Afgelopen twee dagen ben ik weer opnieuw in de boeken van Michael S. Heiser gedoken en heb The Unseen Realm uit 2015 en Demons uit 2020 gelezen. Een boeiende leeservaring, maar niet altijd even opwekkend. Ik ben onder de indruk van zijn belezenheid en zijn kennis van de geschriften buiten de Bijbel en heb er van geleerd.
Ik heb hieronder ervoor gekozen om vooral in te gaan op de grote lijnen in zijn boeken. Over details is altijd discussie mogelijk, maar het gaat me vooral om zijn vooronderstellingen.
1. Voor Heiser was het startpunt van zijn onderzoek toen hij Ps. 82:1 in het Hebreeuws las: “God (elohiem) staat in de vergadering van God (el), Hij oordeelt te midden van de goden (elohiem). Voor het eerst realiseerde hij zich dat het hier niet om menselijke rechters gaat, zoals de traditionele uitleg aanneemt, maar om goddelijke wezens. Vanaf dat moment ging hij de Bijbel met andere ogen lezen en vond in het OT en NT heel veel verwijzingen naar bovennatuurlijke wezens, zoals engelen, nefieliem, demonen etc.
Dat vind ik wel opmerkelijk en het zegt ook iets over de Amerikaanse situatie. Blijkbaar zijn er nu nog Amerikaanse christenen die over de bovennatuurlijke elementen en gebeurtenissen in de Bijbel heen lezen. In wezen is wat hij schrijft helemaal niet zo nieuw. De Nederlandse commentaren en studiebijbels vermelden veel van zijn opvattingen, zie bijvoorbeeld de HSV Studiebijbel bij Ps. 81:1 en Gen. 6:1-4. Het verschil tussen deze boeken en Heiser is dat zij het als een van de mogelijke verklaringen opvatten en Heiser het als de enige juiste verklaring opvat.
Voor de duidelijkheid: zelf geloof ik ook in het bestaan van engelenmachten, demonen en in een hiërarchie van geestelijke machten. Daar is de Bijbel heel duidelijk over. Maar na dit gezegd te hebben, zwijg ik. Hoeveel meer dan dat weten we hierover? Immers het aantal directe teksten hierover in het OT is m.i. niet zo groot. In het Nieuwe Testament vinden we meer verwijzingen naar demonen en geestelijke machten dan in het OT. Maar dat heeft natuurlijk ook te maken met de bediening van Jezus en Zijn discipelen.
Persoonlijk vraag ik wel af of het zo verstandig is er hier veel aandacht aan te besteden. Ik ben in het verleden in India en Nederland regelmatig geconfronteerd geweest met demonische gebondenheden, heb bevrijdingen meegemaakt, maar ook met de extreme en niet-bijbelse aspecten ervan. Geestelijke strijd is in mijn optie vooral het kunnen onderscheiden van wat wel en niet van de boze komt en het staande blijven en standhouden en gericht zijn op God en niet zoals sommige charismatische groepen propageren actief in de aanval gaan.
2. Heiser besteedt naast Ps.81:1 veel aandacht aan teksten als Gen. 6:1-6 en Deut. 32:8 en komt dan tot een beschrijving van het wereldbeeld dat de oudtestamentische en nieuwtestamentische mens volgens hem had. Daarbij verwijst hij naar en leunt nauw tegen de Babylonische bronnen en de apocriefe literatuur uit de Intertestamentaire periode. En daar beginnen ook mijn vragen.
Hij kiest voor de uitleg dat de zonen Gods gevallen engelen o.i.d. zijn. En hij vindt daarvoor steun in het Babylonische apkallu verhaal, waarover pas in 2010 door de Finse Assyrioloog Amar Annus is geschreven. Er zijn inderdaad opmerkelijke parallellen aan te wijzen, zoals die er ook zijn tussen het Babylonische zondvloedverhaal en scheppingsverhaal en dat van de Bijbel. Maar als je aanneemt dat Gen. 6 is ontleend aan deze apkallu-verhalen, dan moet je ook aannemen dat Genesis (en de rest van de Thora) is opgeschreven tijdens de Babylonische ballingschap. Deze opvatting wordt door veel orthodox-christelijke uitleggers (waaronder ikzelf) afgewezen.
In het verleden is vaak gesteld dat het bijbelse scheppingsverhaal en zondvloedverhaal ontleend zou zijn aan de Babylonische verhalen daarover. Maar er zijn op basis van de aanzienlijke verschillen, ook bezwaren ingebracht die vandaag de dag nog opgaan. Ontleningen blijven een lastige kwestie. Heeft A van B ontleend of B van A, en waarom? Of gaan A en B terug op verschillende, van elkaar onafhankelijke, overleveringen? Daarbij dienen we te bedenken dat in de Oudtestamentische wetenschap regelmatig perioden en stromingen zijn geweest die OT passages wilden uitleggen aan de hand van Babylonische, maar ook Ugaritische teksten (bijv. de Babel-Bijbel strijd in de 19e eeuw en de Scandinavische school).
3. Er zijn goede argumenten aan te voeren dat het bij de huwelijken van de zonen Gods met de dochters van de mensen gaat om seksuele verbintenissen tussen gevallen engelen of engelenmachten met aardse vrouwen. Maar er zijn drie interpretaties van Gen. 6:1-4: de hierboven genoemde uitleg dat de zonen van God gevallen engelen zijn (niet soortgelijke huwelijken), de Joodse uitleg dat de zonen van God koningen/ heersers zijn die met meerdere vrouwen trouwen (polygamie) en de christelijke uitleg dat de zonen van God gelovigen zijn uit het nageslacht van Seth die met ongelovige vrouwen trouwen. Voor deze laatste opvatting zijn eveneens goede argumenten aan te voeren (ook van literaire aard). Ik zou deze daarom ook niet meteen resoluut afwijzen.
De eerste uitleg is de oudste. We vinden deze in de Septuaginta, en dat is ook de reden dat de Septuaginta het Hebreeuwse woord nefieliem met ‘reuzen’ vertaalt. En ook Deut. 32:8 geeft de Septuaginta anders weer dan de Masoretische tekst. In plaats van ‘overeenkomstig het aantal Israëlieten’ leest de Septuaginta, ‘overeenkomstig het aantal zonen van God/engelen’. Dit roept vragen op naar de relatie tussen de Masoretische tekst en de Septuaginta. Welke tekst is het meest betrouwbaar en aan welke geef je de voorkeur? Dat is een zaak van vooronderstellingen.
4. Heiser verwijst veelvuldig naar Griekse apocriefe werken uit de intertestamentaire periode, die veel aandacht besteden aan demonen, engelen en de nefieliem. Opmerkelijk is de verklaring van 1 Henoch die demonen opvat als gestorven nefiliem die op de aarde rondzwerven om mensen te kwellen.
5. De vraag is: wat was het wereldbeeld van het OT en NT m.b.t. de geestelijke wereld? Persoonlijk ben ik van mening dat het OT toch relatief weinig informatie over het voorkomen van demonen/boze geesten en machten geeft, zeker in vergelijking met het Nieuwe Testament. Terwijl in de evangeliën regelmatig wordt verhaald hoe Jezus bij zieken en bezetenen boze geesten uitdrijft en ook de gelovigen de macht krijgen om boze geesten uit te werpen, vinden we in het Oude Testament daarvan geen voorbeelden. In het OT zijn een aantal woorden die met boze geestelijke machten geassocieerd worden. Heiser noemt er 12. Enkele daarvan zijn discutabel, want het hangt af van hoe je het wereldbeeld van Israël ziet.
Dit is des te opmerkelijker, omdat in de omliggende landen, zoals Egypte en Mesopotamië demonen in het dagelijks leven een belangrijke plaats innamen. Demonen speelden met name in het oude Babylon een overheersende rol. De Babyloniër geloofde dat iedere ziekte van demonische oorsprong was. Als iemand ziek werd, kwam dat doordat een demon bij die persoon binnenkwam. De openingen in het hoofd, zoals neusgaten, oren en mond waren in dit opzicht bijzonder kwetsbaar. Daarom droeg men amuletten, vaak in de vorm van oorringen, neusringen en halsbanden om zich zo te beschermen tegen het binnendringen van demonen. De hedendaagse halskettingen en oorringen zijn nog overblijfsels van dit gebruik.
Geneeskunde in Babylonië was dus eigenlijk een vorm van exorcisme, dat is het uitdrijven van boze geesten. Met deze taak hielden speciale orden van priesters zich bezig, die getraind waren in het onderscheiden van de demonen, het opzeggen van bezweringen en het uitleggen van dromen en voortekenen. Alvorens de patiënt te kunnen helpen, was het noodzakelijk om eerst de naam van de demon te weten te komen. En daarna pas kon deze onder het opzeggen van gebeden en aanroepingen uitgedreven worden.
Vanuit die achtergrond is het des te opmerkelijk dat het oude Testament zo weinig te zeggen heeft over demonen en niet geïnteresseerd is in uitdrijvingen of in de namen van demonen. Ik denk dat de Israëlieten zeker in het bestaan van deze boze machten geloofden. Ze waren voor hen een realiteit. Maar het volk Israël behoorde God toe. God, de Schepper van hemel en aarde, was de enige die aanbeden, vereerd en gediend mocht worden. Hij was machtiger dan alle afgoden en demonen. Het volk Israël werd positief opgeroepen om alleen aandacht aan Hem te besteden en niet aan de afgoden. Daarom was ieder contact met geestenbezweerders en spiritisten verboden en moesten allen die zich hiermee inlieten uit Israël uitgeroeid worden. In andere culturen was sprake van een voortdurende strijd tussen goed en kwaad, als twee gelijkwaardige tegenstanders, maar niet in Israël. God staat boven het kwaad. Daarom kent het Oude en het Nieuwe Testament ook geen uitgewerkte demonenleer in tegenstelling tot die andere culturen. Daar is men niet in geïnteresseerd!
Moet je daarom ook niet onderscheid maken tussen het wereldbeeld dat de Israëliet had en het wereldbeeld waarvan God wil dat we dat hebben?
Met dank aan Eddy Maatkamp, van Uitgeverij Maatkamp, die ons wees op het bovenstaande stuk.