In deze bijdrage wil ik aandacht vragen voor de Engelse versie van een boek dat oorspronkelijk in het Duits verscheen, namelijk Biblical Hermeneutics van Gerhard Maier (1937-heden). De auteur was van 2001 tot 2005 bisschop van de Evangelische Landkerk van Württemberg. Deze studie laat ons onder andere zien dat niet alle Duitse bijbelwetenschappers Schriftkritisch zijn. Maiers boek gaat niet allereerst over de regels van de Schriftuitleg, al komen ook die ter sprake vooral als het gaat om de betekenis van de genres met betrekking tot de Schriftuitleg. Echter, Maier geeft geen brede bespreking van uitleg van genres enz.
Vooral de uitgangspunten die aan de uitleg van de Schrift ten grondslag liggen worden aan de orde gesteld. Maier komt op voor een speciale bijbelse hermeneutiek. Als het geïnspireerde Woord van God is de Schrift volstrekt uniek. Wie de Schrift werkelijk wil verstaan, moet daaraan recht doen. De exegeet als subject dient zich naar de Bijbel als object te richten en niet omgekeerd. Maier wenst in het spoor te gaan van de Reformatie en het Duitse piëtisme. Met Bengel zegt hij dat wie de Schrift wil verstaan, zich helemaal aan de Schrift dient toe te vertrouwen en zich door de gehele Schrift dient te laten stempelen. We leren de Schrift verstaan in de omgang ermee.
Het gebrek aan nadruk op de concrete omgang met de Schrift vindt Maier de zwakte bij meerdere Amerikaanse fundamentalisten. Daarbij wijst hij er overigens terecht op dat het fundamentalisme een veelkleurig verschijnsel is. Wat hem aan de fundamentalisten verbindt, is dat zij het gezag van de Schrift over de gehele linie serieus wensen te nemen.
De historisch-kritische wijze van exegetiseren wijst Maier van de hand. Hij bestrijdt dat het mogelijk is om op een gelovige wijze van de historisch-kritische methode gebruik te maken. Een visie die helaas ook binnen de gereformeerde gezindte ingang vindt. In Utrecht werd ik met deze zienswijze geconfronteerd toen ik daar theologie ging studeren. Vroeger wees men in Kampen (nu TUU) en Apeldoorn deze benadering af, maar dat is inmiddels niet meer het geval bij alle docenten die aan genoemde instellingen zijn verbonden. Ook daar is nu ruimte voor bepaalde vormen van Schriftkritiek. Het Hersteld Hervormd Seminarie kan een klassiek geluid laten horen, maar in het deel van de opleiding dat door de VU wordt verzorgd ligt dat anders tot heel anders. De Nederlandse kerk zou erbij gebaat zijn als er een theologische opleiding op academisch niveau komt waar over de gehele linie onderwijs wordt gegeven vanuit de overtuiging dat de Bijbel het onfeilbare Woord van God is en studenten gewapend worden tegen de nieuwe hermeneutiek die stelt dat de tekst van toen niet maatgevend behoeven te zijn voor de praktijk in het heden.
Maier stelt dat wie met de Schriftkritiek meegaat, kanttekeningen moet plaatsen bij de Bijbel als het Woord van God en dat wie de Bijbel zonder reserve als Woord van God ziet, geen plaats kan inruimen voor Schriftkritiek. Daarmee ontkent Maier overigens niet dat wij kunnen leren van hen die de Bijbel niet als Gods onfeilbaar Woord erkennen, maar hun grondhouding kan nooit de onze zijn. Wie recht doet aan de Bijbel als de openbaring van God, kan daar niet kritisch tegenover staan. Maier wijst in dit verband onder andere op het door Troeltsch geformuleerde principe van analogie waarmee wonderen uitgesloten worden, omdat die analogieloos zijn. Daar stelt Maier tegen over dat wij wat de Bijbel als historie meedeelt, als historie dienen te aanvaarden. De natuurwetenschap mag niet gaan bepalen of gebeurtenissen wel of niet konden plaats vinden. Als de Almachtige staat God boven de door Hem Zelf bepaalde regelmaat.
De openbaring dient over de gebruikte methode te heersen en niet de methode over de openbaring. Maier bestrijdt in dit verband dat de evangeliën slechts verkondiging en geen biografie of geschiedschrijving zouden zijn. Zij zijn het beiden. De verkondiging is onlosmakelijk verbonden met historische feiten. De verkondiging verandert van karakter als men dat ontkent.
Maier brengt onder de aandacht dat in onze tijd de kritiek op de Schrift zich nog meer richt op de ethiek die de Schrift voorstaat dan op de betrouwbaarheid van wat zij als historie meedeelt. Met een beroep op beginselen die boven de Schrift uitgaan en daarmee het concrete gezag van de Schrift ontkrachten, wordt bijvoorbeeld een van de Bijbel afwijkende visie op seksualiteit gepropageerd. Maier bestrijdt dat de Schrift niet anders dan met de attitude van de Verlichting kan worden gelezen. Met nadruk komt hij op voor de betekenis van de zogenaamde pre-kritische exegese. Wie de Schrift werkelijk wil verstaan, moet haar lezen in gemeenschap met de kerk van alle eeuwen. Maier wenst terecht de Schrift op dezelfde wijze te lezen als de kerk tot aan de Verlichting heeft gedaan.
De Verlichting heeft sterk de aandacht gevraagd voor het historische karakter van de Schrift. Daarmee kunnen we onze winst doen, als we ons maar niet mee laten voeren door de visie dat een tekst uit het verleden nooit rechtstreeks relevant voor het heden kan zijn. Sinds de Verlichting is er, meer dan daarvoor, oog voor de diversiteit van het Schriftgetuigenis. Ook dat mag verdisconteerd worden, mits wij de diversiteit maar vanuit de eenheid van het Schriftgetuigenis verstaan. Op deze wijze wil Maier aan de ene kant recht doen aan nieuwere exegetische inzichten en anderzijds laten zien dat de openbaring over de methode dient te heersen.
De wijze van Schriftuitleg die Maier voorstaat, noemt hij de bijbels-historische methode. Men spreekt ook wel van de grammaticaal-historische methode. Het woord historisch wijst erop dat wij om teksten te verstaan moeten kijken naar de context en achtergrond waarbinnen zij voor het eerst hebben geklonken en zijn gesproken. Voorafgaand daaraan dient niet alleen de betekenis van zinswendingen, uitdrukkingen enz. maar ook het literaire genre van een tekst zijn vastgesteld. Een derde fase van de exegese is dat de boodschap van een tekstgedeelte wordt vastgesteld. Van groot belang voor de exegese acht Maier terecht het zicht op het heilshistorische karakter van de bijbelse openbaring. Daarmee houdt verband dat er in de openbaring sprake is van een voortgang vooral van de oude naar de nieuwe bedeling.
Nadrukkelijk pleit Maier ervoor om de toepassing niet los te maken van de uitleg. Bij de werkelijke uitleg behoort een toepassing en een goede toepassing komt uit de uitleg van een Schriftgedeelte voort. Het uiteengaan van uitleg en toepassing is een van de wrange vruchten van de Verlichting. Juist omdat de Schrift een objectief is, kunnen ook niet (ware)-gelovigen de Schrift verstaan en is tussen hen en gelovigen een gesprek mogelijk over de inhoud van de Schrift.
Om de diepste zin van de Schrift te verstaan hebben we echter de verlichting van ons verstand door de Heilige Geest nodig. Dit besef is met de Verlichting uit de officiële theologische wetenschap zo goed als verdwenen. Echte bestudering van de Schriften is er nooit zonder gebed en ook niet zonder beproeving en aanvechting. Dat verbindt de Schriftuitlegger van nu met generaties van Schriftuitleggers voor hen. Het boek van Maier is een uitermate waardevol boek vooral voor predikanten en studenten theologie.
N.a.v.: Gerhard Maier, Biblical Hermeneutics, vertaling Robert Yarbrough (Wheaton: Crossway Books, 1994).