Home » Schriftgezag
Categorie archieven: Schriftgezag
Modern Schriftgebruik tegenover klassiek Schriftgebruik – Samenvatting van de tweede serie van het Studiesecretariaat Schriftgezag in De Saambinder
Het Studiesecretariaat Schriftgezag van de Gereformeerde Gemeente is dit jaar naar buiten getreden.1 Onder andere door, tot nu toe twee series in De Saambinder, het kerkelijk weekblad van de Gereformeerde Gemeente, te publiceren2 en enkele opiniestukken te schrijven bijvoorbeeld voor het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad.3 Onlangs vatte wij hier op de website de eerste serie samen. Hieronder is de samenvatting van de tweede serie te lezen. Deze gaat over het Schriftgebruik en allerlei moderne manieren van Bijbeluitleg. De samenvatting spitst zich toe op de voor deze website relevante thema’s. Als kanttekeningen in de voetnoten vooral verwijzingen naar andere artikelen om verder te lezen.
Schriftkritiek
Het eerste deel van deze serie gaat over Schriftkritiek. Deze term wordt alleen nog gebruikt door tegenstanders van deze gedachten. “Schriftkritiek verwijst naar een manier van Bijbellezen en Bijbeluitleg waarin rekening gehouden wordt met het feit dat de Bijbelschrijvers ook fouten maakten of hun beperkingen hadden als gevolg van de cultuur waarin ze leefden. Op deze manier wordt de Schrift dus onder kritiek gesteld.” Voorstanders gebruiken liever niet het woord ‘Schriftkritiek’, maar spreken van ‘historisch-kritisch Bijbelonderzoek’. Schriftkritiek komt hiermee niet helemaal één-op-één overeen. “Historisch-kritisch wil allereerst zeggen dat de Bijbel bestudeerd wordt als een historische tekst en dat men in de uitleg zorgvuldig te werk wil gaan. Niet wat de lezer denkt dat er bedoeld is, maar wat de auteur bedoeld heeft, is het uitgangspunt.” De scribent ziet dit als een goed streven. “Het gaat echter mis als dit het enige is en het Goddelijke gezag genegeerd wordt.” De Bijbel is geen boek zoals alle andere boeken. Menen dat er oneffenheden, onjuistheden of eenzijdigheden in de Bijbel te vinden zijn valt onder Schriftkritiek. “We erkennen graag de historische kennis die het historisch-kritisch onderzoek heeft opgeleverd, maar bij kritiek op de Schrift wordt er een grens overschreden.” Dit is erg, want Schriftkritiek is kritiek op God en Zijn Woord. “Wie ermee in zee gaat, betaalt een hoge prijs.”
Wat is de kritiek op Schriftkritiek? Allereerst ziet de scribent een verkeerd uitgangspunt bij Schriftkritiek. Hij verwijst hierbij naar de eerdere serie over Schriftverstaan en zelfverstaan.4 De rollen worden omgedraaid, in plaats van dat zondaren zich onder kritiek van de Schrift stellen, stellen zondaren de Schrift nu zélf onder kritiek. “Wie de Bijbel bekritiseert, is niet langer overtuigd van zijn eigen leugenachtigheid. Schriftkritiek gaat uit van een optimistische mensvisie en geeft blijk van een modern zelfverstaan.” In Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 7 wordt aangegeven dat alle mensen leugenaars zijn.5 Is dat niet te stellig? “De betekenis is niet dat mensen alleen maar liegen, maar dat ze, als God het niet verhoedt, altijd neigen tot de leugen (…).” Er is nog wel een zucht naar waarheid in de mens overgebleven, dankzij Gods goedheid, ‘maar daar komt tegelijk ook heel veel tegenop’. De mens heeft Gods onfeilbaar Woord nodig ‘om de weg naar het Vaderhuis te vinden’. Ten tweede is Schriftkritiek, volgens de scribent, ontijdig en komt het te vroeg. Gods Woord kan en mag nooit losgemaakt worden van Gods Geest. “Wie meent nu al Gods Woord te kunnen bekritiseren, houdt geen rekening met het feit dat geen woord bij God onmogelijk is.” God maakt altijd Zijn Woord waar. We zien dat aan de vervulling van bijvoorbeeld de profetieën over de Messias. De scribent geeft aan dat God nederige Schriftstudie wil zegenen, zoals ook in de kerkgeschiedenis zichtbaar is. Schijnbare tegenstrijdigheden en moeilijke knopen worden opgelost of ontbonden. Als voorbeeld wordt het citaat van Mattheüs 27:9 gegeven. Hier wordt op het eerste oog verwezen naar Jeremia in plaats van Zacharia. Zorgvuldige studie laat zien dat het een gecombineerd citaat is uit beide profeten. “Hoogmoedige kritiek op historische aspecten van de Bijbel bleek onjuist te zijn: het bestaan van de Hethieten was wel historisch. Hier geldt: God weet alles al, maar wij kennen ten dele.” Schriftonderzoek moet in nauw verband staan met dienst aan God. We moeten daarbij ons volledige verstand gebruiken, maar dat dient wel onderworpen te zijn aan de sprekende God. Net als bij de jonge Samuël moet gelden: ‘Spreek, want uw knecht hoort’ (1 Samuël 3:10, SV).6
Visie op de cultuur
In het tweede deel gaat de scribent in op aanpassingen aan de cultuur. Hij constateert dat er ook mensen zijn die Schriftkritiek afwijzen, maar toch de Bijbel anders lezen. Er zijn andere onzichtbare krachten die het Schriftgezag schade aandoen. “Eén daarvan is de visie op de cultuur.” Zo wordt in de praktijk de cultuur belangrijker ervaren dan de zondige verdorven menselijke natuur. Wij leven in een postmoderne cultuur. “Het postmodernisme gaat ervan uit dat waarheid onlosmakelijk verbonden is met context en cultuur. Een absolute waarheid die alle culturen zou overstijgen, is volgens postmodernisten onmogelijk of op zijn minst onbereikbaar.” Dit heeft volgens de auteur drie gevolgen. Allereerst leidt dit tot een andere kijk op de verlossingsleer. De klassieke leer is dat onze menselijke natuur zondig en schuldig is en verlossing door Christus nodig heeft. De moderne leer ziet Christus niet als laatste Adam, maar als deelgenoot van de Joodse cultuur. Christus komt daardoor op afstand te staan en ‘Bijbelse begrippen moeten eerst door een cultureel filter gehaald worden’. Ten tweede wordt de eigen cultuur een gezaghebbende bron. We zien dat bij de acceptatie van homoseksuele praxis. Hier krijgt de cultuur het eerste en ook het laatste woord. Ten derde maakt deze moderne visie de Bijbel minder toegankelijk. Gods Woord spreekt binnen deze visie niet meer direct tot ons. Teksten zijn niet zomaar te begrijpen, want ze komen uit een andere culturele context. Eerst dien je dus veel kennis te hebben van de Bijbelse cultuur ‘en je moet vervolgens vaststellen wat de kern is en dan kun je het vervolgens toepassen op je eigen cultuur’. De nadruk is meer komen te liggen op het culturele van de Bijbel, ‘het feit dat de Schrift spreekt tot zondaren [is] grotendeels buiten beeld (…) geraakt’. “Natuurlijk moeten wij zoeken naar wat de Bijbel ons in onze cultuur wil leren. Maar daar werpt de Bijbel zelf licht over. Het Woord heeft het eerste en het laatste woord, en niet het culturele besef van onze tijd.” Afsluitend laat de schrijver weten dat we moeten starten bij de kern van het Evangelie. “Het is (…) een ernstige afwijking van het Evangelie om de menselijke cultuur voorop te zetten en de menselijke natuur te vergeten.” De cultuur moet niet vooropgezet worden, want deze is ‘net als iedere andere cultuur een verzameling van leugenachtige mensen en daarover is het licht van Gods Woord nodig’. Daarom: ‘Nabij u is het Woord’ (Rom. 10:8, SV). 7
De relatie tussen de cultuur en het werk van de Heilige Geest
In het derde deel van deze serie wordt stilgestaan bij de relatie tussen de cultuur en het werk van de Heilige Geest. De ontwikkeling in de cultuur wordt door sommige christenen gezien als het werk van de Heilige Geest. De Bijbelse boodschap kan op deze wijze aangepast worden aan de tijd waarin wij leven. In de Reformatie werd echter benadrukt dat het werk van de Heilige Geest nooit los van het Woord gezien kan worden. Volgens de bekende kerkhervormer Maarten Luther leidt een scheiding tussen Woord en Geest tot geestdrijverij. Bij mensen die dat doen is het Woord van minder belang en waarde dan het innerlijke licht van de Heilige Geest. Andere Reformatoren, zoals Calvijn en Bullinger, geven ook aan dat de Geest Zich bindt aan het Woord. Woord en Geest moeten wel onderscheiden, maar niet gescheiden worden. De scribent ziet dat de verhouding tussen Woord en Geest belangrijke gevolgen heeft voor de plaats van bevinding.8 Bevinding is altijd geboden en ondergeschikt aan het Woord.9 “De Heilige Geest eert Zijn eigen werk. Als Hij zondaren zalig maakt, schakelt Hij het Woord niet uit, maar in. De Geest gaat in de bevinding ook niet tegen het Woord in, want dan zou Hij met Zichzelf in strijd zijn.” Maar, de Geest is wel soeverein in Zijn werk. “Hij doet met het Woord wat Hij wil en tegelijk bindt Hij Zich vrijwillig aan Zijn eigen Woord.” De auteur ziet in de discussie rond vrouw in het ambt en om genderideologie ook geestdrijverij. “Er wordt gezegd dat de Geest zaken duidelijk kan maken die in de Schrift zelf niet duidelijk zijn. Hier zit een visie op de verhouding tussen Woord en Geest achter die niet klassiek gereformeerd is.” Volgens de schrijver heeft deze geestdrijverij niets met de Geest te maken. “Als ons zelfverstaan met de Schrift overeen komt, kunnen we weten dat het van de Heilige Geest is. Maar hier komt het zelfverstaan niet overeen met de Schrift. Welke garantie is er dan dat het een werk van de Geest is? Geen enkele!” Er wordt in dit artikel erop gewezen dat onze ervaringen los van het Woord niet geïnterpreteerd kunnen worden als werk van Gods Geest. Ons zelfverstaan is dan een product van de moderne cultuur en niet van de Heilige Geest. Het valt zelfs misschien wel onder ‘de minst opvallende vorm van het bedroeven van de Geest’. 10
Antiek wereldbeeld?
Kent de Bijbel een antiek wereldbeeld? Daarover gaat het in het vierde deel van deze serie. Dat de Bijbel geen natuurkundeboek is, dat is een eeuwenoude gedachte.11 “De Bijbel is geschreven voor zondaren om hun de weg naar het Vaderhuis te wijzen. De Bijbel is niet bedoeld om theorieën te geven over de manier waarop onze zichtbare wereld werkt. Als dat wel zo zou zijn, zou de Schrift voor veel mensen onbegrijpelijk zijn.” Dit sluit aan bij wat Johannes Calvijn in zijn commentaar op Genesis schrijft.12 Calvijn geeft aan dat de wetenschappelijke bestudering van de schepping wel goed is, maar dat dit niet het doel is van de Schrift. “De Schrift is een boek voor geleerden én ongeleerden en spreekt over dingen die door allen kunnen worden begrepen.” De raad van Calvijn is niet altijd opgevolgd. De auteur wijst op theologen die meenden dat de Bijbel het wereldbeeld van Ptolemaeus vertolkte en dat daarom het Copernicaanse wereldbeeld onbijbels was.13 “De meeste gereformeerde theologen hebben er echter wijselijk op gewezen dat de Schrift geen theorieën leert. De Schrift is een levensboek gericht tot mensen als mensen. We moeten in de Schrift geen wetenschappelijk wereldbeeld zoeken.”
Helaas worden er door veel moderne theologen wel pogingen gedaan om wetenschappelijke theorieën in de Schrift te zoeken. “Vanuit het moderne bewustzijn dat iedereen in een bepaalde cultuur leeft, menen sommige theologen dat ook de Bijbelschrijvers aansluiten bij opvattingen die in de cultuur van het oude Nabije Oosten gangbaar waren. Daarbij hoort volgens hen ook het antiek wetenschappelijke wereldbeeld. Dat antieke wereldbeeld zou bestaan uit de aarde als een platte schijf waarbij de lucht een koepel is en de hemellichamen als lampen aan de koepel hangen.” Deze moderne theologen haasten zich te zeggen dat deze beelden in de Schrift niet gezaghebbend zijn. Het geldt als inkleding van Gods openbaring, zonder gezag te hebben. Het gaat immers ‘om de boodschap, niet om de verpakking’. Wat geldt dan wel als gezaghebbende bron? “Bij de uitleg van Schriftplaatsen als Genesis 1 wordt de huidige wetenschap hiermee tot een gezaghebbende bron in de Schriftuitleg.” Deze manier van Schriftuitleg wordt als aantrekkelijk gezien. Het lijkt daarmee of je niet meedoet aan Schriftkritiek. Volgens de scribent is het verschil echter maar klein. “Het begrip wereldbeeld is een breed begrip waar van alles onder kan vallen. Sommige willen ook de visie op de verhouding man/vrouw er onder laten vallen. Zo kun je gemakkelijk je eigen selectie maken van zaken die wel en zaken die niet bij Gods openbaring horen.”
De schrijver wijst erop dat het argument van het zogenaamde Bijbelse wereldbeeld niet nieuw is. In het verleden is dit vaak bestreden door gereformeerde theologen. Tegenwoordig is het argument echter weer helemaal ‘in de mode’. Het wordt bijvoorbeeld gebruikt om meer open te kunnen staan voor de evolutietheorie. De scribent geeft aan dat daarbij niet altijd het woord ‘wereldbeeld’ wordt gebruikt. Soms gaat het over ‘perspectivisme’ (Gijsbert van den Brink) of over ‘antieke wetenschap’ (Denis Lamoureux). Het komt op hetzelfde neer: “God heeft in Zijn openbaring verouderde wereldbeelden gebruikt als voertuig voor de boodschap.” Oudtestamenticus dr. Mart-Jan Paul heeft, volgens de auteur, in hoofdstuk 4 van zijn boek ‘Oorspronkelijk’ duidelijk gemaakt dat de Bijbel geen antiek wereldbeeld heeft.14 Een antiek wereldbeeld volgt in ieder geval niet uit de Bijbel zelf. De hyperbewustwording van eigen cultuur beïnvloedt hier het Bijbellezen. De gedachte dat Israël het wereldbeeld van omliggende volken zou hebben overgenomen ‘is weinig steekhoudend’. “Het wereldbeeld echter van deze omliggende volken was doordrongen van de afgoderij, dus dit argument miskent de unieke positie van Israël. Daarnaast worden vaak allerlei poëtische teksten aangehaald die dan vervolgens heel letterlijk uitgelegd worden.” De Schrift laat zien dat ‘God in Zijn openbaring uitgaat van het perspectief van de menselijke aanschouwing’. De schrijver geeft aan dat dit perspectief altijd waar is, ‘al kan het door natuurwetenschappelijk onderzoek wel beter begrepen worden’. We moeten niet een zogenaamd antiek wereldbeeld laten schiften in de Schrift, we doen ‘er verstandiger aan de Schrift in ons leven te laten schiften’. Moeilijke vragen zullen blijven. Geboden is dat we ze benaderen in het Schriftlicht.15
Bijbelse cultuur
In de huidige tijd krijgt de huidige cultuur of de antieke cultuur veel aandacht bij de Bijbeluitleg.16 “Dit leidt tot een normatief maken van de eigen cultuur en een verzwakking van het gezag van Gods Woord.” In het vijfde deel gaat het over de cultuur van de Bijbelse tijd. Zit er dan geen kern van waarheid in de stelling dat de Bijbel in een andere cultuur ontstaan is dan de onze? Dat zeker! Hoe moeten we daarover denken? “Door de moderne hermeneutiek is die vraag alleen maar belangrijker geworden.” De scribent staat stil bij twee punten die van belang zijn. Allereerst wil hij een misverstand rechtzetten. Er wordt door theologen over cultuur gesproken alsof God willekeurig deze cultuur had uitgekozen ‘om daar Zijn openbaring te laten plaatsvinden’. Theologen menen ook dat de cultuur een belemmering is geweest voor Gods openbaring ‘alsof God in die cultuur niet alles heeft kunnen zeggen wat Hij wilde zeggen’. De auteur geeft aan dat dit een miskenning is van Gods almacht. Het leidt tot semi-deïsme, nl. ‘dat God Zich alleen met sommige dingen bemoeit, en andere dingen hun gang laat gaan’. Het omgekeerde is echter waar. “God heeft de cultuur van de Bijbelse tijd verkozen tot de bedding van Zijn openbaring en Hij heeft deze cultuur daarna in Zijn voorzienigheid en algemene genade tot een geschikte plaats gemaakt voor Zijn bijzondere opebaring.” Het was Gods wil dat de Bijbel ontstond in een andere cultuur dan de onze. “Deze cultuur is ook geen obstakel voor ons als lezers, maar juist een hulpmiddel om Gods Woord te verstaan.” Er is redding mogelijk voor Adamskinderen, en God gaf er een context bij om deze mogelijkheid beter te verstaan. Ten tweede is het goed om op te merken dat de Bijbel de cultuur van de Bijbel beschrijft, maar niet voorschrijft. “Dit is dus geen onderscheid wat wij mensen maken, maar wat de Bijbel ons zelf aanreikt.” De Grieks-Romeinse cultuur waarin het Nieuwe Testament ontstaan is was zeer divers. Hoewel er sprake was van diversiteit ging de apostelen uit van één Evangelie, met daarbij één en dezelfde christelijke levensstijl. “De cultuur is in de Bijbel dus niet onbelangrijk of afwezig, maar ze gaat niet voorop. Eerst komt de menselijke natuur, vervolgens de menselijke cultuur.” Elke cultuur dient ‘onderworpen’ te zijn ‘aan de heerschappij van Christus’.
De scribent gaat in twee alinea’s in op de heilige kus (o.a. uit Romeinen 16:16 en 1 Thessalonicenzen 5:26). Dit wordt vaak aangehaald door moderne theologen in het debat over Schriftgezag en Schriftuitleg. Hoe beveelt Paulus die groet aan? Stelt Paulus het groeten met een kus als voorschrift in, of vermaant hij om elkaar een heilige kus te geven als groet? Het is overduidelijk niet Paulus’ bedoeling om dit als voorschrift te laten gelden. “Paulus sluit met zijn voorschrift bij dit gebruik (zoals gebruikelijk in OT en NT, JvM) van groeten aan en vereist slechts dat het heilig is. Die kus moet niet zijn zoals die van Joab (2 Sam. 20:9) of Judas (Luk. 22:48), maar oprecht en vanuit broederlijke liefde.” Deze uitleg wordt bevestigd door de kerkgeschiedenis, die een kus als groet nooit opgevat hebben als absoluut gebod17.18
Toekomstverwachting
Vragen rond de cultuur is een belangrijk thema binnen de modern hermeneutiek. In het zesde en laatste deel gaat de scribent in op de christelijke toekomstverwachting en de omgang met de Schrift. Of we wereldbewoner zijn of pelgrim zegt veel over onze omgang met de Schrift. “Als het leven hier en nu het belangrijkste is, zullen we proberen de Schrift vooral zo uit te leggen dat het goed is voor het leven hier en nu.” We zullen dan ook proberen duidelijk te maken dat de Schrift ten positieve gebruikt kan worden in hedendaagse maatschappelijke thema’s. Het gebrek aan toekomstverwachting wordt dan vooral aards ingevuld. “Thema’s als klimaat, inclusiviteit en emancipatie van minderheden krijgen dan alle aandacht. Waarbij natuurlijk de menselijke inspanning onmisbaar is.” Dit is in regelrechte tegenspraak met de kern van de Schrift. Dáár wordt allereerst gefocust ‘op de toekomst van Christus’. “Vandaaruit vallen dan de zaken van het leven hier en u op z’n plaats.” Niet om bepaalde zonden goed te praten of zelfs goed te keuren, integendeel. “Wat we bedoelen is dat deze gerichtheid op de grote toekomst betekent dat er redding nodig is. Zondaren moeten behouden worden van de toekomende toorn (1 Thessalonicenzen 1:10) en zij dienen zich te bekeren en het Evangelie te geloven (Markus 1:15).” Hierin zijn eerlijkheid en duidelijkheid naar de medemens van groot belang. We moeten onze naaste geen knollen voor citroenen verkopen. Het wijzen op de zonden is niet hard en liefdeloos veroordelend alsof men zelf beter is, maar integendeel. De auteur wijst op 1 Korinthe 11:31-32 en licht dit toe. “Ieder mens zou zichzelf moeten beoordelen in het licht van Gods Woord. Wanneer iemand dat niet doet, kan zo iemand geoordeeld worden door zijn naaste. Het uiteindelijke doel hiervan is echter dat iemand in het laatste oordeel niet veroordeeld zal worden.” Bij degene die dat onverdraagzaam, liefdeloos en hooghartig noemt, ontbreekt een gezonde christelijke toekomstverwachting. “De Schrift is onze onmisbare gids op reis naar de Godsontmoeting. Maar wanneer het doel van de gids uit het oog verloren wordt, raakt de waarde van de gids ook buiten beeld.” Wie dienen de Schriften te onderzoeken als een pelgrim, geleid door de Heilige Geest, op weg naar het Vaderhuis met zijn vele woningen. Met deze woorden sluiten wij ook deze samenvatting van de serie af.19
Voetnoten
Wat kerken van puritein John Owen kunnen leren
John Owen wilde uitsluitend een Bijbels theoloog, een dienaar van het Woord zijn. Als er problemen waren, vroeg hij altijd hoe die in het licht van de Schrift moesten worden geduid. Daardoor is hij actueel voor de kerken van Nederland.
Wanneer de Engelse puriteinse theoloog en predikant John Owen (1616-1683) zijn geschriften publiceert, begint de Kerk van Engeland uiteen te vallen en keren velen haar de rug toe. Vertwijfeld vragen mensen zich af hoe dat toch mogelijk is. Owen wordt geregeld fel aangevallen omdat ook hij zich niet langer voegt naar de regels van de Engelse staatskerk. Is hij daardoor niet mede de oorzaak van het verval van die kerk en een scheurmaker?
Scheuring
Als antwoord op het verwijt dat hij een scheurmaker zou zijn, onderzoekt Owen Gods Woord op het woord ”scheuring” (schisma). Hij ontdekt iets verrassends. Nergens in de Bijbel worden mensen die zich afzonderen omdat ze om hun geweten niet kunnen meegaan in dwalingen scheurmakers genoemd. Het woord scheuring wordt uitsluitend gebruikt als mensen (vaak heimelijk) dingen de kerk indragen die niet in overeenstemming met de Schrift zijn. Daarin, zegt Owen, moet de oorzaak van het zichtbaar uiteenvallen van de kerk gezocht worden.
Owen ontkent steeds dat hij afstand wil nemen van de Kerk van Engeland. Hij heeft die kerk lief en wil er ten volle deel van uitmaken. Maar hij gaat niet mee in door de synode opgelegde zaken die niet stroken met Gods Woord, zijn geweten en zijn tedere band met de Heere. Dan kiest hij ervoor gehoorzaam te zijn aan het bevel zich daarvan af te zonderen en er geen gemeenschap mee te hebben, hoeveel smaad dat ook oplevert. De band met de Heere is hem daarvoor te lief.
Wereldse filosofie
In zijn omvangrijke Bijbels-theologische werk gaat Owen in op perioden van diep verval in de Bijbelse geschiedenis en in de kerkgeschiedenis. Hij beschrijft ook hoe de Heere telkens een reformatie gaf. Verval blijkt volgens hem steeds dezelfde oorzaak te hebben: het geloof dat de mens met zijn verstand en innerlijk licht God en Zijn wil kan kennen. Steeds opnieuw dringt een wereldse filosofie de kerk binnen. (Owen is overigens goed op de hoogte van de filosofie en gebruikt die als hulpmiddel.) Het gevolg is dat men de Geest niet meer nodig denkt te hebben en de Schrift niet meer onderzoekt.
Kerkmensen beginnen te denken dat de Bijbel voor de meesten een te moeilijk boek is. Geleerden die uit zijn op bewondering nemen de plaats van de Heilige Geest in.
John Owen is zeer bang voor zulke ontwikkelingen. Een natuurlijk mens verstaat de Schrift niet, benadrukt hij. Maar waar diep gebogen wordt voor de Heere en Zijn Woord en gevraagd wordt naar de leiding van de Heilige Geest, daar wordt de weg van de Heere duidelijk gemaakt. Dat is trouwens een weg die steeds tegen het vlees ingaat.
Woord van God
Hoogst verrassend is Owens verdediging tegenover mensen die zeggen dat niet de Bijbel maar Christus het Woord van God is. Diepgaand toont hij aan hoe Schriftuurlijk het is om de Bijbel eveneens Woord van God te noemen. Elke reformatie begon en begint met een herontdekking van de Schrift als het Woord van God, het boek waardoor de Heilige Geest tot ons spreekt. Ieder verval begon en begint waar het spreken van de Schrift door mensen wordt genegeerd.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Slager, J., 2024, Wat kerken van puritein John Owen kunnen leren, Reformatorisch Dagblad 54 (67): 31 (artikel).
In orthodoxe kerken is juist geen sprake van verborgen vrijzinnigheid, integendeel
Je kunt orthodoxe kerken er niet van beschuldigen dat ze het ene voorschrift uit de Bijbel wel en het andere niet serieus nemen, betogen theologen Sjaco van Gurp, Johan Mouthaan en Jonard Roukens.
In zijn column geeft Ad de Bruijne aan dat hij hevig verontrust is over orthodoxe kerken die het Bijbelse spoor verlaten (ND 2 juli). De verborgen vrijzinnigheid is erin gelegen dat in deze kerken vaders een ambt bekleden terwijl zij ongelovige kinderen zouden hebben. Dit geheel tegen de voorschriften van Paulus (Titus 1:6).
Een dergelijk verwijt klinkt vaker. Die orthodoxe kerken lijken wel zo rechtlijnig, maar intussen shoppen zij in Bijbelse gegevens en verklaren sommige onderdelen ervan ook als cultuurgebonden.
Cultuurgebonden
Rondom seksualiteit volgen zij wel een universele lijn, maar de heilige kus acht men cultuurgebonden. De handen worden ook niet omhoog geheven zoals Psalm 134 het zegt en ambtsdragers blijken ongelovige kinderen te mogen hebben. Is de zorg van De Bruijne terecht? Zijn er ‘honderden’ ouderlingen en voorgangers wier kinderen niet meer ter kerke gaan? En is dat waar Paulus op doelt?
Paulus’ opmerking inzake de gelovige kinderen is onderdeel van de voorschriften voor het kiezen van ambtsdragers. Om in aanmerking te komen voor een ambt is onberispelijkheid een voorwaarde. Deze onberispelijkheid blijkt uit het feit dat hij monogaam is en ‘gelovige kinderen’ heeft. Nu zijn wij geen hartenkenners. Een voorbeeldige levenswandel is geen garantie voor godsvrucht in het gezin (denk aan Demas, vergelijk Kolossenzen 4:14 met 2 Timotheüs 4:10).
Volgens Titus 1:6 zijn gelovige kinderen niet te beschuldigen van overdadigheid of ongehoorzaamheid. Vergelijkbare gegevens vinden we in 1 Timotheüs 3:4-5, waarin Paulus tegen Timotheüs zegt dat een ouderling zijn eigen gezin moet aankunnen. Als een vader zijn eigen kinderen niet kan onderwijzen in de christelijke leer en levenswandel, hoe kan hij dan dienstbaar zijn in de gemeente? Het draait hier dus om de leiderschapskwaliteiten van de vader, die onder andere zichtbaar zijn in het gezinsleven.
De Bruijne isoleert één van de onderdelen van het voorschrift en past dat naar eigen inzicht toe. Paulus gaat het om het totaalplaatje: wie het gezag van Gods Woord niet weet uit te oefenen in zijn gezin, moet geen ouderling zijn.
Ambt neerleggen
Waar ligt dan de grens? Als één van de leden van het gezin ongehoorzaam is of de kerk verlaat, moet vader dan zijn ambt neerleggen? De Bruijne suggereert dat de sociale structuren in de oudheid zo sterk waren dat kinderen de kerk niet verlieten. De cultuur was inderdaad anders, maar de mensen waren hetzelfde.
We weten dat in diezelfde oudheid slaven net als kinderen onder het gezag van hun meester vielen en onderdeel waren van het gezin. Het regeren van het eigen huis betreft ook de slaven.
We lezen in Paulus’ brief aan Filemon van Onesimus, de weggelopen slaaf. Een toonbeeld van ongehoorzaamheid. En het was Filemon blijkbaar niet gelukt om hem bij zich te houden. Desondanks wordt Filemon door Paulus aangesproken als ‘medearbeider’. Kennelijk hoeft Filemon van Paulus niet uit zijn ambt te stappen nu een van zijn gezinsleden het verkeerde pad op is gegaan. De Bruijnes argument snijdt dus geen hout.
Bij de heilige kus (Romeinen 16:16 en 1 Thessalonicenzen 5:26) en de geheven handen gelden is iets vergelijkbaars aan de hand. Het gaat Paulus er niet om dat de Romeinen en Thessalonicenzen elkaar gaan groeten met een kus (want dat deden ze al), maar dat die kus heilig is, in tegenstelling tot de kus van Joab (2 Samuel 20:9) of Judas (Lukas 22:48). De geheven handen (1 Timotheüs 2:8) zijn niet het gebod, maar dat er geen toorn of twisting moet zijn.
Niet consistent
De Bruijnes verontrusting blijkt niet alleen onterecht, maar ook ongemeend. Het voorbeeld van de ambtsdragers met ongelovige kinderen wordt een springplank voor het advies om elkaar een beetje begripvol tegemoet te treden inzake homoseksuele relaties en vrouwen in het ambt. Zij die in het Bijbelse spoor zeggen te gaan, zijn toch ook niet zo consistent.
Dit helpt de discussie niet. Theologie is het ‘na-denken’ van Gods gedachten. Dat betekent een worsteling om te verstaan hoe de Schrift zichzelf uitlegt. De Heere laat Zich vinden waar wij buigen onder en beven voor Zijn Woord (Jesaja 66:2).
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Nederlands Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Gurp, J. van, Mouthaan, J.N., Roukens, J.A., 2024, In orthodoxe kerken is juist geen sprake van verborgen vrijzinnigheid, integendeel, Nederlands Dagblad 80 (21.719): 15 (artikel).
Studiesecretariaat Schriftgezag over het gezag van de Heilige Schrift en het moderne leven – De verhouding tussen Schriftverstaan en zelfverstaan belicht
Het Studiesecretariaat Schriftgezag van de Gereformeerde Gemeenten is na enige maanden van opstarten en interne bezinning naar buiten getreden. In De Saambinder is in maart/april een serie gestart, die vooral ging over Schriftverstaan en zelfverstaan. Door omstandigheden hebben we deze serie nog niet kunnen samenvatten. Dat hopen we in dit artikel wel te doen. De serie bestaat uit een aankondigend deel, dat wij al eerder hebben samengevat1, en vier inhoudelijke delen. Over het opstarten van dit studiesecretariaat hebben wij al vaker geschreven op onze website.2
Met de Bijbel alle kanten op?
De scribent geeft aan dat er van alles aan de hand is in onze samenleving. Wellicht klinkt dat logisch. “Mensen zonder God hebben geen kompas.” Toch is daarmee niet alles gezegd, want ook in de kerk ‘is er verwarring, onzekerheid en soms een bedenkelijke zwijgzaamheid’. Met dezelfde Bijbel komen kerkmensen soms tot heel andere conclusies. Daarom vragen moderne vraagstukken ook in de kerk nadrukkelijk om aandacht. “En dan gaat het niet alleen over seksualiteit, maar evengoed over wetenschap en de moderne cultuur. De moeilijkheid van deze moderne vragen is dat ze als nieuw gepresenteerd worden.” Heeft het verleden afgedaan?3 De scribent geeft aan dat de vraagstukken alles te maken hebben met de Heilige Schrift. Wat zegt de Bijbel over homoseksualiteit, Gods schepping (tegenover de evolutietheorie), gender (en transitie) en vrouwen in het ambt? Er wordt in het artikel gesignaleerd dat je met dezelfde Bijbel een tegengestelde kant op kunt: ‘Kun je dan met de Bijbel alle kanten op?” Ook ‘positieve’ ervaringsverhalen, met een tegengestelde opinie, spelen een rol. “Vanuit deze gedachte zal ieder mens (…) ook andere keuzes maken, want we zijn allemaal anders.”
Schriftgezag
Het Studiesecretariaat Schriftgezag ziet dat er reactie nodig is. “Er wordt wel gezegd dat de Bijbel gezaghebbend is, maar in de praktijk is ze niet meer het einde van de discussie.” Tegenwoordig lijkt hoe je zelf in een onderwerp staat uit te maken hoe de uitleg van de Schrift gaat. Dat vraagt reactie van degenen die in de praktijk vast willen houden aan Schriftgezag. De scribent signaleert dat de moderne cultuur een soort oerwoud is, waar maar moeilijk door te dringen is. Verder zit de moderniteit overal doorheen verweven. “Deze manier van denken en leven heeft zich breed verspreid onder alle lagen van de bevolking en komt zelfs in het leven van alledag geregeld naar voren.” Wanneer er reactie wordt gegeven, moet met deze zaken rekening worden gehouden. Het is daarom nodig dat sommigen zich diepgaand bezinnen op de inhoud, maar ook dat sommigen dit kunnen vertalen naar de dagelijks praktijk. In deze serie zal vooral ingegaan worden ‘op hoe we met de botsing tussen moderniteit en Schriftgezag om moeten gaan’. Wat is ons vertrekpunt? Bij moderne antwoorden lijkt de mens zelf veel ruimte te krijgen, en de Bijbel maar beperkte ruimte. “De Bijbel mag natuurlijk wel iets zeggen, maar de Bijbel mag niet bepalen hoe wij (willen) zijn. De Bijbel is het Woord van God, maar we mogen zelf bepalen hoe we ons identificeren. Dit zegt iets over hoe de Bijbel gezien wordt: de Bijbel als inspiratiebron of als gespreksvriend. We spreken dan van een modern Schriftverstaan.” Dit moderne Schriftverstaan heeft gevolgen voor de praktijk. “Moderne mensen vormen eerst een beeld van wie ze zelf (willen) zijn, vervolgens kijken ze wat ze al dan niet nog aan de Bijbel hebben.”4
Schriftverstaan én zelfverstaan
Hierboven hebben we kunnen zien dat bij de moderne mens niet de Bijbel, maar het moderne zelfverstaan het hoogste gezag heeft. In het tweede inhoudelijke deel van deze serie wordt verwezen naar de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB). In de artikelen drie tot en met zeven van dit belijdenisgeschrift gaat het over de Schrift. God heeft Zijn Woord gesproken en de opdracht gegeven dát op te schrijven (art. 3). Tegen deze Heilige Schrift valt niets in te brengen (art. 4). Dat de Heilige Schrift het Woord van God is kun je allermeest weten door het getuigenis van de Heilige Geest (art. 5). De apocriefe boeken zijn van veel minder waarde dan de canonieke boeken (art. 6). De scribent ziet artikel 7 als hoogtepunt van de artikelen over de Schrift. Het belang van dit artikel zit niet in de autoriteit van de Schrift, maar vooral in de genoegzaamheid van de Schrift. “De Schrift is voldoende én afdoende voor geloof en leven. Anders gezegd: de Schrift is bron en norm voor geloof en leven. Voor het dienen van God is een fundament in de Schrift nodig.” Daarom mogen we niet onze eigen inzichten volgen, maar allereerst en allermeest luisteren naar Gods stem. Niets mag boven de Schrift gesteld worden. Artikel 7 laat zien dat ‘alle mensen [uit] (…) zichzelf leugenaars [zijn]’. “Zonder dat Woord verdwalen zondaren en zullen ze nooit de weg vinden naar het Vaderhuis.” Dit is de reden dat in de gereformeerde dogmatiek de behandeling van de eigenschappen en noodzakelijkheid van de Schrift altijd voorop geplaatst wordt. “Leugenachtige zondaren kunnen de Schrift niet missen. Ze hebben de Schrift nodig om als een blinde geleid te worden op de weg die ze niet geweten hebben (Jes. 42:16).” Omdat mensen van nature niet te vertrouwen zijn, zijn de cultuur en de traditie ook niet volmaakt te vertrouwen. De scribent sluit deze alinea af met te stellen dat alleen het Woord van God een veilige Gids is.
Artikel 7 heeft ons ook veel te zeggen in de wereld van vandaag. We dienen hoogachting voor de Schrift te hebben en de mens moet onderworpen zijn aan de Schrift. Moderne mensen wijzen dit vertrouwen op de Schrift af, ‘omdat ze juist wel vertrouwen in zichzelf hebben’. Dat mensen van nature leugenachtig zijn, zullen ze afwijzen. De Schrift komt op hen eerder beknellend en hinderlijk over. Sommige moderne christenen willen hun Schriftverstaan combineren met hun moderne zelfverstaan. “Zodra duidelijk is hoe ze zichzelf verstaan, proberen ze de Schrift te gebruiken om hun zelfverstaan te bevestigen en te ondersteunen.” Voor klassieke christenen geldt dat precies omgekeerd. Zij ijken hun zelfverstaan voortdurend aan de Schrift. “In de overtuiging dat hun eigen gevoelens, verlangens, wensen en oriëntatie uitleg en correctie van de Schrift nodig hebben.” Om gesprek aan te gaan met andersdenkenden, hoeft men niet eerst alle antwoorden te hebben op vragen over seksualiteit en identiteit. De scribent constateert dat dit evenzo onmogelijk is ‘omdat de vragen zo ingewikkeld zijn’. In de gesprekken kunnen vragen gesteld worden over het Schriftverstaan en zelfverstaan. De verleiding is groot om een beroep te doen op gezond verstand. “Hoewel daarin wel enige waarde ligt, is dat geen benadering die aan te bevelen is voor pastoraat en opvoeding”.5 De scribent ziet het gevaar dat je daardoor elkaar niet meer verstaat en bereikt. Binnen het zelfverstaan van de moderne mens heeft zelfs de wetenschap weinig te zeggen. Naast dat de standpunten verharden is een beroep op het gezonde verstand ook in strijd met theologische uitgangspunten, namelijk dat, al is er nog enig licht over gebleven, ons verstand verduisterd is. Pastoraal en pedagogisch gezien kan er goed gekomen worden tot gesprek. “Wie de Schrift afwijst of voor zijn zelfverstaan niet nodig heeft, heeft iets uit te leggen.” Oprechte aandacht voor noden kan goed samengaan met het wijzen op de Weg.6
Diepe leegte
Hierboven hebben we gezien dat de manier waarop mensen de Bijbel zien (Schriftverstaan) te maken heeft met hoe de mensen zichzelf zien (zelfverstaan). Het derde inhoudelijke deel van deze serie gaat in op de mogelijkheden tot gesprek. Het doel van de serie is ‘om het moderne ervan (van al die moderne vraagstukken, JvM) te ontmaskeren’. Voor het zelfverstaan heeft de moderne mens ‘eigenlijk geen echte basis’. De moderne mens heeft wel een beeld van zichzelf, maar geen gezaghebbende bronnen om daarop hun beeld te onderbouwen. “Hij verwerpt de Schrift als bron van zelfkennis, maar heeft geen andere bronnen daarvoor in de plaats. Hij ziet zichzelf als een individu die het eigendom van zichzelf is.” Dit laatste wordt zelfindentificatie genoemd, maar hierachter zit een diepe leegte. Deze leegte wordt, volgens de scribent, zichtbaar in onze samenleving. “Met name in de behoefte aan bevestiging. Mensen hebben vandaag een grote behoefte aan bevestiging van hun identiteit door de omgeving.” Als deze bevestiging er niet is, wordt dat ervaren als persoonlijke aanval. “Wie niet meedoet met het bevestigen van iemands zelfidentificatie, die moet zelf maar uitgesloten worden.” De scribent adviseert hier niet zomaar in mee te gaan. Immers, iemand bevestigen in zijn of haar onbijbelse zelfbeeld is juist liefdeloos en harteloos. Daarnaast doet dit ‘afbreuk aan de bouw van het Rijk van God’.7
Verlichtingsdenken
Gevoelens moeten niet worden weggedrukt, ‘maar ze moeten eerst vanuit de Schrift worden uitgelegd’. Het is goed om op te merken dat onze kennis van onszelf beperkt is. Naar Psalm 139 geeft de scribent aan dat alleen God ons ten diepste kent. Wij hebben schepselkennis van onszelf, maar God heeft Schepperkennis van ons. “Ieder mens moet dus bereid zijn de kennis over zichzelf op grond van Gods Woord te laten corrigeren. Wat wij wensen, willen en voelen is nog niet hetzelfde als wie of wat we zijn volgens de alwetende God.” De auteur legt het uit met twee praktijkvoorbeelden. Authentiek zijn is tegenwoordig het sleutelwoord. Maar wanneer ben je authentiek? “Is je zelfkennis verkeerd, dan ben je dus ook niet echt trouw aan jezelf. (…) Trouw zijn aan jezelf is dus in de eerste plaats als schepsel trouw aan God en Zijn Woord zijn.” Het artikel sluit af met de vraag of moderne vragen die op christenen afkomen wel zo nieuw zijn. “Vanuit de nauwe verbinding van zelfverstaan en Schriftverstaan blijkt dat de vorm waarin de moderne vragen zich voordoen wel nieuw is, maar dat ze hun oorsprong hebben in veel oudere ontwikkelingen in de kerkgeschiedenis.” Sinds de Verlichting is het afhankelijkheidsbesef en het schuldbesef steeds verder afgenomen. “Dit ontbrekende schuldbesef en het gevoel van onafhankelijkheid vormt de basis van moderne vragen rond seksualiteit, wetenschap en cultuur.” Daarom wordt er geconstateerd dat de moderne vragen ‘niet meer dan een radicale vorm van het verlichte denken’ zijn. “De wortels van dit verlichte denken zijn echter zo in strijd met het klassieke christendom, dat het in het belijden van de kerk allang is weerlegd.”8 De gevolgen van de moderne vragen die tot ons komen zijn zeer ingrijpend. “Opnieuw is er een poging om de soevereine God in te wisselen voor de autonome mens in een soevereine cultuur.” De scribent roept daarom op om trouw te blijven aan de belijdenis.9
Bijbels perspectief
In het slotdeel van deze serie wordt het zelfverstaan geplaatst in het licht van Gods Woord. Ons zelfverstaan, zo hebben we gezien, moet geijkt worden aan de Schrift. “Wat we voelen, denken of willen is daarmee nog niet waar en bepaalt ook nog niet wie we behoren te zijn. Het licht van de Schrift is nodig.” Het ijken dient altijd te gebeuren ‘in de ontmoeting met de sprekende God door Zijn Woord’. Wat is dat Bijbelse perspectief? Allereerst zijn wij schepselen zijn van God de Schepper. Daardoor zijn wij van Hem afhankelijk. “Als wij ons dus sterk en onafhankelijk voelen, moeten we ons gevoel laten corrigeren door het Woord. Alle sterkte die we hebben, is een gave van de Schepper.” Dit vraagt ook verantwoordelijkheid om ons leven, wat eveneens een gave is van de Schepper, tot Zijn eer in te richten. De Schrift leert ons dat het God goed gedacht heeft om via een weg van seksualiteit het menselijke geslacht in stand te houden. Hij heeft het huwelijk ingesteld ‘als de enige plaats voor de beleving van seksualiteit’. Ten tweede zijn wij sinds de zondeval, naast schepsel, ook zondaar. “Mensen zijn van zichzelf dood door de misdaden en de zonden (Ef. 2:1). Ons verstand is verduisterd (Ef. 4:18) en wij zijn vervreemd van God (Kol. 1:21). De gedachten van het hart zijn van nature zondig (Gen. 8:21). Niemand zoekt uit zichzelf naar God, allen zijn afgeweken (Rom. 3:11-12). Vanaf onze ontvangenis liggen wij in de zonde (Ps. 51:7).” Dit heeft gevolgen voor onze ingevingen, gevoelens en gedachten. Die kunnen we niet zondermeer als uitgangspunt nemen. “De Schrift leert ons juist dat dergelijke gedachten een uiting van vijandschap zijn (1 Kor. 2:14).” We hoeven binnen het Bijbels perspectief niet in een mineur te eindigen. Ten derde is er verlossing mogelijk dóór het verzoenende werk van de Heere Jezus Christus, waardoor wij zondaren de welverdiende straf kunnen ontgaan en wederom tot genade kunnen komen “Dankzij de komst van Christus is er verlossing voor al degenen die in Hem geloven.” Ten vierde wordt er door de scribent op gewezen dat wij allen op reis zijn en hier geen blijvende stad hebben. De weg van schepping-zondeval-verlossing-voleinding kunnen wij het Bijbelse perspectief noemen. Door dit Bijbelse perspectief moeten wij ons laten leiden. “Mensen moeten zich niet laten leiden door hun eigen gedachten en gevoelens, maar door Gods Woord.”
Bij de Schrift vandaan bewegen
Dit mensbeeld en deze Schriftvisie heeft gevolgen voor hoe christenen naar de werkelijkheid kijken. Het is een gebroken wereld waarin wij niet onze eigen diepste gevoelens moeten navolgen, maar waarin het juist draait om gehoorzaamheid aan de God van de Schrift en om zelfverloochening. “Het licht van Gods Woord moet schijnen over al onze gevoelens, wensen en verlangens.” De scribent erkent dat gevoelens van homoseksualiteit en genderdysforie zeer ingrijpend zijn. Maar hij ziet het als nog meer ingrijpend ‘als we de eer van mensen liever hebben dan de eer van God en daarom het principe van het christelijke leven maar aanpassen’. De auteur ziet dat het geduld van de moderne mens met deze Bijbelse visie op seksualiteit afneemt. Voor klassieke christenen is deze Bijbelse visie compleet verweven met de Bijbelse boodschap van God, mens, zonde en genade. “Hier is geen ruimte voor meebewegen.” Compromissen van moderne christenen leiden schipbreuk. “Het gaat er echter niet om dat onze gevoelens precies zo in de Bijbel staan, maar het is juist zo dat het Bijbelse perspectief ons laat zien wat onze gevoelens en verlangens waar zijn. Wie zich aan dat perspectief wil onttrekken, beweegt zich bij de Schrift vandaan.”
Ten slotte
De serie wordt afgesloten met een terugblik. De gevonden inzichten van het Studiesecretariaat Schriftgezag dienen nu te worden toegepast in de praktijk van het leven. Niet alleen toegepast op anderen, maar ‘het allermeest op onszelf’. Dan gelden de vragen: “Bent u overtuigd van de noodzaak van Gods Woord? Bent u bereid u te laten leiden door de Schriften, ook als het dwars tegen uw wensen en verlangens ingaat?” De Schrift dient onze leidraad te zijn, ook (of juist) als deze Schriftwoorden lijnrecht tegen onze gevoelens, gedachten en denkpatronen ingaan. Ons zelfverstaan moet daarmee ook dienstbaar zijn aan het Schriftverstaan. Wie dat niet doet zal de Schriftwoorden moeten afwijzen of verdraaien. Het zien van de juiste verbinding helpt ‘om moderne vragen te duiden en te bevragen’. Juist dan is een gesprek over moderne vragen mogelijk. We kunnen deze moderne vragen niet als belachelijk afdoen. Zelfverheffing is hier niet mogelijk. Immers, zowel moderne als klassieke christenen zijn zondaren voor God. “Wie zichzelf vertrouwt, heeft geen Bijbel als gids nodig. Hij vindt zelf de weg wel. Maar wie zichzelf niet vertrouwt en de weg naar het Vaderhuis niet vinden kan, die verlangt naar de leiding van Gods Woord.”10
Voetnoten
De onfeilbaarheid van de Schrift – Een klassiek christelijk en gereformeerd uitgangspunt
De leer van de onfeilbaarheid van de Schrift is niet alleen klassiek gereformeerd, maar ook klassiek christelijk. Helaas merken we dat in steeds bredere kring bij het volstrekte gezag van de Schrift vraagtekens worden gezet. Meer dan eens wordt opgemerkt dat het niet om de Bijbel gaat, maar om Christus. Echter, we kunnen en mogen Christus niet van Zijn Woord scheiden. Wie Christus is en wat Hij gedaan heeft, weten we alleen uit de Bijbel. De Bijbel is geen boek met feilbare visies van mensen, maar Gods onfeilbaar Woord.
Reeds de kerkvaders zeiden dat wij de Bijbelschrijvers als secretarissen van de Heilige Geest moeten zien. Soms wordt ook wel beweerd dat de gedachte dat de Bijbel, ook als het gaat om historische feiten, volstrekt betrouwbaar en onfeilbaar zou zijn, in de kerkgeschiedenis een vrij nieuwe gedachte is. Zo zou het pas voor het eerst in de twintigste eeuw door Amerikaanse fundamentalisten zijn gesteld. Ik geef nu een citaat door met de vraag: ‘Wie schreef dit?’ Wie ik het ook voorlegde, nooit kreeg ik het juiste antwoord.
Dan nu eerst het citaat: ‘Het is volstrekt verkeerd om de inspiratie van de Schrift tot bepaalde delen te beperken of te stellen dat de heilige schrijver zich heeft vergist. Het is onmogelijk dat het voorkomen van een vergissing kan samengaan met de inspiratie van de Schrift. Inspiratie is niet alleen onverenigbaar met vergissingen, maar sluit het uit en verwerpt het absoluut en noodzakelijker wijze. Het is namelijk onmogelijk dat God Zelf, Die de hoogste wijsheid is, iets kan zeggen dat niet waar is.’
Dan nu het antwoord op de vraag naar de schrijver. De bewuste passage staat in een geschrift dat in 1893 het licht zag en komt voor in de encycliek Providentissimus Deus van paus Leo XIII. Deze paus was verontrust over de toenemende Schriftkritiek en wilde daarvoor door middel van deze encycliek een dam tegen opwerpen. Als het gaat om de verhouding tussen Schrift en kerkelijke traditie scheiden de wegen van Rome en de Reformatie.
Volgens Rome kunnen we de Schrift alleen maar goed verstaan, als we luisteren naar het levend leergezag van de rooms-katholieke kerk. Dat heeft de Reformatie volstrekt afgewezen. Alleen de Schrift is de uiteindelijke regel van het geloof. Echter, Rome heeft nooit ontkend dat de Schrift het onfeilbare Woord van God is. Het is te wensen dat de woorden te vinden in Providentissimus Deus wereldwijd door christenen, van welke achtergrond ook, van harte worden aanvaard.
Calvijn noemde de Schrift het gewaad van Christus. Als wij vragen gaan stellen bij het gezag en de betrouwbaarheid van het gewaad waarin Christus tot ons komt, benemen wij onszelf de mogelijkheid het juiste zicht op Christus Zelf te krijgen.
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.
Meeuse schrok van knieval hedendaagse gereformeerde theologen voor evolutieleer – Vandaag promoveert dr. C.J. Meeuse op proefschrift over Koelmans strijd tegen Descartes
Vanmiddag promoveert predikant en theoloog dr. C.J. (Kees) Meeuse op een proefschrift over de strijd van Jacobus Koelman (1631-1695) tegen filosoof René Descartes (1596-1650). Een bijzondere prestatie, want de predikant is de 78 jaar al gepasseerd. Een wonder bovendien, want de theoloog heeft zeer slecht gelegen. Ter gelegenheid van zijn promotie werd dr. Meeuse geïnterviewd door zowel het Reformatorisch Dagblad als het Nederlands Dagblad. Beide interviews worden hieronder tegelijk samengevat.1
Het proefschrift van Meeuse kreeg de titel ‘De bestrijding van het cartesianisme door Jacobus Koelman’ en is ook in handelseditie verschenen bij Uitgeverij De Banier. Koelman waarschuwde tegen het cartesianisme. Volgens de gereformeerde theoloog heeft deze filosofische stroming het verstand tot hoogste norm verheven bij het lezen van Gods Woord. Koelman gaf aan dat dit de autoriteit van de Heilige Schrift ondergraaft. In 1667 verscheen het eerste boekje van Koelman tegen het cartesianisme. In zijn leven bestreed hij vooral de predikanten Ludovicus Wolzogen en Balthazar Bekker, en mandenmaker Willem Deurhof. De genoemde Balthazar Bekker is later ook afgezet, niet vanwege zijn bestrijding van het geloof in heksen, maar vanwege zijn Schriftkritische Bijbeluitleg. Bekker zette met zijn werken het waarheidsgehalte van sommige Bijbelse geschiedenissen op de helling. In het debat was Koelman, volgens Meeuse, ‘wel wat makkelijk met etiketten plakken’. In onderdelen van Koelmans kritiek, zoals op het pijporgel, gaat Meeuse niet mee. “Wel heeft Koelman scherp gezien dat je de deur opent voor allerlei ketterijen als je cartesiaanse predikanten niet onder censuur zet”.
De rede
Het debat ging toen veel over de plaats van de rede. Hoe staat dr. Meeuse hier zelf in? Hij ziet de rede als ‘een instrument dat God ons gegeven heeft, maar door de zondeval is verduisterd. Daardoor dreigen we het te misbruiken door onze beschouwing los te maken van Gods openbaring. Door het werk van de Heilige Geest wordt de rede weer verlicht. Dan nog mag die niet gaan heersen over de openbaring, maar mag deze wel gebruikt worden om de boodschap van Gods openbaring te verhelderen.’ Het is volgens Meeuse niet onbelangrijk om als predikant filosofie te krijgen, ook is het noodzakelijk om het Latijn te beheersen. Anders blijft de vroege kerkgeschiedenis en een deel van de oudvaders ontoegankelijk.
Knieval
Meeuse is al jong geïnteresseerd geraakt in de theologie van Koelman, maar door het drukke predikantsbestaan kwam hij er pas na zijn emeritaat aan toe om te werken aan zijn dissertatie. Een hartinfarct zorgde ervoor dat hij de verdediging van zijn dissertatie bijna niet meer kon doen. In het ND gaf Meeuse aan dat het doel van het proefschrift is om ‘christenwetenschappers [te] waarschuwen voor de overwaardering van het verstand ten koste van de Bijbel’. De emerituspredikant ziet dat in de Gereformeerde Gezindte bijvoorbeeld gebeuren wanneer er door gereformeerde theologen met een vorm van theïstische evolutie knieval gemaakt wordt voor de evolutieleer. Meeuse is daarvan geschrokken. “Men ging toch weer buigen voor de wetenschap en voor onze rede, die men liet heersen over de openbaring. Hoe durven ze, dacht ik.” Zelf is Meeuse een liefhebber van de natuur: “Ik zie de macht en heerlijkheid van de Schepper in alles wat Hij geschapen heeft”. De theoloog heeft het zelf ook moeilijk gehad met de moderne theologie en naturalistische natuurfilosofie, toen hij voor de opleiding hun werk moest lezen. Hij geeft tegenover het Reformatorisch Dagblad het volgende aan: “Mijn geloofsleven werd daardoor ernstig aangetast. Ik wilde begrijpen wat ik geloofde. Het kwam eigenlijk zover – het is verschrikkelijk wat ik nu zeg – dat ik God daagde voor de rechterstoel van mijn rede. Ik verviel in atheïstische aanvechtingen en wanhoop”. Gelukkig heeft de predikant ‘leren buigen onder een almachtig en soeverein God’. Meeuse hoeft God niet (meer) te begrijpen en laat zich ‘graag leiden door Zijn Woord en Geest’. Dat is ook de boodschap die hij met zijn proefschrift wil meegeven.
De promotie van dr. C.J. Meeuse is te volgen via het YouTube-kanaal van de Theologische Universiteit Apeldoorn.2
Voetnoten
Firmissime credam: de exegetische basis van de prediking in de Vroege Kerk – Dr. Benno Zuiddam geeft avondcollege over Schriftvisie Vroege Kerk
De thema’s Schriftgezag en Schriftbeschouwing zijn tot op de dag van vandaag belangrijke thema’s binnen de christelijke kerk. Dit was ook zo bij de Vroege Kerk. De visie op de Schrift is ook bepalend voor de wijze waarop een predikant preekt. Dr. Benno Zuiddam heeft hierover een avondcollege gegeven voor het Hersteld Hervormd Seminarie. De nieuwtestamenticus en classicus staat achtereenvolgens stil bij: (1) De Heere Jezus als voorbeeld, (2) De prediking van de Apostelen en het zelfgetuigenis van de Schrift, (3) Hoe de Vroege Kerk in de tijd na de Apostelen omgingen met de Bijbel, en (4) Dat de gevestigde Kerk in de tijd van Augustinus en Chrysostomos laat zien dat de Schriftvisie bepalend was voor de inhoud en de wijze van prediking.
Het college is hieronder te volgen. Dr. Zuiddam heeft op zijn website ook een begeleidende PowerPoint gemaakt. Deze PowerPoint is slechts voor persoonlijk gebruik.1
Voetnoten
Feedback & Vragen 2024: Presenteerde drs. F.W. (Florimco) van der Rhee een onhoudbare stelling op het CGK-convent?
Onlangs was de eerste zittingsdag van de CGK-synode in Rijnsburg. Op deze dag publiceerde ondergetekende een uitgebreid artikel over het panel ‘Schriftgezag en Schriftbeschouwing’ van het CGK-convent op 20 april 2024. Op een uitspraak van drs. F.W. (Florimco) van der Rhee reageerde een medecreationist. Hij noemde de stelling van de Veenendaalse predikant onhoudbaar. Maar is dat ook zo?1
De reactie:
”Ik ken nogal wat gemeenten waar wel “eerbied” etc. is en toch zaken wezenlijk mis gaan. Kortom, een onhoudbare stelling.”
Drs. Van der Rhee gaf op het convent aan dat daar waar de eerbied voor het Woord en de God van het Woord ontbreekt het wezenlijk misgaat. De medecreationist reageert met een vorm van een zogenoemde non sequitur, de reactie volgt niet uit de stelling van drs. Van der Rhee. Van der Rhee noemt eerbied voor God en Zijn Woord terecht als wezenlijk, en het ontbreken van die eerbied als wezenlijk mis. Dit sluit aan bij wat Paulus schrijft in Hebreeën 12:28. Daaruit volgt echter niet, zoals de medecreationist hierboven wil beweren, dat er dan niets meer wezenlijk mis kan gaan. Er zijn helaas gemeenten waarbij er inderdaad eerbied is (of: was) voor God en Zijn Woord en waarbij er desondanks zaken wezenlijk mis gaan. Het blijven gemeenten van ná de zondeval. De eerste gemeente met zondeloze mensen zal op deze door de zonde vervloekte aarde nooit gesticht worden. Dat zal Veenendaalse predikant ongetwijfeld ook beamen.
Voetnoten
Hoe kregen wij de Bijbel? – Bespreking van ‘Scribes and Scripture’
John D. Meade en Peter J. Gurry, die beide verbonden zijn aan het ‘Text and Canon Institute’ van Phoenix Seminary, schreven een studie over de Bijbel met drie aandachtsgebieden: het schrijven en kopiëren van de Bijbel, de canonisering van de Bijbel en de vertaling van de Bijbel. De auteurs doen echt recht aan alle drie de genoemde aspecten en laten zien dat wie vanuit de Bijbelvertaling die hij leest, een antwoord zoekt op de vraag naar het ontstaan van de Bijbel, geconfronteerd wordt met een geschiedenis die tal van aspecten heeft. Liberale theologen hebben deze complexiteit aangegrepen om de betrouwbaarheid van de Schrift ter discussie te stellen. Meade en Gurry laten overtuigend zien dat daarvoor geen reden is, maar dat wij wel voor een simplistische voorstelling van zaken bewaard moeten blijven.
De tekst van het Oude en het Nieuwe Testament
De boeken van het Oude Testament werden aanvankelijk in paleo-Hebreeuws schrift overgeschreven. Al een aantal eeuwen vóór Chr. ging men over op het kwadraatschrift. Heel belangrijk is ongetwijfeld de tempelbibliotheek geweest. In de tempel werden niet alleen offers gebracht maar ook (bijbel)boeken overgeschreven. Boeken konden óf op de letter nauwkeurig worden overgeschreven óf er konden aanpassingen in bijvoorbeeld spelling worden gedaan. Na de val van de Tweede Tempel zien we dat alleen de eerste wijze van overschrijven, werd gehandhaafd.
De vondst van de Dode-Zeerollen bevestigde hoezeer de zogenaamde Masoretische tektst nauwkeurig was overgeschreven, al geven die in een enkel geval ook aanleiding tot correctie. De bewuste vondst maakte ook duidelijk dat er naast de pro-masoretische tekst van het Oude Testament, ook tekstoverleveringen waren die daarvan afweken.
De onderling verschillen tussen de handschriften van het Nieuwe Testament zijn groter dan die van het Oude Testament. Dat heeft mede te maken dat de christelijke kerk geen centrale instantie had als de Tweede Tempel. De verschillen tussen de handschriften moeten wel in de juiste proporties worden gezien. Al die verschillen hoeven nergens tot twijfel over de boodschap van het Nieuwe Testament te leiden. Welk handschrift je ook volgt – ook als het gebreken vertoont – je wordt met dezelfde boodschap van zaligheid in Christus als enige Zaligmaker Die God bleef en mens werd, geconfronteerd.
De canon van het Oude Testament
Meade en Gurry laten zien dat er alle reden is aan te nemen dat het Jodendom al rond het begin van de christelijke jaartelling een gesloten canon had. Al vóór het begin van de christelijke jaartelling waren de boeken van het Oude Testament al in het Grieks vertaald. Deze vertaling staat bekend als de Septuaginta. In de codices van de Septuaginta die vanaf de tweede eeuw na Chr. binnen de christelijke kerk werden overgeschreven, werden buiten de boeken die wij als de canonieke boeken van het Oude Testament kennen, ook andere boeken opgenomen. Boeken die de protestanten kennen als de apocriefe boeken en rooms-katholieken als deutero-canonieke boeken.
Terecht stellen Meade en Gurry dat uit het feit dat deze boeken in één handschrift voorkwamen met boeken die wij als canoniek kennen, op zich nog niet tot de conclusie mag leiden dat de lezers van dit handschrift niet wisten van een verschil in gezag.
In de vierde eeuw na Christus heeft de kerkvader Athanasius in zijn paasbrief van 361 de canonieke Bijbelboeken onderscheiden van boeken die dat niet zijn, al kunnen zij tot stichting worden gelezen. Tot deze categorie rekent hij de boeken die wij als apocrief kennen en ook het Bijbelboek Esther, dat voor hem dus niet voluit canoniek is. Athanasius kent nog een derde categorie en daarvoor gebruikt hij het woord apocrief. Hij geeft dan geen uitdrukkelijke opsomming maar duidelijk is dat hij gedacht heeft aan boeken als 1 Henoch en de testamenten van de patriarchen. Tegenover deze boeken neemt hij een gereserveerde houding aan.
Onder de kerkvaders maakte Augustinus feitelijk geen verschil tussen de canonieke en apocriefe boeken. Hiëronymus deed dat juist wel heel nadrukkelijk. Het concilie van Trente koos hier nadrukkelijk voor Augustinus en de Reformatie volgde de lijn van Hiëronymus. In de zestiende eeuw gebruikte de rooms-katholieke theoloog Sixtus van Siena voor het eerst het woord deutero-canoniek.
Met ‘deutero’ wordt bedoeld, zo gaf hij aan, dat deze boeken pas na de andere als canoniek werden gezien. Hun gezag is er niet minder om. Tegenwoordig vullen rooms-katholieke theologen deutero-canoniek veelal zo in dat deze boeken alleen in afgeleide zin canoniek zijn. Dus niet puur een tijdsvolgorde van erkenning maar ook een rangorde.
Wel kwamen aanvankelijk ook in de protestantse Bijbelvertalingen de apocriefe Bijbelboeken voor. Deze werden of na de canonieke boeken van het Oude Testament geplaatst of, zoals in de Statenvertaling, na de boeken van het Nieuwe Testament. Aangegeven werd dat deze boeken niet van hetzelfde gehalte waren als de canonieke Bijbelboeken maar toch met stichting gelezen konden worden.
De gewoonte om de apocriefe Bijbelboeken op te nemen in een Bijbelvertaling is in het protestantisme verdwenen. Drukkers gingen uitgaven van vertalingen drukken zonder de apocriefe boeken. Trouwens, terwijl de Nederlandse Geloofsbelijdenis nog een opsomming geeft van de apocriefe boeken, schenkt de Westminster Confession of Faith aan deze boeken geen enkele aandacht.
De canon van het Nieuwe Testament
Als het gaat om de canon van het Nieuwe Testament laten Meade en Gurry zien dat de contouren ervan al in de tweede eeuw zichtbaar werden. Nooit heeft de kerk minder dan vier evangeliën als canoniek aanvaard en nooit meer dan vier. Dat laatste wordt betwijfeld in de door David Brown geschreven roman De Da Vinci Code. Oorspronkelijk zouden evangeliën die wij als apocriefe evangeliën kennen ook een plaats hebben gehad in de kerk. Echter, het is duidelijk dat deze evangeliën zowel een volstrekt ander karakter hebben dan de vier canonieke evangeliën en ook van veel latere datum zijn.
Een boek als de Herder van Hermas werd in grote delen van de Vroege Kerk minstens zo intensief overgeschreven en ook gelezen als de nieuwtestamentische Bijbelboeken. Dat het niet in de canon kwam, had vooral als reden dat het boek zelf geen apostolische oorsprong claimde en aangaf van later tijd te zijn.
Over een aantal boeken die tenslotte in de canon kwamen, bestond lange tijd geen algemene eenstemmigheid. Dat gold 2 en 3 Johannes, 2 Petrus, Judas, Jacobus, Hebreeën en Openbaring. Luther en ook Tyndale plaatsten in hun vertaling Hebreeën, Judas, Jacobus en Openbaring na de andere boeken van het Nieuwe Testament. Zij wilden daarmee aangeven dat deze boeken ondergeschikt waren aan andere Bijbelboeken. Overigens heeft deze zienswijze zich niet doorgezet in het protestantisme. De Oosterse Kerk heeft altijd een zekere reserve gehouden ten opzichte van het boek Openbaring, ook al erkende zij het als canoniek. Het kreeg geen plaats onder de Schriftlezingen in de liturgie.
Bijbelvertalingen in de Vroege Kerk en de Middeleeuwen
Naast de Septuaginta verschenen al vroeg andere Bijbelvertalingen en dan niet alleen van het Oude Testament maar ook van het Nieuwe Testament. De oude Latijnse vertaling gebruikte voor het Oude Testament de Septuaginta als uitgangspunt. Hiëronymus vertaalde vanuit het Hebreeuws. Zijn Bijbelvertaling werd bekend als de Vulgata.
In de Middeleeuwen werden in ieder geval delen uit de Bijbel – en dan moeten we vooral aan de evangeliën en de Psalmen denken – in de landstalen vertaald. Wycliffe en zijn medewerkers vertaalde de gehele Bijbel vanuit het Latijn in het Engels. Dat de kerkelijke leiding in Engeland deze Bijbelvertaling afkeurde stond niet los van de kritiek van Wycliffe op de kerk en op de paus. Hij betwistte het pauselijk gezag over de kerk.
Onjuist is de gedachte die wel binnen het protestantisme leeft, dat Rome categorisch het vertalen van de Bijbel in de landstalen en het lezen ervan door leken afwees. Hoe dan ook werden vertalingen die niet kerkelijk waren goedgekeurd afgewezen.
De geschiedenis van de Engelse Bijbelvertalingen
Meade en Gurry gaan ook in op de geschiedenis van de Engelse Bijbelvertalingen. Een geschiedenis die zijn verleden had in Bijbelvertalingen voorafgaand aan de King James Version en Bijbelvertalingen die erop zijn gevolgd. Zeker is dat de King James Version een positie heeft onder de Engelse Bijbelvertalingen die alle andere vertalingen overtreft. Geen vertaling zal zich daarmee ooit kunnen meten. Nog altijd behoort de King James Version tot de Bijbelvertalingen die het meest worden gelezen.
William Tyndale vertaalde als eerste de Bijbel vanuit de brontalen in het Engels. Nog voordat hij zijn werk had voltooid, vond hij de marteldood. Anderen zetten zijn werk voort, maar niet altijd met de brontekst als uitgangspunt. De Geneva-Bible was de eerste Bjibelvertaling die geheel uit de brontekst was vertaald. Ook na de publicatie van de King James Version bleef deze vertaling nog vele decennia onder puriteinen populair.
Zo’n tachtig procent van de vertaling van Tyndale kwam terug in latere vertalingen waaronder de King James Version. Meade en Gurry wijzen erop dat het woord ‘atonement’ een woord is dat Tyndale heeft bedacht. Welbewust vertaalde hij ‘ecclesia’ met ‘congregation’ en ‘agapè’ met ‘love’. Hier volgt de King James Version Tyndale niet. De vertalers werden ertoe verplicht ‘ecclesia’ met ‘church’ te vertalen en ‘agapè’ met ‘charity’.
Vanaf de negentiende eeuw zien we een veelheid van Bijbelvertalingen ontstaan. Dat had te maken met de ontwikkeling van de taal als met het feit dat men voor het Nieuwe Testament andere handschriften wilde gebruiken dan tot dusver het geval was geweest. De aard van de vertalingen verschilt. Er zijn heel letterlijke vertalingen tot vertalingen die vooral de zin van wat is geschreven willen weergeven. Terecht benadrukken Meade en Gurry dat een Bijbelvertaling moet weergeven wat er in de brontekst staat en men niet omdat dit schuurt met eigen opvattingen gaat weergeven op een wijze die geen recht doet aan het origineel.
Hun boek eindigt met een pleidooi de Bijbel niet ongelezen te laten. Zij vertellen van een predikant die als jongen te arm was een Bijbel te kopen. Losse pagina’s van de Bijbel die hij in handen kreeg, leerde hij uit zijn hoofd en lijmde hij aan elkaar. Twee jaar na zijn bekering kreeg hij voor het eerst een complete Bijbel.
Meade en Gurry wijzen op Gods voorzienige leiding in het ontstaan van de Bijbel en de bewaring ervan de eeuwen door. Ook het feit dat de Bijbel vertaalt wordt in talen die mensen dagelijks gebruiken, mogen we als een teken van Gods goedheid zien. God wil dat iedereen in zijn eigen taal Zijn Woorden kan horen en lezen.
Er waren wel geestelijken die afwijzend stonden tegen Bijbelvertalingen in de landstalen en het lezen ervan door leken. Dat gold onder andere voor de kardinaal Robertus Bellemarminus. Een van zijn argumenten was dat als men ertoe overging de Bijbel in de landstalen te vertalen, er om de zoveel tijd nieuwe vertalingen moesten worden gemaakt. Omdat levende talen zich ontwikkelen. Daarom wilde hij het houden bij de Vulgata. Het Latijn als kerktaal kende immers geen echte ontwikkeling meer.
Het concilie van Trente wees niet het vertalen van de Bijbel van de hand. Wel kreeg de Vulgata het primaat. Men ging niet mee met de Reformatoren dat de brontekst primair was. In de twintigste eeuw kwamen er ook met goedkeuring van Rome Bijbelvertalingen die de brontekst als uitgangspunt hadden. Hier is het verschil tussen Rome en de Reformatie verdwenen.
N.a.v.: John D. Meade en Peter J. Gurry, Scribes and Scripture: The Amazing Story of How We Got the Bible (Wheaton: Crossway Books, 2022).
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.
‘Als er geen eerbied is voor God en Zijn Woord gaat het wezenlijk mis’ – Schriftgezag en Schriftbeschouwing op het CGK-convent van 20 april 2024
Vandaag zal de eerste zitting van de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken plaatsvinden. Verschillende mensen kijken met enige spanning naar deze synode, vanwege belangrijke kwesties die er besproken worden. Omdat de kwestie ‘vrouw in het ambt’ een kerkelijke en ambtelijke zaak is, laat ik dat hier over het algemeen rusten. Wel wil ik kijken naar het Schriftgezag en de Schriftbeschouwing binnen de CGK. Daarvoor vat ik een recent panelgesprek over dit thema hieronder samen. Dit panelgesprek vond plaats op het CGK-convent. Deelnemers waren drs. F.W. (Florimco) van der Rhee, dr. B.A.T. (Arjan) Witzier, dr. C.P. (Pieter) de Boer en prof. dr. H.G.L. (Eric) Peels. Het panelgesprek stond onder leiding van drs. S.P. (Peter) Roosendaal. Hieronder een uitgebreide weergave van de paneldiscussie, met in de voetnoten enkele annotaties van mijn hand.1
De discussieleider, drs. S.P. (Peter) Roosendaal geeft aan dat het goed is om elkaar in deze setting te ontmoeten. Roosendaal heet ook de panelleden van harte welkom. De predikant van Lelystad geeft aan dat vanuit de Bijbel de Stem van de Levende God ons tegemoetkomt. Met het woord Schriftgezag bedoelen we, in de woorden van de discussieleider, ‘dat de Bijbel van kaft-tot-kaft zeggenschap heeft, autoriteit heeft, heerschappij heeft over ons leven. Dat we ons daaraan gewonnen geven.’2 In de huidige discussie rond thema’s die verdeeldheid geven klinkt het verwijt dat degene die wat rekkelijker is met deze thema’s ‘morrelt aan het Schriftgezag’.
Morrelen aan het Schriftgezag
Roosendaal vraagt aan dr. C.P. (Pieter) de Boer of er binnen de CGK een Bijbelgetrouw en een Bijbelongetrouw deel is. De Boer memoreert allereerst dat hij leerling is (geweest) van prof. Peels. Deze discussie was toen (in 1995) ook al aan de gang. In die tijd werd De Boer ook onderwezen in het verstaan en het uitleggen van de Schrift. Prof. Peels hield toen een lezing over de ‘Vrouw in het Ambt’ en gaf toen (in 1996) aan dat er op grond van exegese van de Schriften geen ruimte is voor vrouwelijke ambtsdragers. De hoogleraar gaf toen aan dat hij zou blijven bij deze visie totdat het tegendeel uit de Schrift zou blijken. De normativiteit van de apostolische uitspraken is gegrond en het is zeer belangrijk dat de Schriftgegevens worden verdisconteerd. De Boer constateert dat er in die dertig jaar tijd, die we nu verder zijn, het nodige is veranderd. ‘In ieder geval in het verstaan en het uitleggen van de Schrift’. Het raakt niet alleen vrouw in het ambt, maar ook andere thema’s. In de ogen van De Boer zijn dat ‘fundamentele thema’s. In de huidige discussie zijn de kwalificaties van Bijbelgetrouw of Bijbelongetrouw ‘te goedkoop’, zo geeft De Boer aan. De intentie van De Boer is veeleer: ‘hoe krijgen we elkaar weer bij de Schrift’. De predikant van Renswoude geeft aan dat wanneer er met dergelijke termen wordt gestrooid, men elkaar al kwijt is.
Intenser lezen
Roosendaal vraagt aan prof. dr H.G.L. (Eric) Peels, die al sprekende is ingevoerd, of hij op dit punt de Schrift anders is gaan verstaan of dat de Schrift minder helder is dan altijd gedacht. Peels geeft aan dat hij ten tijde van het houden van de lezing net drie jaar hoogleraar was. Gekscherend: ‘Ik moest nog veel leren, toen’. De hoogleraar gaf aan dat hij voor, datgene wat De Boer voorlas, toen wel degelijk stond. Op basis van hoe hij toen de Schrift las, meende hij te kunnen zeggen wat er toen gezegd is. Peels meent ook dat er hele goede redenen zijn voor de klassieke ambten. Maar… na 1996 ging het leven verder en heeft Peels zijn hele verdere leven steeds nauwkeuriger en langer proberen te luisteren naar wat de Schrift te zeggen heeft. In dat ‘traject’ zijn sommige dingen de hoogleraar steeds duidelijker geworden, andere zaken, waar de hoogleraar eerst een duidelijke mening over had, leerde hij te nuanceren. Peels ziet het niet als de Bijbel anders lezen, maar de Bijbel intenser en eerlijker lezen. Daar hoort bij dat Bijbelteksten niet overvraagd moeten worden. Zijn mening is daarom op dit punt bijgesteld. Peels memoreert aan de synode van 1998, waar het minderheidsrapport inzake de vrouw in het ambt veroordeeld dreigde te worden als Schriftontrouw of Schriftkritisch. De hoogleraren vanuit de TUA hebben toen de synode geadviseerd om te luisteren (in de zin van ‘volgen van’) naar de argumenten van de meerderheidscommissie, maar het minderheidsrapport niet als Schriftkritisch te bestempelen. Peels zou de lezing van toen pertinent niet meer zó verwoorden, maar blijft wel respect hebben voor diegenen die een dergelijk standpunt wél huldigen. Dat respect geldt ook voor mensen die een tegengesteld standpunt hebben.3
De helderheid van de Schrift
Vanuit de Reformatie wordt de helderheid (claritas) van de Schrift beleden. Drs. Roosendaal, de panelleider, vraagt aan dr. B.A.T. (Arjan) Witzier4 of de Schrift, nu er zoveel vragen liggen, juist niet onhelder is (geworden). Witzier geeft aan dat christenen aan de helderheid van de Schrift moeten blijven vasthouden. Zeker als het om het fundament van het christelijk geloof gaat: de Heere Jezus Christus. De Bijbel is echter niet op alle onderdelen, voor iedereen, gelijk te verstaan. ‘We hebben niet voor niets hele boekenkasten vol met commentaren’. Er moet, volgens de predikant uit Apeldoorn, rekening gehouden worden met de verschillende leeswijzen van en connecties tussen gedeelten in de Bijbel. De Bijbel is helder als het gaat om de soteriologie, maar op veel punten vraagt het soms wat méér studie. Bij die zoektocht naar de betekenis voor vandaag hebben we, volgens Witzier, elkaar nodig. Dat de Heilige Geest Zijn verlichting geeft gaat niet alleen rechtstreeks, maar ook door middel van anderen. Roosendaal wijst op de verschillende leesbrillen en vraagt Witzier hoe het zit met de verhouding is tussen die leesbrillen én het werk van de Heilige Geest. Witzier signaleert dat onze bril behoorlijk vertroebelt is5, en dat we de verlichting van de Heilige Geest nodig hebben. De Geest heeft niet één manier van werking. ‘Hij verlicht mensen, ieder in zijn eigen plaats, tijd en cultuur, en dat heeft invloed op het verstaan’. Daardoor krijgt de Schriftuitleg op verschillende plaatsen andere accenten en nuances.
Eerbied
Roosendaal bevraagt daarna drs. F.W. (Florimco) van der Rhee op liturgie en prediking. De predikant uit Veenendaal geeft aan dat de betrouwbaarheid van Gods Woord zich bewijst in een gelovige omgeving. ‘Als er geen eerbied is voor het Woord en voor de God van het Woord dan gaat het wezenlijk mis’ Prof. Peels wordt eveneens bevraagd op liturgie en prediking binnen de CGK. Hij geeft aan dat als het Woord opengaat de verschillen vaak wegvallen. Daarna wordt de zaal erbij geroepen en worden de deelnemers gevraagd om te reageren op de stelling: ‘In elke CGK is de prediking Bijbelgetrouw’.
Voertuig
De Bijbel komt allereerst tot ons, maar wij gaan ook met onze vragen naar de Bijbel toe. Panelvoorzitter Roosendaal vraagt aan dr. C.P. (Pieter) de Boer of de Heilige Geest de cultuur kan gebruiken ‘als voertuig om onze aandacht te richten op delen van de Schrift die we eerder niet zo gezien hebben’. De Boer geeft aan dat dit zeker kan, en ook in de kerkgeschiedenis tot op het heden zien we dat gebeuren. De predikant van Renswoude wil de vraag dichter bij huis halen. Hij memoreert aan een kerkdienst van tien jaar geleden, in zijn eigen gemeente (Urk-Maranatha). In die gemeente gaat de ene dienst de eigen predikant voor en in de andere dienst een gastpredikant. Dat was tien jaar geleden ook zo, en als gastpredikant was prof. dr. H.G.L. (Eric) Peels uitgenodigd. Hoewel De Boer niet aanwezig was, zou hij die preek nooit meer vergeten. Het leverde namelijk een hermeneutische discussie op Urk op. Het ging over tutoyeren, maar het Urker dialect kent helemaal geen ‘u’. Een grotere hermeneutische discussie leverde het verschijnen van de studie ‘En God zag dat het goed was’ op. In 2019 verscheen deze studie over de discussie schepping en evolutie. In het boek werden forse uitspraken gedaan. In het Reformatorisch Dagblad verscheen recensie van de hand van prof. dr. Marc de Vries.6 Een aantal CGK’ers hebben aan deze studie een bijdrage geleverd, het doel is het lezen en verstaan van Genesis.7 Volgens De Boer is dit óók een van de punten die onder deze dag liggen. In het artikel, van Peels, wordt een brug geslagen tussen het lezen van Genesis 1 als Woord van God en het evolutionisme8, zoals deze ‘op dit moment in onze cultuur domineert’. Er wordt ook door de andere CGK-auteurs gezocht naar een integratie tussen die twee. De Boer meent zelf dat hier de cultuur gebruikt wordt als een tegenover van de Schrift. De predikant wijst erop dat we op dit moment in de Westerse wetenschap een dominerend denken zien vanuit het evolutionisme.9 Dit heeft, volgens De Boer, de kerken ‘meer dan ooit heeft bewust gemaakt hoe belangrijk het is om vanuit de Schrift en ook in de lijn met de confessie (Zondag 9 en 10 van de Heidelberger Catechismus, artikel 14 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis) kerk te zijn in rapport met deze tijd.’10 In Genesis 1 en 2 gaat het ook om de lijnen man en vrouw. Genesis 2 is in de huidige discussie van enorm belang (niet alleen vrouw-in-het-ambt maar ook rond LHBTI+). De Boer: ‘Fundamentele Schriftgegevens aanlevert om in deze tijd vorm te geven aan onze Christelijke identiteit. Niet alleen in de kerk, en de regering van de kerk (de ambten), maar ook als we spreken over het huwelijk, seksuele oriëntatie en identiteit. Op het moment dat je Genesis 1 en 2 zo gaat lezen dat die hoofdstukken wel gelezen worden als een essentie, waar in essentie beschreven wordt hoe God de wereld tot stand heeft gebracht, maar niet meer gelezen wordt als een historisch chronologisch verslag van de schepping dan lees je de Schrift anders dan dat die tot voor kort in de breedte van onze kerken gelezen werd.’
Wezenlijke zaken
Eeuwenlang zijn de eerste hoofdstukken van Genesis op een bepaalde manier verstaan. Ook Paulus citeert uit deze hoofdstukken als hij het heeft over mannelijk en vrouwelijk. Drs. Roosendaal bevraagt prof. dr. H.G.L. (Eric) Peels hierop. De hoogleraar reageert, voordat hij op dit punt ingaat, eerst op wat De Boer zei. Hij geeft gekscherend aan dat De Boer op een bepaalde manier altijd zijn leerling is gebleven, want kennelijk volgt de Renswoudense predikant hem op de voet. Peels vraagt hem dan wel nauwkeurig te lezen wat er geschreven wordt. De hoogleraar wil pertinent niet een brug slaan tussen de tekst van Genesis en het evolutionisme.11 In het artikel wilde Peels juist aangeven dat ‘het biblicisme en het creationisme het niet houden tegenover de wetenschap van de evolutieleer en dat wij een weg nodig hebben om ons tegen dat evolutionisme te verzetten en ondertussen de Schriften te lezen zoals zij zich presenteren.’12 Peels: ‘Dat is totaal iets anders dan een harmoniseren van ons Schriftlezen met een evolutionistische wetenschap’. Peels ziet betreffende de man-vrouw-verhoudingen ontzettend veel rijkdom in Genesis. In Genesis staan daar ‘uitermate wezenlijke zaken over’. Echter, volgens Peels, moeten wij wat er staat in Genesis ‘niet onder een stolp zetten van een obligaat letterlijk historisch chronologisch lezen. Want dat is dan wel een leesbril die je aan de Bijbel oplegt’.13 Volgens de hoogleraar moeten wij de Bijbel lezen zoals deze zich presenteert. Met vragen zoals ‘Wat is dit voor een soort tekst?’ en ‘Wat wordt ons hier gezegd?’ De geleerde geeft aan dat Genesis 1 allerlei signalen geeft dat die tekst zo ‘oneindig veel meer wil zeggen dan historisch-chronologisch’. ‘Dat past in ons modern post-Verlichtingsdenken prima, maar de Bijbel zegt ons zo oneindeloos14 veel meer.’15 Dat geldt voor de hoogleraar ook inzake de man-vrouw-verhouding. Roosendaal geeft aan dat het sinds de jaren ’60 wel heel hard gaat in onze opvattingen over seksualiteit en alles wat daarmee samenhangt. De panelleider vraagt zich af of we niet het gevaar lopen dat we de Bijbel willen laten zeggen wat ons goed uitkomt. ‘Het gevaar dat de cultuur onze exegese compleet gaat bepalen’. Peels begrijpt dat en geeft aan dat je dat risico in alle culturen loopt. De hoogleraar waarschuwt er wel voor dat de cultuur niet hetzelfde is als de tijdgeest. Binnen een cultuur heb je goede en minder goede aspecten. De geleerde ziet slechte zaken in onze cultuur, zoals ‘het doorgeslagen gelijkheiddenken’, ‘het hyperindividualisme’ en ‘het consumentisme’. ‘We dreigen zomaar de Bijbel daaraan te muilkorven, maar dat is niet de bedoeling.’ Het kan zo zijn, beaamt de hoogleraar, dat bepaalde zaken uit onze cultuur ons dwingen om de Schrift opnieuw te lezen.
Bij de hand nemen
Roosendaal geeft aan dat wij tot over onze oren in de cultuur zitten. Hij vraagt aan dr. B.A.T. (Arjan) Witzier op welke manier de Heilige Geest ons bij de hand wil nemen. Witzier: ‘De Geest doet dat op verschillende manieren. De cultuur kan een gevaar zijn, de cultuur kan ons helpen om de Schrift op een nieuwe manier te lezen en nieuwe lijnen erin te ontdekken die er eerder niet in gezien zijn.’ Er is ook een keerzijde, namelijk dat de cultuur ons op het verkeerde been zet. ‘De Schrift blijft Gods Woord voor ons nu’. De oren laten hangen naar de cultuur kan voorkomen worden door de Schrift écht te laten spreken en te onderzoeken. Met de leesbril die je op hebt en biddend om de leiding van de Heilige Geest. Witzier wijst erop dat dit gedaan moet worden met elkaar en met de veel bredere kerk. ‘Luisteren naar wat die cultuur aan vragen geeft naar die tekst toe, maar ook vanuit die Schrift luisterend zo van: ja, maar moet die cultuur niet ook tegengesproken worden. En daar is niet zomaar één recept voor te geven: als je het zo doet dan komt de wil van de Geest eruit. De betekenis van de Geest.’ De zaal wordt er opnieuw bij betrokken. De voorzitter leest de tweede stelling voor: ‘De Heilige Geest kan ook de cultuur gebruiken om de kerk in alle waarheid te leiden’. Na deze stelling bevraagt Roosendaal drs. F.W. (Florimco) van Rhee specifiek op een praktische vraag inzake de vrouw in het ambt. Volgens van Rhee is het lastig om onderscheid te maken tussen de cultuur en de tijdgeest. Deze begrippen zijn volgens de predikant sterk aan elkaar verbonden. ‘De cultuur ademt de tijdgeest.’ Op dit moment is de tijdgeest zeer sterk gericht op het bagatelliseren van de verschillen tussen mannelijk en vrouwelijk. De kerk is daarom op dit punt geroepen een ander geluid te laten horen.
Missionaire kracht
De Boer geeft aan dat de missionaire kracht van de kerk ligt in de zinsnede dat, als we met ons gezicht naar het kruis staan, we met onze rug naar de wereld staan. Je keert dan uiteraard mensen die naar de kerk komen (vanuit de wereld) niet letterlijk de rug toe. Maar het gevolg is wel dat, wanneer we luisteren naar Gods stem, je op de schouders kunt worden getikt en dat mensen aan je vragen waarom christenen anders in het leven staan dan de wereld. De uitdaging van de kerk is om eerlijk te blijven. ‘De boodschap eerlijk en transparant uitdragen. En inderdaad dan breng je woorden die prikkelend zijn. Zoals het woord ‘onderdanig’. Maar dat prikkelt mij ook.’ Hoe laten we ook bij ongemak de Schriften klinken? Niet door woorden weg te poetsen. ‘Het feit dat Schriftwoorden mij triggeren, dwingt mij om geconcentreerd te gaan luisteren naar de Schrift zelf. En dan heb je een machtige boodschap te brengen in deze tijd.’ Peels wil daarbij aansluiten, maar hij wil deze vorm van de door Paulus genoemde onderdanigheid (in Efeze) wel duiden binnen de Grieks-Romeinse cultuur. Hier had deze onderdanigheid een duidelijke plaats en functie. Als prediker dient hij dit te vertalen en te vertolken naar de huidige cultuur. Het brengt Peels terug bij de vraag hoe we Genesis 2, waarbij de man als eerst verantwoordelijk gesteld wordt, vertolken naar de dag van vandaag en in deze cultuur. Peels wil niet met alle geweld vasthouden aan een woord als ‘onderdanig’. Je zou dit woord namelijk volgens de hoogleraar ook anders kunnen vertalen. Bij ‘onderdanig’ moeten we volgens Peels niet vervallen in het eeuwenlange patriarchale denken. De man-vrouw-verhouding uit Genesis moeten wij vandaag de dag zien door te vertalen. Volgens De Boer gaat het té snel. In tegenstelling tot Peels, geeft De Boer aan dat hij het op dit punt juist niet eens is met de hoogleraar. ‘Anders zaten wij hier vanmorgen niet.’ Dr. De Boer geeft aan dat, hij en hoogleraar Peels, de Schriften anders lezen en anders verstaan. ‘Anders hadden wij een dag als deze niet nodig’.
Belijdenis normatief?
Na deze discussie volgt opnieuw interactie met de zaal. Er kunnen vragen gesteld worden. De eerste vraag gaat over de normativiteit van de belijdenisgeschriften. Drs. F.W. (Florimco) van Rhee ziet de belijdenisgeschriften als uitermate belangrijk en de kerk van alle tijden wijst ons daarin duidelijk richting (bijvoorbeeld artikel 2 tot en met 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis). In de NGB wordt volgens de Veenendaalse predikant op een hele nuchtere en heldere manier verwoord hoe wij het Woord van God ontvangen.16 Het gaat niet specifiek over vrouwelijke ambtsdragers, ‘maar het gaat wel over hoe wij die Schriften lezen’. Onze houding moet, volgens Van Rhee, zijn dat je op een zo goed mogelijke manier naar die Schriften wil luisteren, vanuit één ‘voorgegevenheid’17, namelijk dat die Schriften de Weg tot de zaligheid wijzen. Wij zullen ons moeten verhouden tot dat Woord van God. We kunnen afhankelijk van het woord soms kiezen voor een andere vertaling van dat woord en in sommige gevallen zou dat ook kunnen. Van Rhee zou dat echter bij het woord ‘onderdanig’ juist niet willen doen. Dit woord moet gezien worden in de context van de voorafgaande tekst. ‘Ik denk dat juist die onderdanigheid iets aangeeft, van hoe wij ook de Schrift zelf tot ons moeten nemen.’ Witzier geeft samen met Roosendaal aan dat wij de Schriften niet voor het eerst lezen, maar met de kerk van alle eeuwen. Daarom dienen we vooral de oren te luisteren te leggen richting de traditie waarin we staan. De gereformeerde traditie zegt dat boven alles wat door mensen beleden wordt, de Schrift staat. Witzier kan een heel eind met de ‘Verklaring van gevoelen’ van het CGBeraad meekomen18, zeker als er staat dat geen enkel menselijk of synodebesluit staat boven de Schrift. Waar Witzier over valt is dat aan het einde van die verklaring wel een ‘verplichte leessleutel’ van de Schrift wordt geboden. Witzier: ‘Dan denk ik van: Pas op! Uiteindelijk moeten we opassen dat we mensen laten bepalen, vanuit welk standpunt ze dat ook doen, en om welke reden ook, om te zeggen: en dit zegt de Schrift en als je het niet met mij eens bent dan lees je de Schrift verkeerd.’
Een hele spannende vraag
De tweede vraag is een hele spannende vraag, volgens Roosendaal. De vraag is of een verschil in Schriftbeschouwing, zoals door een bezoeker van het convent gesignaleerd bij De Boer en Peels, aangaande Genesis kerk scheidend moet werken. Volgens De Boer legt het stellen van deze vraag de situatie binnen de CGK bloot. De Boer verwijst naar de beknopte dogmatiek van Van Genderen en Velema. In deze dogmatiek wordt dit standpunt, van prof. Peels, afgewezen. ‘Dat brengt verwarring in de kerk. En ik denk als we deze discussie laten lopen, dat we, als we na vandaag uit elkaar gaan en weer als schepen in de nacht aan elkaar voorbijgaan, dat we elkaar dan echt kwijt zijn.’19 De Boer geeft aan dat dit het hem niet waard is. Ook op dit punt moet duidelijke taal gesproken worden. Zondag 9 en zondag 10 zijn, zoals eerder genoemd, leidend voor dr. De Boer. Namelijk dat God hemel en aarde uit niet heeft geschapen. De andere visie is dat achter Genesis 1 een wereld van miljarden jaren schuilgaat. ‘Waar wij geen idee van hebben.’ Door de regels van de genoemde bundel ‘En God zag dat het goed was’ heen klonk (gelukkig niet in alle bijdragen20) dat mensapen en mensen van een en dezelfde voorouder afstammen. ‘Op dat moment kleur je buiten de lijnen van de Schrift en de confessie.’ Peels wil zich focussen op Genesis 1. Wanneer mensen geplaatst worden voor het dilemma van óf historisch-chronologisch letterlijk lezen óf een poëtische belijdenis, dan zorgt dan volgens de hoogleraar voor een vastloper. Peels geeft aan dat het voor hem altijd bepalend is dat de Schrift het zelf mag zeggen. ‘Gods Woord heeft het laatste woord, ver boven mijn denkkaders, mijn frames, waar ik ze ook vandaan haal.’ Hoe presenteert de Schrift zich? Wat wil de Heilige Geest hier zeggen? Wat voor een literair genre staat daar? Wat voor een consequenties heeft dat? Dat zijn vragen die voor de hoogleraar spelen bij de uitleg van Genesis 1. Hij ziet dat waar een mens biddend, luisterend naar het totaal van de Schrift, biddend om de leiding van de Geest, hier naar zoekt, het nooit kerk scheidend kan zijn. ‘En als wij zeggen het is wel kerk scheidend, dan zouden we ook iemand als Augustinus de kerk uit moeten zetten, die ook een bepaalde visie op Genesis 1 had. En dan hadden we tal van gereformeerde exegeten en geleerden allemaal de kerk uit moeten zetten. Wij moeten ons niet laten vangen in dat dilemmatische óf strak letterlijk, noem het biblicistisch, óf libertinistisch, vrij liberaal, van je zoekt het maar uit en de wereld mag het zeggen. Daarin moeten wij ons niet laten vangen. Wij moeten een Gereformeerde (…) hermeneutiek samen21 ontwikkelen. Dat betekent een ultieme fijngevoeligheid van wat de Schrift ons in een eigenheid, tegen die achtergrond, vandaag wil zeggen’.22 Roosendaal komt na dit pleidooi van Peels tot de derde stelling: ‘Ik kan Avondmaal vieren in een kerk waar men vrouwelijke ambtsdragers heeft’.
Hellend vlak
Roosendaal memoreert aan de woorden van dr. De Boer, namelijk als je het ene laat gaan, dan staat het volgende op de stoep. Is het hellend-vlak-argument alleen maar een angstargument? Volgens dr. Witzier is en blijft het een angstargument, ‘maar dat wil niet zeggen dat nooit reden is voor angst’. Volgens Witzier haast zich te zeggen dat ‘bezorgdheid’ een beter woord hiervoor is dan ‘angst’. Hij verwijst naar het spreekwoord van een gestrand schip als baken in zee. We moeten daar ook hier rekening mee houden, en ‘dat is iets wat bij het lezen van de Schrift gebeurd’. Luisteren naar Gods Woord gaat, volgens de geleerde, samen met alles wat er meespeelt. Wat in de traditie met ons meekomt, wat de belijdenisgeschriften zeggen en wat je in gesprek met anderen tegenkomt. ‘En dan hoor je ook bepaalde zorgen die er zijn. (…) En daar zul je rekening mee moeten houden.’ Die zorgen helpen Witzier om nog weer scherper te luisteren naar de Schrift. Witzier vindt dat het argument van een hellend vlak veel te snel gaat en dat dit óók onterecht is. Vaak worden er zaken bij elkaar gebracht, die niet met elkaar te maken hebben. Bij ethische thema’s wil je echter óók luisteren naar wat de Schriften te zeggen hebben. We moeten, volgens de predikant uit Apeldoorn, geen lijstjes van onderwerpen maken waarover de Schrift wél of niet iets zou mogen zeggen. Wanneer er vrouwen in het ambt bevestigd worden, wordt een kerk dan vrijzinnig? Bij drs. Van Rhee ligt er wel vrees, niet perse op het vraagstuk van vrouw in het ambt, maar wel de visie die daarachter schuilgaat. Van Rhee geeft wel aan dat hij een hellend-vlak-argument nooit zo’n sterk argument vindt, deze kan namelijk heel gemakkelijk als drogreden worden gebruikt. Zo van: wanneer je ‘A’ doet je uiteindelijk wel bij ‘Z’ moet uitkomen. De Veenendaalse predikant geeft aan dat we wel om ons heen moeten kijken. Dan zien we dat het op het punt van Schriftgezag in het verleden nogal is misgegaan. Voordat Van Rhee hierop verder kan gaan, onderbreekt Roosendaal hem voor de vierde stelling. Die luidt: ‘Wie in de Bijbel ruimte ziet voor vrouwelijke ambtsdragers, die is bezig om vrijzinnig te worden’. Van Rhee vervolgt zijn betoog. Hij refereert naar de ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken synodaal.23 ‘Er zijn meerdere voorbeelden beschikbaar, ook in het buitenland’. Deze kerken hadden ‘al meer een instantie nodig buiten de Schrift zelf, die voor ons bepaalt of die Schrift gezaghebbend is of niet’. Dit veroorzaakte bij het gewone kerkgangers onzekerheid, want als zij de Bijbel in handen hadden, dan wisten zij niet meer of zij nog wel op dat Woord konden vertrouwen. Voor Van Rhee ligt daar ook vandaag de dag een zorg. Uiteraard wil de predikant hier niet mee zeggen dat je automatisch biblicistisch moet worden, door te zeggen dat de inspiratie van het Woord op de punten en de komma’s is.24 De Reformatoren hebben dat zó, volgens Van Rhee, ook niet gezegd. Die Reformatoren namen voortdurend het uitgangspunt in ‘dat gelovig lezen van de Schrift’. De predikant ziet daar wel een cirkelredenering in. Vandaag de dag wordt dat niet meer zo geaccepteerd. ‘Als het geloof in de Schrift uiteindelijk bepaald wordt door die gelovige omgang met de Schrift, Ja, waar begint het dan? De Schrift zelf is namelijk ook die instantie die dat geloof bewerkt onder leiding van de Heilige Geest.’ Volgens Van Rhee ligt hier een belangrijk punt. ‘Dat zie ik als het wonder van de Heilige Geest dat het geloof in het hart van de zondaar werkt.’ Als de Schrift met die houding gelezen wordt, dan zal er een andere houding komen dan in de Gereformeerde Kerken synodaal. De predikant uit Veenendaal geeft aan dat dáár nog veel meer over te zeggen is, maar hij voelt de drang van de voorzitter om dit panel af te sluiten.
Oude en nieuwe schatten
Roosendaal stelt voordat hij het panel Schriftgezag en Schriftbeschouwing afsluit nog één afrondende vraag. Hij vraagt of de panelleden op dit punt uitgestudeerd zijn. Prof. Peels: ‘Hoe zou ik als emeritus-hoogleraar ooit kunnen zeggen: wij zijn uitgestudeerd’. De hoogleraar pleit ervoor om voor ogen te houden dat de Schrift zo rijk en zó diep is. ‘Een diamant met duizend kanten, waar je voortdurend weer verwonderd bij staat en nieuwe tijden dat er weer nieuwe schatten, oude en nieuwe schatten uit die Schrift naar voren komen.’ De vragen die binnen de CGK spelen, zijn volgens de hoogleraar, vragen die de kerken wereldwijd verdelen. Hij ziet bij de beantwoording van die vragen, dat niet alleen libertinisme of verstarring een rol spelen, maar ook de Boze. ‘Die broeders en zusters tegen elkaar opzet, op punten die (…) perifere kwesties betreffen.’ Het zijn volgens Peels niet direct perifere kwesties, maar het zijn ook geen zaken ‘die behoren bij het kloppend hart van het algemeen ongetwijfeld Christelijk geloof.’