Home » Milieu

Categorie archieven: Milieu

Tegenstellingen #1 Nieuws en klimaat – Een serie met mr. Kees van der Staaij en dr. ir. Erik van Engelen

Deze video is opgenomen samen met dr. ir. Erik van Engelen.

Daniël Online heeft een serie video’s op genomen over de onrust die er heerst in Nederland rond klimaatverandering, godsdienstvrijheid en de betrouwbaarheid van de Bijbel. Willemijn Kok en Hesther Stijnen gaan hierover in gesprek met politicus mr. Kees van der Staaij en wetenschapper dr. ir. Erik van Engelen. Met dank aan Daniël Online kunnen we deze video ook hieronder delen.

‘Hoe ziet een wereld zonder insecten eruit?’ – Dr. Hans Kroon (Radboud Universiteit) te gast bij ‘Universiteit van Nederland’

De afgelopen decennia is het aantal insecten in Nederland sterk terug gelopen. Kan de wereld wel zonder insecten? Wat zijn de gevolgen van deze afname van insecten. Prof. dr. Hans Kroon van de Radboud Universiteit was te gast bij de Universiteit van Nederland om hierover te spreken. Hieronder is zijn lezing te bekijken.

Ontkenning is geen uitweg uit stikstofcrisis

De auteur schreef dit artikel samen met dr. Gerard Ros.

Er is een handelingsperspectief nodig waarbij de landbouw een rechtszekere toekomst heeft en bijdraagt aan voedselproductie en milieu.

Wetenschapsjournalist Arnout Jaspers veegt in zijn boekje ”De stikstoffuik. Politici in de ban van de ecolobby” de vloer aan met het stikstofbeleid. Hij heeft een vaardige pen en schrijft veelal met kennis van zaken. De uitgave valt bij critici dan ook in goede aarde. ”De stikstoffuik” wordt gepresenteerd als een boekje dat met feiten onderbouwd aantoont dat de hele stikstofcrisis op drijfzand berust. Maar klopt dat verhaal ook? Het korte antwoord is: nee.

Volgens Jaspers heeft Nederland zichzelf door het strenge stikstofbeleid in Europa in een uitzonderingspositie geplaatst, terwijl het goed gaat met de natuur en die ook echt niet verloren gaat door wat stikstof. Het beleid is tot stand gekomen door een milieulobby en wetenschappers en rechters zijn daarin meegegaan door elke gram extra stikstof in overbelaste gebieden te verbieden. Daardoor zitten we nu met een model dat elke extra activiteit in landbouw en bouw belemmert om de hoeveelheid stikstof van een vogelpoepje.

Duitsland en Denemarken zien dat allemaal veel scherper en stellen helemaal niet zo’n strenge grenswaarde voor het toelaten van een nieuwe activiteit. Daardoor zit ons land op slot. Dat is volgens Jaspers snel op te lossen door de grenswaarde voor het toelaten van een nieuwe activiteit sterk te verhogen, kleine natuurgebieden (Natura 2000) te schrappen en de zogenaamde kritische depositiewaarde (KDW) uit de wet te halen en in plaats daarvan de natuurkwaliteit van grote gebieden te beoordelen.

Feiten eenzijdig

Veel feiten in het boekje, vooral die in de grijze kaders, kloppen. Zo geeft Jaspers correct weer wat stikstof doet met planten en het milieu. Dat geldt ook voor zijn beschrijving van Europese normen voor lucht, water en mest, de stikstofmodellering en de Habitatrichtlijn. Correct is zijn analyse dat de Nederlandse uitwerking van lokale vergunningsverlening inhoudelijk zwak is en dat we het onnodig ingewikkeld hebben gemaakt. De vermelde feiten kloppen echter niet altijd. Zo is de afname van stikstofoxiden tussen 1990 en 2020 niet een factor drie maar een factor twee. En verder heeft stikstof wel degelijk iets te maken met onze gezondheid want ruim 40 procent van alle fijnstof in Nederland bestaat uit stikstofverbindingen. En ook heeft stikstof wel degelijk met klimaat te maken want het broeikasgas lachgas is een stikstofverbinding. Jaspers ontkent beide met één pennenstreek.

Maar belangrijker is dat sommige feiten niet vermeld worden. Zo heeft Nederland, ondanks de reducties in stikstofuitstoot, nog steeds de meeste uitstoot per hectare. Dat komt omdat we in de jaren 90 torenhoog zaten. We zijn helemaal niet het beste jongetje van de klas. Met een stikstofuitstoot van 45 kg per hectare zitten we twee maal zo hoog als Duitsland en ver boven het Europees gemiddelde. Alleen België zit vlak onder ons, met ruim 35 kg per hectare, maar daar is het stikstofbeleid dan ook even streng.

Natuur niet gezond

Het belangrijkste niet kloppende ‘feit’ is Jaspers stelling dat „de natuur in Nederland over het algemeen stabiel en gezond is”. Hij trekt deze conclusie op basis van de zogenaamde ”living planet index”, die sinds 1990 vrijwel constant is gebleven. Een stabiele natuur is echter nog niet per se gezond. Vooral tussen 1960 en 1990 zijn de populatie en het areaal aan zeldzame zogenaamde Rode Lijst-soorten voortdurend afgenomen. Daaraan hebben verzuring en vermesting door stikstof, en eerder ook zwavel, veel bijgedragen. Terecht legt Jaspers de vinger erbij dat ook andere oorzaken een rol spelen, zoals ontwatering, schaalvergroting en uniformering van het landschap.

Gaat het om de effecten van verzuring, dan blijft stikstof echter de grootste boosdoener. Door decennia aan overbelasting is de beschikbaarheid van voedingstoffen als calcium, kalium en magnesium in de bodem afgenomen en die van stikstof toegenomen, waardoor de natuur en de bodem uit balans zijn. Als gevolg daarvan is de diversiteit van het bodemleven en van plantensoorten afgenomen. Dat heeft weer negatieve gevolgen voor bijvoorbeeld insecten, vlinders en vogels. Daarnaast kan bodemverzuring tot bossterfte leiden.

Natuurherstel langzaam

De stelling dat de biodiversiteit sinds 1990 niet sterk achteruitgegaan is, klopt voor veel soorten, maar feitelijk is dat een zorgelijke constatering. Sinds 1990 is er namelijk veel beleid gevoerd om de achteruitgang van de biodiversiteit te keren. Zo hebben in veel gebieden herstelmaatregelen plaatsgevonden. Ook is de uitstoot van zwavel- en stikstofemissies sterk afgenomen. Daardoor is de achteruitgang van veel soorten inderdaad gestopt en is er soms sprake van langzame verbetering, met name bij de gewervelde dieren. Maar paddenstoelen, planten, mossen, korstmossen, insecten en bodemdieren, die sterk door stikstof worden beïnvloed, gaan nog steeds achteruit. Dat betekent overigens ook dat natuurherstel iets van een lange adem is, ook als we in de komende jaren nog 50 procent extra stikstof reduceren.

Lage grenswaarde

Verder maakt Jaspers niet duidelijk dat de grenswaarde in Nederland zo laag is omdat wij in het hele land te hoog zitten met stikstof. Dat maakt Nederland anders dan landen als Duitsland en Denemarken. Een nieuwe bouwactiviteit is wel degelijk mogelijk als de uitstoot van stikstof eerst omlaag gaat. Omdat dit laatste juist niet het geval is, is de grenswaarde nu praktisch nul. De Vlamingen hebben de grenswaarde daarom gewoon op nul gezet. Dat betekent dat de grenswaarden weer omhoog kunnen zodra we de uitstoot beginnen te verminderen. Wel is het zuur dat er in delen van Duitsland, Frankrijk en Italië even grote belastingen zijn als in Nederland, terwijl de rechters daar geen lagere grenswaarden hanteren, maar die overal in het land gelijk houden. De kans dat dit wel gaat gebeuren, is echter zeer groot.

Natuurgebieden schrappen, om zo de stikstofregels te omzeilen, blijkt geen reële optie gezien de ervaringen in zowel Vlaanderen als Nederland. Overigens helpt dat ook niet echt want de normen voor de resterende natuurgebieden blijven bestaan en worden overschreden.

Jaspers gaat eraan voorbij dat er in Nederland veel meer speelt dan alleen stikstof en natuur. Er zijn ook grote opgaven voor 2030 om de waterkwaliteit te verbeteren. Voor 2050 moet de broeikasgasemissie door de landbouw zijn gehalveerd. Ook het landbouwsysteem worstelt met de gevolgen van klimaatverandering (onder andere droogte), bodemverdichting, bodemziektes en zoönosen (infectieziekten die van dier op mens kunnen overgaan).

Daarnaast staat het verdienmodel van veel landbouwers onder druk. Juist omdat klimaatverandering zowel de landbouw als de natuur gaat beïnvloeden, is het belangrijk om het voorzorgprincipe vast te houden. Of en hoe kringlooplandbouw daaraan kan bijdragen, is onderwerp van discussie, maar laat onverlet dat we meer moeten doen dan de huidige situatie stabiel houden.

We pleiten voor een concreet handelingsperspectief waarbij de landbouw een rechtszekere toekomst heeft en een bijdrage levert aan zowel de voedselproductie als het milieu. Daar is ruim 24 miljard euro voor beschikbaar en het is zaak om daarmee het probleem integraal aan te pakken.

Auteur dr. ir. Wim de Vries schreef al meer artikelen over deze stikstofcrisis, bijvoorbeeld ‘Stikstofmodellen zijn geen boerenbedrog‘, ‘Er is wel degelijk een stikstofprobleem – Hoogleraar Wim de Vries reageert op tegenwerpingen‘, ‘Wetenschappelijk model nuttig maar niet alwetend‘, ‘Maak kabinetsplannen voor emissiereductie uitvoerbaar‘ en ‘Voor natuurorganisaties én boeren is begrip op te brengen‘.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. Bronvermelding: Vries, W. de, 2023, Ontkenning is geen uitweg uit stikstofcrisis, Reformatorisch Dagblad 53 (96): 34-35 (artikel).

Voor natuurorganisaties én boeren is begrip op te brengen

De stikstoferfenis legt een zware hypotheek op Nederland en het is inmiddels duidelijk dat het de overheid menens is om de overbelasting aan te pakken. Voor zowel boeren als natuurorganisaties is begrip op te brengen.

Stikstof houdt de gemoederen bezig en dat zal wel even zo blijven. De gevolgen van een te hoge stikstoftoevoer gedurende meer dan veertig jaar heeft sluipenderwijs tot een grote ontregeling van ecosystemen geleid. Dit heeft geleid tot een afname in de diversiteit van bodemleven, en van plantensoorten, met weer negatieve gevolgen voor allerlei dieren, zoals insecten vlinders en vogels.

Voor milieubewegingen als Greenpeace gaat de stikstofaanpak lang niet hard genoeg, terwijl (de meeste) boerenorganisaties de noodzaak van ingrijpen wel zien maar de ambitie en met name het tijdpad sterk bekritiseren. Voor beide standpunten is wel begrip op te brengen.

Het jaar 2023 wordt in principe een overgangsjaar. Greenpeace wijst er terecht op dat we inmiddels vier jaar na de uitspraak van de Raad van State zitten, toen het ingezette beleid ter bescherming van natuurgebieden, het Programma Aanpak Stikstof (PAS), werd afgewezen. De Raad van State oordeelde in mei 2019 dat de PAS-aanpak in strijd was met de Europese Habitatrichtlijn. Sindsdien is echter de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden nauwelijks gedaald. Boerenorganisaties achten op hun beurt het tijdpad van de gewenste reducties in 2030 onhaalbaar en hebben het gevoel dat hun sector onevenredig hard wordt aangepakt.

Dan is er nog het terechte gevoel van onrechtvaardigheid bij de zogenaamde PAS-melders. Dat zijn ondernemers die bij een uitbreiding konden volstaan met een melding van de berekende stikstofbelasting op kwetsbare natuur. Maar als gevolg van de uitspraak van de Raad van State moeten deze ondernemers alsnog een vergunning aanvragen waardoor hun uitbreiding nu feitelijk illegaal is.

De slechte staat van de natuur, de knellende situatie van de PAS-melders en de vastlopende vergunningverlening voor woningbouw en weguitbreiding maken een uitweg uit de impasse van groot maatschappelijke belang.

Het idee is dat er ruimte wordt gecreëerd voor de PAS-melders en voor vergunningen voor woningbouw en weguitbreiding met tegelijkertijd natuurherstel en perspectief voor de boeren.

In dit kader zijn vier momenten van belang. Medio februari zouden er doelen voor stikstof en natuur voor het landelijk gebied moeten zijn gespecificeerd. Vervolgens moet er eind maart een landbouwakkoord liggen, dat de basis vormt voor het halen van die doelen met perspectief voor de landbouw. Vervolgens moeten in juli gebiedsplannen worden ingeleverd door de provincies met daarin een aanpak om natuurdoelen te realiseren en het verdelen van budgetten hiervoor.

Tot slot moet er in het najaar een overzicht komen van het effect van de opkoopregeling op de opgebrachte stikstofruimte. Met de vraag of dat voldoende is voor de PAS-melders en voor economische activiteiten als woningbouw, infrastructuur en duurzame energieprojecten.

Inmiddels is met een tweetal Kamerbrieven van 10 februari jongstleden helderheid ontstaan over de stikstofreductiedoelen voor de verschillende sectoren. Voor ammoniak (NH3) vanuit de landbouwsector is dat 41 procent en voor stikstofoxiden (NOx) is dat 38 procent voor de sector industrie en energie en 25 procent voor de sector mobiliteit. Het gaat om reducties die moeten worden gehaald in 2030 ten opzichte van 2019.

Wat opvalt is dat de ambities lager lijken te zijn dan het advies van Remkes uit 2020, want die sprak over een halvering van de stikstofuitstoot in 2030. Maar de reducties komen boven op een voorziene landelijke reductie van ongeveer 10 procent vanuit de Klimaat- en Energieverkenning 2020. Om dit zo te presenteren lijkt mij niet handig. Beter is om gewoon de totale reductie te benoemen.

Verder was Remkes’ advies dat de ambitie gelijk zou zijn voor alle sectoren, terwijl dat in de voorstellen wel (vrijwel) zo is voor landbouw en industrie, maar beduiden lager voor het verkeer. Daarvoor is een mogelijke verklaring te geven. Remkes ging destijds uit van een evenredige inspanning over de hele sector terwijl het kabinet erop mikt dat drieduizend zogenaamde piekbelasters al in 2023 de uitstoot zeer fors reduceren. Dan gaat het om zowel agrarische als industriële ondernemingen die dicht bij gevoelige natuurterreinen liggen met een hoge bijdrage aan de belasting op natuur. Die aanpak is efficiënter dan het verminderen van de uitstoot op grote(re) afstand.

Toch blijft de lage reductiedoelstelling voor stikstof uit verkeer verbazing wekken als je denkt aan de opgaves voor schone lucht en de klimaatdoelstelling, aangezien stikstof- en CO2-emissie nauw gekoppeld zijn. Een vergelijkbare opgave voor verkeer aan die van industrie en landbouw lijkt me dan ook logischer en eerlijker.

Het meest springende punt bij de stikstofdiscussie, en de rol van de landbouw is dat we niet alleen doelen moeten halen op het gebied van ammoniakemissies (waar stikstof in zit), maar ook op het gebied van waterkwaliteit en klimaat. Naast fosfaat, methaan en CO2 spelen andere stikstofverbindingen een rol, te weten nitraat en lachgas. In totaal moeten dus de verliezen van zes stoffen naar beneden. Berekeningen geven aan dat het halen van de klimaatdoelstelling voor 2050, namelijk een halvering van de broeikasgasuitstoot uit de landbouw, een nog zwaardere opgave is dan een halvering van de ammoniakuitstoot.

Dat nuanceert alle discussies over wat we met ammoniak willen bereiken, want ook los daarvan is de opgave heel groot. De integrale aanpak op het gebied van natuur, stikstof, water en klimaat moet vorm krijgen via het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) onder aansturing van het rijk en de provincies. Essentieel is daarbij dat landelijke en provinciale opgaven vertaald worden naar doelen per bedrijf.

Het halen van die doelen is mogelijk op basis van een combinatie van verbeterd management, bedrijfsaanpassingen en veranderingen in de landbouwstructuur, waaronder veestapelreductie. Want één ding is zeker: om aan alle doelen te gaan voldoen is naast extensivering van de veestapel ook managementverbetering en innovatie van essentieel belang. En de (vele) blijvende boeren moet daarvoor een goed handelingsperspectief worden geboden.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Nederlands Dagblad. De bronvermelding luidt: Vries, W. de, 2023, Voor natuurorganisaties én boeren is begrip op te brengen, Nederlands Dagblad 79 (21.315): 16 (artikel).

Eerder schreef prof. dr. Wim de Vries de artikelen ‘Stikstofmodellen zijn geen boerenbedrog’ en ‘Er is wel degelijk een stikstofprobleem’. Deze artikelen zijn resp. hier en hier te vinden.

Duurzame energie is achteruitgaande vooruitgang

De transitie naar een duurzame samenleving wordt vanuit de gereformeerde gezindte soms met argusogen bekeken of gekoppeld aan complottheorieën. Maar onze bevindelijk gereformeerde traditie biedt perspectief.

Duurzame technieken om energie op te wekken, zoals zonnepanelen, warmtepompen en windmolens, hebben als kenmerk dat ze de natuur die ons omringt (licht, warmte en wind) als directe bron van energie gebruiken. Licht, warmte en wind worden omgezet naar elektriciteit en warmte voor in huis.

De afgelopen decennia vertrouwden we volledig op het omzetten van kolen, gas en olie in een energievorm die voor ons bruikbaar is. Hét kenmerk van kolen, gas en olie is dat er ontzaglijk grote hoeveelheden op aarde beschikbaar zijn. De voorraden werden lange tijd onuitputtelijk genoemd. Dat is meteen ook het grote verschil tussen kolen, gas, olie aan de ene kant en wind en zon aan de andere kant. Onbegrensde en goedkope energievoorraden versus het moeizaam oogsten en opslaan van energie.

Vaccinatie

Door het gebruik van fossiele brandstoffen zijn we onafhankelijk geworden van de natuur direct om ons heen als bron van energie. Zonder dat we dit direct in de gaten hadden, heeft dat voor een toenemende scheiding of verwijdering gezorgd tussen de mens (als onderdeel van Gods ene schepping) en de natuur (de rest van Gods ene schepping). Deze ontwikkeling heeft eeuwen in beslag genomen.

Al voor de verlichting is de kiem gelegd met de opkomst en herontdekking van de oude Grieks-Romeinse en islamitische wetenschap. In de 16e eeuw stelde Francis Bacon letterlijk voor om de natuur te overwinnen door methoden die we nu als moderne wetenschap aanduiden. Descartes wilde alle oude kennis overboord gooien en op basis van de nieuwe empirische, wetenschappelijke methoden alle kennis opnieuw ontwikkelen en vaststellen. Iets waar we sinds die tijd als mensheid druk mee zijn en wat in de 20e eeuw in een enorme stroomversnelling kwam.

Tegelijk ontstaat er vanaf de tijd van Descartes een toenemende kloof tussen de mens en de hem omringende natuur. De steden groeien, er ontstaat een nieuwe industriële wereld. Vanaf de 19e eeuw zijn we zover dat we de natuur zelf naar onze hand kunnen zetten. Rivieren worden omgeleid, kanalen gegraven, epidemieën met medicatie en vaccinatie bezworen. In de 20e eeuw krijgt de techniek de overhand over de natuur, met voor iedereen waterleiding, elektriciteit, verharde wegen en medische zorg. De natuur wordt naar de rand van ons leven verdreven. En daarmee ook de inherent aan de natuur verbonden onvoorspelbaarheden, zoals regen, droogte, vruchtbaarheid, hitte en kou.

Regievoerder

De mens is door God in samenhang met de rest van Zijn ene schepping geschapen. Het isoleren van onszelf ten opzichte van de rest van Gods schepping heeft dan ook onmiskenbaar gevolgen op ons denken en gedrag. Gevolgen die vaak onbewust bij ons plaatsvinden. We zien dat in de 18e/19e eeuw, waar de romantiek opkwam als reactie op de verlichting. De gevoelens hadden immers ook wat te vertellen! Dat gebeurde maatschappijbreed en spontaan, zonder dat iemand er afspraken over maakte.

In de 19e eeuw, de tijd dat techniek de overhand krijgt over de natuur, ontstaan ook de kerkelijke scheuringen van bevindelijk gereformeerden. Ze willen vasthouden aan de oude waarheid, terwijl ze om hen heen merken dat velen meegaan met de nieuwe gedachten die ontstaan vanuit datzelfde verlichte denken als waaruit de toegepaste techniek ontstond. De verlichting als bron van de moderne kijk op zowel theologie als technologie heeft geleid tot een verbinding die we gemakkelijk uit het oog verliezen. Het omarmen van technologische vooruitgang die een toenemende afstand creëert tussen mens en natuur heeft op de achtergrond gevolgen voor ons theologisch denken en handelen.

De toenemende afstand tussen de mens en de rest van Gods schepping doet iets met ons en de invulling van onze verhouding tot God de Schepper en Zijn schepping. Ik denk aan de afwijzing van vaccinaties. Men wil Gods voorzienig handelen niet beïnvloeden. In de praktijk uit zich de ervaring van Gods voorzienig handelen in het doormaken van schijnbaar willekeurige gebeurtenissen als ziekten aan mens, dier of plant. Daarmee in verband was er ook altijd kritiek van bevindelijke gelovigen op de aanleg van technische vernieuwingen als de waterleiding. Het aan den lijve ervaren van dagelijks water uit de pomp (de directe natuur) en de afhankelijkheid daarin van Gods voorzienig handelen werd, in hun ogen, doorbroken met de komst van de waterleiding. Leven in nauwe(re) verbinding met de natuur vergroot onze afhankelijkheid ten opzichte van het onvoorspelbare in de natuur. Daar hangt het ervaren van Gods voorzienig handelen mee samen. Hoeveel troost geeft het niet als we in moeilijke tijden God kunnen vertrouwen als Regievoerder van dat onvoorspelbare.

Seizoenen

Daarmee kom ik weer terug bij het kenmerk van duurzame technieken. Ze gebruiken de ons omringende natuur als directe bron. Een natuur die vol onvoorspelbaarheden zit en zo onze opbrengsten afhankelijk maakt van haar grillen. Wind- en zonne-energie bepalen ons bij de seizoenen en creëren een verbinding met de gang van de natuur. Dat kan als een achteruitgang worden ervaren. Echter, als we geloven dat God alle dingen wijs en goed geschapen heeft, dan geldt dat ook voor een leven en denken in seizoenen. Als God ze bedoeld heeft, is het ook goed voor ons om er bewust mee te leven. Seizoensafhankelijkheid vereist bijvoorbeeld een denken in voorraden en lange termijn, in begrensdheid en beperktheid. Iets wat we kwijtraakten door schijnbaar oneindige voorraden kolen, olie en gas. Matigheid, een belangrijke deugd voor een christen, hangt hiermee samen.

Met de brede toepassing van duurzame technieken komt de afhankelijkheid van God en het ervaren van Zijn zegen weer expliciet naar voren in ons dagelijks leven midden in een maatschappij vol techniek. Iets waar we als bevindelijke gelovigen positief tegenover mogen staan. Juist de onzekerheden van duurzame technieken kunnen daarmee weleens heel positief uitpakken. Omarmen dus die duurzame ontwikkelingen! Wie weet creëert het ook voor onze niet-christelijke naasten ruimte voor het denken aan God in hun leven vol (on)zekerheden.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Wit, K. de, 2022, Duurzame energie is achteruitgaande vooruitgang, Reformatorisch Dagblad 52 (222): 22-23 (artikel).

Congres over ‘Bijbel & Wetenschap’ 2022 – 7. dr. ir. Gijsbert Korevaar – Scheppingsgeloof en rentmeesterschap: bijbelse waarden en zorg voor de schepping

Op 22 oktober 2022 organiseerden Fundamentum, Geloofstoerusting en Logos Instituut een congres over ‘Bijbel & Wetenschap’.1 Industrieel ecoloog dr. ir. Gijsbert Korevaar gaf een lezing met als titel ‘Scheppingsgeloof en rentmeesterschap: bijbelse waarden en zorg voor de schepping’. Veel zegen bij het kijken en luisteren! Vragen kunnen gesteld worden via het contactformulier: https://oorsprong.info/contact/.

Zie ook hier een artikel over deze thematiek van dr. ir. Gijsbert Korevaar.

Voetnoten

Gevaar op het wad en de zorg voor Gods schepping – Bespreking ‘Gevaar op het wad’

“De wind schudde aan het ijzeren platform. Ilka leunde op haar armen terwijl ze over zee uitkeek. Ze genoot van het rustige moment na de emoties van de nacht. Toen werd haar aandacht getrokken door wat zich daar beneden afspeelde. De vloed had de dijk overspoeld, en met iedere aanrollende golf stortte zich een nieuwe watermassa het eiland in. Vol schrik, en toch nieuwsgierig, keek Ilka toe hoe het water steeds maar verder steeg.”

Bij Stichting Uit het Woord der Waarheid zijn verschillende kinder- en jeugdboeken verschenen die geschreven zijn door Bettina Kettschau. Vandaag bekijken we de ‘Vier vrienden’-serie, die ondertussen bestaat uit vijf deeltjes.

Verhaal

In het kort gaat het verhaal over vier vrienden die in Noord-Duitsland (het waddengebied) wonen en van alles meemaken op het wad. In de nacht wacht namelijk een huifkar de overtocht naar een van de Duitse waddeneilanden. Dat is voor de vier vrienden verdacht. Ze roepen hulp in van Lars, een betrouwbare andere koetsier, en gaan op onderzoek uit. Voor ze het weten zitten ze in een ernstig milieudelict. De milieuvervuilers wil vaten met kernafval (uranium) dumpen in de Noordzee. Tot overmaat van ramp wordt het eiland ook nog bedreigd door een springvloed, waardoor grote delen van het eiland onder water komen te staan. Gelukkig weten de vier vrienden met behulp van Lars en de (water)politie de zaak op te lossen.

Schepping

In dit boekje is veel aandacht voor de schepping. Zo worden de jongeren opgeroepen om goed voor het milieu te zorgen. Immers, dat is Gods opdracht die Hij de mensen meegaf in het paradijs.

’Niet dat we nu zulke uitgesproken milieuverbeteraars zijn, maar het is een heel normale zaak om alles niet te doen waarmee we het milieu zouden belasten of dieren en planten hun leefomgeving te ontnemen’. Lars knikte instemmend. ‘Dat is de natuurlijke verantwoordelijkheid die elk mens van zijn Schepper heeft gekregen, namelijk de aarde te bebouwen en te bewaren’.

Het is goed om onze jongeren dit uitgangspunt mee te geven. Niet de uitwassen, maar wel de goede zorg voor de schepping. Daarnaast heeft het boek aandacht voor Gods oorspronkelijke schepping en Zijn voorzienigheid.

‘Ik wist helemaal niet dat jij zo’n biologiefreak was’, zei Ernesto. ‘God heeft alles volgens een prachtig plan geschapen. Voor mij is het boeiend om naar de natuur te kijken en het te begrijpen’. Jan viel bijna van zijn fiets, omdat hij alles wilde zien en weten.

De vier vrienden willen ‘graag beschermen wat God geschapen heeft’. We moeten volgens de auteur ook proberen om in onze omgeving ‘een bewustzijn te creëren, dat de wereld Gods schepping is waarvoor wij ook een beetje verantwoordelijk zijn’. God heeft alles gemaakt en ‘je hoeft alleen maar om je heen te kijken, dan zie je dat er een liefdevolle en plannende hand aan het werk was in de schepping’. Een van de hoofdpersonen, Joachim, vult aan: ‘een geniale hand’. Ook Gods voorzienigheid heeft een plaats. God heeft Zijn schepping niet aan zichzelf overgegeven maar Hij zorgt er nog steeds voor en grijpt in als Hij denkt dat dit nodig is. Dat blijkt uit het gesprek van de vier vrienden over de geschiedenis van de Heere Jezus en de storm op zee. Hij bestrafte de wind en het water werd weer rustig. ‘Was de storm gewoon weg?’ ’Ja, God heeft toch alles gemaakt, en Hij kan alles weer in orde brengen wat niet in orde is. Toch ben ik soms bang, maar dat hoeft eigenlijk niet.’ Heel mooi dat de auteur zoveel aandacht heeft voor Gods schepping en Zijn onderhouding van alle dingen. We moeten ons bewust worden van Gods scheppende hand én onze verantwoordelijkheid nemen om voor Zijn schepping te zorgen. Niet als milieufreak, maar omdat God ons die opdracht gegeven heeft.

Het eerste deel van deze serie Arnichauds geheim is een mooi geschreven boekje over de vervolging van de Waldenzen. In dit boekje staan nauwelijks verwijzingen naar onze vroegste geschiedenis. Er wordt alleen geciteerd uit Psalm 121: “Mijn hulp is van de Heere, Die hemel en aarde gemaakt heeft.” Beide boeken zijn geschikt voor kinderen vanaf 11 jaar en worden hier van harte aanbevolen. Ook de aandacht voor het Evangelie valt in beide boeken op. Al zullen verschillenden uit onze achterban daarvoor andere bewoordingen kiezen.

Ook het vierde deel van deze serie met als titel ‘Spanning aan de Ganges’ bevat verwijzingen naar onze oergeschiedenis. De bespreking daarvan is hier te vinden.

Dit artikel werd geschreven in 2020.

Deze bespreking is onderdeel van het project ‘Onderwijzen en opvoeden voor de toekomst – Leren over onze vroegste geschiedenis in 2022’. Dit opvoedings- en onderwijsproject is onderdeel van het jaarplan ‘Fundamentum 2022’. Het boek is hier opgenomen in de lijst van gelezen kinder- en jeugdboeken.

De aarde bouwen en bewaren – Leven in een veranderende wereld

Eben-Haëzer, zo heette het schip van Jan Geense. Die naam (“Tot hiertoe heeft ons de HEERE geholpen”) droeg het vrachtschip met ere. Schipper Geense (1848-1933) kon er regelmatig van getuigen hoe de Heere hem geholpen had. Bekend is het voorval dat Geense aan het eind van de week met een lading brouwgerst in Antwerpen kwam en de boodschap kreeg dat zijn schip op zondag gelost zou worden. Geense weigerde. Daarop werden de havenwerkers boos en ze zeiden dat ze hem tóch de volgende dag zouden lossen. De schipper stortte zijn hart voor de Heere uit en hij geloofde vast dat God machtig was dat te verhinderen. “Toen ik ‘s morgens buiten keek, was alles met ijs bedekt, want het had geregend en daarna gevroren, zodat er geen gelegenheid was om op straat te komen en nog minder om te lossen. Het was al in het laatst van april. Ze vroegen des maandags aan mij, in wat voor een God ik geloofde, want het was zeer opmerkelijk.”

Een sprekend voorbeeld waaruit blijkt dat God álle dingen bestuurt. De HEERE vroeg aan Job: “Heeft de regen een vader? Of wie baart de druppelen des dauws? Uit wiens buik komt het ijs voort? En wie baart den rijm des hemels?” De Heidelbergse Catechismus geeft het antwoord hierop in Zondag 10: “De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde (…) gelijk als met Zijn hand onderhoudt.”

Opwarming aarde

Loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren ontstaan niet “bijgeval” maar door Gods Vaderlijke hand. Daarom is het begrijpelijk dat christenen weleens moeite hebben met allerlei maatregelen rond het klimaat en de opwarming van de aarde. Sommigen doen er ronduit schamper over, anderen halen hun schouders op. De vraag klinkt: Is het niet een ongelovige, goddeloze gedachte dat een mens het klimaat kan beïnvloeden? Dat is toch grenzeloze zelfoverschatting? Een mens kan geen el aan zijn lengte toevoegen. En er zijn in het verleden zo vaak temperatuurschommelingen geweest.

Allemaal heel begrijpelijke vragen. Vaak gaan ze gepaard met een bepaalde emotie: de vragen ontstaan niet alleen vanuit het besef van Gods voorzienigheid, maar ook omdat men de maatregelen als onredelijk en bedreigend ervaart. Dat is niet verwonderlijk. Je zult maar je hele leven gebouwd hebben aan je bedrijf, de vierde generatie boer zijn en telkens weer uit Den Haag horen dat het anders moet of dat je ermee moet stoppen. Omdat er te veel gras op de heide staat. Of omdat Europa vindt dat we vegetariërs moeten worden. Of omdat Greenpeace denkt dat de ijsberen uitsterven. Zit er niet een geestelijke strijd achter die klimaathetze?

Nogmaals: begrijpelijke vragen. Maar voor een goed antwoord erop is het nodig om ze wat te ontrafelen. Niet zelden worden in discussies hierover kwesties op één hoop geveegd, die los van elkaar staan. Waar hebben we het eigenlijk over?

Milieuvervuiling

Laten we beginnen bij milieuvervuiling. Een volle vuilniszak mag je niet aan de kant van de straat gooien en motorolie hoort niet in het riool. Die vormen van vervuiling vallen snel op en iedereen voelt aan hoe schadelijk en onwenselijk dit is. Bij de luchtverontreiniging door een auto (kooldioxide, stikstofoxide, fijnstof) wordt het moeilijker. Dat is niet zichtbaar en er staat het gemak van een transportmiddel tegenover.

Vervuiling is er in vele vormen. Het gaat niet alleen om uitstoot van fabrieken of ammoniak uit stallen. Een grote bron van vervuiling is het onafbreekbare plastic in drinkrietjes, plastic tasjes, flesjes en verpakkingen. Veel daarvan belandt uiteindelijk in de zee, in de vorm van heel kleine stukjes, microplastic. De berichten over de gevolgen zijn verontrustend: als de productie van plastic in het huidige tempo toe blijft nemen, zit er over dertig jaar meer plastic in de oceaan dan vis. En plastic bevindt zich overal op aarde, tot op de toppen van bergen. Microplastic komt zelfs voor in het bloed en de longen van de meeste mensen.

Biodiversiteit

Een van die mogelijke gevolgen van vervuiling is de afname van biodiversiteit. De variatie aan soorten planten en dieren, inclusief bodemleven, vissen en insecten, is heel belangrijk. Ze zorgen voor evenwicht in bodem, water en lucht. Een grootschalige studie van de Verenigde Naties uit 2019 toont aan dat al één op de vier soorten gevaar loopt. Het gaat dus niet om het uitsterven van een enkel zeldzaam slakje of een wilde orchidee maar om een sterke afname van het aantal soorten.

Biodiversiteit wordt niet alleen bedreigd door vervuiling (bijvoorbeeld het gebruik van bestrijdingsmiddelen of bemesting en stikstofuitstoot), maar er zijn veel meer oorzaken: ontbossing, verstedelijking, eentonige akkers en klimaatverandering. Ook in Nederland is die afname al duidelijk zichtbaar: heidevelden die overwoekerd worden door grassen; bermen vol bramen en brandnetels, maar zonder bloemen.

Broeikas

Een ander mogelijk gevolg is de opwarming van de aarde. Onder wetenschappers is er geen discussie meer over de vraag óf de aarde, de zeeën en de lucht geleidelijk warmer worden. Ze zijn het er ook vrijwel unaniem over eens dat de mens daar een factor in is. Dat is niet de mening van linkse clubjes of natuurbeschermers, maar dat is gebaseerd op metingen die even betrouwbaar zijn als onze koortsthermometer. Sinds 1900 is de aarde met 1,2 graad opgewarmd en de gevolgen daarvan zijn duidelijk merkbaar. De discussie gaat vooral over de vraag hoe dat verder gaat, hoe ernstig de schade ervan is en wat ertegen te doen valt.

Het gaat bij al deze onderwerpen dus om een ingewikkeld proces. Gewasbeschermingsmiddelen en de uitstoot van stikstof kunnen invloed hebben op de biodiversiteit, maar dat leidt niet direct tot opwarming van de aarde. Echter, fabrieken, auto’s en koeien die stikstofoxiden uitstoten, produceren ook broeikasgassen (kooldioxide, methaan) die wel bijdragen aan die opwarming. Die opwarming beïnvloedt weer de biodiversiteit. Tegelijkertijd stimuleert stikstof vaak ook de groei van planten die weer kooldioxide ópnemen, wat de opwarming dan weer tegengaat.

Maakbaarheid

Dat dit proces zo ingewikkeld is, verklaart waarom er ook zo veel verschil van mening bestaat. Een politicus kan eenvoudig een argument vinden om tegen een maatregel te zijn. Boeren stellen de meetmethodes en de modellen ter discussie. Consumenten hechten aan hun vrijheden en willen hun leefpatroon niet aanpassen. Vliegvakanties, autorijden, eetpatronen, gemak, iedereen heeft wel een reden waarom hij op de oude voet verder wil gaan of zich verzet tegen windmolens en zonnepanelen.

Er is nog een andere kant. In onze tijd overheerst de gedachte van de maakbaarheid. Dat doet denken aan de coronamaatregelen: alsof de mens zelf baas is, heer en meester over de schepping, en alsof de mensheid zelf zijn lot bepaalt.

Dat is een on-Bijbelse gedachte. God bestuurt alle dingen, ook met betrekking tot de schepping en de natuur. Tegelijkertijd neemt dat de verantwoordelijkheid van de mens niet weg. Net zoals een mens zijn gezondheid niet in de hand heeft maar toch zijn leven niet in gevaar mag brengen door te roken of ongezond te eten.

Bouwen en bewaren

Zo heeft een christen ook de plicht om zorg te dragen voor het behoud van de schepping. Een belangrijk uitgangspunt is de opdracht die de Heere bij de schepping, vóór de zondeval, geeft aan de eerste mens. Adam krijgt in Genesis 2:15 de taak om de hof van Eden te bouwen en te bewaren. Bouwen wijst op het verbouwen van gewassen en het benutten van grondstoffen. Maar bewaren betekent: het beschermen tegen verval en vervuiling. De Bijbelverklaarders Patrick, Polus en Wels schrijven hierbij: “Te bebouwen en te bewaren wil zeggen, om de hof, door zijn zorg en arbeid, in dezelfde staat te houden als hij die vond.” De verklaring van Calvijn bij deze tekst is ook treffend. De Heere geeft met deze opdracht aan “dat wij, hetgeen de Heere ons ter hand stelt, met dat doel bezitten, dat wij, tevreden [zijnde] met een vruchtbaar en matig gebruik, het overige zouden bewaren.” Dus: niet eindeloos de aarde kaalplukken en uitbuiten, maar matig zijn. En, vervolgt Calvijn: “Die een akker bezit, moet dus de jaarlijkse vrucht trekken, en toezien dat hij de grond door zorgeloosheid niet laat uitgeput worden, maar hij moet zich erop toeleggen, om hem aan de nakomelingen over te leveren, zoals hij hem heeft ontvangen, of nog beter bebouwd.” Dus: de aarde bebouwen maar tegelijk zodanig bewaren dat onze kinderen die beter aantreffen dan wij.

Zonde

Dit gebod aan Adam, de scheppingsopdracht, krijgt meestal weinig aandacht. Toch hangt de huidige discussie over stikstofuitstoot, veeteelt en natuurbeheer nauw samen met de verhouding van dit bouwen en bewaren. Bebouwen mag, is zelfs een plicht, maar nooit ten koste van het bewaren.

Het is ook een belangrijk gebod: het is nog ouder dan de instelling van het huwelijk en waarschijnlijk is het al gegeven vóór de eerste sabbatdag. Eigenlijk is het opvallend dat dat niet zo beleefd wordt als een gebod. Als overspel zonde is, en de gedachte eraan ook, en als we ons zorgen maken over de ontheiliging van de rustdag, dan mogen we het schenden van deze scheppingsopdracht toch ook zonde noemen? Iedereen beseft wel dat je een leeg blikje niet in de berm moet gooien omdat dat vervuiling is, maar zien we dat ook als strijdig met het gebod van God, dus als zónde?

Voor Jan Geense was het schenden van de sabbat zonde. Terecht. De God van de schepping bewaarde hem voor de spot van de havenwerkers. Maar voor wie een teer geweten heeft, weegt ook het bouwen én bewaren van de aarde zwaar.

Dit artikel is met toestemming van de auteur en de redactie overgenomen uit het Kerkblad der Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland. De bronvermelding luidt: Bruijn, S.M. de, 2022, De aarde bouwen en bewaren, Kerkblad der Oud Gereformeerde Gemeente 45 (14): 134-136.

Wetenschappelijk model nuttig maar niet alwetend

In politieke discussies en beleidsvorming spelen modellen een belangrijke rol. Ze zijn ook betrouwbaar, mits ze passen bij de vraagstelling en niet worden overvraagd.

Ons land wordt geplaagd door meerdere crises, waaronder de corona-, klimaat- en stikstofcrisis. Die laatste hebben zelfs geleid tot een nieuwe minister voor Natuur en Stikstof en voor Klimaat en Energie. En de nieuwe minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is verantwoordelijk voor het coronabeleid. Bij al deze ministeries is er sprake van beleidsontwikkeling en evaluatie van bestaand beleid.

Het is belangrijk dat dit gebeurt op basis van de juiste informatie. Daarin speelt de wetenschap een rol, want zij heeft het imago van objectieve waarheidsvinding die los staat van iemands politieke overtuiging. En bij die beleidsvorming spelen ook modellen een rol. De vraag is: waartoe die modellen?

Functie

Bij het beleid rond de bestrijding van corona, de opwarming van de aarde en de stikstofproblematiek wordt gebruikt gemaakt van (reken)modellen. Modellen waarmee zowel de gevolgen van bepaalde ontwikkelingen als ook de resultaten van eventuele beleidsmaatregelen worden ‘geprojecteerd’. Want de gevolgen van beleid kun je niet vooraf meten en ze berusten dus altijd op inschattingen.

Daarnaast worden modellen gebruikt om de relatieve bijdrage van sectoren aan een probleem vast te stellen. Zo wordt het stikstofmodel van het RIVM gebruikt voor het vaststellen van de bijdrage aan de stikstofbelasting in Nederland van onder andere landbouw, verkeer, industrie en buitenland. Want je kunt die concentraties wel meten, maar deze metingen vertellen je niet welke sector er verantwoordelijk voor is. ”Meten is weten” gaat hierbij niet op. En op dezelfde wijze zijn er modellen die de bijdrage van sectoren aan de stijging van broeikasgasconcentraties berekenen. Ten slotte worden modellen gebruikt om schattingen te maken op landelijk, Europees of zelfs globaal niveau. Want al meet je op 10.000 plekken, dan nog moeten die worden opgeschaald om tot landelijke uitspraken te kunnen komen.

Sturen

Kan de politiek vertrouwen op resultaten die voortkomen uit wetenschappelijke modellen? En moeten die dan het beleid bepalen? In het algemeen is het mijns inziens verstandig om tussen twee klippen door te zeilen. Enerzijds is er de klip dat de wetenschap, en daarmee ook wetenschappelijke modellen, een status van openbaring wordt toegekend („de wetenschap spreekt”), waarbij alle nuances en onzekerheden zijn weggevallen.

Aan de andere zijde is er de klip dat het gezag van de wetenschap, en dus ook de waarde van wetenschappelijke modellen, wordt aangevallen als de uitkomst je niet aanstaat en op basis van het idee dat wetenschap „ook maar een mening is”. Momenteel zie je die tendens sterker worden, mede onder invloed van het populisme.

Een voorbeeld van een uitermate onkritische houding is de wijze waarop soms wordt omgegaan met de resultaten van economische modelberekeningen van het Centraal Planbureau bij de evaluatie van partijprogramma’s. Relatief kleine verschillen worden dan benadrukt als waren de modelresultaten de hoogste waarheid. Zo zijn er onzekerheden die te maken hebben met het feit dat macro-economisch gedrag niet alleen wordt bepaald door financiële overwegingen, maar ook door menselijke impulsen en emoties. Dit wordt niet of nauwelijks in die modellen verdisconteerd. Omgekeerd is er soms sprake van een uiterst kritische houding bij de resultaten van stikstof- en klimaatmodellen, met name als er belangen in het spel zijn en de resultaten sommige mensen niet aanstaan.

Vraagstelling

De betrouwbaarheid van een modeluitspraak hangt samen met de vraag die gesteld wordt. Als voorbeeld kun je denken aan een zoon die aan zijn vader vraagt of ze een reis van 1200 km naar een vakantiebestemming op dezelfde dag halen als ze ’s morgens om zes uur vertrekken. Het antwoord van die vader is gebaseerd op een model, namelijk de afstand gedeeld door de verwachte gemiddelde snelheid.

Die snelheid hangt samen met de auto, de rijstijl, het aantal en de lengte van de pauzes onderweg en de inschatting van files. Het antwoord „we halen het deze dag” is waarschijnlijk vrij betrouwbaar; 1200 km in 18 uur lukt veelal wel. De betrouwbaarheid wordt al veel minder als de vraag is of ze ’s avonds tussen tien en elf uur aankomen, en nog minder als de vraag is of dit tussen half elf en vijf over half elf is.

Hetzelfde principe geldt voor de reactie van een burger op de weersverwachting. Die verwachting is gebaseerd op modelberekeningen. De berekeningen van de gemiddelde regenval over Nederland op de volgende dag zijn veelal zeer betrouwbaar. Maar naarmate je meer detail wilt hebben in ruimte en tijd, wordt het onbetrouwbaarder.

Dit kan ook worden geïllustreerd met de betrouwbaarheid van stikstofemissie- en depositiemodellen. De commissie-Hordijk, die dit moest onderzoeken, concludeerde dat de modelkwaliteit voldoende tot goed is om landelijk gemiddeld de stikstofdepositie op natuurterreinen te bepalen en de bijdragen van sectoren aan die depositie te berekenen. Hoewel er lokaal wel relatief grote afwijkingen voorkomen, is er gemiddeld goede overeenstemming tussen modelberekeningen en daadwerkelijke metingen op honderden plekken. Tegelijk werd geconcludeerd dat die modellen niet geschikt zijn voor vergunningverlening. Want het criterium daarvoor is dat je onder een extreem kleine toename in de stikstofdepositie per hectare van een nabijgelegen natuurterrein blijft. En zo betrouwbaar is het model niet.

Evaluatie

Zijn politieke keuzes te baseren op modellen? Ja, mits je geen vragen aan het model stelt waarvoor het feitelijk niet is ontworpen. Dan krijg je berekeningen met een (veel te) grote onzekerheid. Een voorbeeld is de vergunningverlening op basis van stikstofmodellen.

In de politiek zijn er ook andere overwegingen die geen onderdeel zijn van een model, maar die wel meegewogen moeten worden. Die kunnen zelfs heel wezenlijk zijn. Als vragen en gevoelens die niet wetenschappelijk zijn te beantwoorden buiten de orde worden verklaard, kan dat burgers het gevoel geven dat hun problemen in het publieke debat geen aandacht krijgen.

Modelresultaten kennen altijd een bepaalde onzekerheid die twee kanten uitgaat: de werkelijkheid kan gunstiger maar ook ongunstiger uitpakken. Zo worden er circa tien modellen gebruikt om de bandbreedte in de verwachte temperatuurstijging aan te geven bij klimaatvoorspellingen. Uit reconstructie van het verleden blijkt dat de werkelijkheid net iets ongunstiger is dan de meest pessimistische voorspelling.

Kortom: gebruik modellen in het beleid niet kritiekloos. Ga na of het model wel betrouwbaar genoeg is om de vraag te beantwoorden. Is het doelgeschikt? En laat de wetenschap dan de onzekerheden aangeven om onjuiste beleidstoepassingen te voorkomen.

Deze onzekerheid moet de wetenschap ook communiceren. Door te grote beleidsdruk kan men in een positie worden gemanoeuvreerd dat het model overvraagd wordt. Daar valt nog wel iets te verbeteren. Maar laat de beoordeling van modelresultaten niet over aan organisaties die wel een belang maar geen deskundigheid hebben. Die beoordelingen zijn per definitie niet betrouwbaar!

Al eerder schreef de hoogleraar drie op deze website geplaatste artikelen over het stikstofprobleem. Zie resp. hier, hier en hier.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. Bronvermelding: Vries, W. de, 2022, Wetenschappelijk model nuttig maar niet alwetend, Reformatorisch Dagblad 52 (30): 26-27 (artikel).

Maak kabinetsplannen voor emissiereductie uitvoerbaar

Op 10 juni 2022 presenteerde minister Van der Wal haar startnotitie ”Nationaal Programma Landelijk Gebied”, met daarin ”richtinggevende emissie- reductiedoelstellingen”. Bij de boeren sloeg de notitie in als een bom.

De kabinetsplannen leiden tot veel commotie en de vraag of het allemaal wel nodig is. Daarbij wordt de onderbouwing ervan sterk betwijfeld. En dat onder het motto: ”Het gaat om metingen en feiten en niet om theoretische modellen.” Een motto van niet alleen boeren maar ook van een deel van de politieke partijen, zoals blijkt uit de nipt aangenomen VVD-motie op dit punt. Hieronder mijn reactie op de onderbouwing van de kabinetsplannen in vijf vragen en antwoorden.

1. Is een gemiddelde emissie- reductie van 50 procent nodig voor de natuur?

Vanuit de natuur gezien is dat zeker zo. Ammoniak en stikstofoxiden vermesten en verzuren de natuur al meer dan veertig jaar. De diversiteit aan plantensoorten neemt af door een onbalans in voedingsstoffen, enerzijds een tekort aan calcium, kalium en magnesium en anderzijds een overschot aan stikstof. Dat heeft negatieve effecten op de insecten-, vlinder- en vogelstand. Landelijk gezien gaat de biodiversiteit al decennia meetbaar achteruit door de uitstoot van stikstof boven de zogeheten ”kritische depositiewaarde”. Emissie- reductie zorgt wel voor herstel maar door jarenlange overbelasting slechts in beperkte mate. Bij de achteruitgang van de natuur speelt er uiteraard meer dan alleen stikstofdepositie, maar de verstoring van het ecosysteem door stikstof staat buiten kijf en is op vele gegevens en metingen gebaseerd.

2. Zijn die berekende overschrijdingen van kritische depositiewaarden wel realistisch als ze niet zijn gemeten?

Gemiddeld zeker wel. Modellen staan niet tegenover metingen, maar worden ermee gecombineerd. Modellen worden gebruikt om vragen te beantwoorden die je met metingen alleen niet kunt beantwoorden. Bijvoorbeeld het vaststellen van de bijdrage van landbouw, verkeer, industrie en buitenland aan de belasting van ammoniak en stikstofoxiden op natuur. Want je kunt die stikstofconcentraties wel meten, maar deze metingen vertellen je niet precies welke sector er verantwoordelijk voor is.

Modellen zijn pas bruikbaar als de modelresultaten goed overeenkomen met de metingen. Wat betreft stikstof is dit op landelijke en provinciale schaal het geval. Die conclusie volgt uit de gemiddeld goede overeenstemming tussen modelberekeningen en metingen op honderden plekken. De metingen liggen veelal zelfs iets hoger. Mede op basis daarvan zijn emissieschattingen ook bijgesteld. Wel is het waar dat in de berekende depositie en ook in de (overschrijding van de) kritische depositie er lokaal grote afwijkingen mogelijk zijn. Meer metingen veranderen echter weinig tot niets aan het landelijke beeld.

3. Is de variatie in emissie- reductiedoelstellingen goed onderbouwd?

Nee, wat mij betreft niet. Het kaartje met ”richtinggevende emissiereductiedoelstellingen” dat de commotie veroorzaakt, bevat precieze getallen van 12, 47, 58, 70 en 95 procent. De waarden tot 58 procent zijn gebaseerd op het halen van bepaalde ammoniakreductiedoelen; die van 70 en 95 procent op heel hoge reductie in de buurt van Natura 2000-gebieden. De effectiviteit van die aanpak is nergens onderbouwd.

Het principe om per gebied een reductiepercentage vast te stellen, is een begrijpelijk uitgangspunt. Het kabinetsbeleid is om in 2030 bijna driekwart van de natuurgebieden onder de kritische depositiewaarde te hebben. Bij een gelijke emissiereductie over heel Nederland kom je dan op 50 procent. Maar dat kan natuurlijk efficiënter door meer reductie te bewerkstelligen in gebieden waar de uitstoot hoog is en waar boerderijen vlak bij gevoelige natuurgebieden liggen. Dan is het niet vreemd dat je gebieden aanwijst met een reductie die hoger dan wel lager is dan het gemiddelde van 50 procent.

Maar een benadering met minder grote verschillen in reductiepercentages (bijvoorbeeld in vier klassen van 20 tot 70 procent) in grotere deelgebieden is om meerdere redenen verstandiger dan de huidige aanpak van zeer precieze reducties in veel deelgebieden met grote verschillen op heel korte afstand. De ondergrens van 20 procent is met relatief eenvoudige en betaalbare maatregelen te halen zonder het inkrimpen van de veestapel. De hogere percentages komen dan in gebieden met een toenemende opgave.

Minder klassen en grotere gebieden zijn ook logisch gezien de grote opgaves die er liggen op het gebied van klimaat, wat veel minder een regionale opgave is. Ten slotte zal het ook juridisch tot minder hoofdbrekens leiden. Ook bij deze aanpak is het overigens onvermijdelijk dat de boerensector in gebieden met de hoogste reductiedoelstelling moet inkrimpen. Want innovatie en techniek alleen zijn niet voldoende.

4. Is dan nog het middel niet erger dan de kwaal?

Bedenk bij de beantwoording van die vraag: het probleem is breder. Ten eerste is stikstof- emissie niet alleen een probleem voor de natuur maar ook voor onze gezondheid. Stikstofoxiden en ammoniak leveren beide een hoge bijdrage aan fijnstof, in Nederland circa 40 procent. Fijnstof is zeer schadelijk voor onze gezondheid. Volgens schattingen draagt fijnstof voor 21 procent bij aan alle bronchitisklachten, voor 11 procent aan longkankersterfte en voor 1 tot 2 procent aan luchtwegklachten en hart- en vaatziekten. Stikstof- oxiden in de atmosfeer zijn daarbij overigens extra schadelijk voor onze gezondheid mede ook door de vorming van ozon.

Verder leidt de huidige vorm van landbouw ook tot problemen met de waterkwaliteit. Ook draagt die significant bij aan het klimaatprobleem. Minister Van der Wal spreekt dan ook steeds over natuur én water én klimaat. Behalve aan uitstoot aan ammoniak draagt de veestapel in sterke mate ook bij aan de uitstoot van de broeikasgassen lachgas en methaan. Verder spoelt stikstof, met name in de vorm van nitraat, uit naar grondwater en oppervlaktewater. Samen met de uitspoeling van fosfaat leidt dit tot een afname van de waterkwaliteit, waardoor de diversiteit en aantallen aan waterplanten, macrofauna en vissen afneemt.

Kortom, het is van belang om integraal te denken en bij maatregelen niet louter naar het effect op de stikstofdepositie te kijken. Wie al die doelstellingen samen beziet, kan niet anders dan concluderen dat naast innovatie ook een reductie van de veestapel noodzakelijk is.

5. En waarom vooral de boerensector?

Omdat de bijdrage van die sector veruit het grootst is, ook omdat ammoniak dichter bij de bron neerslaat dan stikstofoxiden, die voor het grootste deel de grens overgaan. Maar er moet zeker meer aandacht komen voor het evenredig verdelen van de pijn. Want daar steekt het bij de boeren. Het gevoel dat men gewoon kan blijven vliegen en rijden, terwijl zij alle pijn lijden. Hoewel het waar is dat de bijdrage van de industrie en het verkeer aan de stikstofdepositie circa vier maal zo laag is als die vanuit de landbouw, is het bij elkaar wel de helft. Niet bepaald verwaarloosbaar. En de effecten van de uitstoot van stikstofoxiden op de gezondheid, die ernstiger zijn dan die van de uitstoot van ammoniak, zouden ook zwaarder moeten meetellen. Inderdaad is de bijdrage van vliegverkeer maar een beperkt deel van de totale verkeersbijdrage en onvergelijkbaar met de bijdrage van de landbouw. Maar de klimaateffecten van vliegen zijn wel heel significant.

Ook hier geldt dat we het niet alleen van techniek moeten verwachten, zoals schonere auto’s en vliegtuigen, maar dat er ook een gedragsverandering moet komen. Meer de fiets en het openbaar vervoer, minder de auto en het vliegtuig. Naast veestapelreductie ook transportreductie. Ook de industrie moet bijdragen. Alleen dan dragen we het in solidariteit.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. Bronvermelding: Vries, W. de, 2022, Maak kabinetsplannen voor emissiereductie uitvoerbaar, Reformatorisch Dagblad 52 (66): 20-21 (artikel).

Van prof. De Vries verschenen al eerder twee artikelen over het stikstofprobleem op deze website, zie hier en hier.