Home » Bijbelse geschiedenis

Categorie archieven: Bijbelse geschiedenis

Een reliëfgetuige van marmer

Het reliëf van de zevenarmige kandelaar en de tafel van de toonbroden met de twee trompetten op de Titusboog in Rome zijn reeds lang voorwerp van onderzoek in de archeologie. Het zijn afbeeldingen van de tempelschatten, die destijds als buit zijn meegenomen door de Romeinen toen in 70 na Christus de Tempel te Jeruzalem werd verwoest onder aanvoering van Titus. Het is tot op heden, mei 2023, een gewichtige mijlpaal in het zoeken naar Bijbelse sporen die in de Romeinse kunst bewaard zijn gebleven. Hoewel het marmer geelachtig is geworden na eeuwenlange blootstelling aan de buitenlucht en het al tientallen jaren door uitlaatgassen wordt aangetast en ook de onderhoudstoestand slecht is, zijn de hoofdkenmerken van het gebeeldhouwde nog goed zichtbaar. Dat is mede te danken aan de voortreffelijke kwaliteit van deze vermaarde marmersoort, dat is gedolven bij de berg Pentelikon nabij Athene.1

Een vergelijking van het reliëf met de Bijbelteksten Ex. 25: 23-30; 31-40 en Num.10:2 laat zien dat sommige details niet (meer) duidelijk te zien zijn zoals het aantal bloemkelken in de vorm van een knop met bloesem. Een verklaring dat het geen exacte weergave zou zijn van de beschrijvingen in de Pentateuch is ook dat de triomfboog minstens zo’n elf jaar na de verovering is gebouwd en de gouden kandelaar toen reeds was omgesmolten om het amfitheater van de Flaviërs (Coloseum) te bekostigen, zodat het niet meer model kon staan terwijl het reliëf werd vervaardigd. Bovendien was de gouden kandelaar, die de Romeinen hadden buitgemaakt, gesmeed in de tijd van Judas Machabéus, 1 Mak. 4:492, want de eerste kandelaar was verloren gegaan in de Richterentijd. De tweede kandelaar, die was vervaardigd door koning Salomo, 2 Kron.4:21, was eeuwen later geroofd door koning Antiochus, 1 Mak. 1:23, die deze kandelaar waarschijnlijk al had laten omsmelten voordat de bodem van zijn schatkist in zicht kwam en hij de oorlog tegen Judas Machabéus nog moest financieren.

Toch kan het reliëf zeker dienen als bewijs voor de beschrijvingen in de Bijbel. De zeven armen van de kandelaar verwijzen naar de zeven dagen van de week waarvan de zevende en laatste dag de sabbat is. De amandelbloesem verwijst enerzijds naar het waken van God over Zijn woord om dat te doen, zie Jer.1:11-12, anderzijds is het een teken van het einde van de winter, want de bloei van de amandelboom kondigt het ontwaken van de lente aan, een nieuw begin met God. Echter hier lijkt vooral de context van Prediker 12: 5 bewaarheid. Israël ging voor eeuwen, toen leek het misschien voor altijd, van huis. En de woorden van de Heere Jezus gingen in vervulling toen Hij voorzei dat geen steen op de andere steen zou blijven van al die prachtige gebouwen en de Tempel.

Op deze website zijn ook twee andere artikelen over de kandelaar gepubliceerd (hier en hier).

Voetnoten

Bijbelse en theologische vragen bij ‘En God zag dat het goed was’ – Presentatie 4 oktober 2019

Op deze plaats feliciteer ik de samenstellers met het feit dat de bundel gereed is. Het is een heel werk om zoveel schrijvers samen te brengen in het gekozen format. Ook het onderwerp is van groot belang. Dit betreft niet slechts een paar hoofdstukken uit de Bijbel, maar fundamentele vragen over de verhouding geloof en wetenschap. Vandaag reageer ik op de bijbelstheologische aspecten, om zo bij te dragen aan de verdieping en verbreding van het debat. Aan de orde komen: Genesis 1-11, de datering van deze teksten, het spreken van God, het Schriftgezag, de ziel en het slotwoord in de bundel.

Genesis 1-11

a. De hof in Eden (Gen. 2-3)

Laat ik beginnen met een overzicht van de belangrijkste kwesties in Genesis 1-11. Terecht worden het historische karakter van Genesis 1 en de betekenis van het woord ‘goed’ behandeld. Genesis 2 en 3 komen echter slechts summier aan de orde. Ik vraag aandacht voor de schepping van de man en de vrouw. De man wordt uit de aarde gevormd en daarna krijgt hij de levensadem ingeblazen. Dat is een groot verschil met de evolutionistische voorstelling. Met vermijding van wetenschappelijk taalgebruik was het mogelijk geweest te zeggen dat God een dier nam en deze nieuwe eigenschappen gaf. Nu staat er iets anders. Vervolgens de schepping van de vrouw uit de rib of zijde van Adam. Blijkbaar is Adam al in een volwassen situatie waarin hij kan spreken en dieren namen kan geven. In die situatie valt hij in een diepe slaap en God maakt uit hem een vrouw.

Hier kan de naam van Benjamin Warfield (1851-1921) genoemd worden. Hij heeft in de 19e eeuw allerlei pogingen gedaan om de evolutietheorie en de systematische theologie te integreren. Dat is hem echter niet gelukt. In zijn collegedictaten staat: ‘We moeten toegeven dat het verslag van de schepping van Eva een zeer serieuze verhindering is voor een leer over schepping door evolutie.3 Hij noemt twee pogingen om een andere verklaring te vinden, maar die vindt hij niet erg natuurlijk. Warfield heeft voor dit probleem en voor diverse andere knelpunten geen goede oplossing en daarom laat hij de vraag open of de evolutie te combineren is met het christelijke geloof. Hier rijst voor ons de vraag: Wat is de beste uitleg van Genesis 2? Het hoofdstuk geeft een geheel andere voorstelling dan dat van een eerste mensenpaar, ontwikkeld of gekozen uit duizenden hominiden. Warfield heeft gelijk dat hier een zeer serieuze verhindering ligt.

Na de schepping van Eva spreekt Adam over ‘been van mijn beenderen’. Zijn uitroep heeft allerlei poëtische kenmerken. Dat past niet zo goed bij iemand die net het stadium van hominide ontgroeid is. We komen hier op het punt van de taal en de spraakvaardigheid. Hier ligt ook een van de grote knelpunten: hoe ontwikkelde zich het spraakvermogen van de mens, omdat dieren slechts weinig klanken kunnen voortbrengen?

In Genesis 3 is de vervloeking van de aarde een belangrijk punt: voortaan doet bij de mens de dood de intrede. Ook gaat de aarde dorens en distels voortbrengen. In diverse bijdragen in de bundel klinkt door dat die dood er al lang was, en dat er uiteraard ook al dorens en distels waren. Hier liggen dus knelpunten. Deze worden in de bundel slechts aangeduid, maar niet goed behandeld. Wat is er veranderd in deze wereld na de vervloeking? Dat er echt iets is gewijzigd, klinkt ook door in de woorden van Lamech, de vader van Noach: ‘Deze zal ons troosten over ons werk en over het zwoegen van onze handen, vanwege de aardbodem die door JHWH vervloekt is’ (Gen. 5:29).

b. Geslachtsregisters (Gen. 5 en 11)

Laten we naar de geslachtsregisters gaan, vermeld in Genesis 5 en 11. In de bundel wordt de berekening van de ouderdom van de aarde verbonden met de naam van bisschop Ussher (p. 21). Ook komen we de waarschuwing tegen dat we de geslachtsregisters niet moeten gebruiken om de ouderdom van de aarde te berekenen (p. 163, vgl. p. 365). Echter, bisschop Ussher staat in een zeer oude traditie van jodendom en christendom. Ook in de tijd van de Septuaginta waren deze berekeningen al van belang. Ik verwijs daar kort naar in mijn bijdrage (p. 148). Het is ook opvallend hoeveel aandacht de kerkvaders gaven aan de berekening van de ouderdom van de aarde en de mensheid.

Henk van de Belt schrijft dat de hoge ouderdom van de kosmos niet in strijd is met de heilshistorische volgorde in de Bijbel, ‘al vraagt zij wel om een herinterpretatie van de geslachtsregisters en van Genesis 1’ (p. 84). De vereiste herinterpretatie wordt echter niet geboden in deze bundel. Ergens staat wel in een voetnoot: ‘Gezien deze context, de nauwkeurige som van het geheel en de symbolische waarde van de getallen is het onjuist de leeftijden in de genealogie van Gen. 5 te gebruiken voor het uitrekenen van de ouderdom van de aarde’ (p. 163). Het is echter eenvoudig tegenargumenten te noemen. Zelf als we meedoen met de 19e eeuwse poging dat er generaties overgeslagen zijn in de lijsten, komen we hooguit een paar duizend jaar eerder uit. Mijn vraag is: Hoe dienen we de geslachtsregisters uit te leggen? Wat is hun functie in het geheel van het boek Genesis? Zelfs als de hoge leeftijden een oosterse overdrijving vormen (p. 121), blijven er veel vragen over, vooral over de daling van de leeftijden en de relatief lage leeftijd van Henoch.

c. De vloed (Gen. 6-9)

Dan gaan we naar de hoofdstukken over de grote vloed (Gen. 6-9). Koert van Bekkum benadrukt de methodologie van de vergelijking van teksten en tradities. Hij heeft gelijk dat de termen ‘global’ en ‘local’ niet gebruikt worden, maar er zijn veel argumenten voor een wereldwijde vloed, ongeacht hoe men zich die voorstelde. In ieder geval is van belang dat de gehele mensheid vernietigd werd, met uitzondering van het gezin van Noach. Het verbaast mij dat dit punt niet uitgewerkt is. Immers, de gangbare interpretatie is dat er slechts acht mensen gered werden en dat deze mensen de voorouders waren van heel de mensheid (zie Gen. 10). Terecht wordt opgemerkt dat Noach een soort tweede Adam is, een nieuwe stamvader van de mensheid. Maar hoe dan? Hier ligt een belangrijk knelpunt: volgens de evolutionaire zienswijze leefden er al tien- of honderdduizenden jaren allerlei groepen mensen op verschillende gebieden van deze aarde en zullen velen niet betrokken zijn geweest bij de vloed. De klassieke interpretatie van de zondvloed is een totale vernietiging van de mensheid, en van de latere bevolking als nakomelingen van Noach (zelfs als de opsomming van volken in Gen. 10 niet volledig is). Dat past inhoudelijk beter bij de functie van Noach als tweede Adam en bij de bepalingen van het gesloten verbond, over het eten, over de bescherming van de mens en bij de regenboog.

De kern van Genesis 6-9 is niet of wij geologisch lagen van deze vloed kunnen terugvinden, maar welke consequenties de vertelde geschiedenis heeft voor de mensheid. Helaas blijft de doordenking hiervan met betrekking tot het vraagstuk van schepping en evolutie buiten beschouwing.4

d. Babel (Gen. 11)

Dan richten we ons op Genesis 11, de torenbouw van Babel. Volgens dit verslag had heel de aarde één taal en eendere woorden (vs. 1). God daalt neer uit de hemel en verwart daar de taal, ‘zodat zij geen van allen elkaars taal zullen begrijpen’ (vs. 7). Het ontstaan van de menselijke taal is een van de grootste raadsels in de huidige wetenschap, mede omdat het vermogen te spreken samenhangt met de hersenen en de bouw van het strottenhoofd van de mens. Er zijn ongeveer zesduizend tot zevenduizend verschillende talen, die herleid kunnen worden tot taalfamilies. De meeste talen werden in de loop van de tijd eenvoudiger van structuur, doordat ingewikkelde naamvallen en werkwoordvormen wegsleten. Er is eerder sprak van degeneratie dan van evolutie naar een ingewikkelder stadium.5 Ook zogenaamde ‘primitieve volken’ hebben zeer complexe talen. Hier ligt een belangrijk verschilpunt tussen hen die deze beschrijving accepteren en hen die de evolutie van de mensheid voorstaan. Ook dit punt wordt helaas niet behandeld.

Datering van Genesis

In de bijdragen over Genesis 1-11 staan diverse opmerkingen over de datering van het bijbelboek. Eric Peels geeft twee keer een verwijzing naar het eerste millennium voor Christus, dat wil zeggen, de tijd van de koningen of zelfs nog later. Marjo Korpel geeft de meest expliciete datering (p. 112-114). In het bijbelonderzoek wordt volgens haar algemeen aangenomen dat Genesis 1 vrij laat is geschreven door een groep priesters, na de ballingschap. Genesis 2 en 3 ademen een andere sfeer en worden toegeschreven aan een schrijver die men wel aanduidt als de Jahwist. De laatste schrijvers van Genesis 2-3 waren op de hoogte van Genesis 1 en ze zinspelen er duidelijk op.

Stefan Paas schrijft (p. 130) dat velen Genesis 1 als een vrij late tekst zien (met oudere elementen erin verwerkt), die de situatie weerspiegelt van Israël in of vlak na de Babylonische ballingschap. Genesis 2 wordt doorgaans gezien als ouder, hoewel de datering omstreden is.

Als commentaar vermeld ik dat de verhalen en de uiteindelijke vormgeving van het boek Genesis op deze wijze rond de ballingschap gedateerd worden. Deze theorie is opgekomen in de 19e eeuw en vooral vanaf de tweede helft van de 20e eeuw flink bestreden. In de 19e eeuw was er nog weinig kennis van de archeologie, maar de kennis van oude culturen uit het 3e en 2e millennium is inmiddels sterk toegenomen. Naar mijn overtuiging betekent dit ook dat het boek Genesis ouder is. Daar zijn veel wetenschappelijke argumenten voor aan te voeren, maar ook de eenvoudige overweging dat Israël veel eerder oorsprongsverhalen gehad zal hebben.

Het spreken van God

Tijdens het lezen van de bijdragen in de bundel had ik meer dan eens de vraag: wat wordt bedoeld met het spreken van God? De meeste bijdragen in de bundel geven aan dat belangrijke elementen van het christelijke geloof bewaard kunnen blijven, ook al moeten we de gangbare uitleg van de Bijbel wel op allerlei punten herzien.

Hier stel ik de vraag naar het spreken van God. Genesis 1 noemt dit herhaaldelijk met de directe gevolgen voor het ontstaan van de kosmos, de planten, de dieren en de mensen. Ook staat er hoe God iets noemde. Wat is daarvan de bedoeling? Als alles geleidelijk ontstond in de loop van miljarden en miljoenen jaren, wanneer heeft God dan gesproken? Hoe weten we dat Hij bij Zichzelf overwoog om mensen te maken (1:26)? Wat zei Hij tegen Adam in de hof? Wat betekent zijn communicatie met de gevallen mensen? En wat houden de veroordelingen van de slang, de mens en de aarde in? Het is mogelijk die uitspraken te reduceren tot wijzigingen van situaties, maar het gaat mij er nu om wat God gezegd heeft.

Doorlezend komt hetzelfde punt naar voren in de gesprekken met Kaïn (Gen. 4) en in de opdrachten die God aan Noach geeft (Gen. 6-9).

Tijdens het lezen van de bundel moest ik meer dan eens denken aan een oud boekje van Cas Labuschagne. Hij publiceerde in 1977 Wat zegt de Bijbel in GODS naam?6 In hoofdstuk 5 schrijft hij: ‘God sprak bij wijze van spreken’ (p. 91). Hij vindt het onjuist te veronderstellen dat mensen in de bijbelse tijd de aan God toegeschreven woorden werkelijk hoorden zeggen. Zijn conclusie is: Het ‘spreken’ van God is één van de manieren waarop wij over en namens God spreken! (p. 92). Hij spreekt ook zijn verbazing uit hoe weinig in de moderne theologie serieus hierover is nagedacht en geschreven (p. 93). De voorstelling dat God spreekt is volgens hem een antropomorfisme. In veel opzichten trek ik andere conclusies dan Labuschagne, maar hij legt wel de vinger op een gevoelige plek. Daarom de vraag: wat betekent het in de genoemde bijbelgedeelten dat God aan het woord is? De meeste bijbellezers vatten dit letterlijk op. Wie komt met herinterpretatie van passages, zal deze belangrijke kwestie niet buiten beschouwing mogen laten.

Als we onzeker zijn over het spreken van God, hoe weten we dan dat de titel van de bundel waar is? Hoe weten we dan dat God de schepping als goed beschouwde?

Koert van Bekkum schrijft (p. 162) dat Genesis in veel opzichten meer de wereld van het tweede dan van het eerste millennium v.Chr. weerspiegelt. Hij noemt bovendien de overeenkomsten met het Sumerische Eridu Genesis. Het lijkt hem mogelijk dat de aartsvaders de in Genesis 1-11 bewaarde tradities al kenden. Toch is hij van mening dat Genesis ergens tussen de tiende en de zesde eeuw opgeschreven is (p. 156).

Ik weet dat velen dateringskwesties niet erg interessant vinden, maar ze zijn wel cruciaal voor de uitleg van het boek Genesis. De klassieke joodse en christelijke uitleg neemt aan dat het boek Genesis uit de tijd van Mozes stamt, laten we zeggen rond 1400 v.Chr. In de meeste gevallen is die visie gecombineerd met de aanname van oude overleveringen, dus dat de aartsvaders die tradities al kenden en overleverden. In dat geval is oud materiaal verwerkt in het boek Genesis. Daarvoor zijn diverse aanwijzingen te vinden, zoals de omschrijving ‘het boek van de afstammelingen van Adam’ in Gen. 5:1. Ook diverse geografische bijzonderheden passen niet in de wereld na de vloed. Het is goed mogelijk dat het hier een zeer oude overlevering betreft uit de tijd voor Noach. Uitgaande van de grote oudheid wordt dan de beknoptheid van de eerste teksten in Genesis begrijpelijker: ze zijn in verkorte vorm opgenomen, met het oog op het doel van het boek Genesis. Zo’n vroegere datering heeft als consequentie dat de zogenaamde kadertheorie niet goed verdedigbaar meer is. Immers, dan gaat de indeling van de schepping in zeven dagen terug op een veel vroegere periode dan waarin Israël de sabbat hield. Ik sluit aan bij Gert Kwakkel (p. 176), die schrijft dat het voor de hand ligt dat de auteur van Exodus er echt van overtuigd was dat God de wereld in zes dagen geschapen en op de zevende dag gerust heeft. Dat feit is hard genoeg om er een goddelijke gebod op te funderen.

De vroege datering, die voorheen in de kerkelijke opleidingen gangbaar was, heeft consequenties voor de interpretatie van de afzonderlijke onderdelen en voor de strekking van het gehele bijbelboek. Die afwijking van de eerdere uitleg komt echter in de bundel niet aan de orde. Ook niet de betekenis van de samenhang van de onderdelen in de strekking van het bijbelboek. Een voorbeeld is de bespreking van Genesis 2:19. Eric Peels schrijft dat Genesis 2 een andere volgorde van schepping heeft dan Genesis 1: eerst de mens en pas daarna de vegetatie (2:5) en de dieren (2:19). Een voltooid verleden tijd in 2:19 is volgens hem niet erg geloofwaardig. Hier rijst de vraag waarom dat niet het geval is. Inhoudelijk is een schepping van de mens zonder taken en zonder voedsel ook niet erg geloofwaardig. Mij gaat het nu echter om de samenhang die een grote tegenspraak in de volgorde van scheppen onwaarschijnlijk maakt.

Schriftgezag

Hiermee verbonden is het Schriftgezag. In de bundel ligt de nadruk op de menselijke kant van de Schrift, al wordt Gods handelen erkend. Enige voorbeelden: ‘De bijbelschrijvers waren mensen van hun tijd, die niet de kennis hadden die wij nu hebben. Niettemin hebben ze wel hun kennis van toen gebruikt in hun poging te beschrijven hoe de wereld om hen heen zou kunnen zijn ontstaan’ (Korpel, p. 118). Michaël Mulder schrijft: ‘Het blijft eenvoudig zo, dat Paulus hierover spreekt als een kind van zijn tijd, aansluitend bij Joodse opvattingen die we ook kennen uit andere geschriften’ (p. 189). Ik geef direct toe dat we de schrijvers moeten situeren in hun eigen tijd, maar is dit alles? Hoe heeft God gebruik gemaakt van hun inzichten en geschriften? In welke mate vormen hun geschriften gezaghebbende literatuur als woord van God? Geeft het NT alleen een latere interpretatie of ook gezaghebbende uitleg over het OT? Waarom wordt in deze bundel zo gemakkelijk afgeweken van de orthodoxe inspiratieleer?

De ziel

Wat betekent de ziel van de mens? De afgelopen eeuw was er in de oudtestamentische wetenschap een grote nadruk op het monisme en het bestaan van een afzonderlijke ziel werd vaak ontkend. De nadruk lag op de psychosociale eenheid van de mens. Terecht voert Wim van Vlastuin enige argumenten aan voor het voortbestaan van de ziel na de dood en op een tussentoestand voordat de opstanding uit de dood plaatsvindt. Het is interessant dat in de oudtestamentische wetenschap de laatst jaren meer nadruk komt te liggen op ‘disembodied souls’ en op een voortbestaan na de dood, zoals ook uit grafgiften blijkt. De Katumuwa-inscriptie die in 2008 gevonden is, speelt hierin een belangrijke rol.

Met verwijzing naar de reformatorische wijsbegeerte en W.J. Ouweneel meent Wim van Vlastuin dat de psychosomatische eenheid van de mens betekent dat de menselijke structuur niet herleid kan worden tot een lagere structuur, dat de mens ook fysisch, biotisch, perceptief en sensitief van het dier verschilt, dat we de menselijk eigenschappen niet kunnen verdierlijken en dat de mens als totaalconcept dus echt van een andere orde is dan het dier. Daar sluit ik mij bij aan.

Slothoofdstuk Gijsbert van den Brink

Hij geeft aan te weinig op de betekenis van de ziel te zijn ingegaan (p. 352-353). Inderdaad is hier nog veel werk te doen.

Op p. 355 stelt hij de vraag naar het lezen van de Bijbel. Hij constateert dat de Bijbel het beeld oproept van een relatief jonge aarde met diverse levensvormen binnen één werkweek geschapen. Hij schrijft: ‘Vanuit een dergelijke intuïtieve lezing van de Bijbel is het ook begrijpelijk dat onder het brede publiek het jonge-aarde-creationisme altijd populairder is gebleven dan het oude-aardecreationisme’. Protestanten willen de Bijbel graag lezen ‘zoals het er staat’: het stuit hen intuïtief tegen de borst dat je eerst zou moeten nagaan of het ook wel zo bedoeld is.

De auteur gebruikt hier twee keer het woord ‘intuïtief’. Toch is hier veel meer aan de hand. Het is de opvatting die gedurende heel de kerkgeschiedenis gangbaar was en door honderden exegeten van allerlei richtingen beargumenteerd werd. Het was een wetenschappelijke gangbare uitleg, die ook nu nog vele verdedigers heeft, en niet slechts ‘intuïtief’. Er kunnen externe redenen zijn om de uitleg aan te passen, zoals in de bundel naar voren komt, maar de geschetste alternatieven zijn fragmentair, grotendeels speculatief en hermeneutisch nog niet consistent.

Van den Brink constateert ook dat zijn eigen voorstel voor een perspectivische benadering van het paradijsverhaal nog niet voldoende is (p. 360). Het is dus niet eenvoudig met een overtuigende herinterpretatie te komen.

Afronding

Het was een boeiende exercitie om de bundel door te nemen. Allerlei bijdragen getuigen van grote denkkracht. Deze bundel zal zeker helpen om de bezinning op de relatie van christelijk geloof en evolutie verder te brengen. Enige belangrijke knelpunten worden behandeld, maar helaas blijven nog teveel zaken buiten beschouwing. Dat heeft als resultaat dat veel theologen en gemeenteleden niet overtuigd zullen worden door de aangegeven richting. De argumenten van de tegenstanders komen te weinig aan de orde, zoals ook blijkt uit het literatuuroverzicht.7 Zelf blijf ik tientallen onbehandelde moeilijkheden zien in de pogingen de wezensvreemde evolutietheorie te integreren in de bijbelse boodschap. Ook na 200 jaar zoeken is er nog steeds geen consistente hermeneutiek om schepping en evolutie te integreren en een consensus is nog niet in zicht. Naast de 25 beantwoorde vragen blijven er minstens 25 onbeantwoorde vragen.

Intussen heeft dr. Mart-Jan Paul, samen met dr. Jan Hoek, zelf een boek geschreven over het spreken van God. Dit boek is verkrijgbaar via de webshop van Uitgeverij De Banier (Labarum).

Voetnoten

Eeuwenoude inscriptie op 2.000 jaar oude potscherf ontcijferd in Israël

Een eeuwenoude inscriptie op een potscherf, gevonden in een oude Joodse vesting in de Jordaanvallei, is na tientallen jaren eindelijk ontcijferd, zo meldt All Israel News. De tekst, geschreven in het Aramees, onthult de naam ‘Eleazar Bar Ger’, wat mogelijk betekent dat deze Eleazar de zoon was van een bekeerling tot het jodendom. Daarnaast wordt de mysterieuze plaatsnaam ‘Beit Akiman’ genoemd, waarvan de locatie nog onbekend is.

De potscherf werd in de jaren ’80 ontdekt in de Alexandrium-vesting op de berg Sartaba, ongeveer 50 kilometer ten noorden van Jericho. De inscriptie kon nu pas dankzij geavanceerde beeldtechnologie ontcijferd worden. Experts van de Bar-Ilan Universiteit ontcijferden de inscriptie met behulp van geavanceerde technologie.

Een vesting met een rijke Joodse geschiedenis

De vesting Alexandrium op de berg Sartaba speelde een belangrijke rol in de Joodse geschiedenis. De plek diende als een koninklijke vesting van de Hasmoneeën en werd later door koning Herodes versterkt. Volgens historici werd het ook gebruikt tijdens de Grote Joodse Opstand tegen Rome (66-73 na Christus).

Bij eerdere opgravingen vonden archeologen een indrukwekkend gebouw met zuilen, een geavanceerd watersysteem en sporen van een Romeinse belegering. Naast de nu ontcijferde potscherf zijn er ook andere ostraca (ingekraste potscherven) gevonden met inscripties in Hebreeuws, Aramees en Grieks.

Volgens dr. Dvir Raviv, die momenteel de opgravingen leidt, “versterken deze vondsten het bewijs dat de vesting een belangrijke rol speelde tijdens de Hasmonese en Herodiaanse periode“.

Bewijs van een onafgebroken Joodse aanwezigheid

De Joodse literatuur uit de Tweede Tempelperiode noemt Sartaba als een belangrijke plek. Het was vernoemd naar Hasmonese koning Alexander Janneüs en diende als een begraafplaats voor de koninklijke familie.

Itay Granak, directeur-generaal van het Israëlische ministerie van Erfgoed, benadrukte de historische betekenis van de vondst: “Deze ontdekking bevestigt opnieuw de onafgebroken band van het Joodse volk met Israël. De naam Eleazar voegt zich bij de lange reeks van bewijsmateriaal over de voortdurende Joodse aanwezigheid in het land – van de Jordaanvallei tot Jeruzalem.

Ook Benny Har-Even, hoofd van de Archeologie Staff Officer Corps, onderstreepte het belang van het onderzoek: “Na 40 jaar is het hervatten van de opgravingen op Sartaba een historisch moment. We verwachten nog veel meer ontdekkingen die licht zullen werpen op de Hasmonese en Herodiaanse periode en de oude Joodse nederzetting in deze regio“.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

‘What’s New in the World of Biblical Archaeology?’ – Lezing dr. Douglas Petrovich bij ICC

In de zomer van 2023 vond de negende International Conference on Creationism plaats. Op deze website is daarover veelvuldig bericht. Naast presentaties van papers, posters en abstracts waren er ook zogenoemde ‘evening sessions’. In deze ‘evening sessions’ werd de huidige stand van zaken binnen een vakgebied (vanuit het perspectief van het klassieke scheppingsgeloof) besproken. Hoewel vooral gericht op (en soms niet breder kijkend) dan het Amerikaanse continent, zijn deze lezingen ook zinvol voor Europees-creationaire wetenschappers. Is Genesis History, bekend van de twee documentaires, heeft deze lezingen opgenomen en zijn voornemens om deze dit jaar ook online te publiceren. Op maandagavond 17 juli 2023 hield archeoloog dr. Douglas Petrovich een lezing over (bijbelse) archeologie. Hieronder is deze lezing terug te kijken, met dank aan Is Genesis History.

Noot van de redactie: In deze lezing wordt werk van dr. Peter G. van der Veen aangehaald. Van der Veen is afkomstig uit Nederland en heeft hier verschillende lezingen gegeven over ‘Bijbel & Archeologie’. Eén van die lezingen ging bijvoorbeeld over Jericho (zie hier). Daarnaast publiceerde hij onlangs in het interdisciplinaire tijdschrift ‘Radix’ over de moeizame zoektocht naar Israëls verleden (zie hier).

Archeologische vondst werpt licht op religieuze rituelen uit tijd koning Hizkia

In de Stad van David, aan de oostelijke helling, is een unieke ruimte ontdekt die teruggaat tot de Eerste Tempelperiode. Israel Antiquities Authority (IAA) onthulde dat de vondst, bestaande uit acht uitgehouwen kamers, gebruikt werd voor religieuze rituelen. Dit meldt All Israel News.8

De Stad van David is de aanduiding van een archeologisch gebied in Jeruzalem. Deze ligt naast de zuidoostelijke hoek van de muren van de Oude Stad van Jeruzalem, in de Palestijnse wijk Silwan die tot Oost-Jeruzalem behoort. De gevonden structuren op deze locatie behoorden volgens de opgravers tot het Bijbelse paleis van koning David, maar deze identificatie is omstreden. De locatie omvat ook de Siloamvijver en de watertunnel die werd gebouwd door koning Hizkia.

De ontdekte ruimte bevat diverse elementen die wijzen op rituele praktijken. Zo werd er een staande steen (matzeva) aangetroffen, samen met een olijfpers en een wijnpers, die olie en wijn produceerden voor rituelen. Verder werd een installatie met een afvoerkanaal ontdekt, mogelijk gebruikt als altaar, evenals meerdere v-vormige markeringen in de vloer waarvan het doel nog niet duidelijk is.

Aan de rand van de ruimte vonden archeologen een kleine grot met objecten uit de achtste eeuw voor Christus, zoals kookpotten, kruiken met fragmenten van oude Hebreeuwse inscripties, weefgewichten, scarabeeën, gestempelde zegels met decoratieve motieven en maalstenen.

Religieuze hervormingen onder koning Hizkia

Eli Shukron, die de opgravingen leidde, vermoedt dat de ruimte buiten gebruik raakte tijdens de religieuze hervormingen van koning Hizkia. “Volgens de Bijbel wilde Hizkia de eredienst centraliseren in de Tempel van Jeruzalem en rituele plaatsen elders afschaffen”, aldus Shukron. Hij citeert het Bijbelboek 2 Koningen, waar staat dat Hizkia de “hoogten verwijderde en de altaren neerhaalde” om de eredienst te richten op de tempel die door Salomo was gebouwd.

Shukron legt uit dat de ruimte gedateerd werd op de achtste eeuw voor Christus, ongeveer de tijd van koning Hizkia. “Het gebied was afgesloten, wat erop wijst dat deze niet langer werd gebruikt. De staande steen en andere elementen bleven intact in hun oorspronkelijke staat”, aldus Shukron.

Unieke archeologische waarde

Deze archeologische ontdekking is uniek. De acht kamers beslaan een oppervlakte van ongeveer 220 vierkante meter. Volgens Ze’ev Orenstein, directeur interne zaken bij de Stad van David, “onderstreept deze vondst opnieuw de 3.000 jaar oude band van het Joodse volk met Jeruzalem – op religieus en historisch terrein.”

Bijbelse betekenis voor christenen

De Bijbel beschrijft koning Hizkia als een rechtvaardige koning die God diende. In 2 Koningen 18:4-5 wordt zijn toewijding geprezen: “Hij vertrouwde op de HEER, de God van Israël, zodat er niemand zoals hij was onder alle koningen van Juda.” De vondst biedt christenen niet alleen een blik op de Bijbelse geschiedenis, maar versterkt ook het begrip van de context waarin Bijbelse figuren zoals Hizkia hun geloof beleefden.

Orenstein benadrukt de relevantie van deze ontdekking voor de huidige tijd: “De Bijbelse erfenis van Jeruzalem blijft zichtbaar in de Stad van David. De betekenis ervan groeit, niet alleen voor miljoenen, maar voor miljarden mensen wereldwijd.”

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Om de Schrift te kunnen begrijpen, is de juiste bril nodig

De ene bril is meer geschikt om de Schrift te verstaan dan de andere. Ook zijn er brillen die volstrekt ongeschikt zijn. Wij hebben de Heilige Geest nodig om de Schrift in beginsel op de juiste wijze te leren verstaan, om de juiste bril te gebruiken. Dan leren we onze eigen context in het licht van de Schrift te bezien en niet omgekeerd.

Wie zich tegenwoordig binnen de kerk rechtstreeks op de Bijbel beroept, moet er niet vreemd van opkijken dat hij op de vingers wordt getikt. Dat geldt bijvoorbeeld als het gaat om het Bijbelse getuigenis over het huwelijk en seksualiteit of de positie van de vrouw in de kerk.

Tegenover de gedachte dat een rechtstreeks beroep op de Bijbel niet alleen mogelijk maar ook geboden is, wordt dan beargumenteerd dat het Bijbelse getuigenis in een bepaalde context klonk die anders was dan de onze. Volgens dergelijke theologen geven we het Bijbelse getuigenis getrouw door als wij bepaalde elementen die uitdrukkelijk in de Bijbel voorkomen niet overnemen, omdat wij in een andere context leven dan de Bijbelschrijvers. Wie daarentegen stelt dat het Schriftgetuigenis rechtstreeks naar onze huidige situatie moet worden doorgegeven, kan het verwijt krijgen dat hij de Schrift rationalistisch leest en geen rekening wil houden met de leiding van de Heilige Geest. De Heilige Geest leert ons, zo wordt dan gesteld, om de kern van de Bijbelse boodschap uit haar toenmalige context te pellen en in een nieuwe context door te geven.

Deze wijze van omgang met de Bijbel heeft grote gevolgen voor het kerkelijk leven. Ze beïnvloedt sterk onze kijk op God en wat Hij van ons vraagt in leer en leven. Eeuwenlang is de Bijbel gelezen als de stem van de levende God. De woorden van de Schrift zijn de woorden van de Heilige Geest. Een dergelijke verschuiving in benadering heeft dus grote consequenties voor de wijze waarop wij de Bijbel lezen en toepassen.

Bijbel als eenheid

De Reformatie vroeg aandacht voor datgene wat de menselijke auteurs werkelijk met hun woorden bedoelden, om de bedoeling van God Zelf te achterhalen. De reformatoren deden dit vanuit de overtuiging dat de Bijbel een eenheid vormt. Omdat de Heilige Geest hen op een bijzondere wijze in dienst nam, kunnen de Bijbelschrijvers elkaar wel aanvullen, maar niet tegenspreken. In samenhang daarmee hanteerden de reformatoren de leesregel dat men de Schrift harmoniserend dient te lezen. Zij zochten naar de overeenstemming tussen verschillende Bijbelgedeelten, of die nu gaan om leer, levenswandel of geschiedenis. Uiteraard telden zij wel het verschil tussen de oude en nieuwe bedeling mee. De reformatoren lazen de Bijbel bovenal in de wetenschap dat het een onvergelijkbaar boek is waarin wij de stem van God horen.

De theoloog wiens naam verbonden is met een nieuw lezen van de Schrift is Schleiermacher. Hij was de eerste die hermeneutiek zag als een afzonderlijke discipline die niet zomaar in exegese opgaat. Bij uitleg gaat het volgens Schleiermacher niet alleen om verklaren (”erklären”) maar vooral ook om begrijpen (”verstehen”). Uitgangspunt voor Schleiermacher is niet de ene Goddelijke Auteur van de Schrift, maar de vele menselijke auteurs. In zijn opinie moeten wij deze menselijke schrijvers nog beter proberen te begrijpen dan zij zichzelf begrijpen.

Geen innerlijke eenheid

De Bijbelboeken vormen volgens Schleiermacher geen innerlijke eenheid. Uitleg en toepassing, vertolking naar het heden, liggen daarom niet zomaar in elkaars verlengde. Het feit dat een Bijbelschrijver iets stelt, betekent volgens Schleiermacher nog niet dat wij hem daarin moeten volgen. Bron van het geloof is niet de Schrift, maar de Christus als Persoon, Die in de gemeente woont.

In de twintigste eeuw ontstaat er een verschuiving van moderniteit naar postmoderniteit. Bij de postmoderne hermeneutiek is niet meer de menselijke auteur het uitgangspunt en vertrekpunt, maar wordt de Bijbeltekst als een zelfstandige grootheid gezien. Een tekst moeten en mogen wij interpreteren los van wat de auteur ermee heeft bedoeld.

De aandacht verschuift dan van de tekst naar de lezer. Deze lezer hoort bij een bepaalde cultuur en een bepaalde sociale groep. Hij heeft een bepaalde status. Niet de menselijke auteur bepaalt de betekenis, laat staan de Goddelijke Auteur, maar de mens die de tekst leest. Bij deze benadering vervaagt het verschil tussen uitleg en toepassing en staat de persoon die de tekst leest centraal.

Traditie

Het postmodernisme vraagt vooral aandacht voor de uitgangspunten van de lezer of uitlegger. Volgens deze visie staan die uitgangspunten nooit los van de traditie waarin iemand staat en van iemands culturele en sociale context. Hiermee hangt een positieve kijk op de traditie samen.

Het grote bezwaar tegen de postmoderne visie is het relativisme dat met deze zienswijze is verbonden. Immers, volgens het postmodernisme mag en moet ieder de Schrift vanuit de eigen traditie en context lezen en uitleggen. In gesprek met anderen mag je uiteraard aandragen hoe je de Schrift leest en welke perspectieven je daarin ontdekt, maar je moet ook bereid zijn te aanvaarden dat anderen de Schrift heel anders lezen of andere perspectieven zien. Wat dan alleen overblijft, is het goede gesprek met elkaar.

Ongetwijfeld bestaat bij het uitleggen van de Schrift het gevaar dat bepaalde teksten worden uitvergroot en andere teksten, die ook van belang zijn, niet aan de orde komen. Uiteraard geldt ook dat wij bij verschil van inzicht over de inhoud van de Schrift met elkaar in gesprek moeten gaan. Niet elk verschil is immers ook even zwaarwegend. Echter, als we dit zo zeggen, houden we nog steeds vast dat de Schrift een eigen, objectieve en vaststaande betekenis heeft. Deze objectieve en vaste betekenis verdwijnt in de postmoderne benadering. Daarmee is verbonden dat alle onderscheid tussen waarheid en leugen vervaagt en daarmee de kern van de Bijbelse boodschap van zonde en genade in het geding komt.

Hoe moeten we de Schrift dan wel lezen? Wie over de omgang met en uitleg van de Schrift klassiek denkt, beseft dat iedereen de Bijbel met een bepaalde bril leest. De ene bril is meer geschikt om de Schrift te verstaan dan de andere. Er zijn ook brillen die volstrekt ongeschikt zijn. Wij hebben de Heilige Geest nodig om de Schrift in beginsel op de juiste wijze te leren verstaan, om de juiste bril te gebruiken. Dan leren we onze eigen context in het licht van de Schrift verstaan en niet omgekeerd.

Sleutel

Terecht sprak Luther over het onderscheid tussen wet en Evangelie als dé sleutel van kennis. Zonder het juiste gebruik van die sleutel blijft de diepste kern van de Bijbel volgens Luther voor ons verborgen. De wet veroordeelt en het Evangelie is de boodschap van vrijspraak. Newton zei hetzelfde toen hij het wereldbekende gezang ”Amazing Grace” dichtte: „Genade, woord van heerlijkheid, van vrijspraak in het gericht, vond mij in mijn verlorenheid, gaf aan mijn ogen licht.” Om met de woorden van Psalm 119 af te sluiten: „Uw Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.”

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Vries, P. de, 2019, Om de Schrift te kunnen begrijpen, is de juiste bril nodig, Reformatorisch Dagblad 49 (151): 18-19 (artikel).

Was koning David slechts een ‘nomadische sjeik’? – Archeologische kennis van koning David

Vraag

Beste dr. Paul. In de New Yorker stond recent een uitgebreid artikel over het koninkrijk van koning David. Verschillende archeologen geven hierin hun visie, waarbij de een zegt dat David slechts een nomadische sjeik was, terwijl de archeoloog die ‘pro-David’ is, denkt dat hij alleen over Hebron, Jeruzalem en mogelijk nog enkele stadjes regeerde. Is er archeologisch gezien meer bekend over koning David dan de Aramese inscriptie waarin het “Huis van David” wordt genoemd? En in hoeverre botst de archeologische kennis met het bijbelse verhaal van koning David?9

Antwoord

Kaartje van het Verenigd Koninkrijk Israël ten tijde van Saul en David. Al is er discussie over de uiterste reikwijdte van dit koninkrijk. Bron: Wikipedia.

Beste vragensteller,

Het artikel in de New Yorker geeft een uitgebreid overzicht en laat zien hoeveel verschil van mening er is bij vooraanstaande archeologen in Israël. Die verschillen hebben voor een groot deel te maken met het kader waarin archeologie bedreven wordt. Volgens Finkelstein is de bijbelse beschrijving van de periode van David en Salomo vooral fictie. In dat geval moet de archeologie aantonen wat er historisch waar is. Er zijn echter maar weinig teksten uit de tiende eeuw voor Christus gevonden. Dat heeft te maken met het vergaan van schrijfmateriaal en van de onmogelijkheid op bepaalde plaatsen, zoals de tempelberg, opgravingen te doen. Ook is door latere bebouwing veel verloren gegaan. Andere archeologen zijn veel meer bereid om de bijbelse beschrijving te accepteren, al dreigt daar weer het gevaar dat zij te snel verbindingen leggen. Finkelstein accepteert veel Schriftkritische theorieën en meent dat de eerste Bijbelboeken pas rond de tijd van koning Josia zijn ontstaan. Hij is het dan ook grondig oneens met de archeologe Eilat Mazar die meent het paleis van David gevonden te hebben, waarbij zij zich beroept op de beschrijving in het boek Samuël.

Wat er tot nu toe gevonden is botst niet met de bijbelse beschrijving van het koninkrijk van David en Salomo, maar het probleem is dat er weinig vondsten zijn en dat die uiteenlopend geïnterpreteerd worden. Gebrek aan gegevens is echter geen bewijs dat iets niet waar geweest is. Er kan nog veel in de grond verborgen liggen en nieuwe opgravingen kunnen meer helderheid verschaffen. Toch blijven de interpretatiekaders van groot belang. Zelfs bij teksten die gevonden worden rijst er vaak discussie over de echtheid ervan.

In de Studiebijbel Oude Testament staat een uitvoerig artikel “De historiciteit van het koninkrijk van David en Salomo” (deel 4, excurs 2). Hier volsta ik met het vermelden van enige extra argumenten ten gunste van een historisch koninkrijk van David en Salomo.

a. In het krantenartikel wordt slechts één inscriptie genoemd, de Tel Dan-stèle, uit de negende eeuw, met de vermelding “huis van David.” Daarnaast is er de stèle van de Moabitische koning Mesa, uit dezelfde tijd; daarin wordt ook David genoemd. De Egyptoloog Kenneth Kitchen meent dat het overwinningsverslag van farao Shoshenk/Sisak (uit ong. 925) een verwijzing bevat naar de hoogten van David. Deze twee of drie inscripties wijzen op een belangrijke stichter van een koningshuis.

b. In Egypte tonen de Amarnabrieven aan dat Jeruzalem in de 14e eeuw een belangrijke stad was. Het was in feite de belangrijkste stadstaat in de zuidelijke heuvelregio en had eigen schrijvers in dienst. Het ligt voor de hand dat Jeruzalem die status gehouden heeft en niet een kleine nederzetting was in de tijd van David. Het is aannemelijk dat een groot deel van de watersystemen in Jeruzalem al afkomstig is uit de tijd van de Jebusieten. Die hebben verdedigingstorens gebouwd bij de bron Gihon en dat wijst op een ommuurde stad.

c. De archeoloog Yadin zag de overeenkomstige stadspoorten in Megiddo, Hazor en Gezer (poorten met zes kamers). De Bijbel zegt dat koning Salomo deze steden versterkte (1 Kon. 9:15) en Yadin trok de conclusie dat deze poorten uit de tijd van Salomo zijn. Er moet een sterke centrale regering zijn geweest om dit te bewerken. Finkelstein acht dit bijbelvers onbetrouwbaar en suggereert dat de poort te Megiddo (waar hij later zelf opgravingen deed) gebouwd is door Omri of een van zijn opvolgers.

d. Gesteld dat er diverse bewerkingen zijn geweest van de bijbelse verhalen, dan nog is het waarschijnlijk dat er authentiek materiaal opgenomen is, met name betreft dat de gegevens die geen ideologisch doel hebben. Het is onbegrijpelijk waarom iemand later allerlei lijsten verzonnen zou hebben, zoals de opsomming van Davids vrouwen en kinderen (2 Sam. 3:2-5; 5:14-16); zijn beambten (2 Sam. 8:16-18; 20:23-26) en officieren (2 Sam. 23:8-39), Salomo’s hoge beambten (1 Kon. 4:2-6), de twaalf opzieners en hun districten (1 Kon. 4:9-19) en details van bouwactiviteiten in Jeruzalem en elders (1 Kon. 9:15,17-18).

e. Het bijbelse beeld over Israël in de tijd van Saul, David en Salomo past goed in de betreffende periode. Nadat lange tijd de Egyptenaren en Hethieten de Levant (het westelijke Midden-Oosten) gedomineerd hebben, zijn er in de periode 1200-900 voor Christus minirijken geweest. Daarna kwamen er opnieuw grote rijken, zoals Assyrië en Babel. In de genoemde periode waren er vier ministaten. De eerste is Tabal in Klein-Azië, de tweede Karkemis bij de Eufraat, de derde Aram-Soba en de vierde Israël in de tijd van David en Salomo.

f. Finkelstein en anderen menen dat de strijd van David met Edom, genoemd in 2 Sam. 8:13-14 en 1 Kon. 11:14-16, sterk overdreven is, omdat Edom in die tijd een eenvoudige samenleving met veehouders zou zijn. Recente opgravingen in het laagland van Edom, ongeveer 50 km ten zuiden van de Dode Zee, geven een ander beeld. In de tijd van David en Salomo was Edom een complexe samenleving met de mogelijkheid grote gebouwen te maken en ook in bezit van sterke verdedigingswerken en een uitgebreide koperindustrie.

Onze conclusie kan zijn er dat vanuit de archeologie toch nog wel iets meer ten gunste van een groot historisch koninkrijk van David en Salomo gezegd kan worden dan in de New Yorker gebeurt. Toch is de belangrijkste bron van informatie de Bijbel en de fundamentele keuze is of we die accepteren of niet.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van Refoweb. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Feedback & Vragen 2025: Maken al die zondvloedverhalen het Bijbelse zondvloedverhaal, als waargebeurde geschiedenis, minder geloofwaardig?

Al die verschillende zondvloedverhalen, is het Bijbelse zondvloedverhaal wel zo bijzonder? Een vraag die we kregen naar aanleiding van het nieuwsbericht rond het werk van promovendus Bram van den Heuvel (MA).10 De vraagsteller verwoordde het wat steviger: hoe meer zondvloedverhalen er zijn hoe minder de vraagsteller van het Bijbelse zondvloedverhaal als waargebeurde geschiedenis gelooft. Het doet denken aan de vraag die systematisch theoloog dr. Siegbert Riecker11 heeft beantwoord voor de RD-rubriek ‘Wat zeg je dan?’.12 Een rubriek waarbinnen, kritische vragen die op de Gereformeerde Gezindte afkomen, worden besproken.13

Gemeenschappelijke geschiedenis

De vraag wordt door dr. Riecker wat breder beantwoord. Riecker erkent dat culturen in het Oude Oosten soortgelijke verhalen over de schepping, zondvloed, baby’s in een rieten mandje etc. kennen. Dat geldt niet alleen voor het Oude Oosten, maar ook voor culturen in China, Iran en Zuid-Amerika. Volgens de systematisch theoloog getuigt dit niet tegen de geloofwaardigheid van de Bijbel. “Al in 1925 verzamelde Johannes Riem ruim 300 zondvloedberichten uit de hele wereld, die onmogelijk allemaal elkaars kopieën kunnen zijn. Is het de mens eigen om dit soort verhalen te verzinnen? Of wordt hierin een vage herinnering aan een echte gebeurtenis van lang geleden verwerkt? Elke cultuur heeft haar godenwereld en mythologie. Een gebeurtenis wordt dan algauw daarin ingepast. De mensheid heeft hoe dan ook een gemeenschappelijke geschiedenis.” Wanneer er een gemeenschappelijke geschiedenis bestaat, dan is het niet vreemd als dezelfde gebeurtenissen op een bepaalde manier verweven worden met de mythologie en cultuur.

Bouwverslag

Toch zijn er ook grote verschillen aan te wijzen, en daarbij onderscheidt zich de Bijbelse geschiedenis met mythen uit het Oude Oosten. Neem bijvoorbeeld de verschillende scheppingsverhalen. “Genesis 1 schrijft weliswaar over een alom bekend onderwerp, maar staat in schril contrast met de bloemrijke en fantasievolle stijl van oude oosterse mythen. Genesis 1 kent geen godenoorlog, mythische wezens en drama’s vol emotie. Zelfs geen dialogen. Het hoofdstuk is juist strak gestructureerd, ter zake en zonder opwinding. Genesis 1 is beslist geen mythe. Maar wat dan wel? Wie vergelijkbare teksten zoekt, komt de verslagen over de bouw van de tabernakel en de tempel tegen (Exodus 36-39; 1 Koningen 6-8). Het genre “bouwverslag” verklaart de sobere stijl ervan: een ontwerper is nu eenmaal geen dichter.” Riecker verwijst naar theologen als Gerhard von Rad en Horst Dietrich Preuss. Zij wilden in deze bouwverslagen graag ‘een bewuste, polemische afwijzing zien van de mythen van die tijd’. God gebruikt geen magie, maar Zijn Eigen Woord. Zeemonsters zijn geen rivalen, maar onschuldige zeeschepselen. De sterren bepalen niet ons lot, maar God bepaalt het lot van de sterren. De mens is niet geschapen om de goden te bedienen (met gaven) óf als belichaming van goden, maar als schepsel de kroon op Zijn schepping.De gedachte dat ieder mens beelddrager van God is, is uniek in de toenmalige wereld. Dat revolutionaire uitgangspunt zet alle slavernij en totalitarisme op losse schroeven. Hierin is de Bijbelse vertolking van de geschiedenis dus uniek en vreemd aan andere verhalen in het Oude Oosten.

Eenduidig en krachtig

De Bijbel is eenduidig. “anders dan de Grieken hebben de Joden geen duizenden tegenstrijdige boeken die niet met elkaar verenigbaar zijn”. Hoewel de Bijbelse geschiedenis uiteenlopende thema’s, boodschappen en literaire vormen bevat, maakt God de Bijbel tot een eenheid. “Deze unieke God heeft persoonlijk mensen uit verschillende eeuwen en culturen ontmoet. Deze mensen doen daarvan op verschillende manieren in de Bijbel verslag.” Daarnaast verwijst elk Bijbelboek op een of andere manier naar Christus, de komende of de gekomene, dit begint al bij Genesis (zie: Genesis 3:15). De Bijbel onderscheidt zich ook van andere geschriften door haar bijzondere werking. Geschriften kunnen inspireren, maar de Bijbel heeft, door de kracht van de Heilige Geest, een uitwerking die onvergelijkbaar is. Als de Heilige Geest ons hart opent dan zullen we ervaren ‘hoe er een diepe vrede groeit, genezing plaatsvindt en vreugde ontstaat: troost bij zorgen, bevrijding van lasten en kracht voor het dagelijks leven’. Wat mythen uit het Oude Oosten niet doen, geldt wel voor de Bijbelse geschiedenissen.

Ten slotte

De Bijbelse geschiedenissen spreken, omdat deze geïnspireerd zijn door de Heilige Geest en waar gebeurd, vandaag de dag nog steeds op een bijzondere wijze tot ons. Veel mythen uit het Oude Oosten zijn in de vergetelheid geraakt, en als ze door archeologen en historici niet worden afgestoft zullen ze voor eeuwig vergeten worden. Dat geldt niet voor de Bijbel. “Gods Woord bestaat in der eeuwigheid”. Het zondvloedverhaal minder geloofwaardig als je alle zondvloedverhalen ziet? Dat hangt af van je kijk op de zaak. Zoals Riecker zegt zijn verschillende zondvloedverhalen, met gemeenschappelijke elementen, voor een Bijbelgetrouw christen niet meer dan logisch.

Voetnoten

Hoe moeten wij met de bronnentheorie omgaan?

Vraag

Geachte prof. M. J. Paul. Ik verdiep mij graag in de achtergronden van de oudtestamentische geschriften. Daarom heb ik onlangs de boeken “Who Wrote the Bible” en “The Bible with Sources Revealed” van prof. R. E. Friedman gekocht en gelezen. In deze boeken zet hij de “documentary hypothesis”, ook wel de JEDP-theorie, uiteen. Ik neem aan dat u als oudtestamenticus bekend bent met deze theorie. Persoonlijk vind ik het een goed geschreven boek waarin hij de theorie met sterke argumenten onderbouwt. Tevens zie ik tegenstrijdigheden met de manier waarop wij als (reformatorische) christenen ons geloof in God en Zijn Woord, de Bijbel, belijden. Wat zijn uw gedachten over deze theorie? Vindt u haar aannemelijk of moeten we haar verwerpen? Wat zijn uw argumenten daarvoor? En hoe zouden wij moeten omgaan met deze theorie?

Antwoord

Beste vraagsteller,

Richard Elliot Friedman (geboren in 1946) publiceerde het eerste boek in 1987 en het tweede in 2003. Hij is een aanhanger van de Bronnentheorie, die toegepast wordt op de boeken Genesis-Deuteronomium. Deze theorie is opgekomen in de negentiende eeuw en heeft een klassieke vorm gekregen in het werk van Julius Wellhausen. De afkortingen JEDP staan voor: Jahwist en Elohist (geschreven in de vroege koningentijd, negende of achtste eeuw v. Chr.), Deuteronomist (het grootste deel van Deuteronomium, geschreven in de tijd van koning Josia, rond 622 v.Chr.) en de Priestercodex (o.a. Leviticus, geschreven in de tijd van de Babylonische ballingschap). Friedman accepteert de datering van de eerste drie bronnen, maar wil de Priestercodex vroeger dateren, in de tijd van koning Hizkia (rond 700 v. Chr.). Zijn volgorde is daarom: JEPD. Evenals Wellhausen meent hij dat de uiteindelijke redactie van de eerste vijf Bijbelboeken in de tijd van Ezra was, rond 450 v. Chr.

De aanhang van de Bronnentheorie onder Bijbelwetenschappers is vanwege allerlei kritiek de laatste tientallen jaren sterk afgenomen, maar blijkbaar verdedigt Friedman haar nog. Ik heb in 1986 met collega H.J. Koorevaar de belangrijkste vijf argumenten voor de bronnentheorie besproken en de gesignaleerde verschijnselen van een andere oplossing voorzien. Dit is gebeurd in A. G. Knevel, J. Broekhuis en M. J. Paul (red.), “Verkenningen in Genesis” (Kampen, 1986). Twee jaar later heb ik in mijn proefschrift de datering van Deuteronomium in de tijd van koning Josia bestreden. Zie “Het Archimedisch punt van de Pentateuchkritiek” (Zoetermeer, 1988). In “Bijbelcommentaar Genesis-Exodus”, Studiebijbel Oude Testament deel 1 (Veenendaal, 2004; bijgewerkte digitale editie 2015, www.studiebijbel.nl) heb ik opnieuw de argumenten voor de bronnentheorie gewogen en te licht bevonden.

De genoemde theorie gaat uit van de grote invloed van latere schrijvers die allerlei oude verhalen hebben bewerkt, waardoor de verhalen in Genesis – Deuteronomium meer over de bewerkers zeggen dan over wat er vroeger gebeurd is. Het is dan zelfs onzeker of Mozes ooit bestaan heeft. De veronderstelling is dat deze auteurs de vrijheid hadden de godsdienstige teksten en overleveringen te bewerken, wat naar mijn overtuiging niet mogelijk was. Ook zijn allerlei teksten, zoals Deuteronomium, ‘vroom bedrog’, wat geheel in strijd is met het zelfgetuigenis van de Bijbel.

Het is opmerkelijk dat de theorie in de negentiende eeuw is opgekomen, toen er nog maar weinig archeologisch materiaal beschikbaar was. Nu er meer talen en teksten uit de oudheid bekend zijn (Ebla, Emar, Ugarit) blijkt dat veel argumenten voor de Bronnentheorie eerder opvattingen zijn van Westerse geleerden dan Oosterse praktijken. Een veel beter boek dan de genoemde twee publicaties van Friedman is Kenneth A. Kitchen, “On the Reliability of the Old Testament” (Grand Rapids, 2003). Met grote kennis van zaken laat hij zien dat de Bronnentheorie onhoudbaar is. Hij doet dit grotendeels vanuit de archeologie.

In zijn algemeenheid: de Bronnentheorie is op veel punten in strijd met de geloofstraditie van de christelijke kerk.

Dr. Paul heeft in zijn boek ‘Oorspronkelijk’ (2017, Labarum) meer geschreven over het klassieke scheppingsgeloof en de historiciteit van Genesis.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van Refoweb. Het originele artikel is hier te vinden.

Kribbe: voerbak of broodbak?

En zij baarde haar eerstgeboren Zoon en wond Hem in doeken en legde Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg” (Lukas 2:7, SV).

Het is altijd interessant om te kijken wat een woord betekent, zo lezen we in dit overbekende vers dat Maria haar kind Jezus in een phatnē legt. Alle vertalingen vertalen het met “kribbe, voederbak, voerbak”. Rond Kerst werd ik voor de zoveelste keer erop gewezen dat dit verkeerd vertaald is omdat Joden nooit een kind in een voerbak in een stal zouden leggen en dat het in werkelijkheid een broodbak was, waarin brood werd opgeborgen. Het bleek dat ze deze informatie van de schrijvers van het boek Wake Up! hadden, die dit ook in hun nieuwsbrief hadden vermeld: “Het gebruikte Griekse woord [Phatne, Strong’s 5336] voor kribbe of houten bak staat in het Hebreeuws ook voor broodbak en dat werpt een bijzonder licht op deze situatie“.14

Gelukkig hadden ze een verwijzing, maar daar werd helaas geen melding gemaakt dat het een broodbak was (zie hier voor de online versie van Strong15), want daar wordt de betekenis “a manger, feeding-trough, stall” gegeven. Nu is het lexicon van Strong geen woordenboek maar een soort concordantie met daarbij altijd een korte definitie van het woord. Omdat ik nieuwsgierig was of het Griekse woord phatnē ook voor broodbak wordt gebruikt heb ik een kleine zoekactie gedaan in de diverse Griekse geschriften van Homerus, Herodotus, Euripides, Xenophon, Strabo en Lucian (zie hier voor een gedetailleerder overzicht van mij16) en overal bleek dat het werd gebruikt voor of een voederbak, of meer algemeen voor een stal.

De goede lezer zal opgemerkt hebben dat de schrijvers zeiden “in het Hebreeuws ook voor broodbak“, vandaar dat ik de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta, erbij heb gepakt en daar op het woord phatnē heb gezocht. Het komt voor in de volgende teksten “φάτναι” Spreuk. 14:4 kribbe (אֵבוּס); “φάτναις” Joel 1:17 schuur (ממגרה), Hab. 3:17 stal (רפת); “φάτνας” 2 Kron. 32:28 stal (ארוה); “φάτνην” Jes. 1:3 voederbak (אֵבוּס); “φάτνης” Job 6:5, 39:9 (39:12) voederbak (אֵבוּס). Ook nu blijkt dat in alle gevallen het Hebreeuwse equivalent of voederbak of stal betekent en nergens “broodbak”.

Maar hoe zijn de schrijvers dan op het idee gekomen dat het een “broodbak” moet zijn? Als je kijkt naar het lexicon van Strong dan zie je dat deze als definitie “feeding-trough” geeft en als je dat letterlijk vertaald krijg je “voedsel trog”, een trog is een verouderd woord dat in eerste instantie “voederbak” betekent, maar ook een “bak voor het bewaren van meel” (WNT), de schrijvers hebben het dus niet uit het Hebreeuws, maar uit het Engels en bovendien het woord verkeerd vertaald naar het Nederlands en vervolgens gezegd dat het die betekenis zou hebben in het Hebreeuws.

Nu we dus hebben gezien dat het geen “broodbak” is maar een “voederbak” is het interessant dat dit Griekse woord ook de betekenis heeft van “stal”. Het komt vaker voor dat een woord een dubbele betekenis heeft en voor de vertaling van ons vers is het dus van belang uit welke van de twee betekenissen gekozen moet worden. Het lijkt logisch dat Maria Jezus ergens inlegt, maar omdat ze niet in een huis waren (want er was geen plaats in de herberg) is het ook logisch dat Jozef en Maria geprobeerd hebben een plek te vinden waar ze konden overnachten en waar Maria redelijk veilig kon bevallen. het is dus heel goed mogelijk dat dit dus een stal was.

De auteur heeft hier ook geschreven over het Griekse woord phatnē.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van Bijbelaantekeningen. Het originele artikel is hier te vinden.