In het Nederlands Dagblad (24-6 en 27-6) en in de Volkskrant (8-7) werd melding gemaakt van onderzoek waarbij in laboratoria embryoachtige structuren zijn ontstaan die de ontwikkeling van vroege menselijke embryo’s zouden nabootsen.
Men wil meer te weten komen over de allerprilste fase van het menselijk leven. Door ivf (in vitro fertilisatie – reageerbuisbevruchting) is al veel bekend over de eerste celdelingen na een bevruchting. Maar over de periode vanaf de veertiende dag na de bevruchting zijn minder gegevens bekend. Embryo’s die na ivf overblijven en beschikbaar zijn voor de wetenschap, mogen wettelijk niet verder tot ontwikkeling worden gebracht dan deze veertien dagen. En het kweken van embryo’s voor wetenschappelijke doeleinden is (nog) niet toegestaan. De fase na de veertiende dag is echter belangrijk
voor het ontstaan van verschillende weefsels in ons lichaam.
Bij een geslaagde innesteling van een bevruchte eicel in de baarmoeder vindt na veertien dagen de zogenoemde “gastrulatie” plaats. Daarbij ontstaan drie “kiemlagen”: ectoderm (buitenste), mesoderm (midden) en endoderm (binnenste). Vanaf dat moment zijn de cellen niet meer “totipotent”: kunnen niet meer alles (toti) worden. Maar ze zijn nog wel “pluripotent”: ze kunnen tot veel verschillende (pluri) soorten cellen uitgroeien. Cellen in het ectoderm vormen huid, zenuwen of delen van bepaalde klieren. Endodermcellen vormen delen van de lever, alvleesklier en de bekleding van organen. Mesodermcellen vormen al het andere: spieren, bindweefsels, voortplantingsorganen, nieren enzovoorts. Maar door welke signalen wordt dit allemaal geregeld? En hoe kan het dat dertig tot zestig procent van de bevruchte eicellen niet eens dit stadium bereikt, omdat ze zich niet innestelen in de baarmoeder?
Onderzoek met embryoachtige structuren kan hier wellicht meer helderheid over geven. Tevens hoopt men hiermee de ivf-procedure te verbeteren én meer inzicht te krijgen in het ontstaan van ziektes. Bij spierziektes kunnen nu wel de spieren worden onderzocht, maar niet de voorlopercellen van spieren. Wel het hart, maar niet de ontwikkeling van een hart. En juist in die eerste ontwikkeling kan er van alles misgaan wat gevolgen heeft voor de gezondheid. In een embryoachtige structuur kan tijdens die ontwikkeling worden gekeken hoe genen functioneren, of ze “aan” of “uit” staan. Ook kan zo onderzoek worden gedaan naar de werking van medicijnen, zonder dat menselijke embryo’s of dierenembryo’s worden gebruikt.
Wat?
Een embryoachtige structuur is een ontwikkeling van menselijke lichaamscellen, maar geen compleet embryo. Hersenen, ruggenmerg en placenta ontbreken, waardoor het niet kan uitgroeien tot een mens en de levensduur beperkt is. Een belangrijk gegeven is dat deze “embryoïde” niet ontstaat uit het samengaan van een mannelijke en vrouwelijke geslachtscel, maar via een proces waarbij menselijke lichaamscellen (o.a. huidcellen) worden “teruggeprogrammeerd” naar pluripotente (stam)cellen die men vervolgens gericht kan laten ontwikkelen tot bijvoorbeeld spier-, hart- of bloedcellen. Er wordt dan geen gebruik gemaakt van embryonale stamcellen van een (rest)embryo, maar van “volwassen” lichaamscellen die worden teruggebracht tot de pluripotente staat. Ze gaan zich dus gedragen alsof ze zijn teruggekeerd in de tijd.
Er zijn inmiddels allerlei specifieke embryoachtige structuren gevormd die allemaal een klein stukje van de ontwikkeling van een embryo laten zien. Zo kan onderzocht worden hoe bijvoorbeeld spier-, hart-, of bloedcellen ontstaan. Doordat pluripotente stamcellen door de onderzoekers worden aangezet om (alleen) een specifieke soort van lichaamscellen te maken, kunnen deze embryoachtige structuren niet uitgroeien tot een volledig en levensvatbaar embryo.
Doen?
Als het gaat om een geheel van lichaamscellen dat niet kan uitgroeien tot een levende mens, hoeft er geen bezwaar te bestaan tegen het gebruik van embryoachtige structuren. Het kan een goed model zijn om te onderzoeken hoe bepaalde lichaamscellen zich gedragen in een bepaalde fase van ontwikkeling. Als zo kennis verkregen wordt over het ontstaan van ziekten, die vervolgens dan behandelbaar zouden worden, is dat winst. Als het zou gaan om onbehandelbare (genetische)
aandoeningen en de resultaten van onderzoek met embryoachtige modellen kunnen worden toegepast om een beginnende zwangerschap nog eerder af te breken (abortus), is er niets positiefs gewonnen. Het onderzoeksdoel moet dan ook primair gericht zijn op therapie (genezing) en niet op selectie (perfectioneren).
Tegelijkertijd is oplettendheid vereist dat het maken van een embryoachtige structuur niet gaat uitlopen op het “creëren” van beginnend mensenleven, zonder bevruchting via gameten (eicel en zaadcel, zoals bij ivf), maar door bovengeschetste methode van het “terugprogrammeren” van lichaamscellen naar gameten. Een wetenschapper is per definitie
nieuwsgierig, maar we hoeven niet de richting uit te gaan dat we zelf het ontstaan van nieuw menselijk leven technisch volledig in de vingers willen krijgen. “Als God zijn” lijkt vaak een zegen, maar is een vloek. Het ontstaan van leven onderzoeken is prachtig. Dat we technisch zo veel kunnen is ook geweldig. De grens ligt daar waar het van embryo-achtig naar echte embryo’s gaat, die vervolgens na onderzoek vernietigd worden. De grens ligt ook daar waar het van het ontvangen van een nieuw mensenkind gaat, naar het volledig zelf willen maken (produceren) en selecteren van beginnend menselijk leven.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het Leef Magazine. De volledige bronvermelding luidt: Heusinkveld, B.J., 2023, Embryo-achtige structuren. Nabootsen zorgt voor gemengde gevoelens, Leef 39 (3): 16-17 (artikel).