‘Understanding a Gigantic Mass-Kill Fossil Deposit within the Redwall Limestone of Grand Canyon’ – Dr. Steven Austin sprak voor de livestream van Logos Research Associates

Dr. Steven Austin heeft onderzoek gedaan naar fossielen van Nautilussen in de Redwall Limestone van de Grand Canyon. Hij presenteerde zijn werk op een conferentie van de Geological Society of America (GSA) in 19991, maar heeft dit onderzoekswerk helaas niet gepubliceerd in naturalistische vaktijdschriften. Wel presenteerde hij zijn onderzoek in 2003 (met een paper) voor de International Conference on Creationism (ICC).2 De host voor de avond is dr. Del Tackett, bekend van de documentaire ‘Is Genesis Geschiedenis?‘ die ook bij Weet Magazine is verschenen.3 Met dank aan Logos Research Associates4 was dr. Austin te gast in de livestream van de organisatie en is deze livestream hieronder terug te kijken.

Voetnoten

Van Meertens en aanverwanten in het tweede deel van het Nederlandsch Geslacht-, Stam- en Wapen-Boek

Het eerste deel van ‘Nederlandsch Geslacht- Stam- en Wapen-Boek, waarin voorkomen de voornaamste adelyke en aanzienlyke familiën, in de Zeven Vereenigde Provinciën; opgemaakt uit oude en echte gedenkstukken; doormengd met veele weetenswaardige Historische Byzonderheden, byeen en in orde gebragt, door wylen Abraham Ferwerda; en met de noodige registers, zo der geslachten als der wapenen voorzien, door, Jacobus de Kok’ omvat de achternaamletters C-E. Het tweede deel verscheen te Amsterdam bij J.B. Elwe, en D.M. Langeveld in het jaar 1785. Het omvat verschillende adellijke geslachten en ook één telgen uit het geslacht Van Meerten.

Hillegonda van Meerten

Op bladzijde 176 van de digitale editie wordt het geslacht ‘Van Delen’ beschreven. Evert van Delen is de zoon van Winant van Delen van Laar. Winant was op het Ridderceel van het jaar 1555 en ook op de Landdagen tot het jaar 1570. De moeder van Evert was Anna van Cattenborch. Winant van Delen is in 1573 na zijn vrouw overleden. Het echtpaar heeft zes kinderen gehad. Een van hen was Evert van Delen van Laar. Evert trouwde in het jaar 1562 te Laar met Elizabeth. Elizabeth was de dochter van Albert van Leeuwen en Hillegond van Meerten.1 Tijdens de bruiloft waren de huwelijkslieden wegens de bruidegom: Wynand van Delen, Brand van Delen en Johan van Cattenborch. Wegens de bruid waren de huwelijkslieden: Adriaan van Leeuwen en Herman van Leeuwen. Evert werd beleend met Laar door overgifte van zijn vader in het jaar 1562. Samen kregen ze vier kinderen.

Voetnoten

Van Meertens en aanverwanten in het eerste deel van het Nederlandsch Geslacht-, Stam- en Wapen-Boek

Het eerste deel van ‘Nederlandsch Geslacht- Stam- en Wapen-Boek, waarin voorkomen de voornaamste adelyke en aanzienlyke familiën, in de Zeven Vereenigde Provinciën; opgemaakt uit oude en echte gedenkstukken; doormengd met veele weetenswaardige Historische Byzonderheden, byeen en in orde gebragt, door wylen Abraham Ferwerda; en met de noodige registers, zo der geslachten als der wapenen voorzien, door, Jacobus de Kok’ omvat de achternaamletters A-B. Het eerste deel verscheen te Amsterdam bij J.B. Elwe, en D.M. Langeveld in het jaar 1785. Het omvat verschillende adellijke geslachten en ook enkele telgen uit het geslacht Van Meerten.

Hase Taetse van Amerongen

Op bladzijde 79 wordt het geslacht ‘Van Amerongen’ weergegeven. Hase Taetse van Amerongen is een dochter van Ernst Taetse van Amerongen en Mechtelt van Loendersloot van Houdaan. Hase was een van de zeven kinderen. Zij trouwde met Johan van Abcoude van Meerten. Hun kinderen voerden de naam Taetse van Meerten. Johan en Hase staan aan de basis van het geslacht ‘Van Abcoude van Meerten‘. We zitten met dit echtpaar aan het begin van de vijftiende eeuw.

Margaretha van Abcoude van Meerten

Op bladzijde 130 van de digitale versie wordt het geslacht ‘Van Assendelft’ weergegeven. Cornelis van Assendelft is getrouwd met Margaretha (van Abcoude) van Meerten. Cornelis was een zoon van Otto van Assendelft, ridder, Heer van Gouriaan en Kyfhoek, en Anna bastaart van Bergen. In 1568 hertrouwde zijn vader met Jenne van Cruningen. Cornelis van Assendelft was ook Heer van Gouriaan, maar transporteerde Gouriaan aan de Heer van Schagen. Hij trouwde met Margaretha (van Abcoude) van Meerten. Margaretha was een dochter van Gerrit van Abcoude van Meerten een Geertruijt van Loon (van Heinsberg). Haar ouders woonden in ’t Stigt van Utregt. Cornelis stierf anno 1600 op het huis de Assenburg in de leeftijd van zestig jaar. Margaretha overleefde haar man twee jaar en stierf anno 1602 in de leeftijd van acht en zeventig jaar. Margaretha was dus aanzienlijk ouder dan haar man.

Samen kregen ze vier kinderen: (1) Floris van Assendelft, was Heer van Assendelft bij testament van zijn neef Nicolaas van Assendelft. Hij stierf als jonge man in de leeftijd van 18 jaar, zodat de Heerlijkheid Assendelft op zijn Vader overging. Floris is dus vóór 1600 overleden. (2) Gerrit van Assendelft werd na het overlijden van zijn vader Heer van Assendelft, Ambachtsheer van Heemskerk, Kyfhoek, Hyeronimusambacht en Hendrik-y-denambacht. Hij stierf anno 1617 (in juni) op ’t huys Asschenburg in de leeftijd van 50 jaar. Gerrit is ongehuwd gebleven. (3) Anna van Assendelft, Vrouwe van Assendelft na haar broer Gerard (of: Gerrit?). Zij trouwde met Gerrit van Renesse van der Aa, Heer van der Aa. Anna stierf anno 1609 nalatende drie dochters (Agnes, Margaretha en Adriana). (4) Antonia van Assendelft. Zij trouwde met Everard van Deurne, Heer van Lyssel in de Peel. Antonia stierf anno 1606 en Everard stierf anno 1617. Ze lieten twee zonen en een dochter na.

Geertruid van Abcoude van Meerten

Op bladzijde 215 wordt het geslacht ‘Van Berkenroede’ weergegeven. Gerrit van Berkenroede was een zoon van Hendrik van Berkenroede en Erkenraad van Bekestein. Hendrik stierf anno 1546. Gerrit was Baljuw van Kennemerland, hij stierf zonder oor. Gerrit was getrouwd met Geertruid van van Abcoude Meerten de dochter van Gerrit van Meerten en Geertruid van Loon (van Heinsberg).1 Dit echtpaar woonde in ’t Stigt van Utregt. Ze was het zusje van de hierboven genoemde Margaretha. Geertruid stierf in 1611, in de leeftijd van 85 jaar.2

Voetnoten

De zesenveertigste jaargang van ‘De Navorscher’ en de genealogie van het geslacht Van Meerten

De zesenveertigste jaargang van het blad ‘De Navorscher’ verschijnt in 1896 en heeft vermeldingen van heel veel personen uit het geslacht Van Meerten.1 Deze personen leefden van de 12e tot de 19e eeuw.

In dit jaargang van ‘De Navorscher’ publiceerde de bekende predikant en Gelderse geschiedschrijver Jacobus Anspach (1830-1908) de artikelenserie ‘De Heerlijkheid Lienden in Neder-Betuwe’. Deze artikelenserie bevat veel informatie over (het bezit van) de ‘Van Meertens’.2 De serie begint met de oorsprong van de ‘Van Lyndens’, voor het geslacht ‘Van Meerten’ is dit niet relevant. Het tweede deel van het eerste artikel gaat over het wapen van de ‘Van Lyndens’. Het derde deel uit het tweede artikel gaat over de heren en vrouwen van Lienden. Het vierde deel memoreert aan enige geschiedkundige bijzonderheden. Het vijfde deel dat in het derde artikel staat gaat over de tweeherigheid van Lienden en ‘Heerlijke Rechten’. Het zesde onderdeel gaat over voormalige of nog bestaande huizen en hoeven in de Heerlijkheid Lienden.

Het wapen van de Van Meertens

Anspach maakt op bladzijde 202 de opmerking dat de edelfamilie Van Meerten ‘welke ongetwijfeld haren naam ontleende aan de Liendensche buurtschap Meerten’ als helmteken een zittende hazewindhond hadden. Hierbij staat de volgende voetnoot: “Rietstap’s ‘Armorial’ vermeldt het helmteken dezer v. Meerten’s niet. Wij ontdekten het echter op eene grafzerk te Ingen, bij gelegenheid eener restauratie der kerk aldaar in 1889“.3 Anspach merkt op dat zij zelfs een klimmende hazewind als wapen gebruikte. “Zulk een hazewind duidde jachtrecht aan, een der prerogatieven van het voormalig ridderwezen”. Ook hierbij staat een voetnoot: “Berichtten wij boven, bl. 181, de door Batkens gestelde onmooglijke echtverbintenis van Willem van Ln overl. 1227, met eene Christina van Brederode; volledigheidshalve sta hier, dat A.H. Verster van Wulverhorst in zijne ‘Geschiedk. Aanteekeningen over het Jagtwezen’ (Amsterdam, L. v. der Vinne, 1840) bl. 30 gewaagt van een welwillend hem toevertrouwd (sic) handschrift in 8vo getiteld ‘Zegels der Graven van Holland’, aan welks slot wordt opgeteld ‘Zegel van Christina van Brederode, gemalin van Willen van Lynden, te voet met een windhond Ao 1203’. Daar die auteur echter de herkomst van dit handschrift niet aanduidt, kan men er niet op afgaan. Het daaruit vermelde klinkt legendarisch, alias Butkensiaansch.” Het lijkt ook hier vooral te gaan om het wapen van het geslacht ‘Van Lynden’.

Op bladzijde 548 heeft Anspach het nog een keer over het wapen van de ‘Van Meertens’. Hij schrijft: “Het Geldersch (Neder-Betuwsch) geslacht v. Meerten voerde een klimmende hazewindhond, met een zittende dito hond tusschen eene vlucht als helmteeken. Aldus prijkt het op prachtig uitgebeitelde groote blauwe grafzerken, nóg in de kerk te Ingen aanschouwbaar.”4

Jan van Meerten Pelgrimszn

Op bladzijde 362 wordt Jan van Merten Pelgrimszoon genoemd. Hij was samen met elf anderen onder wie Hubert van Eck, Steven van Lynden, Alard van Beynhem en Goert van Gent in dienst van hertog Arnold. Zij beloven ‘zich te zullen houden aan het bestand, alstoen tusschen Gerard heer van Kulenburg en de aanhangers van Adolf van Gelre aangegaan’. Deze belofte doen zij op 10 augustus 1472.

’s-Gravenhoef

’s-Gravenhoef, zo wordt een hofstad te Aalst (buurschap bij Lienden) genoemd. Deze hofstad is niet in handen van ‘Van Lienden’. Het leenregister geeft, volgens Anspach, aan dat deze in 1424 in handen is van Claes van Afferden. Zijn dochter (?) Fye van Afferden transporteert dit in anno 1458 tot behoef van Johan Gaderts soon (van Afferden). Ik citeer Anspach: “Fye van A., wede Johans v. Meerten, transporteert een Huys en Hofstad met vyf mergen lands ter goeder maten [geheeten ’s Grevenhoeve], met allen synen toebehoren groot en klijn, gelijk dat in den kerspel van Ln in der Maelschap van Meerten en Aelst gelegen en Jans v. M. Janssoon te wesen plag, daer oostwaert en suydwaert naast geland sijn die Heeren van Mariendael, westwaert die Heeren van St. Pieter te Utrecht ende Noordwaert die gemeyne straet, tot behoef van Johan Gaderts soon [van Afferden] ao 1458.

De Burchtheuvel

Tegenwoordig (in Anspachs tijd) is ‘De Burchtheuvel’ een hoeve. De overlevering plaatst er ‘een voormalig klooster’. Anspach denkt liever aan een kasteelmatige behuizing dat ‘als bakermat der edelfamilie van Meerten’ diende. Aan het begin van de 16e eeuw treffen we deze edelfamilie aan in Ingen ‘op het nog heden als deftige landhoeve bestaande Blijwerven, dat vrij zeker voor ’t oorspronklijk kasteel van Ingen wordt gehouden’. Bij Borchhoevell staat een voetnoot. Anspach tekent in die voetnoot het volgende op: “Ook te Leiden, bekend door zijn Burcht en Burggraven, ligt een Burchtheuvel, vermoedlijk dagteekenend uit de 9de eeuw, toen in deze landen aan de mondingen der rivieren vele rijke houten wachttorens op terpen gebouwd werden. Als later, denklijk in de 12de eeuw, het eerste steenen kasteel op de terp gesticht werd, in navolging van het Normandische chateau a motte (heuvelburcht), zal men den heuvel te Leiden eerst verhoogd hebben met de gele klei. De door de hh. Dr. W. Pleyte, Dr. W.N. du Rieu en D.E.C. Knuttel ingestelde ontgravingen hebben omtrent den Burcht zelven niets geleerd.5 De Burchtheuvel staat zuidoost van de dorpskom achter de buurt de Gribus. Hierbij vermeldt Anspach in een voetnoot dat het hier gaat om de Grebbe, ofwel het gegravene (land) of ook wel grift. “Dit past hier denklijk beter, dan er een woord van Romaansche herkomst in te zien, nog aanwezig in het bargoens of de dieventaal, waarin er een huis of plaats van verzekerde bewaring, een gevangenis of cachot door wordt aangeduid.” Tegenover de hofstede De Geer ligt Lutterveld ‘een blok landerijen, in dezelfde buurschap Meerten, tusschen den kerktoren en De Vogelenzang (te Echteld). Tussen de twee smedestraten = vlak bij de kerk. Homeden en Nedermeden (d.i. het hoge en lage grasland) zijn thans Hoog- en Laag-Meijen, twee uitgestrekte blokken lands in de polder Aalst’. Anspach gaat verder met de Beerschenhof en de ‘Van Meertens’ verdwijnen voor even weer uit beeld.

Klooster op het terrein?

Op bladzijde 549-550 noemt Anspach De Burchtheuvel, ‘de vermoedlijke bakermat der edelfamilie van Meerten’.6 Hij geeft aan dat hier een klooster moet hebben gestaan.”Men denkt dit, omdat er eenige jaren geleden een wijwatersbak werd uitgegraven.” Anspach speculeert: “Mooglijk is de ruïne van den burcht, toen het hoofd dier familie zich naar Ingen verplaatste, tot een klooster verbouwd.” Zijn er meer aanwijzingen voor een klooster in deze streek? Ja. “Begrensd, ten oosten door de Galgestraat – den weg, naar de galg, de oude gerichts- en strafplaats, voerde, – en ten noorden door een perceel de Veldkuip geheeten, ligt een erf, bij de kom des dorps, op den Brink, nog steeds bekend onder den naam van ’t Heilig Leven; den 9 Mei 1647 treffen wij er Derck Jansoen of Janssen als bewoner aan; thans het bewoond eigendom van A. van Doorn Sr.” Dit klooster kan een filiaal geweest zijn ‘van het Bagijnenklooster te Op-Heusden, weleer een adellijk jufferenstift van de Augustijner-orde’. Anspach verwijst voor dit convent naar de ‘Geldersche Volksalmanak’.7 De geschiedschrijver gaat verder in op het klooster: “Van dergelijke filiaal-stichting levert misschien nog ‘Joffrouwen-Hofstad’ een spoor, als benaming eener deftige landhoeve te Ingen, naar den kant van Ek-en-Wiel. Gelijk Ingen zijn ‘Jufferweerd’ (over den dijk, bij de Papendel), heeft Ln nog zijn Jufferpad (dat bij de hofstede De Hucht in de Meertenweidestraat schiet.” In de voetnoot wordt nog aangevuld: “Zoo was de Jufferwaard (thans een boomgaard) te Heteren (Over-Betuwe) denklijk voormaals het eigendom der Bagijnen op het Hof ter plaatse.” In het vonnis dat Hertog Alva velt op 20 december 1568 is sprake van ‘le cloistre et commanderie de Lynden’. Volgens Anspach is dat van de commanderij een vergissing: “Ingen had zijne bekende Kommanderie der St. Jansridders, met het nóg aanwezige Kommanderiehuis, – thans eene onder dezen naam nog altoos bekende hofstede, – waar 3 Juni 1422 de praeliminairen werden getroffen van den vrede tusschen hertog Reinald IV van Gelre met Jan van Beijeren eenerzijds en Frederik van Blankenheym, den mijtervorst van het Sticht, van den anderen kant.” De bron hiervan is ‘Gedenkwaardigheden’ van Nijhoff.8 Anspach schrijft: “De langs het terrein van dit aloude Kommanderiehuis loopende waterlossing of tochtsloot heet niet de Kettersche Wetering, maar de Ketting-wetering, d.i. eene sloot, die als een ketting slingert.” Volgens Anspach bezat Lienden meer dan één klooster, als er op de Burchtheuvel een gestaan heeft. Hij noemt ook het klooster van Mariëndaal, maar dat gaat weer buiten het geslacht ‘Van Meerten’ om dus laten we dat hier rusten.

Huize Kermestein

Dit goed is in het bezit van Cornelis van Brakell en Margareta van Boecop. Kort gaat Anspach in op de etymologie van Kermestein. Hij en de volkstraditie denken dat dit Kennemerstein geheten heeft, ter herinnering aan een inval van de Kennemers in de Neder-Betuwe in 1268.9 Het lag in een hoek, ‘langs de Papestraat, waar deze tegen den Rijn- of Bandijk aanschiet, in den polder Ln’. Kermestein gaat over op zijn zoon Johan, ‘een der Verbonden Edelen tegen Spanje’s dwinglandij, en evenals zijn neef Dirk van Brakell, ondertekenaar van het Smeekschrift der Landvoogdesse Margareta van Parma in April van dit jaar te Brussel overhandigd’.10 Johan van Brakell was op 17 juli 1550 getrouwd met Johanna van Meerten tot Ingen Dirksdochter bij Berta van Eck.11 Johan is overleden op 8 juli 1580 en Johanna op 22 april 1600. Anspach verwijst hierbij naar hun grafzerk in de kerk te Lienden: ‘uit eene menigte grafsteenen de eenige, waarvan vóór de bevloering in 1871 afschrift genomen is.’ In de voetnoot vermeldt dat Maria, de oudere zus van Johanna, in 1569 in de echt trad ‘met Gysbert de Cock van Delwijnen; zij bracht hem Blijwerven te Ingen aan, en schonk hem Geertruid, door wie Blijwerven aan haren echtgenoot Johan v. Goltstein tot Brantsenburg verviel’.12

Anspach gaat verder in op de kwartieren die op de bovengenoemde grafsteen vermeld staan: ‘Brakell, Boecop, Leefdael, Delen – Meerten, Eck, Eck, Mekeren’. Hij verklaart deze kwartieren als volgt: “Daar Johan tot overgrootouders had Johan van Br. en Geertruyt van Delen (gehuwd in 1430), en Johan van Eck gehuwd was met Aleid van Mekeren (die in 1515 met hare stiefmoeder deelde); bemerkt men, dat in het stellen dezer kwartieren van vaderskant en moederszijds een verschillend systeem is gevolgd. Blijkens het wapen op een steen in de te Ingen, vertoonend een rechterschuinbalk (bande), heeft men hier ontwijfelbaar met van Eck van Panthaleon te doen”.13 Bij het delen van Aleid van Mekeren in 1515 met haar stiefmoeder staat een verwijzing naar de Heraldische Bibliotheek 1874, blz. 25. Dirk van Brakell was een zoon van Johan en Johanna. Hij was in 1575 schepen van Tiel en in 1587 drost ter Lede.14 Dirk trad op 8 maart 1587 te Tiel in het huwelijk met Petronella Vijgh.15 Anspach gaat verder met dit geslacht ‘Van Brakell’, maar dat laat ik hier nu rusten.

Op bladzijde 549 wordt het bovengenoemde echtpaar, Johan en Johanna, opnieuw door Anspach genoemd. Hij geeft aan dat de echtverbintenis in 1550 tussen Jor. Johan van Brakell en Johanna van Meerten tot Ingen de grondslag legde ‘tot een uitgestrekt bezit van goederen in de buurschap Meerten, hetwelk sedert in de familie van Brakell verbleef, en door den laatsten bewoner uit haar van den huize den Eng ter plaatse, te gelijk met die huizing bij testamentaire beschikking aan de bewoners dezer buurschap vermaakt is’. Opnieuw gaat Anspach verder in op de nakomelingen van Van Brakell-Van Meerten en opnieuw voert dat voor nu te ver om dit aan te halen.

Buurtschap Meerten

Vanaf bladzijde 547 wordt het buurtschap Meerten uitgebreid behandeld. Anspach vertelt hier veel over de vroegste ‘Van Meertens’, mensen die de geslachtsnaam (van) Meerten aannamen. Meerten is volgens Anspach een ‘uitgestrekt buurschap (…) thans een der drie polders, uit welke Ln bestaat’. Hier ‘ontleende een edel geslacht den naam’. Hij gaat verder in op de betekenis van de naam Meerten. “Merthen kan ‘markt’-, maar ook ‘grens(-paal)woning’ betekenen”. Volgens Anspach zal al wat Van Meerten heet de achternaam wel aan dit buurtschap te danken hebben, ‘omdat hier te lande, voorzoover ons bekend, nergens een Meerten ligt, dan hier’. De dorpen Marten in Estland en Merten in Frankrijk zullen hier volgens de geschiedschrijver wel niet mee te maken hebben.

Zijn betoog gaat verder in op vroege ‘Van Meertens’. Anspach geeft aan dat hij al eerder ‘Van Meertens’ van 1407 tot 1798 besproken heeft uit verschillende bronnen.16 De predikant constateert echter dat deze geslachtsnaam al eeuwen eerder voorkomt. “In 1145 toch behoort Gerard van Marten (Gerardus de Marten) met Godfried van Rienen (Renen) e.a. tot de getuigen bij de bekrachtiging i.d. 18 Octr door koning Konrad III van Duitschland van een vonnis (‘ordel’), door Hendrik graaf van Gelre gewezen over de graafschappen Ostergo en Westergo als behoorend tot de Utrechtsche kerk.” Als voetnoot wordt verwezen naar het ‘Oorkondeboek van Gelre en Zutphen’.17 Anspach vertelt verder: “Godschalk van Merten (de Merten), liber homo, staat boven de ministeriales (dienstmannen), bij de bevestiging door Godfried (Govert van Rhenen) bisschop van Utrecht in 1166 der abdij van Mariënweerd in hare goederen.” Als bronnen hiervoor wordt het bovengenoemde oorkondeboek gegeven en het Cartularium van Mariënweerd.18 Anspach weet nog meer te noemen: “Gerard, Godschalk en Walter van Merten worden opgeteld onder de edelen (laici nobiles), getuigen bij den aankoop in 1169 van twintig morgen lands behoorend bij de curtis (hof) te Beusichem, door denzelfden Godfried, die ze aan het kapittel van St. Jan te Utrecht schenkt.” Opnieuw is het oorkondeboek de bron en dan bladzijde 324. Tenslotte weet Anspach uit de periode voor 1407 nog iets anders te vermelden: “In 1344 ontmoet met Klaas van Merten als schepen te Nijbroek; zijn slechts weinig beschadigd zegel is nog te vinden. Hieruit kan dus blijken, of het St. Andrieskruis verzeld van vier wassende mannen, dat Rietstap’s Armorial aan een Utrechtsch, – waarom Utrechtsch? het stamde uit de Neder-Betuwe, – geslacht v. Meerten toekent19, destijds reeds in zwang was.20

Everhard Godfried van Meerten

Na het bovenstaande over het buurtschap Meerten komt Everhard Godfried van Meerten ter sprake.21 Jonkheer Everhard Godfried was, volgens Anspach, in 1660 te Maurik getrouwd met Elisabeth van Goltstein.22 Elisabeth is begraven op 10 januari 1665 in de kerk te Maurik op het hoge koor. Ten overstaan van twee andere jonkers van Maurik, Jacob en Bernard van Zuijlen van de Natewis, heeft hij ‘de oudste voorhanden kerkrekening dier gemeente gedaan’. Deze kerkrekening loopt van februari 1657 tot februari 1659. Naar hem is ook een perceel grond vernoemd: “En naar wien hoogstwaarschijnlijk nog tegenwoordig een perceel gronds ter plaatse als Jonker-van-Meertenspoort bekend staat; hebbend de poort vóór zijn woonverblijf vermoedelijk langer bestaan, dan de woning zelve, tenzij dan dat die poort zelve als kasteelmatige huizing door hem is bewoond geweest, in denzelfden trant als wij hiervoren opzichtens ’s-Gravenhoef opmerkten.” Volgens Anspach is Everhard Godfried van Meerten in 1673 overleden.

Maria Bertha van Meerten

Een totaal andere tak wordt direct na het bovenstaande vermeld. Anspach memoreert het huwelijk tussen Maria Bertha van Meerten en de predikant Willem Leonard Voorduyn.23 Voorduyn was predikant te Utrecht. Het echtpaar kreeg een dochter met de naam Cornelia Adriana Voorduyn. Zij werd op 7 augustus 1811 de gade van Frans Jan baron van Heeckeren van Brandenburg (deze overleed op 22 januari 1846).

Voetnoten

Pure natuurwetenschap haalt verwondering over schepping weg

In de discussie over schepping en evolutieleer moeten ook de geesteswetenschappen een rol krijgen, stelt dr. J. Veldman.

In de discussie rond schepping en evolutieleer heb ik reacties van historici en filosofen uit onze achterban gemist. Opvallend was dat vrijwel alleen scribenten met een bèta-achtergrond in het RD over de kwestie discussieerden. Hier zit dan ook het probleem. Er zou een filosofische discussie gevoerd moeten worden over wat we over de aardse werkelijkheid kunnen zeggen.

De discussie wordt nu gevoerd volgens verschillende regels (wetenschapsmodellen), langs elkaar heen. Het ene wetenschapsmodel, het natuurwetenschappelijke, rekent voornamelijk met getal, maat, dimensie en strikt logische opeenvolgingen of gevolgtrekkingen. Het ordent met behulp van modelvoorstellingen. De vraag naar een ordelijke opbouw van de natuur (zoals het evolutiemodel) past daarin.

Ik heb bijvoorbeeld gelezen: „Stel nu eens dat…” Dit heet hypothesevorming. Een andere auteur zegt: „Scheppingsdagen, dús 6 x 24 uur…” Dit is een natuurwetenschappelijke vooronderstelling (getal en maat), direct al aan het begin van een betoog. Zo spreekt de Bijbel zelf niet.

Wanneer je dan vervolgens met die aanname (met dát gereedschap) de Heilige Schrift vastpakt, moet het wel fout aflopen. Gods Woord spreekt zo helemaal niet tot ons. Het probleem zit dus in de wijze waarop wij onze vooronderstellingen in de Heilige Schrift stoppen, en dan van een ander verlangen dat hij die er zo uithaalt.

‘Ladekastje’

Omdat het natuurwetenschappelijke gereedschap (model) sinds de 17e eeuw op bepaalde gebieden zulke indrukwekkende resultaten heeft geboekt, heeft bij de westerse mens de gedachte postgevat dat álles wel natuurwetenschappelijk verklaard kan worden. Ons hele onderwijs is ervan doortrokken. Mijn eigen leraren en later mijn collega’s heb ik dit zelf ook vaak met verve horen verkondigen. Men heeft vele christenjongeren bij hun eerste schreden binnen de universiteit vanwege dit ene wetenschapsmodel in verlegenheid gebracht.

Zo’n model werkt als een zelfontworpen ‘ladekastje’ met vele laatjes. Daarin kun je je hele verzameling (feiten, getallen, vondsten, formules) netjes opbergen. Je kunt ook alles terugvinden. De laatjes krijgen op die manier als vanzelf een logische orde en betrouwbaarheid: het werkt. Maar wat nu te doen met de nog lege laatjes en met de stroom nieuwe feiten?

Verwondering

Het geesteswetenschappelijke model benadert de werkelijkheid en ook Gods Woord totaal anders. Dit model wordt vooral gehanteerd door historici, filosofen, theologen en lieden die zich met kunsttheorie bezighouden. Zij hanteren een ander ‘gereedschap’.

Binnen dit model is eerst vastgesteld dat de werkelijkheid zodanig grootse en onbegrijpelijke dimensies heeft dat we er als wetenschappers maar een fractie van kunnen beschrijven en begrijpen. Dat gebeurt in de genoemde vakgebieden vanuit het historische bronnenonderzoek, met behulp van de vertelling en de kunst- en cultuurproducten van mensen, maar ook met andere menselijke vermogens tot kritisch onderzoek: de empathie en de identificatie. Zo worden op een andere manier het verleden, de bedoelingen en de mentaliteit van mensen en samenlevingen zichtbaar gemaakt, naderbij gebracht en onderzocht. De geesteswetenschappelijke onderzoeker is zich er meer van bewust dat hij zelf ook een factor is in de beeldvorming, in de redenering die hij opzet en in de uitkomsten waarmee hij voor de dag komt.

Een van de belangrijkste uitkomsten is dus dat de werkelijkheid (Gods werkelijkheid) veel complexer is dan dat die gevangen zou kunnen worden in getallen, formules of wetmatigheden. Voor een wetenschapper volgens het natuurwetenschappelijke model is dit alles echter te vaag en te soft.

Dit kan wel zo zijn, maar veel zaken kunnen we niet preciezer omschrijven. Bijvoorbeeld: de schepping is wonderbaarlijk, God is ondoorgrondelijk, zelfs de menselijke liefde behoudt haar geheim. Wanneer we dus over de schepping spreken en beginnen met een natuurwetenschappelijke aanpak, halen we de verwondering direct al uit onze beschouwingen weg. Dan moeten we ons er niet over verbazen wanneer we aan het einde iets wezenlijks zijn kwijtgeraakt.

Twee thema’s

Het komt mij voor dat in de huidige discussie over schepping en evolutieleer de christelijke deelnemers met alle macht proberen de wetenschappelijke gegevens, feiten en modelvorming met de Bijbelse gegevens (zoals zij die interpreteren) in één plat vlak te ordenen. Dat dit niet lukt, is intussen uit de artikelen wel duidelijk geworden. Moeten we die ongelijksoortige gegevens dan toch op hun plaats wringen en wat niet past ter zijde schuiven, hetzij de wetenschappelijke gegevens, hetzij de betrouwbaarheid van de Bijbel?

Dat is streven naar een simpele, eendimensionale oplossing. Het natuurwetenschappelijke model en het geesteswetenschappelijke model hebben raakvlakken. Meer niet. Het wereldbeeld dat we ons vormen, is de werkelijkheid zelf niet. Het is ook niet een- maar multidimensionaal. Het vraagstuk ”schepping óf evolutie” gaat dus over twee thema’s, die met behulp van twee verschillende soorten gereedschap moeten worden onderzocht en beschreven. Er zijn wel raakpunten maar ze zijn niet tot elkaar herleidbaar. Ze passen niet in één puzzel die we ”werkelijkheid” noemen.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Veldman, J., 2017, Pure natuurwetenschap haalt verwondering over schepping weg, Reformatorisch Dagblad Puntkomma 47 (137): 16-17 (artikel).

Tegenstellingen #4 Protesteren en je levensdoel vinden – Een serie met mr. Kees van der Staaij en dr. ir. Erik van Engelen

Deze video is opgenomen samen met dr. ir. Erik van Engelen.

Daniël Online heeft een serie video’s op genomen over de onrust die er heerst in Nederland rond klimaatverandering, godsdienstvrijheid en de betrouwbaarheid van de Bijbel. Willemijn Kok en Hesther Stijnen gaan hierover in gesprek met politicus mr. Kees van der Staaij en wetenschapper dr. ir. Erik van Engelen. Met dank aan Daniël Online kunnen we deze video ook hieronder delen.

Een wereldwijde zondvloed: echt gebeurd of overdreven?

Dit artikel werd samen met dr. Mart-Jan Paul geschreven.

Vanwege de zonden van de mensheid besluit God om een grote vloed te zenden waarin bijna iedereen omkomt. Slechts Noach en zijn gezin overleven dit oordeel. In het grote schip, de ark, worden ook de diersoorten bewaard voor uitsterven. De vloed, door ons gewoonlijk aangeduid als zondvloed [sintvloed = grote, voortdurende vloed], veroorzaakt een terugkeer van de schepping naar een situatie van onbewoonbaarheid (Gen. 1:2). Na de vloed treedt Noach als een nieuwe Adam op, bij wie God de scheppingsopdracht tot vermeerdering en vervulling van de aarde herhaalt (Gen. 9:1,7). De afwisseling in seizoenen wordt een teken van de doorgaande zegen en de zorg van God (8:22).

Er zijn veel argumenten om aan te nemen dat in Genesis een wereldwijde vloed bedoeld is. Veel geologen menen dat dit niet terug te vinden is in de geschiedenis van de aarde. Dit levert de vraag op naar onze interpretatie en toepassing van deze beschrijving.

Tremper Longman III en John Walton hebben een boek geschreven over deze vloed: The Lost World of the Flood. Daarin stellen zij dat de wijze waarop de vloed wordt beschreven cultureel bepaald is en retorisch is vormgegeven. Niet die vormgeving, maar alleen de theologische interpretatie door de Bijbel (Gods straf en beloften) is voor ons normatief (p. 11). De auteurs gebruiken de manier waarop de veroveringen door Jozua beschreven worden, om te laten zien dat de Bijbel overdrijving (‘hyperbool’) gebruikt in historische weergaven. Zij passen dit ook toe op de maten van de ark en menen dat er nooit een boot is geweest van driehonderd el lengte (p. 30-41). De auteur van Genesis beschrijft de vloed om theologische redenen als een wereldwijde gebeurtenis, maar dat betekent niet dat dit ook daadwerkelijk het geval was (p. 42-50).

In het tweede deel van het boek komen overeenkomsten en verschillen met andere zondvloedverhalen aan de orde. De auteurs stellen voor om Genesis 7:3 niet te vertalen met: ‘Alleen Noach bleef over’, maar met: ‘Echter, Noach bleef over’, en menen dat de tekst onduidelijk is over meer overlevenden (p. 71). De duur van de vloed is volgens velen ongeveer 365 dagen. Bedoeld is echter dat de vloed een lange tijd duurde, zonder dat wij precies weten hoe lang die tijd was (p. 71). In het Nieuwe Testament verwijst 2 Petrus 2:5 naar de prediking van Noach. Het Oude Testament zwijgt daarover en het lijkt aannemelijker dat hij niet gepreekt heeft, ook omdat de ark slechts plaats had voor acht personen (p. 73-74).

Tot zover een beknopte weergave van dit boek. De conclusies zijn aanvechtbaar. Het is waar dat de Bijbel soms de taal van de hyperbool gebruikt, maar in welke mate is dat in het boek Jozua het geval? In Jozua 13:1 staat dat er nog veel land overgebleven was om in bezit te nemen. Longman en Walton gebruiken een literaire methode voor de uitleg van Genesis 6-8, zonder de beperkingen van die benadering aan te geven. Ook Genesis 10, over de verspreiding van de volken, gaat uit van slechts acht overlevenden van heel de mensheid.

De gedetailleerde opgaven van de maten van de ark en van het tijdsverloop van de vloed wekken de sterke indruk van een nauwkeurige weergave. Longman en Walton geven onvoldoende argumenten dat hier de stijlfiguur van de overdrijving is toegepast. De auteurs bieden geen verklaring voor de bouw van een boot voor redding, terwijl in hun uitleg ook de tijdige vlucht naar een ander gebied mogelijk was. Ook ontbreekt een uitleg van het meenemen van vogels en van de uitzending daarvan. Belangrijker zijn echter de problemen die rijzen bij de uitleg van de theologische boodschap. Die boodschap is volgens de auteurs normatief, maar hoe kan dat als die zo nauw verweven is met de beschrijving van een wereldwijde vloed? Hoe kan Noach de stamvader van een nieuwe mensheid worden als er veel meer overlevenden waren? Wat is de betekenis van de seizoenen (8:22)? Wat betekent het dat nooit meer een dergelijke (regionale of wereldwijde) vloed zal plaatsvinden (9:11)? Wat is de waarde van het verbond met Noach en met alle levende wezens (9:12-17)? Longman en Walton gaan te weinig in op de overblijvende vragen naar de goddelijke boodschap.

Een verwijzing naar 2 Petrus 3:5-6, waarin staat dat de wereld overspoeld werd, ontbreekt. Longman en Walton verwijderen zich hiermee steeds verder van hun meer orthodoxe benadering in eerdere publicaties. Er zijn verschillende publicaties die honderden getuigenissen bij andere volken over een wereldwijde vloed in beeld hebben gebracht. Ook zijn er wel degelijk aanwijzingen voor de geologische implicaties van die vloed.

Wanneer kan de vloed gedateerd worden? Met de getallen in Genesis 11:11-26 kan het jaartal met behulp van de Hebreeuwse tekst op 2519 voor Christus en met de Griekse tekst op 3398 voor Christus berekend worden. Misschien is 3398 voor Christus in overeenstemming te brengen met de gangbare datering van de beschavingen van het oude Nabije Oosten. Dat lukt echter niet met 2519 voor Christus. Er zijn evenwel publicaties die meerdere zwakheden aantonen bij de gangbare datering.

Is het mogelijk geloof en wetenschap te combineren, of zijn het twee gescheiden werelden? In de bundel ‘Inzicht’ komen achttien Nederlandstalige wetenschappers aan het woord die van harte een verbinding voorstaan. Bovenstaande bijdrage van dr. H.J. Koorevaar en dr. M.J. Paul is uit het boek afkomstig. Smaakt het boekfragment naar meer? Klik hier om het boek ‘Inzicht’ te bestellen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Oog voor geologen en studenten: Begin september twee creationistische congressen in Europa

Het is goed om als creationisten regelmatig bij elkaar te komen en belangrijke onderwerpen binnen het scheppingsparadigma te bediscussiëren. Dergelijke bijeenkomsten en congressen kunnen gehouden worden voor toerusting, bemoediging en opscherping. Daarom organiseren wij met Fundamentum op 21 oktober 2023 D.V. ook een congres over ‘Bijbel & Wetenschap’.1 Maar voordat het zo ver is, zijn er elders in Europa aan het einde van deze en het begin van de volgende maand twee congressen. Het eerste congres wordt georganiseerd door de Engelse organisatie Truth in Science en de tweede fachtagung door de Duitse organisatie Wort und Wissen.

Truth in Science – Oog voor studenten

Truth in Science, een organisatie voor goede wetenschapseducatie, organiseert van 31 augustus 2023 tot 1 september 2023 een Summer School voor studenten. Het congres start op donderdag om 10.00 uur met de registratie. Na de opening volgt om 11 uur een keynotelezing door de nieuwtestamenticus dr. Peter Williams met als titel ‘The reliability of the New Testament’.2 Daarna volgt een plenaire sessie van de medicus dr. Nigel Jones met als titel ‘Ethical dilemmas in Medicine – a Christian view’. Na de lunch en een getuigenis van biologiestudente Susie Ford zijn er twee paralelsessies. De eerste paralelsessie wordt gepresenteerd door biochemicus en wetenschapsdocent Jacob Saywell en aardwetenschapper Joseph Hubbard. Hun lezingen hebben resp. de titel ‘The Biochemical challenge to evolution’ en ‘Making sense of fossils from a Biblical perspective’. De tweede paralelsessie wordt gepresenteerd door theoloog en predikant Matthew Seymour en de natuurkundige en theoloog Phil Mac. Hun lezingen hebben resp. de titel ‘Critical Race Theory: what it is, is it Biblical and how is it influencing academic studies’ en ‘An appraisal of the shape of arguments used’. Het middagprogramma wordt afgesloten met een plenaire lezing door Libby Powell en heeft als titel ‘The state of the nation – how we are to respond’. Na het diner is er nog een plenaire sessie door milieukundige en docent Andrew Clark en draagt de titel ‘Principles in education and the Christian worldview’.

Het programma van vrijdag is wat korter. De dag wordt om half acht in de ochtend geopend door natuurkundige dr. Andy McIntosh. Na het ontbijt is er een plenaire sessie van de geoloog Paul Garner (MSc.) met als titel ‘How old is the earth and how can we know?3 Daarna is er opnieuw een paralelsessie met natuurkundige en predikant dr. Stephen Lloyd en chemicus dr. Andrew Saywell. Hun lezingen dragen resp. de titel ‘Creation theology: asking the right questions’ en ‘How life began according to evolution and creation’. Na deze paralelsessie is er een getuigenis van archeologiestudente Martha Carter. Na de lunch is er een plenaire sessie door dr. Stuart Burgess met als titel ‘The wonder of the human musculoskeletal system’.4 Daarna wordt er een panel gehouden voor Q&A. De slotlezing (een ‘conference address’) wordt gegeven voor de predikant Conrad Pomeroy en draagt als titel ‘Creation, Christ and Calvary’. Tussendoor is er iedere dag een ‘Breakout session’. Tijdens deze sessie wordt de grote groep in acht kleinere groepjes verdeeld. Er volgt dan een keuzemenu om verder door te praten over detailonderwerpen. Meer informatie, de folder en aanmelden kan via de website Truth in Science.5 Mocht iemand naar Engeland af willen reizen en verslag willen doen van deze conferentie dan willen wij dat verslag graag publiceren op deze website.

Wort und Wissen – Oog voor geologen

Van 15 september 2023 18.00 uur D.V. tot en met 17 september 2023 12.30 uur D.V. wordt er door de Duitse organisatie Wort und Wissen een Fachtagung Geowissenschaften georganiseerd. De bijeenkomst vindt plaats in Familienferein- und Bildungsstätte Ebernburg te Burg Ebernburg. Voorafgaande aan de lezingen worden er ook een tweetal excursies georganiseerd. De eerste excursie staat gepland op 14 september 2023 D.V. en heeft als thema het Rotliegendes. De tweede excursie staat gepland op 15 september 2023 D.V. en heeft als thema het Mainzer Becken. Deze excursies staan onder leiding van de geoloog Michael Kotulla (MSc.). De dag na deze excursies spreken een zestal wetenschappers over diverse geologische onderwerpen. De eerste lezing is van geoloog Paul Garner (MSc.) en heeft als titel ‘Der neue Kreationismus: ein Update’. Deze lezing zal in het Engels worden gehouden.6 De tweede lezing is van de hydrogeoloog dr. Rafael Schäffer en heeft als titel: ‘Überraschend schnelle geologische Prozesse und ihr Einfluss auf unser Verständnis von Aktualismus und Katastrophismus‘.7 Een soortgelijke lezing hield dr. Sarah Maithel op de ICC.8 De derde lezing wordt gegeven door de chemicus dr. Stefan Drüecke en heeft als titel ‘Der “Grand Canyon”des Da’an (Taiwan): über die Entstehung und Vernichtung von Schluchten‘. Over deze canyon schreef ik al eerder een kort artikeltje voor de scheurkalender van Weet Magazine.9 De vierde lezing is van onze Nederlandse bioloog en geoloog drs. Tom Zoutewelle en heeft als titel: ‘Über das, was wir wissen und was wir glauben – ein multidisziplinärer Ansatz zur Frage der Ursprünge‘. Deze lezing wordt in het Engels gehouden.10 De vijfde lezing is van Guy Gerard en heeft als titel ‘Die Moränen des Oak Ridge (Ontario, Kanada): Monument der Eizeit-Flut‘. Deze lezing wordt eveneens in het Engels gehouden.11 De zesde en laatste lezing wordt gegeven door de geoloog Michael Kotulla (MSc.) en heeft als titel ‘Die letzten 50.000 Jahre’. Goed dat er onder creationisten ook aandacht is voor kwartairgeologie. Op zondag wordt er nog een gottesdienst georganiseerd onder leiding van chemicus dr. Harald Binder. Deze Fachtagung staat onder leiding van de geologen Michael Kotulla (MSc.) en dr. Martin Ernst.12

Voetnoten

Dr. Pieter Omtzigt en een Nieuw Sociaal Contract – (Creationistische) Lessen uit zijn gelijknamige boek

Gisteren werd bekend dat dr. Pieter Omtzigt met een nieuwe partij komt: Nieuw Sociaal Contract (NSC).1 Hij hield de Nederlandse bevolking een aantal weken in spanning. In de wandelgangen klonk het: Wat gaat Omtzigt doen? Deze zomervakantie las ik zijn gelijknamige boek Nieuw Sociaal Contract.2 Dit is geen politieke of sociaaleconomische website. Ik waag mij daarom niet aan een uitgebreide bespreking en filering van dit werk van Omtzigt, noch aan een politieke duiding. In deze bespreking een korte loopbaanschets van dr. Omtzigt en de creationistische lessen die ik uit zijn boek trok als het gaat om de Raad van Europa, Jihadistisch geweld en wetenschappelijke modellen. Daarom ga ik ook voorbij aan de structuur van het boek én de tragedie van de kinderopvangtoeslagenaffaire, hoewel Omtzigt daar nuttige zaken over opschrijft.

Loopbaan Omtzigt

Het boekje ‘Een Nieuw Sociaal Contract’ heeft als eerste hoofdstuk een interview met Omtzigt. Dat interview is goed aangevlogen en zo leren we wat meer over de achtergronden en denkbeelden van deze politicus, die vanwege zijn vasthoudendheid bijnamen heeft gekregen als politieke pitbull, dossiervreter en terriër. Volgens Omtzigt zelf komt dat door zijn sterke rechtvaardigheidsgevoel: ‘Ik kan er niet tegen als er iets gebeurt wat niet klopt’ (blz. 13). De politicus werd vooral bekend vanwege het uitpluizen van drie schandalen: (1) het corruptieschandaal in de Raad van Europa, (2) de corruptie op Malta, en (3) het kinderopvangtoeslagenschandaal bij de Belastingdienst. Omtzigt ging op zijn achttiende jaar Economie en Statistiek studeren in Engeland. In 1996 studeerde hij bij Karim Abadir af. Na zijn afstuderen kreeg hij een beurs voor promotieonderzoek aan het Europees Universitair Instituut in Florence. Omdat hij zijn promotieonderzoek startte zonder master, was dat ‘nog wel even aanpoten in het begin’ (blz. 15). Uiteindelijk promoveert Omtzigt bij Sǿren Johansen op een aantal papers over automatische modelselectie en ‘methodes om correcties toe te passen wanneer er te weinig observaties zijn om standaard statistische testen toe te passen’ (blz. 17). “De discussies gingen dus altijd over de beperkingen van modellen en vooral over wat je er niet mee kunt doen.” Op 13 december 2003 verdedigde hij in Kopenhagen zijn proefschrift ‘Essays on Cointegration Analysis’.3 Na zijn promotie werd hij postdoc aan de Universiteit van Amsterdam. Vanaf 3 juni 2003 ging Omtzigt aan de slag als Kamerlid voor het Christen-Democratisch Appél (CDA). Wie maar een beetje op de hoogte is van de Nederlandse politiek heeft gezien dat ‘politieke huwelijk’ uiteindelijk op de klippen is gelopen.4 Afgelopen periode is Omtzigt aan de slag gegaan als ‘onafhankelijk’ Kamerlid en sinds vandaag dus een eigen partij: Nieuw Sociaal Contract (NSC).

Raad van Europa, zelf staatsgevaarlijk?

Is de Raad van Europa zelf staatsgevaarlijk vanwege corruptieschandalen en mensenrechtenschendingen? Een vraag die overblijft na het lezen van ‘Een Nieuw Sociaal Contract‘.

Omtzigt laat zien dat er van het Europees politiek optimisme weinig over is en constateert dat de verschillen tussen landen steeds groter worden. Dat geldt ook voor de Raad van Europa. In 2007 veroordeelde de Raad van Europa het zogenoemde creationisme als staatsgevaarlijk.5 Uit het onderzoek van Omtzigt blijkt de Raad van Europa echter zelf staatsgevaarlijk. De politicus deed onderzoek naar de corruptie in Azerbeidzjan. “De corruptie in het land bracht bovendien de rot in de Raad van Europa zelf aan het licht. Azerbeidzjan heeft miljarden opzijgezet in een fonds. Dat geld wordt ook gebruikt om West-Europese politici om te kopen, waaronder politici die een functie uitoefenden in de Raad van Europa. (…) Meer dan tien politici uit West-Europese landen, lid van gewone middenpartijen, bleken omgekocht en werden jarenlang geschorst. Een aantal van hen wordt nu gelukkig vervolgd” (blz. 76). Bovendien heeft de Raad van Europa de bevoegdheid om landen die democratische beginselen of mensenrechten schenden uit de Raad te verwijderen. “Maar ondanks deze bevoegdheden wordt landen als Rusland, Turkije of Azerbeidzjan weinig tot niets in de weg gelegd. laat staan dat ze uit de Raad van Europa worden gezet” (blz. 77). Corruptie en mensenrechtenschendingen zijn kennelijk geen bedreiging voor het ‘seculiere karakter van de EU‘. In plaats van af te geven op creationisten die met Gods Woord als uitgangspunt wetenschap willen bedrijven en hun kinderen vanuit die beginselen wil onderwijzen, kan de Raad van Europa zich beter druk maken om ‘de balk in hun eigen organisatorische oog’ (naar Mattheüs 7).

Visie op wetenschappelijke modellen

Creationisten in Nederland (en daarbuiten) bedenken zondvloedmodellen en proberen te werken vanuit deze modellen. Dit leidt (soms) tot onderlinge strijd, bovendien lopen we het gevaar dat het model als raster over de Schrift en de werkelijkheid wordt gelegd. Soms is het zelfs zo erg dat degene die niet meegaat in het beoogde model als ‘halve ketter’ wordt gezien.6 We moeten deze modellendiscussie met meer genuanceerdheid benaderen en op de hoogte zijn wat wel en wat niet kan. Dr. Pieter Omtzigt kan gezien worden als de modellenexpert van de Tweede Kamer. Hoewel het hier veelal gaat om sociale en economische modellen, las ik toch rake uitspraken die ook van toepassing kunnen zijn voor creationistische modellen. Omtzigt geeft aan dat zijn jaren in Florence ‘bepalend geweest’ zijn ‘voor mijn kijk op modellen’ (blz. 16 en 17). Hij gaat daar in zijn proefschrift ook verder op in. “Hoe selecteer je het juiste model en wanneer is het zinnig om een model te gebruiken en wanneer vooral niet?” Omtzigt geeft aan dat verschillende hoogleraren zoals David Henry (Oxford), Grayham Mizon (Southampton) en Sǿren Johansen (Kopenhagen) qua modelvisie grote invloed op zijn denken gehad. “Ze waren vooral allemaal heel precies in hoe je modellen selecteert en gebruikt en konden haarfijn uitleggen waarom veel statistische modellen ongeschikt zijn of gecorrigeerd moeten worden.” Zijn eerste kritiek op het huidige politieke modellenbeleid zijn de aannames. “Waar pertinent aan voorbij wordt gegaan is dat je altijd moet controleren welke aannames er ten grondslag liggen aan het model. Statistisch gezien kun je een model alleen gebruiken als de aannames geldig zijn. Het gebeurt nog wel eens dat de aannames te rooskleurig zijn en dat er geen rekening wordt gehouden met grote afwijkende gebeurtenissen,(…). Het probleem is: als je er in de schaduwwereld van het model van uitgaat dat de onverwachte gebeurtenissen niet bestaan, kan het goed misgaan. We optimaliseren het beleid in modellen die een groot deel van de echte wereld niet beschrijven, die er ver naast zitten en heel slecht voorspellen, omdat ze per definitie heel grote onzekerheidsmarges kennen.” Een model is altijd een beperkte of zelfs beperkende visie op de werkelijkheid. Dat geldt ook voor creationistische zondvloedmodellen. Onzekerheden en ‘onverwachte’ vondsten, worden ook hier gemasseerd, weggeredeneerd of verzwegen. Dat is kwalijk en schadelijk. Moeten alle modellen daarom in de prullenbak? Nee, zegt Omtzigt. “Ze zijn een nuttig hulpmiddel.” Maar we moeten oog houden voor de beperkingen van modellen. “Wat het goed doet in de modellen kan een ramp zijn voor de burgers. Je moet je dus altijd bewust zijn van de beperking van modellen en oog houden voor onverwachte gebeurtenissen in de werkelijke wereld.” In het derde deel van zijn boek gaat Omtzigt nog meer in op modellen. “Modellen zijn een abstractie van de werkelijkheid, maar als we die goed benaderen, kunnen ze heel nuttig zijn om nader inzicht te geven in een deel van die werkelijkheid” (blz. 85). Omtzigt verwijst daarbij naar het planetarium van Eise Eisinga in Franeker. “Bijna tweehonderd jaar later functioneert het planetarium nog steeds” (blz. 85).7 Sterrenkundigen kunnen door hun modellen nauwkeurige voorspellingen doen, omdat het gaat om zaken die ‘niet beïnvloed’ worden ‘door menselijk gedrag zelf’. Helaas houdt men binnen de naturalistische kosmologie geen rekening met een Schepper en ook niet met bovennatuurlijk ingrijpen of scheppen van deze Schepper (bijvoorbeeld tijdens de scheppingsweek of tijdens Zijn wederkomst). Modellen beschrijven de werkelijkheid. Maar Omtzigt geeft aan dat deze werkelijkheid (en zeker de economische en sociale werkelijkheid) ‘buitengewoon complex’ is, ‘al helemaal wanneer ook menselijk gedrag er impliciet of expliciet onderdeel van uitmaakt. Modellen, zeker in de sociale wetenschappen, beschrijven dus hooguit een deel van de werkelijkheid. Of zoals statisticus George Box het zei: ‘All models are wrong, but some are useful’’ (blz 86).8 Dit laatste heb ik in privédiscussies ook wel eens aangegeven aangaande de verschillende zondvloedmodellen: ‘All models are wrong, but some are useful’. Het probleem is, zoals Omtzigt dat beschrijft: “Terwijl iedereen modellen bouwt, wordt er nauwelijks nagedacht over de complexe werkelijkheid. (…) In Nederland zijn we dus dol op het werken met modellen en vaak varen we er blind op. We begrijpen steeds minder hoe de modellen werken en dus welke tekortkomingen ze hebben. De fixatie op een modelwerkelijkheid zorgt ervoor dat de echte werkelijkheid steeds verder uit beeld raakt” (blz. 86-87). Dat geldt niet alleen voor zondvloedmodellen, maar bijvoorbeeld ook voor het model van Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Alles moet passen in de mal van gezamenlijke afstamming en als er data is dat niet past dan worden er epicykels bedacht zodat het toch wel past (zij het geforceerd en gewrongen). Omtzigt pleit daarom voor de invoer van de gouden standaard van de natuurwetenschappen: “De gouden standaard in natuurwetenschappen is dat een experiment reproduceerbaar is” (blz. 109). Dat houdt (in Omtzigts geval voor economische modellen) in ‘dat je modellen openbaar moeten zijn, zodat duidelijk is welke aannames je maakt en welke schattingen je hebt. Op basis daarvan kan er vervolgend een discussie worden gevoerd over de gebruikte modellen en de gebruikte aannames’ (blz. 109). Waarom is die fixatie op modellen daarnaast nog meer onverstandig? “Eén fout in een enkele aanname kan de uitkomst van het model en het beleid radicaal veranderen” (blz. 109). Hoe komen we uit deze modellenimpassé? “De uitweg uit deze kluwen is alleen mogelijk wanneer we beseffen dat modellen een volstrekt onvolledige en subjectieve samenvatting zijn van de werkelijkheid, en dat modellen fouten kunnen en zullen bevatten” (blz. 114). “Puur en alleen varen op modellen levert serieuze problemen op, (…)” (blz. 114). Bovendien moeten modellen transparant zijn (zie ook bladzijde 202) en moet kritiek op deze modellen serieus genomen worden. “Daarnaast is het van belang dat kritiek op modellen en de input op modellen serieus wordt genomen. Want we kunnen die zonsverduistering in 2290 wel voorspellen, maar modellen, waarin ook menselijk gedrag zit, zijn essentieel. Ze moeten immers beantwoorden aan de werkelijkheid, en het moet niet zo zijn dat de ‘werkelijkheid’ die van de modellen wordt, opgebouwd uit (onjuiste) aannames” (blz. 115). Niet blind varen op een modelwerkelijkheid dus, maar de echte werkelijkheid (die complex is) in ogen houden.9

Jihadistisch geweld

Omtzigt komt uit een Rooms-Katholiek nest (blz. 23) en is daarom zeer betrokken op zijn medechristenen. “Ik voel mij zeer betrokken bij het lot van christenen in de wereld en zet mij hier ook actief voor in”. Echter, pas door de ontmoeting met zijn huidige vrouw Ayfer is zijn belangstelling voor godsdienstvrijheid ontstaan. Ayfer is, als Syrisch-orthodox christen, op negenjarige leeftijd gevlucht uit Turkije. “Als Syrisch-orthodoxe christenen waren zij niet veilig in Turkije, ze werden geïntimideerd en leefden continu in angst” (blz. 29). In 2009 trouwde Omtzigt met Ayfer en gingen zij op huwelijksreis naar de geboortestreek van Ayfer in Turkije. “Die reis was voor mij een belangrijke ervaring. De christelijke gemeenschap in Turkije leefde helemaal teruggetrokken in het uiterste zuidoosten, grotendeels gescheiden van de islamitische gemeenschap. Ze stond zwaar onder druk als gemeenschap en je kon de sporen nog zien van wat vroeger een grote gemeenschap en beschaving was geweest en wat nu was teruggedrongen tot een paar dorpen en steden.” Constantinopel was tot en met 1492 het centrum van het oosterse christendom. Nu is dat totaal anders geworden, minder dan 0,5 procent van de Turkse bevolking is nog christen. Omtzigt is later ook in Pakistan geweest. “Deze ervaringen maakte voor mij heel concreet wat je eigen vrijheden inhouden en welke vrijheden je hier in Nederland hebt. Ook werd mij duidelijk wat het betekent om als tweederangsburger behandeld te worden. Het heeft mij sterk gevormd.” Daarom maakte Omtzigt zich hard voor godsdienstvrijheid. In 2012 bijvoorbeeld schreef hij een initiatiefnota over de zorgwekkende situatie van het Mor Gabriël-klooster. “Hierin staat een aantal concrete aanbevelingen aan onze regering om iets te doen aan de onteigening van grond van het klooster (…)” (blz. 31). Samen met anderen schreef Omtzigt een boek over het verdwijnen van de Syrisch-orthodoxe gemeenschap in Turkije en de onteigening van deze kloosters.10

Al jaren is Omtzigt, in dit verband, daarom ook bezig om Nederland verplicht te stellen terugkerende Syriëgangers te vervolgen. Zo hekelt hij ook het optreden van en de vergoedingen voor het zogenoemde ‘kalifaatmeisje’ Laura H. Terwijl ‘Laura H. is veroordeeld en de rechtbank acht bewezen dat zij het oogmerk heeft gehad om terroristische misdrijven voor te bereiden en te bevorderen’ (blz. 32). In dat opzicht zijn we, volgens Omtzigt, in Nederland ‘soms echt ontzettend naïef’ (blz. 32). Omtzigt noemt het een schande ‘dat de daders van de ISIS-genocide niet vervolgd worden’ en geeft aan daar wakker van te liggen. “ISIS heeft genocide gepleegd tegen jezidi’s, christenen en niet-soennitische moslims en komt daar ook gewoon open en bloot voor uit. Ik ken jezidi’s en christenen wier familieleden slachtoffer zijn van de genocide en slavernij van ISIS en dat gaat echt onder je huid zitten” (blz. 32-33). Hiervoor is een gezamenlijke aanpak nodig en in Duitsland is men gelukkig al wel begonnen met vervolging. Omtzigt schrijft momenteel een rapport over de digitale hoorzitting van tachtig parlementariërs uit diverse Europese landen. Dat rapport ‘gaat ook over de aansprakelijkheid van staten’ (blz. 33). Omtzigt schrijft momenteel ook een rapport over de vraag hoe we om moeten gaan met islamitisch extremisme en hoe we dit zouden moeten bestrijden binnen het kader van de mensenrechten.

Kleine sympathetisch-kritische kanttekeningen

De Epiloog begint met een prachtig citaat van Sǿren Kierkegaard (1813-1855) over hoe wij de toekomst tegemoet gaan. Hieruit en ook verder terug blijkt dat Omtzigt een denker is die staat in de christelijke traditie. Uit het boek blijkt ook dat voor hem gemeenschapszin en gemeenschapsdenken centraal staat (blz. 22). Ook de verwijzingen naar de natuurwetenschap maken het boek smeuïg. Zo vergelijkt hij het toeslagenschandaal met het feit dat een mens door een meteoriet kan worden geraakt. “Net zoals heel af en toe iemand geraakt wordt door een meteoriet. Daar kun je aan doodgaan, maar de kans is zo klein dat we verder geen actie ondernemen om je daarvoor te behoeden” (blz. 172). Omtzigt vraagt zich af of het toeslagenschandaal net zo zeldzaam is als dit natuurfenomeen en beantwoord deze vraag uiteindelijk ontkennend. Uiteraard zijn er ook wat kritische kanttekeningen te maken. Het doel van het boek was overigens niet om overal een pasklaar antwoord op te hebben (blz. 207). Op bladzijde 10 geeft Omtzigt aan dat Nederland ‘erin slaagde om het water te overwinnen’. Dat is natuurlijk sterke zelfoverschatting en klinkt als de Titanic-leus. Eén grote tsunami in de Noordzee en er blijft van dat ‘overwinnen’ niet veel meer over. We wanen ons veilig, maar is dat ook echt zo? De mensen van de toeslagenaffaire zouden volgens Omtzigt door ‘een hel zijn gegaan’ (blz. 164). Hoewel deze affaire voor veel mensen een ongekende tragedie is (geweest), is dit in geen enkel opzicht te vergelijken met de hel. Het is bovendien jammer en verdrietig dat de Bijbel geen grote plaats inneemt in het politieke werk van Omtzigt (blz. 23).11 Omtzigt moet ten slotte niets hebben van de huidige situatie in Hongarije (blz. 74, 81 en 82). Dat geldt overigens ook voor Polen en Slovenië. In mijn ogen kijkt hij wat eenzijdig naar deze landen. Omtzigt zou er goed aan doen, zich ook hier tot op het spreekwoordelijke bot te laten informeren

Omtzigt heeft in zijn boek niet alleen maar kritiek op het huidige beleid, hij werkt in zijn boek ook aan oplossingen. Ik wil deze bespreking daarom afsluiten met een citaat van bladzijde 203-204:

“Wat Thomas van Aquino scherp zag, is dat een rechtvaardige samenleving niet kan berusten op wetten, regels en procedures alleen. Deze vraagt ook om een bepaalde houding van de betrokkenen, een ‘standvastige en bestendige wil’ om te doen wat goed is, zonder calculatie of eigenbelang. Thomas’ medebroeder en leerling Meister Eckhart (1260-1328) duidde deze houding aan met het woord ‘innerlijkheid’, omdat deze alleen van binnenuit kan komen. Fundamentele veranderingen komen niet voort uit de werking van de wet, maar uit innerlijkheid – uit de geest van de wet. Het is de geest van de wet, van de regering, van de samenleving in haar geheel, die moet veranderen. Dat vergt een zelfbewuste houding van de overheid én van burgers zelf – een geest van transparantie, een geest van openstaan voor kritiek, een geest die de grenzen van macht en de waarde van tegenspraak kent en respecteert”

Slot

Bemoedigend om te zien hoe Omtzigt opereert tegenover islamitisch extremisme. Niet uit wraakvoering, maar omdat het recht z’n vrije loop moet hebben. Terroristen van ISIS kunnen met hun daden zeker niet wegkomen en zouden de hoogste juridische straf moeten ontvangen. Modellen zijn maar een beperkte weergave van de werkelijkheid. Daarom: ‘All models are wrong, but some are useful’. Een nuttig boekje waar ook creationistische lessen uit te trekken zijn. Ik wens Omtzigt van harte Gods zegen toe in zijn politieke werk en hoop dat dit tot eer van Zijn Naam en tot heil van de naaste zal zijn.

Voetnoten

Van Meertens en aanverwanten in de serie ‘Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis van Gelderland’ (van I.A. Nijhoff)

Predikant en geschiedschrijver ds. J. Anspach verwees in zijn artikelenserie over de heerlijkheid Lienden in ‘De Navorscher’ naar ‘Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland’ van I.A. Nijhoff.1 Nijhoff was correspondent van de tweede klasse van het Koninklijk Nederlandsche Instituut van Kunsten en Wetenschappen en Oprichter van het Provinciaal Archief van Gelderland.2 Hij heeft in acht delen veel opgeschreven over de geschiedenis van Gelderland. In zijn boeken komen ook een aantal ‘Van Meertens’ voor.3

Volume 1 en 2

De eerste twee volumes van de serie ‘Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland’ bevatten geen informatie over telgen uit het geslacht ‘Van Meerten’.

Volume 3

In dit volume gaat het over een oorlog tussen Arkel en Holland (hertog Albrecht van Beijeren) in de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Hier komt ook ene Jan en/of Johan van Meerten voor. Deze oorlog vlamde na de dood van Albrecht van Beijeren in december 1404 opnieuw op. De Gelderse vorst deed aanvankelijk aan deze strijd niet mee. Ook de burgers van Gorinchem verlangde vurig naar het einde van de oorlog. Ze probeerden daarom eerst te bemiddelen, maar dreigen later echter de zijde van Holland te kiezen. Willem van Arkel zocht nu hertog Reinald van Gelre op. De hertog wilde Gorichem winnen voor Van Arkel en ‘op aannemelijke voorwaarden een bestand tusschen hertog en den heer van Arkel te bewerken’. Om dat te bewerkstelligen ‘ontbood hij, nog vóór de helft der maand September, de naastbij wonende ridders en knapen, Hendrik en Jan van Apelteren, Jan Puls, Pelgrim Floriszoon, Udo van Mekeren, Jacob van Zandwijk, Baudeken van Lent, Jan van Rossem, Otto van Herlar, Jan van Weerdenberg van Nywaal, Gerbrand van Beesd en Jan van Meerten, ook de steden Nijmegen, Tiel en Bommel, met bevel, om dadelijk te Gorinchem in te rijden, en knoopte hij met den aanvang van October onderhandelingen aan, die in December te Utrecht voortgezet werden en het bestand ten gevolge hadden, hetwelk den 7 dier maand aldaar gesloten werden’.4 Met aan de ene kant hertog Willem en de bisschop van Utrecht en Willem van Arkel, met de steden Gorinchem en Leerdam aan de andere kant. De wapenstilstand duurde van 20 december 1406 tot en met pinsteren 1407. Helaas wachtte de graaf van Holland het einde van het bestand niet af en bezette op 6 april 1407 de burg en de stad Gorinchem en daarnaast Leerdam. Deze strijd wordt uitgebreid beschreven en om de geschiedenis volledig recht te doen is het nodig om de complete tekst te kennen. Mij is het op dit moment slechts te doen om een weergave van de rol van de Van Meertens in de geschiedenis.

In een voetnoot op bladzijde 65 wordt nog vermeld dat de bijzonderheden aangaande de krijgsgebeurtenissen in 1407 en aan het einde van 1408 vermeld zijn in de rekening van Johan van Meerten, ambtman in de Neder-Betuwe. “Die zelf daarin een zeer werkzaam aandeel nam en herhaalde malen, met den ganschen klokslag van zijn ambt, naar de meest bedreigde punten, te Vuren, te Neer-Ynen, te Rijswijk, te Ravenswade en te Maurik, optrok, en in December 1407, door het bezetten van het blokhuis te Dalem, veel schijnt toegebragt te hebben, om Gorinchem van leeftogt te voorzien.” Dapperheid en heldhaftigheid onder de Van Meertens dus!

Dit was niet de enige keer dat Jan of Johan van Meerten optrok vanuit de Neder-Betuwe. “Toen, op zondag den 23 October (1412?), de boodschap kwam, dat de Brabanders Batenburg ingenomen hadden, trok onder anderen Jan van Meerten, ambtman van Bommeler- en Tielerwaard, dadelijk op, met den ganschen klokslag van zijn ampt; ook Willem van Ysendoren was met zijn ambt van Neder-Betuwe voor Batenburg, om dat te helpen winnen.5 Over de strijd rond Batenburg wordt, volgens Nijhoff, ook in de Chronologie Tiel (bladzijde 449) geschreven. Kasteel Batenburg is tegenwoordig een ruïne in de buurt van het stadje Batenburg (Gemeente Wijchen).6

Volume 4

In dit volume wordt een oorkonde weergegeven met daarin genoemd Jan van Meerten Pelgrimszoon. De oorkonde wordt hieronder weergegeven en is in het boek te vinden op bladzijde 469.

No. 527. Steven van Lienden, Daem van Lockhorst, Wijchart ten Hove, Hubert van Eck, Frederik Heymerick, Alart van Beynem, Renken van Rienyngen, Jan Haes Henrikszoon, Goert van Gent, Dirk van Wenchem, Jan Harmenszoon en Jan van Merten Pegrimszoon, in dienst van Arnold hertog van Gelre binnen Kuilenburg gelegen hebbende, beloven, zich te zullen houden aan het bestand alnu tusschen Gerard heer van Kuilenburg, ter eener, en de aanhangers van Adolf van Gelre, ter andere zijde, aangegaan,

10 Augustus 1472.
Int jair onss Heren dusent vijrhondert twede ende tsoeuentich, op sunte Laurencius dach martyris.

Oorspronkelijke perkamenten brief, No 912, besegeld
door de zes eerstgenoemden, mede voor de overi-
gen, in groen was.

Volume 5

De vijfde volume van de serie ‘Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland’ bevat geen informatie over telgen uit het geslacht ‘Van Meerten’.

Volume 6

Dit volume bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt op bladzijde 66 het verdrag tussen hertog Karel (van Egmond) en Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, en zijn zoon Floris weergegeven. In dat verslag komt ook ene Derick van Meerten voor. Kennelijk is hij gevangen genomen, maar hij wordt vrijgelaten als er gevangen- en stokgeld evenals geld voor het voedsel betaald wordt. Het verdrag is getekend op 25 april 1494.

De transcriptie van dit stukje luidt:

Item alle geuangen toe beyden zijden sullen quijt sijn, doch oir gewoinlick vanckgelt, stockgelt ind attinghe vur betailen, vytghescheiden dat Alairt van Bemmell, Derick van Merten, Gerit van Eck ind Arnt van Tuyll halff gelt geuen sullen van der summe dairop sij geschat sijn.

Bij quijt sijn wordt in de voetnoot aangegeven: ‘Ontslagen worden, met kwijtschelding van het losgeld’. Bij attinghe wordt in de voetnoot aangegeven: ‘mondkost’. Dus er moet dus geld betaald worden voor het gevangen zitten en het gekregen eten. Mogelijk gaat het hier om Dirck van Meerten den oudere, de vader van de bekende Dirck van Meerten de jonge.7

Bij de oorkonden op bladzijde 355 wordt Johan van Meerten genoemd. Hieronder wordt de transcriptie weergegeven:

No. 547. Johan van Meerten, maarschalk des overstichts van Utrecht, geeft vrijgeleide aan de raden van hertog Karel, nevens gedeputeerden der vierendeelen van Nijmegen, Roermonde, Zutphen en Arnhem.

18 Maart 1506.

Int jair ons Heren vijfftien hondert ende ses, den XVIII dach in den Meert.

Oorspronkelijk brief op papier, met twee opgedrukte zegeltjes in groen
was, in het pakket Karel van Egmond No. 2.

In het tweede deel van dit zesde volume komt alleen een oorkonde voor met daarop de naam Cornelis van Meerten. Het betreft oorkonde no. 1468 op bladzijde 897. In deze oorkonde verklaren ‘de drie staten des Nederstichts van Utrecht’ dat zij ‘Frederik graaf van Bichlingen voor ruwwaard en beschermer te begeeren’. De oorkonde is geschreven op 16 april 1528. Het is een lang stukje tekst, waar we alleen het laatste stukje hieronder weergeven:

Ende des toirkonde soe hebben wij prelaten ende capittelen voirscr. onser kercken segelen ende wij Gijsbert van der A, Goyert die Coninck, Cornelis van Meerten, Johan van Wijck ende Eerst van Wijck, van wegen der ritterscap, oick elix onsen segele, ende wij burgemeysteren, scepenen, raet ende gemeen oudermans onser stadt grote segel an desen brieff doen hangen, int jair ons Heeren duysent vijffhondert achtentwijntich, opten sesthienden dach van April.

In het derde deel van de zesde volume komt in de lopende tekst geen ‘Van Meerten’ voor. In het register wordt nog verwezen naar Johan van Meerten (1506), Cornelis van Meerten (1528) en Dirk van Merten (1494).8

Voetnoten