Home » Evolutietheorie » Wetenschap loopt vast met wonder van de schepping

Wetenschap loopt vast met wonder van de schepping

Wonderen passen niet in een wetenschappelijke hypothese. Daarom is het bezwaarlijk om schepping en evolutie met elkaar te harmoniseren, betoogt dr. A. A. Teeuw.

De discussie over schepping en evolutie of, zoals prof. Van den Brink betoogt, voorzienigheid door evolutie, heeft veel losgemaakt. Op zijn boek ”En de aarde bracht voort” zijn diverse reacties gekomen. Hoewel ik geen wetenschapper ben en niet kan tippen aan de belezenheid van Van den Brink, wil ik een kleine bijdrage leveren aan de discussie.

Het boek heeft me opnieuw laten zien hoe uiterst complex de oorsprongsvragen van de aarde zijn. Welke visie of theorie iemand erop nahoudt, er ontstaan problemen zodra we Bijbel en wetenschap combineren.

De wijze waarop Van den Brink de thematiek benadert, is grondig en sympathiek. Hij komt met de hypothese: Stel dat de evolutietheorie juist is, kan dat dan samengaan met een gereformeerde geloofsvisie? Zijn antwoord is bevestigend. Je kunt orthodox christen zijn en tegelijk aanhanger van de evolutietheorie, aldus de schrijver. Ik denk dat hij daarin gelijk heeft, ook al voel ik mij persoonlijk meer thuis bij de klassieke scheppingsvisie (dus bij een jonge aarde).

Bruiloft te Kana

Het punt dat ik in deze bijdrage wil maken gaat over de lastige verhouding tussen wetenschap en wonderen. Van den Brink erkent dat evolutie het bestaan van wonderen niet uitsluit. Maar wetenschappelijk bezien zijn wonderen buitengewoon lastig, omdat ze afwijken van de natuurlijke orde en daardoor buiten het bereik van onze onderzoeksmethoden liggen.

Neem als voorbeeld het eerste wonder dat Jezus verricht op de bruiloft te Kana (Joh. 2). De wijn is op en Jezus gebiedt de knechten om de zes watervaten te vullen met water. Dat doen ze. Vervolgens moeten ze het water –dat wijn is geworden– bij de ceremoniemeester brengen. Die proeft en komt tot de ontdekking dat het goede wijn is. De wijn is zelfs van betere kwaliteit dan de wijn die tot op dat moment was geschonken.

Stel nu dat een van de knechten aan de ceremoniemeester vraagt hoe oud deze wijn is of van welk jaar. De ceremoniemeester zou, afgaande op smaak, rijping, afdronk en andere kenmerken van goede wijn, tot de conclusie komen dat de wijn enkele jaren oud is. Het Bijbelse antwoord is echter totaal afwijkend, namelijk enkele minuten.

Het is te kort door de bocht om dit beeld toe te passen op het ontstaan van de aarde. En om misverstanden te voorkomen, Van den Brink zal absoluut niet twijfelen aan de echtheid van dit wonder. Maar het gaat mij om zijn benaderingswijze, en daarom kies ik dit voorbeeld.

Stel dat een monstertje van deze wijn te Kana in handen is gekomen van wetenschappers. Dat het wijn is, zal iedere biochemicus in het laboratorium bevestigen. Dat het goede wijn is, is door vinologen vast te stellen. Dat wijn die zo smaakt, normaliter enkele jaren oud moet zijn, zal geen wetenschapper betwisten. Mogelijk kan de wetenschap op basis van de verhouding van tannine, zuren en restsuikers bepalen van welk jaar en uit welke landstreek de wijn afkomstig is. Maar toch kloppen die tijdsaanduidingen niet vanwege het Goddelijke wonder.

Te hoge prijs

Het voelt nu vreemd aan als ik deze geschiedenis als volgt ga benaderen: Stel dat deze wijn via de weg van geleidelijkheid is ontstaan, want dat sluit het beste aan bij de wetenschappelijke bevindingen van het wijnmonster, kan ik dan de gereformeerde geloofsvisie vasthouden?

Deze benaderingswijze wringt. Want op zijn minst zal dan de ”prima facie lezing” (zoals Van den Brink de min of meer letterlijke lezing van de Bijbel aanduidt) aanpassing behoeven. En dat is wat Van den Brink in zijn boek doet. Toen ik het tweede deel van het boek las, de gedeelten waarin hij Bijbelse thema’s analyseert zoals erfzonde, voorzienigheid en lijden, ervoer ik dat soms als een krampachtige (maar ook een eerlijke en integere) poging om de Bijbel te harmoniëren met wetenschappelijke gegevens.

Het is juist deze poging die mij terughoudend maakt om de evolutie te aanvaarden. Want ik blijf aanlopen tegen het feit dat Adam ons eerste verbondshoofd is. En dat het zelfs noodzakelijk was dat Eva uit een rib van Adam werd geformeerd, in plaats dat ze net als Adam als een los individu werd geschapen. Blijkbaar was dat nodig om de ene stamlijn te waarborgen. Ik mis daarvoor in het boek afdoende verklaringen. Denk ook aan het veranderde godsbeeld (opkomen voor de zwakke past niet in de evolutie) en de onzekere toekomst omtrent de nieuwe hemel en aarde (die in paradijselijke termen wordt beschreven). Ik ga de (theologische) bezwaren die anderen genoemd hebben hier niet herhalen.

Van den Brink gaat op verschillende van deze punten in, maar de prijs die betaald moet worden om het Bijbelse getuigenis te harmoniëren met de evolutielijn, is mij te hoog.

Nog één opmerking. De verandering van water in wijn wordt in de Statenvertaling ”het beginsel der tekenen” (Joh. 2:11) genoemd. Dus niet alleen het eerste teken, maar het eigene van hoe God werkt. Zou dat bij het ontstaan van de aarde anders zijn geweest?

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Teeuw, A.A., 2017, Wetenschap loopt vast met wonderen, Reformatorisch Dagblad Puntkomma 47 (92): 8-9 (artikel).