Je kunt orthodoxe kerken er niet van beschuldigen dat ze het ene voorschrift uit de Bijbel wel en het andere niet serieus nemen, betogen theologen Sjaco van Gurp, Johan Mouthaan en Jonard Roukens.
In zijn column geeft Ad de Bruijne aan dat hij hevig verontrust is over orthodoxe kerken die het Bijbelse spoor verlaten (ND 2 juli). De verborgen vrijzinnigheid is erin gelegen dat in deze kerken vaders een ambt bekleden terwijl zij ongelovige kinderen zouden hebben. Dit geheel tegen de voorschriften van Paulus (Titus 1:6).
Een dergelijk verwijt klinkt vaker. Die orthodoxe kerken lijken wel zo rechtlijnig, maar intussen shoppen zij in Bijbelse gegevens en verklaren sommige onderdelen ervan ook als cultuurgebonden.
Cultuurgebonden
Rondom seksualiteit volgen zij wel een universele lijn, maar de heilige kus acht men cultuurgebonden. De handen worden ook niet omhoog geheven zoals Psalm 134 het zegt en ambtsdragers blijken ongelovige kinderen te mogen hebben. Is de zorg van De Bruijne terecht? Zijn er ‘honderden’ ouderlingen en voorgangers wier kinderen niet meer ter kerke gaan? En is dat waar Paulus op doelt?
Paulus’ opmerking inzake de gelovige kinderen is onderdeel van de voorschriften voor het kiezen van ambtsdragers. Om in aanmerking te komen voor een ambt is onberispelijkheid een voorwaarde. Deze onberispelijkheid blijkt uit het feit dat hij monogaam is en ‘gelovige kinderen’ heeft. Nu zijn wij geen hartenkenners. Een voorbeeldige levenswandel is geen garantie voor godsvrucht in het gezin (denk aan Demas, vergelijk Kolossenzen 4:14 met 2 Timotheüs 4:10).
Volgens Titus 1:6 zijn gelovige kinderen niet te beschuldigen van overdadigheid of ongehoorzaamheid. Vergelijkbare gegevens vinden we in 1 Timotheüs 3:4-5, waarin Paulus tegen Timotheüs zegt dat een ouderling zijn eigen gezin moet aankunnen. Als een vader zijn eigen kinderen niet kan onderwijzen in de christelijke leer en levenswandel, hoe kan hij dan dienstbaar zijn in de gemeente? Het draait hier dus om de leiderschapskwaliteiten van de vader, die onder andere zichtbaar zijn in het gezinsleven.
De Bruijne isoleert één van de onderdelen van het voorschrift en past dat naar eigen inzicht toe. Paulus gaat het om het totaalplaatje: wie het gezag van Gods Woord niet weet uit te oefenen in zijn gezin, moet geen ouderling zijn.
Ambt neerleggen
Waar ligt dan de grens? Als één van de leden van het gezin ongehoorzaam is of de kerk verlaat, moet vader dan zijn ambt neerleggen? De Bruijne suggereert dat de sociale structuren in de oudheid zo sterk waren dat kinderen de kerk niet verlieten. De cultuur was inderdaad anders, maar de mensen waren hetzelfde.
We weten dat in diezelfde oudheid slaven net als kinderen onder het gezag van hun meester vielen en onderdeel waren van het gezin. Het regeren van het eigen huis betreft ook de slaven.
We lezen in Paulus’ brief aan Filemon van Onesimus, de weggelopen slaaf. Een toonbeeld van ongehoorzaamheid. En het was Filemon blijkbaar niet gelukt om hem bij zich te houden. Desondanks wordt Filemon door Paulus aangesproken als ‘medearbeider’. Kennelijk hoeft Filemon van Paulus niet uit zijn ambt te stappen nu een van zijn gezinsleden het verkeerde pad op is gegaan. De Bruijnes argument snijdt dus geen hout.
Bij de heilige kus (Romeinen 16:16 en 1 Thessalonicenzen 5:26) en de geheven handen gelden is iets vergelijkbaars aan de hand. Het gaat Paulus er niet om dat de Romeinen en Thessalonicenzen elkaar gaan groeten met een kus (want dat deden ze al), maar dat die kus heilig is, in tegenstelling tot de kus van Joab (2 Samuel 20:9) of Judas (Lukas 22:48). De geheven handen (1 Timotheüs 2:8) zijn niet het gebod, maar dat er geen toorn of twisting moet zijn.
Niet consistent
De Bruijnes verontrusting blijkt niet alleen onterecht, maar ook ongemeend. Het voorbeeld van de ambtsdragers met ongelovige kinderen wordt een springplank voor het advies om elkaar een beetje begripvol tegemoet te treden inzake homoseksuele relaties en vrouwen in het ambt. Zij die in het Bijbelse spoor zeggen te gaan, zijn toch ook niet zo consistent.
Dit helpt de discussie niet. Theologie is het ‘na-denken’ van Gods gedachten. Dat betekent een worsteling om te verstaan hoe de Schrift zichzelf uitlegt. De Heere laat Zich vinden waar wij buigen onder en beven voor Zijn Woord (Jesaja 66:2).
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Nederlands Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Gurp, J. van, Mouthaan, J.N., Roukens, J.A., 2024, In orthodoxe kerken is juist geen sprake van verborgen vrijzinnigheid, integendeel, Nederlands Dagblad 80 (21.719): 15 (artikel).