Het honderdenvierde jaargang van De Nederlandsche Leeuw, het maandblad van het Genealogisch-Heraldiek Genootschap, verscheen in 1987. In dit jaargang komt één telg uit het geslacht Van Meerten voor.
Albrecht van Meerten
Op bladzijde 179 lezen we iet over Albrecht van Meerten.1 Het gaat over één van de dochters van Jan van Blois, Katrien. Tussen februari 1374 en maart 1376 is zij mogelijk in Leeuwenhorst ingetreden. “We lezen dat heer Albrecht van Meerten, kanselier van Jan van Blois en cureit in Gouda, in dat jaar een mantel van konijnebont voor haar liet maken. Met Kerstmis 1375 kreeg zij een wit onder- en een bruin overkleed en in 1376/’77 een linnen uitzet. Zij had toen blijkbaar haar geloften afgelegd en het is normaal dat haar vader daarom haar linnenuitzet verzorgde. Maar wat te denken van de gift in 1377/’78, bestaande uit een ‘gestict bedde ende bedstede ende anders datter toe behoert’, die in Brugge gemaakt waren en met vracht erbij de lieve som van 11 pond 8 schelling koste (ongeveer het jaarloon van een werkman), omdat zuster Katrien van Blois niet op een veren bed kon slapen?” Hierbij staan de noten 39 tot en met 43. 39: RAZH, AGB, inv. r. 50, fol. 118 (4 februari 1374-2 maart 1376). 40: RAZH, AGB, inv. nr. 51, fol. 94 (2 maart 1376-19 februari 1377). 41: RAZH, AGB, inv. nr. 51. Fol. 78v. 42: “In Brugge bestond in de 14de eeuw een luxe-industrie voor bedden en dergelijke. De oudst bewaarde keur van het ambacht van de schrijnwerkers, die uit de tweede helft van de 14de eeuw dateert, vermeldt onder de produkten van dit ambacht onder meer ‘ghehauwene koetsen’, dus de bedsteden met misschien ook beeldsnijwerk. Zie hiervoor: A. van de Velde, De ambachten van de timmerlieden en schrijnwerkers te Brugge, Gent, 1909; A. Vandewalle e.a., De Brugge schoenmakers en timmerlieden. De ambachten en hun huizen, Brugge, 1985, culturele brochurenreeks van de Koninklijke Bibliotheek (in België).” 43: “RAZH, AGB, inv. nr. 105, fol. 75 (11 november 1377-11 november 1378): ‘…an en ghestict bedde ende bedstead ende ander(s) datter toebehoert, dat si te Brugge maaken dede ende mijns heren dochter de nonne ter Leede heeft op te legghen, omdat si op gheen vederbedde slapen en moet ende dattet coste van Schoenh(oven) ter Leede te brenghen XI Ib VIII sc.”