in beperkte mate. Bij de achteruitgang van de natuur speelt er uiteraard meer dan alleen stikstofdepositie, maar de verstoring van het ecosysteem door stikstof staat buiten kijf en is op vele gegevens en metingen gebaseerd.

2. Zijn die berekende overschrijdingen van kritische depositiewaarden wel realistisch als ze niet zijn gemeten?

Gemiddeld zeker wel. Modellen staan niet tegenover metingen, maar worden ermee gecombineerd. Modellen worden gebruikt om vragen te beantwoorden die je met metingen alleen niet kunt beantwoorden. Bijvoorbeeld het vaststellen van de bijdrage van landbouw, verkeer, industrie en buitenland aan de belasting van ammoniak en stikstofoxiden op natuur. Want je kunt die stikstofconcentraties wel meten, maar deze metingen vertellen je niet precies welke sector er verantwoordelijk voor is.

Modellen zijn pas bruikbaar als de modelresultaten goed overeenkomen met de metingen. Wat betreft stikstof is dit op landelijke en provinciale schaal het geval. Die conclusie volgt uit de gemiddeld goede overeenstemming tussen modelberekeningen en metingen op honderden plekken. De metingen liggen veelal zelfs iets hoger. Mede op basis daarvan zijn emissieschattingen ook bijgesteld. Wel is het waar dat in de berekende depositie en ook in de (overschrijding van de) kritische depositie er lokaal grote afwijkingen mogelijk zijn. Meer metingen veranderen echter weinig tot niets aan het landelijke beeld.

3. Is de variatie in emissie- reductiedoelstellingen goed onderbouwd?

Nee, wat mij betreft niet. Het kaartje met ”richtinggevende emissiereductiedoelstellingen” dat de commotie veroorzaakt, bevat precieze getallen van 12, 47, 58, 70 en 95 procent. De waarden tot 58 procent zijn gebaseerd op het halen van bepaalde ammoniakreductiedoelen; die van 70 en 95 procent op heel hoge reductie in de buurt van Natura 2000-gebieden. De effectiviteit van die aanpak is nergens onderbouwd.

Het principe om per gebied een reductiepercentage vast te stellen, is een begrijpelijk uitgangspunt. Het kabinetsbeleid is om in 2030 bijna driekwart van de natuurgebieden onder de kritische depositiewaarde te hebben. Bij een gelijke emissiereductie over heel Nederland kom je dan op 50 procent. Maar dat kan natuurlijk efficiënter door meer reductie te bewerkstelligen in gebieden waar de uitstoot hoog is en waar boerderijen vlak bij gevoelige natuurgebieden liggen. Dan is het niet vreemd dat je gebieden aanwijst met een reductie die hoger dan wel lager is dan het gemiddelde van 50 procent.

Maar een benadering met minder grote verschillen in reductiepercentages (bijvoorbeeld in vier klassen van 20 tot 70 procent) in grotere deelgebieden is om meerdere redenen verstandiger dan de huidige aanpak van zeer precieze reducties in veel deelgebieden met grote verschillen op heel korte afstand. De ondergrens van 20 procent is met relatief eenvoudige en betaalbare maatregelen te halen zonder het inkrimpen van de veestapel. De hogere percentages komen dan in gebieden met een toenemende opgave.

Minder klassen en grotere gebieden zijn ook logisch gezien de grote opgaves die er liggen op het gebied van klimaat, wat veel minder een regionale opgave is. Ten slotte zal het ook juridisch tot minder hoofdbrekens leiden. Ook bij deze aanpak is het overigens onvermijdelijk dat de boerensector in gebieden met de hoogste reductiedoelstelling moet inkrimpen. Want innovatie en techniek alleen zijn niet voldoende.

4. Is dan nog het middel niet erger dan de kwaal?

Bedenk bij de beantwoording van die vraag: het probleem is breder. Ten eerste is stikstof- emissie niet alleen een probleem voor de natuur maar ook voor onze gezondheid. Stikstofoxiden en ammoniak leveren beide een hoge bijdrage aan fijnstof, in Nederland circa 40 procent. Fijnstof is zeer schadelijk voor onze gezondheid. Volgens schattingen draagt fijnstof voor 21 procent bij aan alle bronchitisklachten, voor 11 procent aan longkankersterfte en voor 1 tot 2 procent aan luchtwegklachten en hart- en vaatziekten. Stikstof- oxiden in de atmosfeer zijn daarbij overigens extra schadelijk voor onze gezondheid mede ook door de vorming van ozon.

Verder leidt de huidige vorm van landbouw ook tot problemen met de waterkwaliteit. Ook draagt die significant bij aan het klimaatprobleem. Minister Van der Wal spreekt dan ook steeds over natuur én water én klimaat. Behalve aan uitstoot aan ammoniak draagt de veestapel in sterke mate ook bij aan de uitstoot van de broeikasgassen lachgas en methaan. Verder spoelt stikstof, met name in de vorm van nitraat, uit naar grondwater en oppervlaktewater. Samen met de uitspoeling van fosfaat leidt dit tot een afname van de waterkwaliteit, waardoor de diversiteit en aantallen aan waterplanten, macrofauna en vissen afneemt.

Kortom, het is van belang om integraal te denken en bij maatregelen niet louter naar het effect op de stikstofdepositie te kijken. Wie al die doelstellingen samen beziet, kan niet anders dan concluderen dat naast innovatie ook een reductie van de veestapel noodzakelijk is.

5. En waarom vooral de boerensector?

Omdat de bijdrage van die sector veruit het grootst is, ook omdat ammoniak dichter bij de bron neerslaat dan stikstofoxiden, die voor het grootste deel de grens overgaan. Maar er moet zeker meer aandacht komen voor het evenredig verdelen van de pijn. Want daar steekt het bij de boeren. Het gevoel dat men gewoon kan blijven vliegen en rijden, terwijl zij alle pijn lijden. Hoewel het waar is dat de bijdrage van de industrie en het verkeer aan de stikstofdepositie circa vier maal zo laag is als die vanuit de landbouw, is het bij elkaar wel de helft. Niet bepaald verwaarloosbaar. En de effecten van de uitstoot van stikstofoxiden op de gezondheid, die ernstiger zijn dan die van de uitstoot van ammoniak, zouden ook zwaarder moeten meetellen. Inderdaad is de bijdrage van vliegverkeer maar een beperkt deel van de totale verkeersbijdrage en onvergelijkbaar met de bijdrage van de landbouw. Maar de klimaateffecten van vliegen zijn wel heel significant.

Ook hier geldt dat we het niet alleen van techniek moeten verwachten, zoals schonere auto’s en vliegtuigen, maar dat er ook een gedragsverandering moet komen. Meer de fiets en het openbaar vervoer, minder de auto en het vliegtuig. Naast veestapelreductie ook transportreductie. Ook de industrie moet bijdragen. Alleen dan dragen we het in solidariteit.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. Bronvermelding: Vries, W. de, 2022, Maak kabinetsplannen voor emissiereductie uitvoerbaar, Reformatorisch Dagblad 52 (66): 20-21 (artikel).

Van prof. De Vries verschenen al eerder twee artikelen over het stikstofprobleem op deze website, zie hier en hier.

Er is wel degelijk een stikstofprobleem – Hoogleraar Wim de Vries reageert op tegenwerpingen

Naast de wereldwijde corona- en klimaatcrisis wordt ons land geplaagd door een stikstofcrisis. Bij de formatie van het kabinet-Rutte IV heeft het zelfs geleid tot een nieuwe ministerspost voor Natuur en Stikstof. Voor de formatie was er al een Wet stikstofreductie en natuurverbetering aangenomen met daarin een budget van vijf miljard euro. Die wet verplicht ons om de stikstofuitstoot met 50 procent te verminderen, zodat de neerslag, vaak depositie genoemd, in 2035 voor circa 75 procent van alle Natura 2000-gebieden beneden een kritische waarde ligt. Inmiddels heeft het nieuwe kabinet het jaartal naar voren gehaald naar 2030 conform het advies van de commissie-Remkes. Daarvoor is een ambitieuze vergroeningsagenda opgesteld, waarvoor tot 2035 in totaal 25 miljard euro beschikbaar wordt gesteld.

Op die aanpak is kritiek. Net als bij corona en klimaat zijn er ontkenners, stikstofontkenners. Die kunnen ter onderbouwing van hun standpunt niet alleen terecht bij columns van Jan Cees Vogelaar van het Mesdagfonds in landbouwbladen, maar ook bij voormalig minister Ronald Plasterk, een gerenommeerd wetenschapper in de moleculaire genetica. Zo stelt Vogelaar dat de basis voor het stikstofbeleid ontbreekt omdat het gebaseerd zou zijn op rekenmodellen en niet op metingen van de stikstofdepositie – wat uit de lucht op de grond komt – en stikstof in de bodem. Dus weten we helemaal niet of er wel een probleem is.

Plasterk gaat nog verder. Die betoogt in een tweetal columns in De Telegraaf dat het bij stikstof om een door Nederland zelf gecreëerd probleem gaat. Uit kaartjes met scherpe landsgrenzen voor het stikstofoverschot zou je al kunnen zien dat er iets niet klopt, want stikstof houdt zich niet aan landsgrenzen. Dus – concludeert hij – is het probleem gecreëerd omdat wij zulke strenge normen opleggen aan onze snippertjes aan Natura 2000-gebieden. In buurlanden hebben ze nooit van een stikstofcrisis gehoord en wij hebben hem ook niet, aldus Plasterk. Helaas: al die kritiek mist elke grond. Voor Plasterk geldt: schoenmaker, hou je bij je leest.

Houdt stikstof halt bij de landsgrenzen?

Nee zeker niet. Satellietmetingen laten bijvoorbeeld hogere stikstofconcentraties zien in grote delen van Ierland, de Benelux, West-Duitsland, Bretagne en de Povlakte. Ammoniak en stikstofoxiden worden ook over vele honderden kilometers getransporteerd en uit vergelijking van modelberekeningen met metingen blijkt dat de stikstofdepositie in Nederland minder dan de helft is dan de uitstoot, omdat we zeer veel exporteren naar het buitenland.

Kennelijk heeft Plasterk een kaartje gezien met daarop de gemiddelde stikstofoverschotten per land. Zo’n kaart laat alleen maar zien dat wij gemiddeld per hectare de hoogste uitstoot hebben in Europa. De interpretatie die Plasterk eraan geeft is misplaatst.

Missen er metingen voor stikstof?

Nee. Die metingen zijn er wel degelijk. Om vast te stellen hoeveel depositie er is in gasvorm (droge depositie) worden elk uur op 73 plekken de concentraties van stikstofoxiden in de lucht gemeten. Daarnaast worden maandgemiddelde concentraties ammoniak op meer dan driehonderd plekken in Nederland gemeten, waaronder in ruim tachtig Natura 2000-gebieden, en elk uur wordt de ammoniakconcentratie gemeten op zes locaties. Verder wordt op acht locaties de regenval gemeten en hoeveel nitraat en ammonium er in het regenwater zit. Daarmee wordt de natte depositie van stikstof bepaald. Ook effecten zijn gemeten, waaronder stikstofgehalten in bossen, planten en in de bodem en de gevolgen die het heeft voor de natuur en de vitaliteit van bossen.

Er zijn ook modellen nodig. Die worden onder andere gebruikt om schattingen van de stikstofdepositie te maken op landelijk niveau en om inzicht te krijgen in de belangrijkste oorzaken ervan. Want al meet je op 10.000 plekken, dan nog moeten die metingen worden opgeschaald om tot landelijke uitspraken te komen. En metingen van stikstofconcentraties vertellen je niet welke sector er verantwoordelijk voor is.

Modelresultaten worden daarvoor echter wel vergeleken met metingen om te zien of de voorspellingen betrouwbaar zijn. Daarbij blijken berekende en gemeten stikstofconcentraties in de lucht een goede overeenkomst te vertonen. Wel liggen de gemeten concentraties aan ammoniak gemiddeld iets hoger dan de modelberekeningen en daarvoor wordt dan ook gecorrigeerd in de modellen.

Heeft de natuur een stikstofprobleem?

Jazeker. Door neerslag van stikstof op natuur verzuurt de bodem. Door de verzuring spoelen belangrijke voedingsstoffen als calcium, kalium en magnesium uit. Samen met de hoge aanvoer van stikstof leidt dit tot een onbalans in voedingsstoffen die zorgt voor een afname aan plantensoorten. Die heeft op zijn beurt weer geleid tot een afname aan insecten, vlinders en vogels. Door die onbalans in voedingsstoffen is ook de vitaliteit van bossen afgenomen en is de gevoeligheid voor droogte, ziekten en plagen groter geworden. Deze kennis is niet afgeleid van modelberekeningen maar van metingen, niet alleen in Nederland, maar in grote delen van Europa, de VS, China en Latijns-Amerika.

Helpt de afname in stikstofuitstoot dan niet?

Jawel, maar de natuur herstelt er nog niet echt van. En dat is mede het gevolg van een lange historische erfenis van meer dan 40 jaar. In de jaren tachtig was de stikstofbelasting nog veel hoger en werden kritische waarden nog veel meer overschreden. Sinds die tijd is de uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak meer dan gehalveerd. Desondanks komt daardoor op ongeveer driekwart van de Nederlandse natuur nog steeds te veel stikstof terecht. Zo heeft in de Nederlandse natuur een opeenhoping van stikstof plaatsgevonden gedurende meer dan 40 jaar. Daardoor gaat die natuur ondanks de verlaging er nog steeds niet op vooruit. Denk aan iemand die veel te veel heeft gegeten en als gevolg van gezondheidsklachten niet lijnt maar minder te veel gaat eten. Dan kunnen door het overgewicht desondanks de klachten voorlopig blijven of zelfs toenemen.

In het buitenland is er toch geen probleem?

Het is een Europees en wereldwijd probleem. Natuurgebieden in het buitenland zijn vaak nog gevoeliger voor stikstof dan in Nederland en ook daar worden kritische waarden overschreden. Maar die overschrijding is veelal lager dan in Nederland, door de lagere stikstofuitstoot per hectare, daarom is de vergunningverlening er wat soepeler. Maar dit staat onder druk.

Zo wordt er een Vlaamse stikstofregeling ontwikkeld die vergelijkbaar is met de Nederlandse situatie en is recentelijk een strengere stikstofwet aangenomen. Daarmee kunnen agrarische ondernemers alleen nog bouwvergunningen krijgen als ze aantonen dat de natuur er niet door wordt aangetast. Verder krijgen alle landen te maken met de doelstelling van de Europese Green deal om de stikstofverliezen naar lucht en water voor 2030 met 50 procent terug te dringen. Zo groot zijn de verschillen dus niet.

Maar dan nog is het toch geen 25 miljard waard?

Bij de stikstofproblematiek gaat het om veel meer dan alleen effecten op de natuur. Zo dragen ammoniak en stikstofoxiden voor bijna 40 procent bij aan de vorming van fijnstof met grote gezondheidseffecten. Verder hebben we bij stikstofgebruik in de landbouw niet alleen te maken met uitstoot van ammoniak, maar ook van lachgas, wat een broeikasgas is. Samen met de uitstoot van methaan, met name uit koeien, en van CO2, met name uit dalende veengronden, moet dit worden teruggedrongen in verband met het klimaatakkoord. En dan zijn er nog verliezen van stikstof, samen met fosfor, naar grond- en oppervlaktewater, met gevolgen voor de waterkwaliteit. En ook die verliezen moeten minder om te voldoen aan de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water.

Het gaat bij die 25 miljard dus om een integrale transitie van de landbouw om negatieve effecten van te veel stikstof, fosfaat en broeikasgassen op klimaat, luchtkwaliteit, waterkwaliteit en gezondheid te verminderen. Kosten die zijn op te brengen door meer te betalen voor ons voedsel en boeren ook te belonen voor schone lucht, schoon water en behoud van de natuur.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Nederlands Dagblad. De bronvermelding luidt: Vries, W. de, 2022, Er is wel degelijk een stikstofprobleem, Nederlands Dagblad 78 (20.977): 12-13 (artikel).

Eerder schreef prof. dr. Wim de Vries het artikel ‘Stikstofmodellen zijn geen boerenbedrog’. Dit artikel is hier te vinden.

‘Schepping door evolutie holt Bijbelse boodschap uit’ – Dr. ir. Wim de Vries aan het woord over ‘Woord & Wetenschap’

Het was deze maand twee jaar geleden dat het boek ‘Woord & Wetenschap‘ werd uitgegeven door Labarum Academic, de academische tak van uitgeverij De Banier.1 Het boek werd geschreven door de drie ‘de Vriezen’: prof. dr. Marc J. de Vries, dr. Piet de Vries en prof. dr. ir. Wim de Vries. Op 20 februari 2020 werd op het YouTube-kanaal van het Reformatorisch Dagblad een korte video geplaatst over het boek met aan het woord Wim de Vries. We delen deze video hieronder ook op onze website.

Onder de video staat het volgende: “Het idee dat God heeft geschapen door evolutie verslaat zijn duizenden in de gereformeerde gezindte. ”Onderhuids gebeurt dat ook in de rechterflank. Binnen één generatie kunnen we helemaal zijn afgegleden.” Het was voor prof. dr. Wim de Vries aanleiding om het boek ‘Woord en wetenschap‘ te schrijven.”

Voetnoten

Stikstofmodellen zijn geen boerenbedrog

Nergens is het systeem om de uitstoot van stikstof te schatten zo goed op orde als in Nederland. Belangrijk, want door neerslag van stikstof vindt in de bodem onder meer verzuring plaats. Dit leidt tot een sterke afname van planten, insecten en vogels.

Stikstof houdt de gemoederen nog steeds bezig. Zo is de Eerste Kamer in maart dit jaar akkoord gegaan met de stikstofwet, die voorziet in een afname in de uitstoot van stikstof met 50 procent in 2035. Maar dat soort reducties zijn volgens Geesje Rotgers van de stichting Agrifacts (RD 12-7) gebaseerd op simplistische rekenmodellen. En die leiden tot een papieren werkelijkheid, stelt ze. Klopt die aantijging?

Recent zijn er vier stikstofrapporten uitgebracht. Op verschillende wijze geven die een nadere onderbouwing aan de vereiste reductie in stikstofuitstoot en waar die reducties het effectiefst zijn. Daarbij spelen inderdaad modellen een rol. Die modellen simplistisch noemen verraadt een enorm gebrek aan kennis, want dat zijn ze bepaald niet. Door over een papieren werkelijkheid te spreken, wekt Rotgers de suggestie gewekt dat resultaten van die modellen helemaal losstaan van metingen, maar dat is volslagen onjuist. De concentraties stikstofoxiden, met name afkomstig uit verkeer, worden elk uur op 73 plekken met geavanceerde apparatuur gemeten. Verder worden de maandgemiddelde concentraties ammoniak op meer dan 300 plekken in Nederland gemeten, waarvan ruim 80 in natuurgebieden. Modelvoorspellingen worden vergeleken met die metingen, en de overeenkomst daartussen is heel groot. Voor de statisch onderlegde lezer: een correlatiecoëfficiënt van meer dan 0,95. Daar likt elke modelleur zijn vingers bij af. En dus kun je die modellen gebruiken om schattingen te maken op plaatsen waar je niet meet. Dat moet je doen om voor heel Nederland een beeld te krijgen, ook al zou je op honderdduizend plekken meten.

Onderschat

Vanwege de kritiek op modellen heeft minister Schouten de ”Commissie meten en berekenen” ingesteld (de commissie-Hordijk). Die beoordeelde het Nederlandse meet- en rekensysteem als goed. En dat was een terughoudend oordeel. Feitelijk is het heel goed. Vrijwel nergens in de wereld is het systeem om de uitstoot te schatten, dat de invoer voor het luchtmodel vormt, zo goed op orde als in Nederland. Wel blijken de metingen voor ammoniak helaas gemiddeld wat hoger te liggen dan de modellen, wat erop wijst dat de uitstoot van ammoniak wordt onderschat. Daarom wordt er gecorrigeerd voor die klaarblijkelijk te optimistische schatting. Wel kan lokaal de onzekerheid in stikstofbelasting of in de schatting van die belasting vrij groot zijn. Maar het gemiddelde beeld is betrouwbaar, net zoals dat geldt voor een gemiddelde weervoorspelling. Met haar zogenaamde ”natuurcheck” in het Wierdense veld in Overijssel ridiculiseert Rotgers ook de effecten van stikstof op natuur. De suggestie is dat het bij stikstof alleen zou gaan om het in stand houden van kleine stukjes wensnatuur. Want zo noemt zij de circa 100 vierkante meter actief hoogveen, die zij kennelijk niet heeft kunnen ontdekken. Wellicht nuttig om te vermelden dat drie ecologen van verschillende organisaties onlangs geconstateerd hebben dat het actieve hoogveen is uitgebreid van circa 100 naar 140 vierkante meter, maar feitelijk gaat het daar niet echt om. Veel belangrijker in dit gebied de 380 hectare herstellend hoogveen.

De kern is dat het bij de schade van stikstof op de natuur om heel veel meer gaat dan om kleine stukjes veen die je wilt behouden. Door neerslag van stikstof op natuur vindt er in de bodem verzuring plaats, met als gevolg een tekort aan calcium, kalium en magnesium. Dit leidt bijvoorbeeld bij kool- en pimpelmezen tot eieren met een te dunne schaal en jongen die al in het nest hun pootjes breken.

Verder hebben het overschot aan stikstof en de verzuring negatieve effecten op de diversiteit aan plantensoorten. Veel kenmerkende soorten worden overwoekerd en daardoor kunnen insecten en vlinders ook moeilijker overleven. Met weer als gevolg dat de vogelstand terugloopt. In bossen op de hoge zandgronden zijn roofvogels zoals havik, buizerd, sperwer en boomvalk sterk achteruitgegaan. Die achteruitgang komt ook doordat het probleem al meer dan veertig jaar speelt. Het heette begin 1980 ”zure regen”. Dat ging toen ook al om de neerslag van stikstofoxiden en ammoniak uit verkeer en landbouw. Daarnaast was er ook neerslag van zwaveloxiden, maar de uitstoot daarvan is sinds 1980 met circa 90 procent gedaald.

Boerenbedrog

Sindsdien 1990 is ook de uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak meer dan gehalveerd. Desondanks komt op ongeveer driekwart van de Nederlandse natuur nog steeds te veel stikstof terecht. Want destijds was de belasting torenhoog. En daardoor gaat de natuur er nog steeds niet op vooruit. Door het probleem te bagatelliseren bewijs je boeren geen dienst en pleeg je boerenbedrog.

Daarbij moet ook bedacht worden dat stikstofgebruik in de landbouw niet alleen tot uitstoot van ammoniak leidt, maar ook van het broeikasgas lachgas en tot verliezen van nitraat naar grond- en oppervlaktewater. En ook die verliezen moeten minder vanwege effecten op het klimaat en de waterkwaliteit. We staan naar mijn vaste mening dan ook op de drempel van een transitie in ons voedselsysteem. Ik begrijp de frustratie van de boeren goed als het gaat om hun gevoel dat zij tegen marginale prijzen voedsel moeten produceren en dat ook nog eens milieuvriendelijk. De kosten van die transitie moeten we niet afwentelen op de boeren, maar we dienen hun meer te betalen voor ons voedsel en hen ook te belonen voor schone lucht, schoon water en behoud van de natuur.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. Bronvermelding: Vries, W. de, 2021, Stikstofmodellen zijn geen boerenbedrog, Reformatorisch Dagblad 51 (96): 34-35 (artikel).