Home » Scheppingsparadigma (Pagina 2)

Categorie archieven: Scheppingsparadigma

Theïstische evolutie: vlees noch vis

Op een warme oktoberavond benam Jesse Kilgore, een jonge student, zichzelf het leven. Het lezen van Richard Dawkins’ ”The God Delusion” was zo ondermijnend voor zijn christelijke levensbeschouwing dat hij het vooruitzicht met dit atheïstische perspectief te moeten leven, niet aankon.

Een extreem geval – maar het illustreert de nietsontziende destructiviteit van het neodarwinisme voor het christelijk geloof. De evolutietheorie biedt immers een verklaring voor de werkelijkheid zonder daarbij God nodig te hebben. Daarmee is het –in de woorden van bioloog William Provine– de grootste motor van het atheïsme ooit bedacht. Evolutionair bioloog Douglas Futuyma brengt het scherp op noemer als hij de consequenties van de evolutietheorie uit de doeken doet. „Als de wereld en zijn schepselen puur door materiële, fysieke krachten ontwikkelde, kunnen ze niet ontworpen zijn en hebben ze geen bestemming of doel.” Provine beschrijft haarfijn de wereldbeschouwelijke implicaties hiervan. „Het begint met het opgeven van een actieve godheid, vervolgens de hoop dat er een leven is na de dood. Als je die twee opgeeft, volgt de rest heel makkelijk. Je geeft de hoop op dat er een immanente moraliteit is. En, ten slotte, er is geen menselijke vrije wil. Als je gelooft in evolutie, kun je niet hopen op enig idee van vrije wil. Er is überhaupt geen hoop dat er enige diepe zin is in het leven: we leven, we sterven, en wij zijn er helemaal geweest als we sterven.

Gezien het enorme aanzien dat het neodarwinisme geniet en de verlegenheid die dit bij christenen oproept, is het niet vreemd dat er gezocht wordt naar synthese. Is het neodarwinisme wel zo bedreigend? Moeten we opteren voor antithese? Of kan het ook anders? Velen menen van wel. De fysicus Karl Giberson schreef enige jaren geleden dat de dichotomie tussen evolutie en schepping verkeerd is. En hij spreekt voor velen. Zo meent de bekende christenfilosoof Alvin Plantinga dat de mutaties van de evolutie door God gepland zijn. Hoe aannemelijk deze gedachte ook is, ze heeft tegelijkertijd iets verbazingwekkends. Walter Rossiter, evolutionair bioloog, die enkele jaren geleden van atheïst christen werd, noemt het samengaan van evolutie en christelijk geloof een verbazingwekkend naast elkaar zetten van twee –in zijn ogen– onverenigbare posities.

Een belangrijke reden om theïstische evolutie af te wijzen wordt door de evolutietheorie zelf aangedragen. Aanhangers van theïstische evolutie menen dat God op bepaalde momenten ingrijpt en zo het evolutieproces stuurt. Maar evolutie is per definitie een blind proces dat alle kanten op kan gaan. In de woorden van de bekende paleontoloog Stephen Jay Gould: „We hadden er net zo goed niet kunnen zijn. En als je de tape zou terugdraaien en opnieuw zou beginnen, zou de uitkomst volslagen anders zijn.” Het is tegenstrijdig om te stellen dat zo’n proces enig beoogd doel kan bereiken. Iets kan niet bedoeld én onbedoeld zijn.

Kerngedachten

Daarnaast kan de theologie van theïstische evolutie de lakmoesproef van christelijke orthodoxie niet doorstaan. Je kunt niet God en Darwin hebben, zonder iets wezenlijks los te moeten laten. Dat betreft bijvoorbeeld de verhouding tussen Schrift en werkelijkheid. Theïstische evolutie gaat uit van twee kerngedachten: dat God de ultieme schepper is en dat evolutie de ontwikkeling van het leven op aarde beschrijft. Er is echter geen noodzakelijke relatie tussen die twee aannames: de aanname dat God Schepper is vereist niet dat evolutie het mechanisme van schepping is. God zou ook op een andere manier geschapen kunnen hebben. Echter, wanneer je uitgaat van de juistheid van de tweede aanname –dat evolutie waar is–, beïnvloedt dat onvermijdelijk de eerste aanname. Als Darwin gelijk heeft, dan bepaalt zijn theorie de manier waarop de Schepper gewerkt moet hebben. We lezen het scheppingsverhaal dus door de bril van de evolutie – niet andersom.

De natuur en de Schriftuur kunnen niet in conflict zijn, zo stellen aanhangers van theïstische evolutie. En dus legt de Schriftuur het loodje ten opzichte van het dictaat van de natuur, in casu de evolutie. De evolutie heeft gelijk, de Schrift is plooibaar, open voor correctie of alternatieve interpretaties. De Schrift danst op de muziek van de wetenschap. Dat is een ontoelaatbaar verstaan van de verhouding natuur-Schriftuur. Een dergelijke lezing van de natuur leidt op meerdere punten tot conflict met de Schrift. In de eerste plaats impliceert theïstische evolutie een deïstisch godsbeeld; er is geen actieve betrokkenheid van God op de werkelijkheid. De god van de theïstische evolutie is een god die hooguit de boel in gang zet en vervolgens miljarden jaren wacht tot de eerste mens op het toneel verschijnt en dan pas actief op de werkelijkheid betrokken raakt. De christenfilosoof James Anderson vergelijkt de god van de theïstische evolutie met een geheim agent die voorzichtig alle sporen van zijn activiteiten uitwist. Dit is zo anders dan het Bijbelse beeld van God Die actief betrokken is op de werkelijkheid en desnoods, als Hij het nodig acht, de natuurwetten doorbreekt.

In de tweede plaats: de kern van het darwinisme is de gedachte dat evolutie plaatsvindt door mutaties; we weten echter inmiddels dat in vrijwel bijna alle gevallen deze mutaties beschadigingen zijn in het DNA; feitelijk is er sprake van degeneratie in plaats van progressie. De gedachte dat God mogelijk evolutie gebruikte, „maakt Hem de auteur van grote destructie en pijn (…) Kwaad, kosmisch onrecht, lijden en dood zijn precies de mechanismen die God gekozen heeft te gebruiken in het scheppingsproces”, aldus Walter Rossiter. Misschien is dit nog wel het meest fundamentele argument. Hoe verhoudt de god van de evolutie zich tot de God en Vader van de Heere Jezus Christus? Hoe verhouden zich de ”struggle for life” en de ”survival of the fittest” tot de God van Israël, Die juist een kennelijke voorkeur heeft voor al wat zwak en gebroken is?

Verder leidt theïstische evolutie tot een nieuw verstaan van de zonde. Als Giberson zegt dat „zonde vooral zelfzucht [is]”, is dat een lachertje. Zelfzucht is immers dé drijvende kracht achter evolutie. Hoe kan datgene wat God blijkbaar als motor van de evolutie beoogd heeft ineens zonde heten? Als zelfzucht de basis van de zonde is, noem het hoe je het noemen wilt, maar noem het geen zonde. Dat geldt ook voor het verstaan van de erfzonde. Volgens gangbare opvattingen stamt de huidige mensheid af van zo’n 10.000 verschillende voorouders. Maar hoezo zou je delen in een schuld van een ander als je niet eens van hem afstamt?

Laatste Adam

Dat geldt ook voor de toekomstige verheerlijking van de christen. Paulus verbindt in 1 Korinthe 15 het dragen van het beeld van de laatste Adam, Christus, aan het gedragen hebben van het beeld van de eerste Adam (1 Kor. 15:49). Dit wordt uiteraard problematisch voor diegenen die niet van hem afstammen – en dat zijn er nogal wat als theïstische evolutie een feit is. We kunnen het beeld van de laatste Adam alleen dragen als we ook het beeld van de eerste Adam gedragen hebben – en dus ook van hem afstammen.

Ten slotte, theïstische evolutie verhoudt zich ook moeizaam met een klassiek verstaan van de scheppingsorde: waar volgens Paulus Adam eerst gemaakt is en daarna Eva –en dat heeft consequenties voor het huwelijk en het gemeenteleven– is de prioriteit van Adam in een theïstisch-evolutionair kader niet vol te houden. Kortom, wie klassiek christelijk geloof wil verenigen met evolutie, komt in de knel. Theïstisch evolutionisme is een gedrocht, vlees noch vis. Onverteerbaar vanuit consequent christelijke orthodoxie, onaanvaardbaar voor naturalisten. Het is of theïsme of evolutie – maar het samenvoegen van die twee is eten van twee walletjes.

Dit artikel is een weergave van het referaat dat de auteur in 2017 hield tijdens de presentatie van het boek van prof. dr. M. J. Paul, ‘Oorspronkelijk’. De boekpresentatie is hier terug te kijken.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2017, Vlees noch vis, Reformatorisch Dagblad Accent 47 (137): 5 (artikel).

Denken om te dienen – 125 jaar Theologische Universiteit Apeldoorn

In 2019 bestond de Theologische Universiteit te Apeldoorn 125 jaar. Ter gelegenheid van dit jubileum schreef dr. Niels van Driel1 een handzaam boekje over de geschiedenis van deze Christelijke Gereformeerde universiteit, met als titel Denken om te dienen. Hieronder een korte inleiding en een weergave van het debat rond (de historiciteit van) Genesis op deze Apeldoornse universiteit.

Dr. Van Driel wil geen zeer uitgebreide geschiedenis schrijven van de universiteit. “In chronologisch-thematisch geordende flitsen en fragmenten schetst dit boekje een beeld van deze opleiding” (p. 9). De Theologische school voor de Christelijke Gereformeerde Kerken start in 1894. Eerst in Den Haag vijfentwintig jaar later (in 1919) verhuist de school naar Apeldoorn. Vanaf 1928 worden de docenten voortaan hoogleraar genoemd. Vanaf 1953 zijn er voor het eerst in de geschiedenis ook ‘gedoctoreerde hoogleraren’, dr. B.J. Oosterhoff en dr. J. van Genderen, die college geven. “Oosterhoff en Van Genderen, geven samen met hun collega’s een nieuwe impuls aan het wetenschappelijk niveau van het onderwijs” (p. 39). Sinds 1968 mogen ook studenten uit andere kerkgenootschappen studeren in Apeldoorn, tenminste ‘die bereid zijn instemming te betuigen met de drie Formulieren van Enigheid’ (p. 49). Vanaf 1975 is het ook mogelijk om te promoveren in Apeldoorn, ‘de eerste promovendus laat overigens nog vele jaren op zich wachten’ (p. 57). Sinds 1989 heet de hogeschool in Apeldoorn voortaan ‘Theologische Universiteit’. In 1992 promoveert dr. H.G.L. Peels als eerste promovendus van ‘eigen kweek’ op een proefschrift met als titel ‘De wraak van God. De betekenis van de wortel NQM en de functie van NQM-teksten in het kader van de oudtestamentische Godsopenbaring’.2 Sindsdien zijn er tientallen3 geleerden gepromoveerd aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (de TUA). Dr. Van Driel stelde een kort, bondig en lezenswaardig boekje samen over 125 jaar Theologische Universiteit Apeldoorn.

(De historiciteit van) Genesis

Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de (toen nog) Hogeschool, verscheen de bundel Woord en Kerk. In de bundel volgen de Apeldoornse hoogleraren ‘de ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken kritisch en verontrust’ (p. 47). Dr. J.P. Versteeg schrijft voor de bundel een artikel over de historische Adam contra dr. Harry Kuitert. De bundel krijgt lovende recensies en die zorgen er voor dat de bundel twee keer wordt herdrukt. De bijdrage van dr. Versteeg is in 2012 ook in het Engels vertaald.4

Als het gaat om (de historiciteit) van Genesis en de Theologische Universiteit Apeldoorn is de geschiedenis van prof. dr. B.J. Oosterhof bekend. Oosterhoff gaf eind jaren zestig zijn mening over het lezen van de paradijsgeschiedenis. De kerken willen graag nadere toelichting van deze uitleg, ‘maar zien er óók tegenop’. In 1972 verschijnt zijn boek Hoe lezen wij Genesis 2 en 3? In dit boek geeft Oosterhoff aan dat ‘deze hoofdstukken historische feiten zijn weergegeven in profetisch-symbolische taal’. Kritiek komt van verontruste synodaal-gereformeerden en vooral van gereformeerd-vrijgemaakten. Ook in eigen kerken blijft de kritiek niet uit. “Die komen in de vorm van bezwaarschriften op de agenda van het curatorium. Ze leveren heel wat gespreksstof op. Op zijn Genesis-uitleg laat de hoogleraar zich niet vangen. Moeilijker heeft hij het waar hij zijdelings de dogmatiek raakt: hoe kijkt hij nu precies tegen de toerekening van Adams schuld aan? De curatoren concluderen dat Oosterhoff niet in strijd met de belijdenis komt, maar er zijn er onder hen die meen dat de belijdenis wel ‘iets meer’ zegt dan hij” (p. 55). Een afgevaardigde van de synode van 1974 stelt, in reactie op de commotie rond Hoe lezen wij Genesis 2 en 3, voor om toezicht uit te oefenen op de publicaties. Dit wordt ontraden. “Zij willen op dit punt wel aanspreekbaar zijn, maar dit betekent niet dat het curatorium als ‘een soort censuur-commissie’ moet gaan werken. De synode steunt hen in deze taakopvatting. Later nemen de curatoren wel degelijk een toezichthoudende rol in” (p. 53).

Hoe zit het met het verdedigen van de historiciteit van Genesis aan de Theologische Universiteit Apeldoorn anno 2020? Sinds het verschijnen van het boekje Denken om te dienen hebben twee van de vier hoogleraren en een twee docenten meegewerkt aan de bundel En God zag dat het goed was. Alle aan de TUA verbonden scribenten in deze bundel geven aan geen problemen te hebben met de evolutietheorie en stellen een andere lezing van Genesis voor of verdedigen een boedelscheiding (zo lijkt het tenminste) tussen geloof en wetenschap. Het ‘evolutie om het even’-antwoord in de Gewone Catechismus zorgde ook voor verontrusting binnen de achterban van de universiteit. Het laatste woord is over deze twee publicaties (terecht) nog niet gezegd. We hopen dat de universiteit zich wil (blijven) inzetten voor een verdediging van de historiciteit van Genesis (en van heel de Schrift), want Genesis is óók geschiedenis.

Dit artikel werd in 2020 geschreven.

Voetnoten

Eindejaarsgeschenk: Grote en Punk Zaagbek

In de winter zijn in ons land twee soorten Zaagbekken te spotten: de Grote en de Middelste Zaagbek. De Grote houdt van zoet, de Middelste van zout water. Op 14 december was het heerlijk fietsweer. In de omgeving van de Rijnhoeve langs de Marsdijk zag ik Grote Zaagbekken, twee vrouwtjes en één mannetje. Maar ook een vreemde vogel. Nee, het zal toch niet waar zijn?! Welke vogel was daar baltsend actief? Een adult mannetje Middelste Zaagbek! Door mij al gauw in geen 50 jaar gezien. Wauw! Geweldig.

Op de foto ziet u links een adult mannetje Grote Zaagbek, rechts een adult mannetje Middelste Zaagbek. De Middelste is middelgroot en slanker dan de Grote. Is de Grote vooral wit-zwart, de Middelste heeft een opvallend witte halsband boven een bruinachtige borst! Beide vogels hebben rode snavels, die van de Middelste is bloedroder en dunner. Er is altijd verband tussen bouw en functie. Middelste zaagbekken zijn visspecialisten. De snavel is van een fijne tanding voorzien (de ‘zaag’ in de bek). Deze handige zaagbek dient om goed grip te hebben op watervlugge gladde vissen. Kijken we verder nog even naar het mannetje. Hij heeft een ’ongekamde’ verentooi op het achterhoofd: de kuif is punkachtig.

Nooit gedacht dat ik deze twee volwassen vogels hier zo te zien zou krijgen. Wat een eindejaarsgeschenk! En dan het gedrag van de Middelste Zaagbek. Het mannetje baltste bij de vrouwtjes Grote Zaagbek. Wij zeggen: soort zoekt soort. Echter een oud gezegde luidt: ‘Een uil ziet slecht bij dag. Een kraai ziet slecht bij nacht. Maar wie door de liefde wordt verblind ziet slecht bij dag en nacht.’

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Eindejaarsgeschenk: Grote en Punk Zaagbek, Het GemeenteNieuws 23 (1): 7.

Nieuwjaarsreceptie?

Iedereen weet dat het overal nat is. Dat de waterstand buitendijks hoog is. Maar binnendijks merken we dat ook. Op de foto ziet u drassig grasland in de Marspolder. Het water kwelt onder de dijken door. Een boeiend gegeven.

Op de foto ziet u vier Ooievaars en één Grote Zilverreiger. De jachttechniek van deze twee soorten is sterk verschillend. Ooievaars lopen langzaam door de korte vegetatie en kijken daarbij goed om zich heen. Regelmatig gaat de snavel naar de grond en slikken ze daarna iets door. Zo niet de Grote Zilverreiger. Deze oogjager staat geduldig een hele tijd in zo’n houding als op de foto, loerend op prooi, waarschijnlijk naar een muis. Bijzonder deze rij vogels van diverse pluimage. Is dat ook niet het geval bij een nieuwjaarsreceptie?

De rechtse vogel is geringd. Door het donkere weer was de ring niet af te lezen. Waarschijnlijk betrof het Ooievaar 3E 373. Door mij op 18 december in de Tollewaard gezien.

Vanwaar toch dit clusteren in het drassige weiland? Ik neem aan dat de Ooievaars met name op jacht waren naar regenwormen. Het kan zijn dat regenwormen naar boven kruipen om hun ondergelopen tunnels te ontvluchten. Absoluut niet uit angst om te verdrinken, want ze nemen zuurstof op door de dunne huid. Hun ademhalingsapparaat werkt ook onder water. Tot slot nog een detail. Ooievaar 3E 373 is op 24 juni 2016 te Groessen geringd en nu bijna 7,5 jaar oud. Wist u dat regenwormen 4 tot 8 jaar oud kunnen worden?

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Nieuwjaarsreceptie?, Het GemeenteNieuws 23 (1): 3.

Bassie of Adriaan?

In Hét Gemeente Nieuws van 14 april 2021 schreef ik u over twee mannetjes Fazanten, die in december 2011 – januari 2012 sliepen op de coniferenhaag die de erfscheiding met de buren vormt. Daar ze mij onafscheidelijk overkwamen sprak ik van Bassie en Adriaan.

In februari 2024 kreeg ik weer een mannetje in de tuin te zien en al gauw vroeg ik me af waar de vogel (Bassie of Adriaan?) de nacht doorbracht. Ik kon geen slaapplek ontdekken, wel liet de vogel zich ‘s nachts een keer horen. Tot half februari: einde middag daalde een mannetje in de rijke klimopbegroeiing van de geknotte notenboom, op ca. 4,5m hoogte, en kroop erin! Dus daar sliep de vogel. Hiermee is nog niet alles gezegd.

Donderdag 22 februari waaide het erg hard: storm Louis trok over ons land met mogelijk zware windstoten. Rond 17.15 streek een mannetjesfazant niet ver van de nu bekende slaapplek neer op een stuk beukenhaag, op 2.70m hoogte. Voelde de vogel zich niet veilig op de klimopnotenboom- slaapplek? Vangt een hoge Fazant te veel wind?

De vogel was nu te fotograferen! Naast de opvallende kop heeft een mannetje een lange staart en een bruin lichaam met donkere vlekken en schubben. De foto is genomen 20 minuten na zonsondergang, om 18.21u. De volgende morgen zat de Fazant om 7.10 er nog: dus 11 uur gepit! Om 7.15 bleek de vogel gevlogen. Hierna bleef deze plek leeg. Met het luwen van de wind weer gaan slapen in de klimopnotenboom?

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Bassie of Adriaan?, Het GemeenteNieuws 23 (10): 7.

Overzicht van gepubliceerd naturalistisch-wetenschappelijk onderzoek van creationistisch paleobiochemicus dr. Brian Thomas naar ‘soft tissue’ in oeroude botten

In 2018 promoveerde paleobiochemicus dr. Brian D. Thomas aan ‘Liverpool University op een proefschrift met als titel ‘Collagen remnants in ancient bone’.1 Later verscheen er bij Institute for Creation Research (ICR) ook een monograaf met als titel ‘Ancient and Fossil Bone Collagen Remnants’. Deze monograaf is gebaseerd op zijn dissertatie.2 Daarvoor, maar ook sindsdien, publiceerde dr. Thomas enkele wetenschappelijke artikelen in naturalistische tijdschriften of presenteerde hij zijn werk op naturalistisch-wetenschappelijke conferenties. Zijn onderzoek ontbreekt helaas in het geologische overzicht van masterstudent Willem Jan Blom.3 Het is alweer enige tijd geleden dat ik hierover wat gedeeld heb. In navolging van eerdere overzichten nu dus een overzicht van het werk van dr. Thomas in naturalistisch-wetenschappelijke tijdschriften.4

Wetenschappelijke artikelen vanuit dit onderzoek

(2017) Thomas, B., McIntosh, D., Fildes, T., Smith, L., Hargrave, F., Islam, M., Thompson, T., Layfield, R., Scott, D., Shaw, B., Burrell, C.L., Gonzalez, S., Taylor, S., Second-harmonic generation imaging of collagen in ancient bone, Bone Reports 1 (7): 137-144.
(2017) Thomas, B., Taylor, S., Second-Harmonic Generation Imaging of Medieval Human Bone, Advances in Biotechnology & Microbiology 7 (2): 41-42.
(2019) Thomas, B., Taylor, S., Proteomes of the past: the pursuit of proteins in paleontology, Expert Review of Proteomics 16 (11-12): 881-895.
(2023) Thomas, B., Anderson, K., De Silva, I., Verbeck, G., Taylor, S., Attenuated Total Reflection Fourier Transform Infrared (ATR FR-IR) Spectroscopy Sensitivity to the Thermal Decay of Bone Collagen, Applied Spectroscopy 77 (1): 53-61.

Abstracts vanuit dit onderzoek gepresenteerd op wetenschappelijke congressen

(2015) Thomas, B., Taylor, S., Clarey, T., McIntosh, D., Establishing a Baseline for a Portable Stable Carbon Isotope Detection System, Presented at the 64th ASMS Conference on Mass Spectrometry and Allied Topics.
(2016) McIntosh, D., Giannokous, S., Thomas, B., Fildes, T., Smith, L., Taylor, S., Development of a Portable 13C Isotope Ratio Measurement Technique with Quadrupole Mass Spectrometry, Presented at the 65th ASMS Conference on Mass Spectrometry and Allied Topics.
(2017) Thomas, B., McIntosh, D., Clarey, T., Taylor, S., Establishing a Baseline for Portable Stable Carbon Isotope Detection System, Presented at the 66th ASMS Conference on Mass Spectrometry and Allied Topics.
(2018) Thomas, B., Second-harmonic generation images reveal ancient bone collagen, Presented at the Ancient Proteins@20.
(2019) Thomas, B., Layfield, R., Burrell, C., Taylor, S., Multiple techniques confirm collagen remnants in fossil bone, Presented at the 67th ASMS Conference on Mass Spectrometry and Allied Topics.
(2020) Anderson, K., Thomas, B., Tuinstra, L., Herodotou, S., Myers, P., Taylor, S., Collagen decay studies in aged bone for archaeological applications, Presented at the 68th ASMS Conference on Mass Spectrometry and Allied Topics.
(2020) Thomas, B., Solliday, J., Taylor, S., Cross-Polarisation and Second Harmonic Generation Imaging Reveal Bone Collagen Decay Patterns in Four Fossils, Presented at the 80th Annual Meeting of the Society of Vertebrate Paleontology.
(2021) Thomas, B., Anderson, K., Tuinstra, L., Taylor, S., Collagen Decay Studies in Artificially Aged Bone using Raman Spectroscopy, Presented at PittCon 2021.
(2022)Thomas, B.D., Tuinstra, L., Taylor, S., Finite ages from the Mesozoic era – is bone collagen an open system?, Presented at the 24th Radiocarbon Conference.
(2023) Tuinstra, L., Thomas, B., Robinson, S., Pawlak, K., Elezi, G., Taylor, S., Hydroxyproline extracted grom Edmontosaurus fossil bone from the late Cretaceous, Presented at the 72nd ASMS Conference on Mass Spectrometry and Allied Topics.

Bachelor- en Mastertheses en Dissertaties vanuit dit onderzoek

(2019) Thomas, B.D., Collagen remnants in ancient bone, Ph.D. Dissertation Liverpool University.

Voetnoten

Wetenschap loopt vast met wonder van de schepping

Wonderen passen niet in een wetenschappelijke hypothese. Daarom is het bezwaarlijk om schepping en evolutie met elkaar te harmoniseren, betoogt dr. A. A. Teeuw.

De discussie over schepping en evolutie of, zoals prof. Van den Brink betoogt, voorzienigheid door evolutie, heeft veel losgemaakt. Op zijn boek ”En de aarde bracht voort” zijn diverse reacties gekomen. Hoewel ik geen wetenschapper ben en niet kan tippen aan de belezenheid van Van den Brink, wil ik een kleine bijdrage leveren aan de discussie.

Het boek heeft me opnieuw laten zien hoe uiterst complex de oorsprongsvragen van de aarde zijn. Welke visie of theorie iemand erop nahoudt, er ontstaan problemen zodra we Bijbel en wetenschap combineren.

De wijze waarop Van den Brink de thematiek benadert, is grondig en sympathiek. Hij komt met de hypothese: Stel dat de evolutietheorie juist is, kan dat dan samengaan met een gereformeerde geloofsvisie? Zijn antwoord is bevestigend. Je kunt orthodox christen zijn en tegelijk aanhanger van de evolutietheorie, aldus de schrijver. Ik denk dat hij daarin gelijk heeft, ook al voel ik mij persoonlijk meer thuis bij de klassieke scheppingsvisie (dus bij een jonge aarde).

Bruiloft te Kana

Het punt dat ik in deze bijdrage wil maken gaat over de lastige verhouding tussen wetenschap en wonderen. Van den Brink erkent dat evolutie het bestaan van wonderen niet uitsluit. Maar wetenschappelijk bezien zijn wonderen buitengewoon lastig, omdat ze afwijken van de natuurlijke orde en daardoor buiten het bereik van onze onderzoeksmethoden liggen.

Neem als voorbeeld het eerste wonder dat Jezus verricht op de bruiloft te Kana (Joh. 2). De wijn is op en Jezus gebiedt de knechten om de zes watervaten te vullen met water. Dat doen ze. Vervolgens moeten ze het water –dat wijn is geworden– bij de ceremoniemeester brengen. Die proeft en komt tot de ontdekking dat het goede wijn is. De wijn is zelfs van betere kwaliteit dan de wijn die tot op dat moment was geschonken.

Stel nu dat een van de knechten aan de ceremoniemeester vraagt hoe oud deze wijn is of van welk jaar. De ceremoniemeester zou, afgaande op smaak, rijping, afdronk en andere kenmerken van goede wijn, tot de conclusie komen dat de wijn enkele jaren oud is. Het Bijbelse antwoord is echter totaal afwijkend, namelijk enkele minuten.

Het is te kort door de bocht om dit beeld toe te passen op het ontstaan van de aarde. En om misverstanden te voorkomen, Van den Brink zal absoluut niet twijfelen aan de echtheid van dit wonder. Maar het gaat mij om zijn benaderingswijze, en daarom kies ik dit voorbeeld.

Stel dat een monstertje van deze wijn te Kana in handen is gekomen van wetenschappers. Dat het wijn is, zal iedere biochemicus in het laboratorium bevestigen. Dat het goede wijn is, is door vinologen vast te stellen. Dat wijn die zo smaakt, normaliter enkele jaren oud moet zijn, zal geen wetenschapper betwisten. Mogelijk kan de wetenschap op basis van de verhouding van tannine, zuren en restsuikers bepalen van welk jaar en uit welke landstreek de wijn afkomstig is. Maar toch kloppen die tijdsaanduidingen niet vanwege het Goddelijke wonder.

Te hoge prijs

Het voelt nu vreemd aan als ik deze geschiedenis als volgt ga benaderen: Stel dat deze wijn via de weg van geleidelijkheid is ontstaan, want dat sluit het beste aan bij de wetenschappelijke bevindingen van het wijnmonster, kan ik dan de gereformeerde geloofsvisie vasthouden?

Deze benaderingswijze wringt. Want op zijn minst zal dan de ”prima facie lezing” (zoals Van den Brink de min of meer letterlijke lezing van de Bijbel aanduidt) aanpassing behoeven. En dat is wat Van den Brink in zijn boek doet. Toen ik het tweede deel van het boek las, de gedeelten waarin hij Bijbelse thema’s analyseert zoals erfzonde, voorzienigheid en lijden, ervoer ik dat soms als een krampachtige (maar ook een eerlijke en integere) poging om de Bijbel te harmoniëren met wetenschappelijke gegevens.

Het is juist deze poging die mij terughoudend maakt om de evolutie te aanvaarden. Want ik blijf aanlopen tegen het feit dat Adam ons eerste verbondshoofd is. En dat het zelfs noodzakelijk was dat Eva uit een rib van Adam werd geformeerd, in plaats dat ze net als Adam als een los individu werd geschapen. Blijkbaar was dat nodig om de ene stamlijn te waarborgen. Ik mis daarvoor in het boek afdoende verklaringen. Denk ook aan het veranderde godsbeeld (opkomen voor de zwakke past niet in de evolutie) en de onzekere toekomst omtrent de nieuwe hemel en aarde (die in paradijselijke termen wordt beschreven). Ik ga de (theologische) bezwaren die anderen genoemd hebben hier niet herhalen.

Van den Brink gaat op verschillende van deze punten in, maar de prijs die betaald moet worden om het Bijbelse getuigenis te harmoniëren met de evolutielijn, is mij te hoog.

Nog één opmerking. De verandering van water in wijn wordt in de Statenvertaling ”het beginsel der tekenen” (Joh. 2:11) genoemd. Dus niet alleen het eerste teken, maar het eigene van hoe God werkt. Zou dat bij het ontstaan van de aarde anders zijn geweest?

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Teeuw, A.A., 2017, Wetenschap loopt vast met wonderen, Reformatorisch Dagblad Puntkomma 47 (92): 8-9 (artikel).

COLUMN: Het hart

Wanneer je de leeftijd van de zeer sterken mag bereiken, heeft het hart ruim twee miljard keer geslagen. Dat begint al in de baarmoeder (zo rond de 21 dagen) en dit kan doorgaan tot op hoge leeftijd. Iedere hartslag wordt veroorzaakt door een complex systeem en brengt een indrukwekkende hoeveelheid moleculen in beweging. Het hart is een wonderlijk orgaan, een Meesterwerk!

Wij zijn geschapen met een hart en kunnen absoluut niet zonder. Het hart pompt zuurstofrijk bloed naar de organen. Het zuurstofarme bloed keert weer terug. Zonder dit zuurstofrijke bloed zouden de organen binnen een enkel ogenblik beginnen met afsterven. Een willekeurig hartcentrum laat weten dat het hart bij een volwassen persoon zo’n zeventig keer per minuut pompt. Per minuut wordt zo’n 4 à 5 liter bloed rondgepompt. Alle daarbij komende processen doen zelfs artsen duizelen. Mocht je meer willen lezen over het ingenieuze ontwerp van het hart, dan is het boek Your Designed Body (Laufmann and Glicksman) lezenswaardig. Volgens creationist dr. Jerry Bergman is het, daartegenover, voor een naturalist niet mogelijk om tot een goede evolutionaire verklaring te komen voor het ontstaan van het menselijk hart.

Het hart werkt echter niet altijd goed. Dagelijks wordt ‘ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven‘ werkelijkheid. In Genesis 5 klinkt het refrein: ‘En hij stierf‘. Dat is de tragische werkelijkheid: het hart stopt ermee en hij of zij sterft. Dit kan al heel vroeg misgaan, maar ook later openbaar komen, bijvoorbeeld dat het hart vanwege een genetische aandoening zo ver kan verslechteren dat het niet meer in staat is om alles rond te pompen. Dit laatste heb ik deze week (week 5) in levenden lijve ondervonden. Mijn hart sloeg op tilt, monomorfe ventrikeltachycardie, het pompen van het hart stopte, de hersenen ontvingen minder zuurstofrijk bloed en alles begon te draaien (near collapse). De Heere gaf dat de ingeplante ICD (een soort pacemaker) begon te pacen. Het hart kwam uit de ‘trilstand’ en begon weer de pompen. De Heere heeft nog wonderlijk gespaard. In het ‘hart’ resoneerde: ‘De Heer’ wou mij wel hard kastijden, Maar stortte mij niet in den dood; Verzachtte vaderlijk mijn lijden, En redde mij uit allen nood.

Het wachten is nog steeds op een donorhart. De dokters hebben (gelukkig) veel verstand gekregen en deze middelen moeten we ook gebruiken. De verwachtingen overstijgen echter deze medische molen en dienen opgeheven te worden naar Boven waar Christus is. ‘Zal het zo zijn, onze God, Dien wij eren, is machtig ons te verlossen (…) en Hij zal ons uit uw hand (…) verlossen. Maar zo niet, u zij bekend, o Koning! dat wij uw goden niet zullen eren, (…).‘ Dat is Gods vrijmacht!

Dit artikel verscheen eerder in het gezinsblad ‘Om Sions Wil’ en is met toestemming van de redactie hier overgenomen. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2024, Het hart, Om Sions Wil 2024 (5): 25. Hier is wat meer te lezen over ‘Om Sions Wil’.

ANDERE COLUMNS UIT 'OM SIONS WIL' JAARGANG 2024
COLUMN 1: Het hart.

Dr. Scott L. Dunn presenteert een uitdaging voor zondvloedgeologie in CRSQ: ‘The Clay Consolidation Problem’

Dit artikel ontvangt komende week nog een fijnafstemming.

In het eerste nummer van de Creation Research Society Quarterly van 2024 publiceerde dr. Scott L. Dunn1 een interessante paper over ‘The Clay Consolidation Problem’. Dit is een grote uitdaging voor de zogenoemde zondvloedgeologie: de sedimentatie en lithificatie (ontwatering en verstening) van klei duurt te lang voor een creationistische tijdschaal. Volgens alle zondvloedmodellen zijn aardlagen snel (in een korte periode van tijd) ontstaan, of dat nu tijdens of na de zondvloed gebeurd is. Een kwantitatieve rechtvaardiging voor deze claim, met behulp van experiment- en veldgegevens, ontbreekt voor de consolidatie van klei. Dr. Dunn laat in zijn CRSQ-paper zien, dat wanneer we wel gaan rekenen, hier een flinke uitdaging ontstaat voor zondvloedgeologie.

De uitdaging

Er zijn wel lokale voorbeelden van snelle sedimentatie en lithificatie (verstening). Dunn schrijft: “For example, the formation of beachrock which is typically 0,5 m to 2 m in thickness can form within months. However, it is only found on beaches with specific ranges of sand size, tidal range, wave climates, and water temperatures.” Daarnaast verwijst dr. Dunn naar de pyroclastische stromen die bijvoorbeeld ontstonden ná de vulkaanuitbarsting van Mount St. Helens. Dunn schrijft: “However, the conditions within pyroclastic flows involve very high temperature (>300 ˚C) and are almost entirely dry (water vapor content less than a few percent).” De aangehaalde processen zijn echter niet te vergelijken met normale processen van lithificatie van mariene afzettingen. Dunn focust zich in de paper op de lithificatie (en ontwatering) van klei. “Although the focus is on clay due to its extremely slow drainage characteristics, the equations are valid for all sediments from sands to clays.” Na een beschrijving van de mechanismen voor de consolidatie van klei en gedetailleerde berekeningen past Dunn zijn gedachten toe op drie scenario’s. Het eerste scenario is het ontstaan van een kleilaag tijdens de zondvloed (in 100 dagen).2 Het tweede scenario is een scenario van na de zondvloed (in 100 jaar).3 Het derde scenario is een langzame depositie volgens de standaard geologische tijdschaal. De verschillende scenario’s worden toegepast op de sedimenten in de Labradorzee.4 Als voorbeeld wordt door dr. Dunn een boring van 770 meter onder de zeebodem genomen. De sedimenten in deze boring zijn relatief recent: van het Mioceen tot het Holoceen (de laatste 10 miljoen radiometrische jaren). Scenario 1 (tijdens 100 zondvloeddagen) heeft 7,7 meter per dag nodig! Scenario 2 (de eerste 100 jaar na de zondvloed) heeft 7,7 meter per jaar nodig. Scenario 3 (over miljoenen jaren) heeft 85 meter per miljoen jaar nodig. De hoge sedimentatiesnelheden die nodig zijn binnen de zondvloedgeologie (scenario 1 en 2) leiden tot ‘completely unstable soil conditions which effectively no undrained shear strength’. Dunn vervolgt: “The sedimentation rates are orders of magnitude higher than the dissipation potential of the clay, and, hence, it is almost completely fluidized even in the post-Flood scenario.” De berekeningen van Dunn leveren echter geen uitdaging op voor diverse oude-aarde-modellen. “Additionally, it is shown that there is a physical limit to the rate at which sediment can accumulate without creating excessive pore pressure and including geotechnical failures.” Het hiervoor genoemde limiet voor klei is maximaal 0.1 meter per jaar. Voor leem (silt) is dat iets hoger namelijk maximaal 10 meter per jaar.

Dinosauriërs

Dit levert een probleem op voor de modellen die beweren dat dinosauriërs tijdens de zondvloed over de eerder afgezette zondvloedsedimenten zouden hebben gelopen. “This would require that the freshly deposited sediment had sufficient strength to support the weight of a large animal.” Volgens Dunn is het moeilijk voor te stellen hoe dinosauriërs over vers afgezet sediment moeten hebben gelopen. Dat kan alleen als het afgezet materiaal een hoog percentage zand in zich zou hebben, wat het draagvermogen ondersteunt. Een model dat dinosauriërs laat rondbanjeren tijdens de vloed en daarna laat omkomen, moet volgens Dunn zeer uitgebreid getest worden.5

Afsluitend

We zien dat er uitdagingen zijn voor zondvloedgeologie op het gebied van de sedimentatiesnelheid en de lithificatiesnelheid van klei. Het zou goed zijn als creationistische experts die geologisch onderzoek doen hiermee gaan rekenen.6 Geleerden zoals Guy Berthault, dr. Pierre Y. Julien en dr. Alexander V. Lalomov hebben zich in het verleden ook uitgebreid met sedimentatiesnelheden bezig gehouden (maar mogelijk is dit werk verouderd of incompleet).7 Het is daarom zeer opmerkelijk dat dr. Dunn geen enkele verwijzing naar hun werk geeft. Mogelijk had hij hun werk in gedachte bij de korte bespreking van de vorming van ‘beachrock’ in de inleiding, maar dan zou ten minste een verwijzing nuttig zijn. Uiteraard moet in acht genomen worden dat de consolidatie van klei anders te werk gaat en veel meer tijd kost dan sedimentatie aan de kust (zoals dr. Dunn in de inleiding ook terecht opmerkt). Wellicht kan dr. Dunn in een volgende paper de al bestaande papers rondom sedimentatie- en lithificatiesnelheden bespreken, uitdagen en/of inpassen. De hoofdconclusie van de paper van dr. Dunn blijft echter staan: het ontwateren en verstenen van klei veel meer tijd kost dan mogelijk is binnen de Bijbelse tijdschaal. Zeker om geconsolideerde klei te krijgen dat sterk genoeg is om dinosauriërs te dragen, zodat zij tijdens de zondvloed pootafdrukken kunnen maken.

The Clay Consolidation Problem’, kunnen zondvloedgeologen dit probleem oplossen? Daar wordt sinds de verschijning van deze paper flink over gediscussieerd. Geologiestudent Ryan Milligan schreef een uitgebreid en lezenswaardig artikel op ‘The New Creation Blog’.8 Theïstische evolutionist dr. Joel Duff heeft de paper ook bestudeerd en reageerde er op in ‘This Week in Creationism’.9 Hij belooft om de paper in detail te bestuderen in een In Depth-video over ‘The Clay Consolidation Problem’ te bespreken. Volgens hem is het ontwateren van deze sedimenten net zo’n grote uitdaging als het bekende hitteprobleem tijdens de zondvloed.10 De tijd zal leren of hij daarin gelijk heeft. Het gesprek en de discussie hierover is in ieder geval begonnen! Voorlopig kunnen we ‘The Clay Consolidation Problem’ zien als een dissonant in het scheppingsparadigma.11 Credits aan Creation Research Society dat zij deze kritisch-reflectieve paper toch wilden publiceren.

Deze korte beschrijving n.a.v.: Dunn, S.L., 2024, The Clay Consolidation Problem and Its Implications for Flood Geology Models, Creation Research Society Quarterly 60 (3): 144-156. Abstract: https://www.creationresearch.org/the-clay-consolidation-problem-and-its-implications-for-flood-geology-models.

Een vogel-bikkel!

Het is maandagmiddag 8 januari. Ik fiets over de Marsdijk met de straffe noordoostenwind in de rug. Het water in de Nederrijn staat hoog: tot tegen de Marsdijk. De lucht is blauw. Aan de overkant van de imposante watervlakte rust de Heuvelrug. Wat oostelijker Rhenen met haar koninklijk ‘potlood’ de Cuneratoren. Altijd mooi dit landschap.

Natuurlijk kijk ik ook nu uit naar vogels. Verwacht niet veel te zien daar de temperatuur wat onder nul is. En de gevoelstemperatuur ligt waarschijnlijk onder de tien graden! Ineens zie ik een vogel fladderen bij de dijk. Dalend op de ‘vloedlijn’, daar waar het water met aanspoelsel de dijk raakt. De kijker gepakt: een Oeverloper geeft acte de présence!

Waarneming. nl vermeldt voor 8 januari slechts drie andere locaties! Is toch een trekvogel? Klopt. De meeste Oeverlopers zijn lange-afstandstrekkers naar Afrika. Ze trekken in het najaar weg. Ze overwinteren vooral ten zuiden van de Sahara. Daar waar ze nijlpaarden en krokodillen tot buren kunnen krijgen (Vogelbescherming).

Dus deze vogel in de kou?: een bikkel! Waar zou die van leven? De vogel zocht – op zicht – voedsel in en bij het aanspoelsel. Oeverlopers eten dierlijk voedsel (vooral insecten en hun larven, spinnen, slakjes, wormen, ook wel plantaardig materiaal (Vogelbescherming). Geen makkelijke kost bij de kille temperatuur. Een Oeverloper foerageert bijna altijd alleen: is een echte individualist. Zal deze vogel daardoor in ons land, zo rijk aan individualisten, zijn blijven hangen? Dan maar hopen dat die niet van een koude kermis thuiskomt.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Wonderlijk dat samen (op)trekken, Het GemeenteNieuws 23 (4): 7.