Home » Scheppingsparadigma

Categorie archieven: Scheppingsparadigma

‘Is Chemistry the Missing Piece in Creation Science?’ – Lezing dr. Aaron Hutchinson op de ICC

In de zomer van 2023 vond de negende International Conference on Creationism plaats. Op deze website is daarover veelvuldig bericht. Naast presentaties van papers, posters en abstracts waren er ook zogenoemde ‘evening sessions’. In deze ‘evening sessions’ werd de huidige stand van zaken binnen een vakgebied (vanuit het perspectief van het klassieke scheppingsgeloof) besproken. Hoewel vooral gericht op (en soms niet breder kijkend) dan het Amerikaanse continent, zijn deze lezingen ook zinvol voor Europees-creationaire wetenschappers. Is Genesis History, bekend van de twee documentaires, heeft deze lezingen opgenomen en zijn voornemens om deze dit jaar ook online te publiceren. Op dinsdagavond 18 juli 2023 hield chemicus dr. Aaron Hutchinson een lezing over de plaats van ‘(bio/geo)chemie’ in ‘Creation Science’. Hieronder is deze lezing terug te kijken, met dank aan Is Genesis History.

Does Belief in Inerrancy Necessitate a Particular View of the Age of the Earth? – Debat tussen dr. Mortenson en dr. Ross in 2024

In het najaar van 2024 organiseerde Southern Evangelical Seminary een debat tussen dr. Terry Mortenson en dr. Hugh Ross. De stelling/vraag waarover gedebatteerd werd luidde: ‘Does Belief in Inerrancy Necessitate a Particular View of the Age of the Earth?‘ Dr. Terry Mortenson is wetenschapshistoricus en theoloog. In Nederland is dr. Mortenson bekend vanwege zijn tournees die georganiseerd werden door Mediagroep In Genesis1 en het debat met systematisch theoloog dr. Gijsbert van den Brink in het Reformatorisch Dagblad.2

Voetnoten

‘Cees Dekker is een vriend, maar hij onderschat het probleem!’ – Dr. James Tour bij FOCL

Creationisten (en ID’ers) zijn niet tegen personen die theïstische evolutie propageren, maar wel tegen het theïstische evolutionisme zélf. Bekritiseren van artikelen vanuit deze stroming gaat daarom altijd op de inhoud en niet op de persoon. Zo zou het tenminste moeten zijn, de praktijk is helaas zeer weerbarstig. Ondergetekende beluisterde een interview waar dr. James Tour optrad. Hij noemde de Nederlandse theïstische evolutionist dr. Cees Dekker een vriend, maar gaf inhoudelijk aan dat zijn vriend het probleem van het ontstaan van leven onderschat.3

Inleiding

Dr. James Tour werd geïnterviewd door Forum of Christian Leaders (dr. Peter Imming en dr. Alexander Fink) over zijn academische achtergrond.4 Momenteel houdt dr. James Tour zich veel bezig met de kwestie van het ontstaan van leven. Een groot deel van het interview gaat hierover. Tour ziet deze kwestie als een groot onopgelost (mogelijk zelfs fataal) probleem voor naturalistische evolutie. Vorig jaar daagde hij diverse OoL-wetenschappers uit om binnen zestig dagen ‘bewijs’ te leveren dat leven uit niet-leven ontstaan is. Helaas bleef het stil.5 In dit artikel wordt voorbijgegaan aan deze kwestie, mocht de lezer hier niet bekend mee zijn dan wordt aangeraden het hele interview te beluisteren. Wellicht herinnert de lezer zich een debat met een YouTuber, waarin Tour zich nogal schreeuwerig gedroeg, en heeft de lezer daarom Tour afgeserveerd. Dit interview laat zien dat we daar terug van kunnen komen, want dat doet de geleerde zelf ook: dat had hij niet (zo) moeten doen. In het vervolg wil Tour zich in gespreksvorm richten op chemici die ervoor gestudeerd hebben, en niet elke nitwit op YouTube bestrijden. Als men er geen verstand van heeft, zal het debat sneller ontsporen. We moeten bovendien, zoals dr. Fink zegt, een meer ‘Christ-like’ karakter in discussies laten zien en niet op elke gedachte bruut inhakken. Dat geldt als uitdaging voor alle partijen die in debat gaan over dit onderwerp.

EVOLF-project

Dr. James Tour kreeg ook een vraag over het Nederlandse EVOLF en soortgelijke Europese initiatieven (rond de 45e minuut).6 Dr. Imming, de vraagsteller, verwijst naar het streven van het Max Plank Institut om een simpele synthetische cel te realiseren rond 2028. Volgens Tour heeft deze synthetische cel, als het hen lukt, weinig overeenkomst met onze levende cel. Zelfs de meest simpele cel heeft minimaal 15 verschillende componenten, die onderling op elkaar aangewezen zijn. Wat de wetenschappers op dit moment maximaal zullen bereiken is simpel slijm die zich kan delen (bekend als het Marangoni-effect). Dit Marangoni-effect veroorzaakt een beweging van vloeistof vanwege verschillen in oppervlaktespanning, veroorzaakt door temperatuur- of concentratieverschillen. Als de verschillen te groot worden, ontstaat er een scheiding van vloeistoffen in twee componenten. Dat is geen celdeling, maar puur een thermodynamisch effect. Tour laat in het interview zien dat er heel wat meer nodig is om een cel te hebben, dan een simpele klodder slijm dat zich door thermodynamische effecten deelt. Als het maken van dergelijk leven in een laboratorium niet lukt, laat staan dat het dan op de hypothetische vroege aarde gelukt is, waar schadelijke gassen de ontwikkeling van zo’n cel onmogelijk maakt. Je kunt er tientallen miljoenen in stoppen, maar het blijft een probleem. “Cees Dekker is een vriend, hij is geen vijand, hij is een vriend. Ik wens hem veel geluk, maar ik meen dat hij de omvang van het probleem onderschat.” Dat komt volgens Tour omdat hij een uitstekende fysicus is, maar geen chemicus. Dat bedoelt de Amerikaanse chemicus niet uit de hoogte. Immers weet dr. Dekker over de fysica zoveel meer dan dr. Tour. Maar als het gaat om het samenvoegen van moleculen dan zou Tour niet weten waar te beginnen. Als dergelijke zaken met behulp van een computer (AI) gedaan wordt dan zal dat niet werken. Volgens Tour is dat niet eerlijk (fair), maar moet er echt (dus in real-life) wat gemaakt worden.

Dr. James Tour is niet de enige geleerde die meent dat het EVOLF-project de zaken onderschat. Dr. Jan-Hermen Dannenberg is sceptisch op de aanpak en de slagingskans van het team.7 Dr. Peter Borger meent dat het nabootsen van leven (zoals dit zich manifesteert in de levende cel) op dit moment zeker nog niet gaat lukken. We weten daarvoor (nog) veel te weinig!8 We menen dat het team van prof. Dekker nieuwe inzichten op zal doen en zal beschrijven, maar dat prof. Dekker en zijn team het probleem van het ontstaan (en maken) van leven onderschatten, zodat dit uiteindelijk (op dit moment) niet zal lukken. Als het op deze wijze wel lukt is dat uiteraard een indicatie voor Intelligent Design, het zorgt namelijk voor een door intelligentie gecontroleerd ontstaan. Hiermee is een ‘uit zichzelf’ ontstaan van leven verre van aangetoond.

Met dank aan Eddy Maatkamp die ons erop wees dat er een Nederlands project genoemd werd in dit interview.

Voetnoten

‘Paleontology in Creationism – Past, Present & Future’ – Lezing dr. Kurt Wise op de ICC

In de zomer van 2023 vond de negende International Conference on Creationism plaats. Op deze website is daarover veelvuldig bericht. Naast presentaties van papers, posters en abstracts waren er ook zogenoemde ‘evening sessions’. In deze ‘evening sessions’ werd de huidige stand van zaken binnen een vakgebied (vanuit het perspectief van het klassieke scheppingsgeloof) besproken. Hoewel vooral gericht op (en soms niet breder kijkend) dan het Amerikaanse continent, zijn deze lezingen ook zinvol voor Europees-creationaire wetenschappers. Is Genesis History, bekend van de twee documentaires, heeft deze lezingen opgenomen en zijn voornemens om deze dit jaar ook online te publiceren. Op dinsdagavond 18 juli 2023 hield geoloog/paleontoloog dr. Kurt Wise een lezing over de plaats van ‘Biblical Genetics’ in ‘Creation Science’. Hieronder is deze lezing terug te kijken, met dank aan Is Genesis History.

Wat verstaan we onder theïstische evolutie en waarom groeit de populariteit? – Eerste lezing ir. Bart van den Dikkenberg voor ‘Samen Gereformeerd’

Als u de krant leest, zult u ongetwijfeld artikelen hebben gezien over de evolutietheorie en over de theïstische evolutie. Met name dat laatste verslaat momenteel zijn duizenden in de gereformeerde gezindte. Ik sprak een bestuurder van een reformatorische voortgezet onderwijsschool die me toevertrouwde dat minstens de helft van zijn docenten in de exacte vakken een vorm van theïstische evolutie aanvaardt. Wat dat is en wat de gevolgen daarvan zijn, daar hoop ik u vanavond wat inzicht in te verschaffen? Één ding is zeker: het is een subtiele aanval op Gods Woord en het scheppingsgeloof.

Het geloof in de Bijbelse schepping wordt in de gangbare wetenschap als achterlijk beschouwd. Er zijn zelfs christelijke wetenschappers, zoals William Lane Craig, die het ‘uiterst gênant’ noemen dat er nog christenen bestaan die nog in de Bijbelse schepping geloven. De wetenschap heeft immers bewezen dat de evolutietheorie waar is? Met hetzelfde gemak schuiven ze de historie van Genesis 1-11 terzijde.

Wie nu biologie gaat studeren, wordt overspoeld met evolutietheorie. Een neef van me, inmiddels promovendus aan de Radboud Universiteit, vertelde me hoe een hoogleraar op het eerste college vroeg: ‘Wie gelooft er nog in de schepping?’ Hij en een enkeling stak zijn hand op. ‘Dan moet je daar gauw afstand van nemen, of anders zit je hier op de verkeerde plek.’ Hoe velen van onze studerenden komen niet in de knel wanneer ze in hun opleiding te maken krijgen met de evolutietheorie. Ze kunnen die niet combineren met hun Bijbelse opvoeding. Vaak zijn het christelijke wetenschappers die hen voorgaan in een vorm van theïstische evolutie. Voor velen is dat ook een aanleiding om hun behoudende gereformeerde opvoeding te verlaten en zich onder een godsdienst te begeven waarin ze schepping en evolutie kunnen combineren.

Ik sta voor de opdracht om een boek van ruim 450 pagina’s voor u in drie lezingen samen te vatten.

We beginnen vanavond met deel 1 een serie van drie lezingen over schepping, evolutie en de Bijbel.
Het onderwerp voor nu is: Geloof en wetenschap

Ik sta met u stil bij drie hoofdpunten, waarna ik met u kom tot een evaluatie:

  1. Evolutie.
  2. Theïstische evolutie.
  3. Wetenschappelijke methode en methodisch naturalisme.

1. Evolutie

De Bijbelse scheppingsleer staat de eeuwen door bloot aan aanvallen door het menselijk verstand. Hoe komt dat? Omdat het verstand een Goddelijk wonder wil begrijpen; de mens wil in zijn ellendige hoogmoed God begrijpen; ja, als God zijn, en zelf bepalen wat waar en niet waar is. Maar ons verstand moet buigen onder Gods Woord. Job verstond daar iets van: ‘Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet’ (Job 36:26). Een van de aanvallen van het menselijk verstand op Gods Woord is afkomstig van de evolutietheorie; een andere, subtiele aanval de theïstische evolutieleer. Om te weten wat theïstische evolutie inhoudt, moeten we eerst de evolutieleer wat nader bezien.

Wat houdt die evolutieleer in? Simpel gezegd dat leven zich heeft ontwikkeld van eenvoudig naar complex, van een eerste oercel naar alle dieren en planten van vandaag inclusief de mens. Dit proces zou 3,8 miljard jaar geleden zijn begonnen. Het erfelijk materiaal verbetert zich doorlopend. De veranderingen in het erfelijk materiaal (zogeheten mutaties in DNA) zijn heel klein en verlopen heel geleidelijk.

De bekendste voorman van de evolutietheorie is de Engelsman Charles Darwin. Volgens hem regeert God de wereld niet; dat doet zijn eigen natuurwet, de natuurlijke selectie. De natuur selecteert voortdurend de individuen met de beste eigenschappen. Dit noemen we natuurlijke selectie; de natuur doet zo eigenlijk het werk van een fokker. Maar terwijl een dierenfokker hiervoor zijn verstand nodig heeft, is natuurlijke selectie doelloos en toevallig. We noemen dit proces vanaf de eerste oercel macro-evolutie, of de universele gemeenschappelijke afstamming van de soorten.

Darwins theorie heeft de dood nodig om zwakke individuen in de strijd om het bestaan (struggle for life) te laten uitsterven, en de sterkste te laten overleven. De dood is er dan niet door de zonde, maar bestaat al vanaf de allereerste oercel om het zwakkere te laten verdwijnen en het sterkere en best aangepaste te laten overleven (survival of the fittest). Wetenschappelijk gezien is er tegen deze theorie veel in te brengen. Ik sla dat nu over, omwille van de tijd. Wie daar meer over wil weten, verwijs ik naar mijn boek ”De werken van Zijn handen”.

Nu moeten we niet alle veranderingen in de natuur die evolutie worden genoemd categorisch afwijzen. Als we uitgaan van de schepping van alle planten en dieren naar hun ‘aard’, levert micro-evolutie geen problemen op. Met micro-evolutie bedoelen we dan veranderingen binnen de geschapen ‘aard’ waarover Genesis 1 spreekt, ook wel soortvorming en adaptatie genoemd. Als er na verloop van tijd uit geschapen oerkatachtigen een leeuw, een tijger en een poema zouden zijn ontstaan, hoeven we daarmee dus geen problemen te hebben. Vogels kunnen door micro-evolutie het vermogen verliezen om te vliegen. Bacteriën kunnen door mutaties resistent worden voor penicilline. Dit zijn allemaal voorbeelden van micro-evolutie. Als wetenschappers beweren dat het evolutieproces is bewezen, kunnen ze dat alleen zeggen van de micro-evolutie.

De meeste wetenschappers geloven tegenwoordig dat miljarden jaren van micro-evolutie macro-evolutie opleveren. Dit is echter geen wetenschap maar geloof. Macro-evolutie steunt immers op een interpretatie van de feiten uit de natuur binnen het kader van macro-evolutie. Macro-evolutie wordt a priori verondersteld als feit, ik kijk daarom met mijn evolutiebril op naar de natuur; ik zie evolutie en verklaar de natuur via macro-evolutionaire processen. We hebben dus te maken met een cirkelredenering. En aan een cirkelredenering ligt een geloofsuitgangspunt ten grondslag.

2. Theïstische evolutie

Omdat de evolutietheorie zo’n grote plaats heeft verworven in het wetenschappelijk bedrijf als beste natuurlijke verklaring voor het ontstaan van alle levensvormen, nemen wetenschappers de evolutietheorie voor waar aan. Het is gevestigde wetenschap. Wie serieus genomen wil worden in de wetenschappelijke wereld, zal de evolutietheorie op de een of andere manier een plek moeten geven in zijn wetenschapsbeoefening. Zo heeft de evolutietheorie een plaats gekregen in de psychologie, de sociologie en de pedagogiek. En in de theologie.

Zodoende is er een nieuwe aanval op de Bijbelse scheppingsleer bij gekomen vanuit de wetenschappelijke theologie: die van de theïstische evolutieleer. Wetenschappers die zich orthodox-christelijk noemen, proberen de schepping in zes dagen te verzoenen met een evolutieproces dat miljarden jaren moet hebben geduurd. God zou dan hebben geschapen door een evolutieproces te gebruiken als scheppingsmethode. U voelt wel aan dat hier iets wringt.

Nu zijn er theologen die zeggen dat je de eerste hoofdstukken van Genesis eigenlijk moet lezen als een verhaal, een legende of mythe over de schepping, maar God heeft het niet exact zo gedaan. God heeft dat zo laten opschrijven omdat de Joden toen niet begrepen dat er 13,8 miljard jaar geleden een oerknal is geweest, en dat het leven op aarde 3,8 miljard jaar geleden is ontstaan. De Bijbel is niet bedoeld als geschiedenisboek, ook niet als natuurwetenschappelijk boek, maar als een boek dat ons de weg wijst naar een relatie met God. Hoe alles echt heeft plaatsgevonden, leert de wetenschap ons.

Veel christelijke wetenschappelijk opgeleide mensen vinden dat een mooie oplossing: door Genesis 1-11 te lezen door de bril van de huidige seculiere cultuur en wetenschap kunnen ze in God blijven geloven en tegelijk de evolutietheorie aanvaarden. Maar is het wel zo’n mooie oplossing? En hoe moeten we daar tegenaan kijken vanuit Gods Woord?

Je komt deze manier van Bijbeluitleg tegenwoordig overal tegen. Bekende voorstanders hiervan zijn Gijsbert van den Brink, hoogleraar theologie en wetenschap aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, en Arnold Huijgen, hoogleraar theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU). De cultuur en wetenschap van vandaag bepalen hoe ze de Bijbel lezen. De Bijbel zegt hun dus niets meer over de schepping, over man en vrouw, over het huwelijk; ze hebben geen bezwaar tegen de evolutietheorie, het homohuwelijk, de vrouw in het ambt en het transgendergebeuren. Zij nemen afstand van het historisch en normatief gezag van de Bijbel. De Bijbel zou alleen waar zijn als het gaat over het verlossingswerk van de Heere Jezus, en over wat de hedendaagse wetenschap kan bevestigen.

De Bijbel is voor theïstisch evolutionisten een onderwerp van puur verstandelijke interpretatie, alsof het een gewoon oud boek is in plaats van Gods onfeilbare Woord. In de praktijk verlaten ze de Bijbel en volgen ze de evolutieleer. In hun hoofd en hart hebben ze afscheid genomen van de Bijbelse scheppingsleer.

3. Wetenschappelijke methode en methodisch naturalisme

We kunnen ons afvragen: als de wetenschap macro-evolutie niet bewezen heeft, waarom houdt ze er dan toch zo aan vast? Is het wel terecht dat theïstisch evolutionisten er zo achter aan lopen?

Laten we eens kijken naar hoe de huidige natuurwetenschap werkt. De wetenschappelijke methode gaat uit van de vijf zintuigen: zien, horen, ruiken, voelen en proeven. Wetenschappers proberen de waarheid over onze werkelijkheid te achterhalen door:

  1. Feitelijke (empirische) waarnemingen te doen met hun zintuigen of met behulp van instrumenten.
  2. Op basis daarvan stellen ze hypothesen op om hun waarnemingen te verklaren.
  3. Deze hypotheses worden met nieuwe systematisch opgezette waarnemingen getest en verfijnd. Hoe meer data hoe beter foute wetenschappelijke ideeën kunnen worden geëlimineerd.
  4. Hypotheses die herhaaldelijk niet door waarnemingen worden gefalsifieerd, kunnen de status van een gevestigde theorie krijgen. Een theorie ordent en verklaart waarnemingen die voorheen afzonderlijk werden bestudeerd. Van een goede theorie kunnen suggesties voor nieuw wetenschappelijk onderzoek worden afgeleid: de theorie moet dus toetsbaar zijn en de experimentele toets herhaalbaar. Een bruikbare theorie voorspelt de uitkomst van de hypothesen al voordat een experimentele toets is uitgevoerd. Een wetenschappelijke theorie is dus niet zomaar een proefballonnetje of een ongefundeerde bewering van wetenschappers; ze levert de meest aannemelijke verklaring voor de relevante waarnemingen, waaraan wetenschappers meestal naar eer en geweten hun bijdragen leveren.
  5. Theorieën die herhaaldelijk opnieuw worden bevestigd en die een voorspellende waarde blijken te hebben, krijgen de status van wetenschappelijke wet. Dat is zoveel als ‘het wetenschappelijk meest waarschijnlijke’. Zo’n wet wordt meestal in wiskundige termen weergegeven.
  6. Een aantal theorieën die samen onze wereld verklaren, wordt een paradigma genoemd, een stelsel van gedeeld geloof, waarden en technische middelen. Het paradigma heeft zich zo vaak bewezen dat alle ogenschijnlijke weerleggingen met scepsis worden bekeken. Dat kan op den duur kritische toetsing in de weg staan.

Om al deze stappen te doorlopen zijn logisch denken, precisie, objectiviteit, reproduceerbaarheid van resultaten en eerlijke en ethische rapportage van bevindingen onmisbaar.

Als dit het enige was, zou de evolutietheorie al spoedig door de mand vallen. Evolutie is immers niet empirisch te onderzoeken, niet herhaalbaar en niet voorspellend. Maar wetenschappers gaan vandaag de dag ook uit van de filosofie van het methodologisch naturalisme.

De term methodologisch naturalisme is afkomstig van de christelijke filosoof Paul de Vries. De hoogleraar van het Wheaton College (VS) introduceert dit begrip in een lezing in 1983. De Vries werkt zijn lezing uit tot een artikel waarin hij onderscheid maakt tussen het methodologisch naturalisme (de wetenschap werkt alsof God niet bestaat) en metafysisch of ontologisch naturalisme (God bestaat per definitie niet). Volgens het methodologisch naturalisme mogen de verklaringen van de wetenschap ‘zich alleen baseren op natuurlijke dingen en processen.’ Het methodologisch naturalisme is een poging om de wetenschap los te maken van welk geloofssysteem dan ook: wetenschap moet neutraal zijn ten aanzien van het bestaan van God en het een geestelijke wereld.

Een christelijke wetenschapper moet tijdens zijn wetenschappelijke werk doen alsof God niet bestaat. Geen wonder dat sommigen het methodologisch naturalisme om deze reden ‘atheïstisch van aard noemen.’ Op zijn minst vraagt het een ‘tijdelijk atheïsme’ van de wetenschapper. Het sluit de alomtegenwoordige God van de Bijbel buiten het domein van de natuurwetenschap.

In de empirische (experimentele) natuurwetenschappen die het bestaan van natuurwetten en natuurlijke processen onderzoeken, functioneert het methodologisch naturalisme tamelijk probleemloos. Onder deze natuurwetenschappen vallen bijvoorbeeld astronomie, geologie en biologie, waarin de herhaalbaarheid van verschijnselen een cruciale rol speelt. Vaak wordt over het hoofd gezien dat de ‘harde’ natuurwetenschappen óók een zachte kant hebben: hun historische dimensie. Dan gaat het over het ontstaan van het heelal, de aardlagen, het leven, de biodiversiteit en de mens, is er sprake van geschiedenis, historie. Het is immers allemaal in het verleden gebeurd.

Theorieën die het ontstaan van natuurlijke fenomenen moeten verklaren zijn historisch en niet experimenteel van aard. Ze gaan over eenmalige unieke gebeurtenissen uit het verleden, die immers niet kunnen worden herhaald in een laboratorium. Veel hypothesen over het verleden kunnen nu eenmaal niet experimenteel worden getoetst. In plaats van waarnemingen gebruikt de geschiedwetenschap of forensische wetenschap de principes van causaliteit (oorzaak en gevolg) en analogie.

Net als bij de experimentele natuurwetenschappen construeren de natuurwetenschappers ook het verleden met het methodologisch naturalisme als absoluut uitgangspunt. Het idee is dat het heelal met alles erop en eraan is ontstaan en ontwikkeld via dezelfde natuurwetten die vandaag de dag bestaan en in de empirische wetenschap worden getoetst. Juist de oorsprong en het ontstaan van onze werkelijkheid laat zich niet verklaren via materie, natuurwetten, natuurlijke processen, tijd en toeval, die in de wereld van vandaag een grote rol spelen. ‘Een wetenschappelijk onderzoeker, hoe vindingrijk en briljant hij ook is, kan de oorsprong in het verleden niet observeren of herhalen.’

Ik noem als voorbeeld het wonder op de bruiloft te Kana. De Heere Jezus maakte daar in één ogenblik uit water de beste wijn: „Als nu de hofmeester het water dat wijn geworden was, geproefd had (en hij wist niet vanwaar de wijn was; maar de dienaren die het water geschept hadden, wisten het), zo riep de hofmeester den bruidegom, en zeide tot hem: Alle man zet eerst den goeden wijn op, en wanneer men wel gedronken heeft, alsdan den minderen; maar gij hebt den goeden wijn tot nu toe bewaard”(Joh. 2:9,10). Zou iemand de wijn empirisch/forensisch met de best beschikbare apparatuur van vandaag onderzoeken, dan zou hij een aantal conclusies kunnen trekken, zoals:

  1. Deze wijn is gemaakt van uitstekende, goed gerijpte pinot noir-druiven.
  2. Deze wijn heeft 3 jaar gerijpt in eikenhouten vaten in een koele donkere kelder.
  3. Het alcoholgehalte is 17,5 procent, dat is hoog, dus was het suikergehalte in de druiven optimaal.
  4. enz.

Deze waarnemingen kloppen methodisch naturalistisch gezien uitstekend. Er is een probleem: ze zijn niet waar. De wijn is immers nog geen half uur oud, is niet geperst uit druiven, is niet gerijpt in eikenhouten vaten, enz. Er heeft immers een goddelijk wonder plaatsgehad.

Vertaal dit nu eens naar de schepping. Omdat de zoektocht naar het verleden zich uitsluitend richt op de tweede oorzaken (natuurwetten en natuurlijke processen), zien de wetenschappers de levensgrote aanwijzingen voor de eerste Oorzaak (God) over het hoofd. Het heelal, de finetuning van de natuurconstanten en biologische informatie in het DNA hebben onmiskenbaar een Maker nodig. De realiteit van een bovennatuurlijke eerste Oorzaak is dan onontkoombaar.

Maar het methodologisch naturalisme verbiedt zo’n supernaturalistische benadering. Ze zal altijd aansporen tot zoeken naar de beste natuurlijke verklaring voor waarnemingen, en niet naar de beste ware verklaring voor het ontstaan van de dingen. Daar ligt de belangrijkste reden voor de botsing tussen de Bijbelse scheppingsleer en de evolutietheorie. Het methodologisch naturalisme is de belangrijkste reden waarom Genesis 1 blijft botsen met onder meer de oerknaltheorie en de theorie van de universele gemeenschappelijke afstamming van de soorten.

4. Evaluatie

U begrijpt dat zolang de hedendaagse natuurwetenschap blijft zoeken naar natuurlijke verklaringen voor de oorsprong der dingen, ze de eerste elf hoofdstukken van Genesis zullen blijven afwijzen.

Maar een wetenschappelijke ‘waarheid’ mag in geen geval een aanleiding zijn om de inhoud van de Bijbel aan te passen, zei prof. H. Bavinck ooit. Dit doen theïstisch evolutionisten echter wel. Theologen die de theïstische evolutieleer voorstaan, zeggen dat je de eerste hoofdstukken van Genesis eigenlijk moet lezen als een verhaal, een legende of mythe over de schepping; God heeft het natuurlijk niet exact zo gedaan. God heeft dat zo laten opschrijven omdat de Joden in de tijd van Mozes niet begrepen dat er 13,8 miljard jaar geleden een oerknal is geweest, en dat het leven op aarde 3,8 miljard jaar geleden is ontstaan.

En daarmee ontzeggen ze zich het juiste zicht op de werkelijkheid. Want waarom zijn de eerste elf hoofdstukken van Genesis, ook wel de oergeschiedenis genoemd, van groot belang om de rest van de Bijbel te kunnen verstaan?

De eerste elf hoofdstukken van Genesis leggen de basis voor het verstaan van de volgende hoofdstukken en Bijbelboeken. Aan de orde komen:

  1. De leer aangaande God (theologie). Genesis openbaart Wie God is. Hij openbaart Zich als een enkelvoudig Wezen én tegelijk als meer in Personen, in Zijn drie-eenheid, als almachtig Schepper, als soevereine Wetgever en als een alwetend en recht vaardig Rechter. God is echter ook als Verlosser voorzegd; de eigenschappen van Zijn goedheid, lankmoedigheid, barmhartigheid en genade blijken uit de redding van Noach en zijn familie van het oordeel van de zondvloed.
  2. De leer aangaande de mens (antropologie). De eerste man (Adam) en de eerste vrouw (Manninne) zijn speciale scheppingen van God: geschapen als beeld van God, bestaande uit lichaam en ziel, begiftigd met een rationeel verstand. Adam is gemaakt uit het stof van de aarde, Manninne uit de rib van Adam. Manninne is bedoeld als metgezel voor Adam; uit Genesis volgt ook dat het huwelijk een verbintenis is van één man met één vrouw. Ten slotte stamt de hele mensheid van Adam en Eva af. De mens is door God gesteld als rentmeester over al het geschapene.
  3. De leer aangaande de zonde (hamartiologie). De overtreding van Gods verbod door Adam als verbondshoofd heeft de zonde in de wereld gebracht. Deze zonde rekent God aan alle mensen toe; door de zondeval heeft de mens zichzelf beroofd van Gods gunst en gemeenschap. De zondesmet wordt overgeërfd van vader op kind; de erfschuld toegerekend van vader op kind. De zonde bracht de eerste schuld, het eerste oordeel en de drievoudige dood in de wereld.
  4. De leer aangaande de verlossing (soteriologie). Hoe kan een zondig mens weer in de gunst van de heilige, rechtvaardige God worden hersteld? God belooft de komst van Zijn Zoon, het Zaad van de vrouw, de Heere Jezus Christus Die voor al de Zijnen de schuld zal wegdragen, het Goddelijke oordeel en de drievoudige dood zal onder gaan. Daarvoor moest Christus, de laatste Adam, een nakomeling van de eerste Adam zijn om als Bloedverwant-Verlosser van de mensheid voor Zijn volk te kunnen voldoen.
  5. De leer aangaande de engelen (angelologie). God schiep de engelen waarschijnlijk gelijktijdig met de hemel, voordat hij de aarde schiep. Sommige engelen zijn gevallen; dit moet na de zesde dag zijn gebeurd. Satan (lasteraar) belastert God en verleidt Eva om tegen God in opstand te komen. God voorzegt de uiteindelijke ondergang van satan en zijn rijk. Er zijn echter ook goede engelen, zoals de cherubs die de toegang tot de boom des levens in de hof in Eden bewaken.
  6. De leer aangaande de kerk (ecclesiologie). Er zullen twee volkeren op aarde bestaan: het zaad van de vrouw en het zaad van de slang. Het zaad van de vrouw is de Kerk van Christus, Die Zijn verbintenis aan haar tot voorbeeld stelt voor het huwelijk tussen een man met zijn vrouw. Ook de uitwendige openbaring van de Kerk van Christus wortelt in Genesis.
  7. De leer aangaande de laatste dingen (eschatologie). De volmaakte staat in Genesis laat zien wat de Heere met Zijn schepping voorheeft, ‘van vóór de grondlegging der wereld’. De zondvloed is een voorafschaduwing van het vergaan van de aarde door vuur op de laatste dag. In de eeuwigheid ‘zal de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn’, evenals in de volmaakte staat in de hof van Eden toen er nog geen zonde was. Want ‘geen vervloeking zal er meer tegen iemand zijn’. Evenals in de hof van Eden zal er een Boom des levens staan, en ‘zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben, want de Heere God verlicht hen.’

Zo wordt het fundament voor de Bijbelse leer van schepping, val, dood en leven, heilsgeschiedenis, verzoening, verlossing en de wederoprichting van alle dingen in de eerste hoofdstukken van Genesis gelegd. De eerste hoofdstukken van Genesis zijn dus cruciaal voor een Bijbels wereldbeeld. Wanneer de eerste elf hoofdstukken van Genesis niet letterlijk-historisch bedoeld zouden zijn, verdwijnt het fundament onder het christelijk geloof.

‘Voor de geschiedenis van de verzoening is het ontbreken van een historisch fundament funest, omdat de feitelijkheid van Gods handelen in de historie deel en onderdeel is van de boodschap’, zegt prof. Greijdanus. Veel van de huidige discussies in de breedte van de gereformeerde gezindte gaan over de eerste elf hoofdstukken van de Bijbel, signaleert dr. J.M.D. de Heer (1971). Tal van ethische kwesties vinden hun grond in de scheppingsorde die de Heere in Zijn schepping heeft gelegd. In het Nieuwe Testament grijpen de Heere Jezus en Paulus herhaaldelijk terug op deze scheppingsorde. De Heer concludeert terecht: ‘Genesis 1-11 zijn inderdaad fundamenteel’.

Dit is de eerste lezing in een serie van drie. Van den Dikkenberg hield deze lezing op 26 maart 2025 voor ‘Samen Gereformeerd’ te Hoevelaken. De tweede lezing door ir. Bart van den Dikkenberg hoopt hij op 23 april 2025 D.V. te houden (eveneens in Hoevelaken). Via dit artikel is daar meer informatie over te vinden. Op deze website worden een overzicht bijgehouden van reacties op het boek van ir. Van den Dikkenberg (link). Het boek is binnen de ‘rechterflank’ van de Gereformeerde Gezindte veelal positief ontvangen (zie bijv. De Saambinder (dr. De Raaf), De Wachter Sions (dr. Verboom), StandVastig (dr. Van Wingerden)). Over het voorbeeld van de bruiloft te Kana had dr. Teeuw in de discussie over theïstische evolutie een interessant artikel (link).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van Samen Gereformeerd. Het originele artikel is hier te vinden.

Dr. Benno Zuiddam verzorgt vierde patristiek-lezing aan de TUA over de betrouwbaarheid van Gods Woord als basis voor de christelijke ethiek

Flyer lezing dr. Benno Zuiddam. Op de achtergrond de fundamenten van de kerk van kerkvader Augustinus in Hippo Regius (het huidige Algerije). Bron: TUA.

Vanuit de leerstoel Bijbeluitleg Vroege Kerk binnen de Theologische Universiteit Apeldoorn wordt jaarlijks een patristiek-lezing georganiseerd. Dit jaar hoopt theoloog en classicus dr. Benno A. Zuiddam deze lezing te verzorgen. Het thema is: ‘De betrouwbaarheid van Gods spreken als basis voor de christelijke ethiek: Natuur en Schriftuur bij de kerkvaders’.9

Dr. Zuiddam is verbonden aan North West University te Zuid-Afrika en hier in Nederland als traditioneel christelijk ethicus werkzaam aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Daarnaast is hij als lector verbonden aan Bijbels Beraad M/V. De geleerde is voor onze websitebezoekers geen onbekende.10 Hij was ook co-redacteur van de bundel ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht’.11 Op 16 april 2025 D.V. spreekt hij om 15.00 uur aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) over het in de inleiding genoemde thema. Al eerder sprak hij over een soortgelijk thema voor een Rooms-Katholieke groepering (Sint Nicolaas Academie) te Amsterdam.12 De lezing wordt gehouden in de Aula van de TUA, Wilhelminapark 4 te Apeldoorn. Iedereen is van harte welkom om deze lezing bij te wonen en de toegang is vrij.

Voetnoten

Ooh… we zijn er!

Naast veel zon is het de laatste weken regelmatig nog best koud geweest. Maar dat heeft de eerste Grutto’s niet belet om eind februari de lente in Nederland aan te kondigen. Op 28 februari kreeg ik een groep van 16 Grutto’s te zien bij de stranggeul in de Gouverneurspolder bij Ochten. En zowaar, even liet een Grutto het sfeervolle, adembenemende GRUT-too horen!

‘De meeste Grutto’s keren in maart terug. Net terug uit Afrika zijn ze alleen geïnteresseerd om zo snel mogelijk de verbruikte vetreserves aan te vullen. Deze maand wordt gebruikt om fit het broedseizoen in te gaan. Groepen Grutto’s zijn als eerste te vinden in de grotere wetlands, langs de rivieren en de kust. In de laatste week van maart zijn vrijwel alle Grutto’s terug in Nederland.

Geleidelijk worden daarna de grote wetlands ingeruild voor kleinere, vaak speciaal voor weidevogels aangelegde plasdrassen en komen ze steeds dichter bij hun broedgebieden.’ (Grutto, Otto Plantema & Astrid Kant; een prachtige uitgave).

Op 6 maart nam ik ‘slechts’ drie Grutto’s waar bij Ochten, maar op 11 maart spotte ik er liefst 96! In ondiep water en op drassige oeverstukken werd vlijtig gezocht naar voedsel. De Grutto broedt vrijwel niet in de Gouverneurspolder. Het gebied rondom de geul is in het voorjaar een goede tussenstop-plek om bij te komen en aan te vetten middels het eten van regenwormen en insectenlarven. Daarom heel begrijpelijk dat de neerstrijkende Grutto’s op de foto enthousiast een ovale O van Ooh uitbeelden!

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2025, Ooh… we zijn er!, Het GemeenteNieuws 24 (12): 5.

‘Ontleningen blijven een lastige kwestie’ – Bespreking van ‘The Unseen Realm’ en ‘Demons’

Afgelopen twee dagen ben ik weer opnieuw in de boeken van Michael S. Heiser gedoken en heb The Unseen Realm uit 2015 en Demons uit 2020 gelezen. Een boeiende leeservaring, maar niet altijd even opwekkend. Ik ben onder de indruk van zijn belezenheid en zijn kennis van de geschriften buiten de Bijbel en heb er van geleerd.

Ik heb hieronder ervoor gekozen om vooral in te gaan op de grote lijnen in zijn boeken. Over details is altijd discussie mogelijk, maar het gaat me vooral om zijn vooronderstellingen.

1. Voor Heiser was het startpunt van zijn onderzoek toen hij Ps. 82:1 in het Hebreeuws las: “God (elohiem) staat in de vergadering van God (el), Hij oordeelt te midden van de goden (elohiem). Voor het eerst realiseerde hij zich dat het hier niet om menselijke rechters gaat, zoals de traditionele uitleg aanneemt, maar om goddelijke wezens. Vanaf dat moment ging hij de Bijbel met andere ogen lezen en vond in het OT en NT heel veel verwijzingen naar bovennatuurlijke wezens, zoals engelen, nefieliem, demonen etc.

Dat vind ik wel opmerkelijk en het zegt ook iets over de Amerikaanse situatie. Blijkbaar zijn er nu nog Amerikaanse christenen die over de bovennatuurlijke elementen en gebeurtenissen in de Bijbel heen lezen. In wezen is wat hij schrijft helemaal niet zo nieuw. De Nederlandse commentaren en studiebijbels vermelden veel van zijn opvattingen, zie bijvoorbeeld de HSV Studiebijbel bij Ps. 81:1 en Gen. 6:1-4. Het verschil tussen deze boeken en Heiser is dat zij het als een van de mogelijke verklaringen opvatten en Heiser het als de enige juiste verklaring opvat.

Voor de duidelijkheid: zelf geloof ik ook in het bestaan van engelenmachten, demonen en in een hiërarchie van geestelijke machten. Daar is de Bijbel heel duidelijk over. Maar na dit gezegd te hebben, zwijg ik. Hoeveel meer dan dat weten we hierover? Immers het aantal directe teksten hierover in het OT is m.i. niet zo groot. In het Nieuwe Testament vinden we meer verwijzingen naar demonen en geestelijke machten dan in het OT. Maar dat heeft natuurlijk ook te maken met de bediening van Jezus en Zijn discipelen.

Persoonlijk vraag ik wel af of het zo verstandig is er hier veel aandacht aan te besteden. Ik ben in het verleden in India en Nederland regelmatig geconfronteerd geweest met demonische gebondenheden, heb bevrijdingen meegemaakt, maar ook met de extreme en niet-bijbelse aspecten ervan. Geestelijke strijd is in mijn optie vooral het kunnen onderscheiden van wat wel en niet van de boze komt en het staande blijven en standhouden en gericht zijn op God en niet zoals sommige charismatische groepen propageren actief in de aanval gaan.

2. Heiser besteedt naast Ps.81:1 veel aandacht aan teksten als Gen. 6:1-6 en Deut. 32:8 en komt dan tot een beschrijving van het wereldbeeld dat de oudtestamentische en nieuwtestamentische mens volgens hem had. Daarbij verwijst hij naar en leunt nauw tegen de Babylonische bronnen en de apocriefe literatuur uit de Intertestamentaire periode. En daar beginnen ook mijn vragen.

Hij kiest voor de uitleg dat de zonen Gods gevallen engelen o.i.d. zijn. En hij vindt daarvoor steun in het Babylonische apkallu verhaal, waarover pas in 2010 door de Finse Assyrioloog Amar Annus is geschreven. Er zijn inderdaad opmerkelijke parallellen aan te wijzen, zoals die er ook zijn tussen het Babylonische zondvloedverhaal en scheppingsverhaal en dat van de Bijbel. Maar als je aanneemt dat Gen. 6 is ontleend aan deze apkallu-verhalen, dan moet je ook aannemen dat Genesis (en de rest van de Thora) is opgeschreven tijdens de Babylonische ballingschap. Deze opvatting wordt door veel orthodox-christelijke uitleggers (waaronder ikzelf) afgewezen.

In het verleden is vaak gesteld dat het bijbelse scheppingsverhaal en zondvloedverhaal ontleend zou zijn aan de Babylonische verhalen daarover. Maar er zijn op basis van de aanzienlijke verschillen, ook bezwaren ingebracht die vandaag de dag nog opgaan. Ontleningen blijven een lastige kwestie. Heeft A van B ontleend of B van A, en waarom? Of gaan A en B terug op verschillende, van elkaar onafhankelijke, overleveringen? Daarbij dienen we te bedenken dat in de Oudtestamentische wetenschap regelmatig perioden en stromingen zijn geweest die OT passages wilden uitleggen aan de hand van Babylonische, maar ook Ugaritische teksten (bijv. de Babel-Bijbel strijd in de 19e eeuw en de Scandinavische school).

3. Er zijn goede argumenten aan te voeren dat het bij de huwelijken van de zonen Gods met de dochters van de mensen gaat om seksuele verbintenissen tussen gevallen engelen of engelenmachten met aardse vrouwen. Maar er zijn drie interpretaties van Gen. 6:1-4: de hierboven genoemde uitleg dat de zonen van God gevallen engelen zijn (niet soortgelijke huwelijken), de Joodse uitleg dat de zonen van God koningen/ heersers zijn die met meerdere vrouwen trouwen (polygamie) en de christelijke uitleg dat de zonen van God gelovigen zijn uit het nageslacht van Seth die met ongelovige vrouwen trouwen. Voor deze laatste opvatting zijn eveneens goede argumenten aan te voeren (ook van literaire aard). Ik zou deze daarom ook niet meteen resoluut afwijzen.

De eerste uitleg is de oudste. We vinden deze in de Septuaginta, en dat is ook de reden dat de Septuaginta het Hebreeuwse woord nefieliem met ‘reuzen’ vertaalt. En ook Deut. 32:8 geeft de Septuaginta anders weer dan de Masoretische tekst. In plaats van ‘overeenkomstig het aantal Israëlieten’ leest de Septuaginta, ‘overeenkomstig het aantal zonen van God/engelen’. Dit roept vragen op naar de relatie tussen de Masoretische tekst en de Septuaginta. Welke tekst is het meest betrouwbaar en aan welke geef je de voorkeur? Dat is een zaak van vooronderstellingen.

4. Heiser verwijst veelvuldig naar Griekse apocriefe werken uit de intertestamentaire periode, die veel aandacht besteden aan demonen, engelen en de nefieliem. Opmerkelijk is de verklaring van 1 Henoch die demonen opvat als gestorven nefiliem die op de aarde rondzwerven om mensen te kwellen.

5. De vraag is: wat was het wereldbeeld van het OT en NT m.b.t. de geestelijke wereld? Persoonlijk ben ik van mening dat het OT toch relatief weinig informatie over het voorkomen van demonen/boze geesten en machten geeft, zeker in vergelijking met het Nieuwe Testament. Terwijl in de evangeliën regelmatig wordt verhaald hoe Jezus bij zieken en bezetenen boze geesten uitdrijft en ook de gelovigen de macht krijgen om boze geesten uit te werpen, vinden we in het Oude Testament daarvan geen voorbeelden. In het OT zijn een aantal woorden die met boze geestelijke machten geassocieerd worden. Heiser noemt er 12. Enkele daarvan zijn discutabel, want het hangt af van hoe je het wereldbeeld van Israël ziet.

Dit is des te opmerkelijker, omdat in de omliggende landen, zoals Egypte en Mesopotamië demonen in het dagelijks leven een belangrijke plaats innamen. Demonen speelden met name in het oude Babylon een overheersende rol. De Babyloniër geloofde dat iedere ziekte van demonische oorsprong was. Als iemand ziek werd, kwam dat doordat een demon bij die persoon binnenkwam. De openingen in het hoofd, zoals neusgaten, oren en mond waren in dit opzicht bijzonder kwetsbaar. Daarom droeg men amuletten, vaak in de vorm van oorringen, neusringen en halsbanden om zich zo te beschermen tegen het binnendringen van demonen. De hedendaagse halskettingen en oorringen zijn nog overblijfsels van dit gebruik.
Geneeskunde in Babylonië was dus eigenlijk een vorm van exorcisme, dat is het uitdrijven van boze geesten. Met deze taak hielden speciale orden van priesters zich bezig, die getraind waren in het onderscheiden van de demonen, het opzeggen van bezweringen en het uitleggen van dromen en voortekenen. Alvorens de patiënt te kunnen helpen, was het noodzakelijk om eerst de naam van de demon te weten te komen. En daarna pas kon deze onder het opzeggen van gebeden en aanroepingen uitgedreven worden.

Vanuit die achtergrond is het des te opmerkelijk dat het oude Testament zo weinig te zeggen heeft over demonen en niet geïnteresseerd is in uitdrijvingen of in de namen van demonen. Ik denk dat de Israëlieten zeker in het bestaan van deze boze machten geloofden. Ze waren voor hen een realiteit. Maar het volk Israël behoorde God toe. God, de Schepper van hemel en aarde, was de enige die aanbeden, vereerd en gediend mocht worden. Hij was machtiger dan alle afgoden en demonen. Het volk Israël werd positief opgeroepen om alleen aandacht aan Hem te besteden en niet aan de afgoden. Daarom was ieder contact met geestenbezweerders en spiritisten verboden en moesten allen die zich hiermee inlieten uit Israël uitgeroeid worden. In andere culturen was sprake van een voortdurende strijd tussen goed en kwaad, als twee gelijkwaardige tegenstanders, maar niet in Israël. God staat boven het kwaad. Daarom kent het Oude en het Nieuwe Testament ook geen uitgewerkte demonenleer in tegenstelling tot die andere culturen. Daar is men niet in geïnteresseerd!

Moet je daarom ook niet onderscheid maken tussen het wereldbeeld dat de Israëliet had en het wereldbeeld waarvan God wil dat we dat hebben?

Met dank aan Eddy Maatkamp, van Uitgeverij Maatkamp, die ons wees op het bovenstaande stuk.

‘Biblical Genetics’ – Lezing dr. John Sanford op de ICC

In de zomer van 2023 vond de negende International Conference on Creationism plaats. Op deze website is daarover veelvuldig bericht. Naast presentaties van papers, posters en abstracts waren er ook zogenoemde ‘evening sessions’. In deze ‘evening sessions’ werd de huidige stand van zaken binnen een vakgebied (vanuit het perspectief van het klassieke scheppingsgeloof) besproken. Hoewel vooral gericht op (en soms niet breder kijkend) dan het Amerikaanse continent, zijn deze lezingen ook zinvol voor Europees-creationaire wetenschappers. Is Genesis History, bekend van de twee documentaires, heeft deze lezingen opgenomen en zijn voornemens om deze dit jaar ook online te publiceren. Op dinsdagavond 18 juli 2023 hield geneticus dr. John Sanford een lezing over de plaats van ‘Biblical Genetics’ in ‘Creation Science’. Hieronder is deze lezing terug te kijken, met dank aan Is Genesis History.

Op deze website hebben we al vaker aandacht besteed aan het werk van dr. John Sanford. Zo publiceerden we een NIH-lezing van deze geleerde (lezing en artikel) en vatte dr. Erik van Engelen zijn boek over ‘genetic entropy’ samen in vier artikelen (artikel 1, artikel 2, artikel 3 en artikel 4).

Augustinus over de schepping – Bespreking van ‘Retrieving Augustine’s Doctrine of Creation’

Augustinus is de meest productieve kerkvader geweest. Geen kerkvader heeft op de kerk van het Westen zoveel invloed gehad als Augustinus. Na Luther is over geen persoon in de kerkgeschiedenis zoveel geschreven als over hem en evenals met Luther het geval is blijven de publicaties over hem aanhouden.

Van de hand van Gavin Ortlund die al meerdere publicaties op het terrein van de geschiedenis van de theologie op zijn naam heeft staan, verscheen in 2020 een studie over de scheppingsleer van Augustinus. Als jongeman werd de kerkvader aangetrokken door het manicheïsme. Dat stelde dat de duisternis en het licht, het goede en het kwade twee zelfstandige machten zijn die eeuwig naast elkaar staan. Bij deze zienswijze hoefde de vraag naar de relatie tussen God en het kwaad niet te worden gesteld. God staat daar helemaal buiten. Echter, het betekende ook dat God niet kon worden beleden als de Almachtige, de Schepper van alle dingen. Het Griekse denken gaat van de eeuwigheid van de materie uit en kan zich geen schepping uit het niets voorstellen. Augustinus heeft geworsteld met intellectuele vragen. Aanvankelijk was hij van mening dat de boodschap van de christelijke kerk niet redelijk te verantwoorden was. Terugkijkend op deze periode in zijn leven, weet hij zijn houding aan hoogmoed.

Ortlund laat zien dat de kerkvader zich zijn leven lang met het thema van de schepping heeft bezig gehouden. Drie van zijn geschriften zijn aan de uitleg van Genesis gewijd. We vinden het thema van de schepping zowel in zijn Confessiones – en dan moet aan de slothoofdstukken worden gedacht – als ook in De Civitate Dei. Als het gaat om de houding van een christen met betrekking tot intellectuele vragen, dan acht Augustinus, zo laat Ortlund ons zien, ootmoed van het grootste belang. Hij is diep onder de indruk van de veelheid van vragen die zijn is verbonden met het bijbelse getuigenis over de schepping. Hij wijst erop dat eenvoudige christenen met veel stelligheid zaken kunnen beweren die niet kunnen worden gefundeerd. In de uitleg die de kerkvader zelf van Genesis 1 heeft gegeven laat hij de interpretatie van details, zo stelt Ortlund terecht, veelal open. In zijn Enchiridion geeft hij aan dat christenen zich niet te bezorgd behoeven te maken over hun gebrek aan kennis over tal van natuurverschijnselen. Dan denkt hij onder andere aan de loop van de planeten, de aard van en het aantal elementen, kennis van dieren en planten enz.

Augustinus is diep overtuigd van de onfeilbaarheid van de Schrift, maar weet ook dat onze interpretaties wel feilbaar zijn. De kerkvader heeft geworsteld met de aard van de scheppingsdagen. Op grond van de oude Latijnse vertaling van Gen. 2:4-6 meende hij dat de schepping feitelijk in één moment had plaatsgevonden, maar dat God het Mozes had laten opschrijven in de vorm van een verslag van zes dagen, opdat wij het konden bevatten. Hij vond voor zijn opvatting ook steun in de oude Latijnse vertaling van Jezus Sirach 18:1. Ik merk op dat de bewuste vertaling in beide gevallen tekortschiet. Ortlund noemt dat niet, maar Luther en Calvijn vielen de kerkvader hierin niet bij. Augustinus zelf heeft ook zijn zienswijze als een mogelijkheid en niet als een volstrekte zekerheid gepresenteerd. Vanuit het Griekse denken vond hij het moeilijker Gods onveranderlijkheid te verbinden met een scheppingswerk dat zich over meerdere dagen uitstrekte dan met een schepping in één moment.

Ik vraag mij ook af of de auteur recht doet aan de geschiedenis van de theologie als hij stelt dat de schepping in één ogenblik lange tijd een wijd verbreide opvatting was en de scheppingsweek als literair kader werd gezien. Zoals hij al aangeeft, was het voor Gregorius zo dat de schepping van de materie in één ogenblik plaatsvond, maar de ordening daarvan in zes dagen. Ik meen dat op Origines en Clements van Alexandrië na ook de andere kerkvaders die Ortlund noemt in deze lijn dachten. Deze zienswijze zal geen tegenspraak oproepen. Immers dan is de scheppingsweek niet een literair kader.

Voor Augustinus was er wel een grens aan de intellectuele bescheidenheid. Nooit mocht het stellen van vragen de grenzen van het katholieke geloof overschrijden. Bij dit geloof behoorde voor de kerkvader zonder enige reserve de historiciteit van het eerste mensenpaar en van het paradijs waarin zij aanvankelijk hebben gewoond. De val uit de staat van rechtheid in die van verlorenheid behoort bij de kern van het katholieke geloof. Zij is de vooronderstelling van Gods reddend handelen in Christus. Heel nadrukkelijk zag Augustinus de schepping van de mens als een totaal nieuw gebeuren. Adam en Eva hadden geen voorouders.

De kerkvader had er geen moeite mee als via allegorie allerlei geestelijke lessen uit de scheppingsgeschiedenis werden getrokken, maar dat mocht nooit ten koste gaan van de realiteit van een geografisch en historisch paradijs en van het verlaten van het paradijs als een historische gebeurtenis dat het eerste mensenpaar overkwam als straf op hun ongehoorzaamheid. Hij wijst erop dat literair gezien Genesis 2 en 3 dichter bij Koningen dan bij Hooglied staat. Augustinus was diep onder de indruk van de harmonie in de natuur. In antwoord op tegenwerpingen van Manicheeërs die scheppingsverschijnselen niet met de goedheid van God konden verenigen wijst hij erop dat wij de betekenis van scheppingsverschijnselen vanuit het geheel moeten bezien.

Terwijl het voor Augustinus niet tot de minste twijfel leidt dat de dood van de mens het gevolg is van de zonde, ziet hij dat voor de dieren anders. Ortlund gaf dit niet aan, maar terwijl de oosterse kerkvaders van een grote impact van de zondeval op de schepping uitgingen – en trouwens ook de reformatoren – ligt dit voor Augustinus anders. Hij heeft geen moeite om vleesetende dieren als onderdeel van Gods goede schepping te zien vanuit de gedachte dat in de schepping, als harmonisch geheel, alles zijn juiste plaats heeft. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dit een van de moeilijkste vragen vind. Zowel voor het standpunt van de oosterse kerkvaders en de reformatoren enerzijds als voor dat van Augustinus en in zijn voetspoor dat van Thomas van Aquino zijn argumenten aan te dragen.

Voor Augustinus stond vast dat God de wereld wel goed schiep maar niet volmaakt. In plaats van door de gehoorzaamheid van de mens zal zij langs een andere weg tot volmaaktheid komen, namelijk in de weg van verzoening en verlossing die niet alleen de mens maar ook de schepping betreft. God liet de zondeval toe om een groter goed voort te brengen. De mens was geschapen in voorwaardelijke onsterflijkheid. In het nieuwe Jeruzalem zullen de zonde en de dood niet meer kunnen binnendringen. De staat van heerlijkheid zal de staat van rechtheid weer overtreffen.

Ortlund schreef een waardevolle studie die recht doet aan Augustinus. Wel meen ik dat hij in het slothoofdstuk teveel openingen laat voor een zienswijze die het mogelijk maakt het verslag van Genesis 2 en 3 te combineren met de evolutieleer. Ik zou niet weten hoe deze combinatie mogelijk is zonder op essentiële punten de boodschap van de Bijbel niet meer te volgen.

N.a.v. Gavin Ortlund, 2020, Retrieving Augustine’s Doctrine of Creation. Ancient Wisdom for Current Controversy (Downers Grove: IVP Academic, 2020).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.