Home » Hermeneutiek
Categorie archieven: Hermeneutiek
Studiecommissie Hermeneutiek CGK presenteert rapport met overeenkomsten en verschillen tussen partijen
Dit artikel ontvang in de loop van morgen nog een tekstuele fijnafstemming.
Door de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) is in juli 2022 een Studiecommissie Hermeneutiek in het leven geroepen. Deze studiecommissie moet zich buigen over hermeneutiek, de regels en principes die gehanteerd worden bij de uitleg van de Bijbel (in dit geval). De commissie heeft begin deze maand een verslag gepubliceerd op de website van de CGK.
In het verslag worden de punten besproken waar overeenstemming over is, en de punten waar de verschillen liggen. Deze week komt de synode opnieuw bij elkaar, het verslag staat deze week niet op de agenda. Wel wordt er nagedacht hoe het verder moet met het kerkverband, dit wordt begrijpelijkerwijs achter gesloten deuren besproken. Immers gaat het om ‘gevoelige materie waarmee we uiterst zorgvuldig willen omgaan’ (aldus drs. A. van der Zwan).1 Hoewel het deze week niet gaat over hermeneutiek is het toch de moeite waard om dit verslag hier kort te bespreken. Het verslag is in geheel te vinden op de website van de CGK. Hieronder volgt een samenvatting. Het rapport richt zich uiteindelijk op het thema ‘Vrouw in het Ambt’, omdat dit een kerkelijke aangelegenheid is zullen we ons alleen richten op hermeneutiek en Schriftgezag.2
Samenstelling en opdracht
De ‘Studiecommissie Hermeneutiek’ bestaat uit de volgende leden (in alfabetische volgorde): dr. P.D. Baarda, drs. M. Bergsma, prof. dr. K. van Breugel, ds. A. Brons, prof. dr. M.J. Kater, drs. J.M.J. Kieviet, drs. W.E. Klaver, dr. D.J. Steensma en dr. B.A.T. Witzier. Tijdens de afbakening van de opdracht werden een zevental onderwerpen genoemd waarmee de studiecommissie zich zou bezighouden. (1) Wat is de verhouding tussen openbaring en cultuur? De cultuur mag, volgens het meerderheidsrapport Vrouw in het Ambt, niet heersen over de openbaring. (2) De aard van het Schriftgezag in relatie tot hermeneutiek en ethiek. Wanneer een onderwerp de scheppingsorde raakt, raakt het dan automatisch de kern van de belijdenis? (3) Hebben de toenemende verschillen in visie op de Schrift gevolgen voor de gezamenlijke besluiten? (4) Wat is de verhouding tussen traditie en deelname aan de samenleving? (5) Kan er nog sprake zijn van leertucht als de gemeenten uit elkaar groeien? (6) Hebben gendervraagstukken in onze cultuur een rol ten aanzien van vrouwelijke ambtsdragers? (7) Wat is de ethische betekenis van de dualiteit van letter en Geest (in verhouding tot geloof en wetenschap)? Sommige vragen en onderdelen gaan, logischerwijze meer het kerkverband van de CGK aan. De commissie heeft elf keer vergaderd in het gebouw van de Theologische Universiteit Apeldoorn. Ze geven aan dat de gesprekken in goede orde zijn verlopen. Bovendien was er veel wat samenbond, maar was er ook verschil van mening op een aantal punten. Maar de vergadercultuur was veilig en de commissieleden konden vrijuit van gedachten wisselen.
Getoetst aan de Schrift
Bezinning op de hermeneutiek en het thema cultuur en openbaring hebben een rol gespeeld in de huidige spanning. De commissie meent dat we ervoor moeten waken dat we de ander ‘niet bij voorbaat beschuldigen van ontrouw aan de Schrift’. Omgekeerd moge zij die de klassieke hermeneutiek voorstaan niet afgewezen worden als traditionalisme en biblicisme. De Heilige Schrift heeft voor de commissieleden een hoger gezag dan traditie, rede en geloofservaring. “Geen enkele menselijke gezagsinstantie is vergelijkbaar met de bijbelse geschriften. De Schrift heeft voor ons het hoogste gezag in leer en leven (…). Wat traditie, rede en ervaring naar voren brengen, moet worden getoetst aan de norm van het Woord.” Er word verwezen naar de Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 7. Elke bijbeltekst heeft daarom gezag. Wel zal moeten worden gekeken op welke wijze deze tekst moet worden ingepast in het leven. De Schrift heeft absoluut gezag, omdat de Heilige Geest de Oorsprong en eerste Auteur is van de Schrift.
Cultuur
Een ander begrip dat speelt is ‘cultuur’. Dit begrip is door de eeuwen niet hetzelfde gebleven. In vroeger tijden ging cultuur over het bewerken en bebouwen van het land en de zorg voor dieren. In de twintigste eeuw wordt cultuur gebruikt voor ‘gewoonten en gebruiken, moraal en rituelen, uitingen van kunst en wetenschap van groepen mensen’. Culturele antropologie houdt zich bezig met het leven binnen deze groepen van mensen. De postmoderne interpretatie, dus de tegenwoordige interpretatie, van cultuur acht het geheel van overtuigingen, waarden en normen vloeibaar. Cultuur is hierbij het product van een voortdurende discussie en strijd. Tegenwoordig ligt het accent daarom meer op wat verschilt dan waar men overeenkomt. Cultuur in de vorm van betekenis (meaning). ‘Betekenis is een kwestie van persoonlijke interpretatie aan de hand van een eigen kader van interpretatie.’. De commissie heeft cultuur beschouwd als ‘geheel van overtuigingen, waarden en normen, praktijken en gewoonten dat breed in een samenleving wordt gedeeld, en de uitingen van deze manier van leven’.
Verhouding tussen Schrift en hedendaagse cultuur
Volgens de commissieleden is de cultuur een antwoord op het spreken van God. “De richting van dit antwoord kan bestaan in aanvaarding of afwijzing van dit spreken, in gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid, in verzet of overgave. De zondeval heeft de werkzaamheid van mensen in de schepping ernstig verstoord. De mens heeft zich in ongehoorzaamheid tegen God gekeerd. De hedendaagse cultuur kan en mag daarom niet heersen over de openbaring van God. God heeft de wereld niet losgelaten, maar vastgehouden (algemene genade). Hij spreekt door schepping en voorzienigheid (NGB art. 2). “Niemand in de studiecommissie is van oordeel dat de huidige cultuur de hermeneutische sleutel is voor het verstaan van de Schrift. Wel is iedereen van mening dat het staan en leven in een bepaalde (sub)cultuur in meer of mindere mate invloed heeft op het Schriftverstaan”. Gods daden, geboden en voorschriften zijn opgetekend in de Heilige Schrift. De bijbelschrijvers hebben dit opgeschreven in de toenmalige tijd en cultuur. God heeft gesproken in mensenwoorden en door menselijke middelen. ‘Heel de Schrift kent een dimensie die sterk met de tijd van haar ontstaan is verbonden’. Toch is de Schrift niet cultuurgebonden. “Tegelijkertijd toont de Schrift dat God op een aantal momenten cultuurpatronen van de tijd waarin zij is geschreven doorbreekt”.
Er is steeds meer kennis verkregen over de achtergronden van het op Schrift gestelde Woord van God. De methoden van Bijbeluitleg zijn bij Paulus bijvoorbeeld anders dan de methoden die de rabbijnen gebruikten. “Eveneens kent de Schrift een blijvende, altijd geldige dimensie, die ook vandaag gezaghebbend spreekt. Ook al dragen bijbelteksten vaak het stempel van de toenmalige tijd, de bedoeling van deze uitspraken heeft blijvende betekenis. De studiecommissie meent dat de Schrift anders spreekt over de samenstelling van de aarde, het heelal en het menselijk lichaam. De vraag kan gesteld worden of dit werkelijk zo is? Hebben we in de Schrift niet veel meer te maken met een ervaringsbeeld (‘de zon in de zee zien zakken’), dan met een wetenschappelijk wereldbeeld? De commissie heeft verschillende keren gesproken over de balans tussen het eigentijdse van de Schrift en de blijvende geldigheid van het geschrevene. Men kwam daar niet goed uit. “De conclusie uit de besprekingen was dat deze beide niet gemakkelijk uit elkaar worden gehaald. De hermeneutiek heeft niet een eenvoudig instrument in handen om een precies onderscheid te maken.”
Heil alleen in Christus
Het heil in Christus wordt gezien als het middelpunt of scharnierpunt van de geschiedenis. De Oudtestamentische Wet is door Hem vervuld. Toch bevatten de geboden in het Oude Testament ook een blijvend element. Niet iedereen in de commissie is gelukkig met de woorden ‘cultureel bepaald’ of ‘universeel geldig’. Dit zou de bijbellezer in een positie boven de Schrift kunnen plaatsen. Immers, hoe wordt iets als ‘cultureel bepaald’ of ‘universeel geldig’ gezien. Wie is dé autoriteit om dat te doen. ‘Met deze tegenstelling’ is ‘een categorie uit de Verlichting in de hermeneutiek geïmporteerd’. De studiecommissie ziet aan beide kanten een gevaar. “Aan de ene kant dreigt het gevaar dat er te weinig rekening wordt gehouden met de toenmalige cultuur van het oude Israël en zijn umwelt, en de christelijke gemeente en haar context, en dat daardoor een beroep op de Bijbel verzandt in biblicisme. Aan de andere kant dreigt het gevaar dat de toenmalige cultuur een dusdanig grote stem krijgt in het lezen van de Schrift dat haar kernboodschap tekort wordt gedaan. Dan verzandt het beroep op de Schrift in relativisme en heeft zij uiteindelijk helemaal geen gezag meer in leer en leven.”
Hoogste maatstaf en belangrijkste richtsnoer
De Schrift dient dus als hoogste maatstaf en belangrijkste richtsnoer voor de kerk. Dit is de basishouding ten aanzien van de Schrift als het getuigenis van de Geest. “Dit getuigenis wil leiden tot het ware geloof en onderwijzen in de gezonde leer. Daartoe is nodig dat we de Schrift verstaan. Dit Schriftverstaan is onmisbaar voor het ware geloof”. De wetenschap die zich richt op het verstaan van teksten in de Schrift wordt ook wel theologische hermeneutiek genoemd. Andere termen zijn de Schrift vertalen, vertolken of uitleggen. Christus Jezus is de hoogste Schriftuitlegger (dat zien we bij de Emmaüsgangers). Zuivere uitleg van Gods Woord bouwt de kerk op en overwint het ongeloof. Deze ware uitleg overbrugt de afstand tussen cultuur en Schrift en wil het vreemde van haar boodschap en de verborgenheid daarvan wegnemen.
Hermeneutiek
De studiecommissie is het er onderling niet over eens in hoeverre de context moet meewegen in de uitleg van de Bijbeltekst. Het is belangrijk dat er regels worden geformuleerd voor de uitleg van de Schrift. Dit is de taak van de theologische hermeneutiek. Echter, moeten deze regels ook met een zekere relativering gebruikt worden. “Regels kunnen misbruik niet uitsluiten. Instrumenten van bijbeluitleg kunnen op een verkeerde manier worden gebruikt en kunnen leiden tot misinterpretatie.” Het belangrijkste doel van de hermeneutische regels is dat ze willekeurig tekstgebruik voorkomt. Deze willekeur is bij beide partijen te vinden. Ook waarschuwen deze regels er voor dat we ons verstand, de traditie of onze geloofservaringen laten heersen over de bijbeltekst. Dit is wat de apostel Petrus waarschijnlijk bedoelt met de ‘eigenmachtige uitleg’. Een belangrijke regel vanuit de Reformatie is dat de Schrift haar eigen uitlegster is, en niet de paus (de kerk) of de traditie. Deze regel is van belang, omdat in onze tijd het verstand of de ervaring nogal eens heerst over de Schrift. “De uitspraak over de Schrift als haar eigen uitlegster houdt in dat wij nauwkeurige exegese moeten doen om werkelijk te kunnen verstaan wat we in haar lezen, met aandacht voor zowel het geheel van haar boodschap als de afzonderlijke teksten. Het geheel werpt licht op de delen, en bestudering van de delen geeft een dieper verstaan van het geheel (de zgn. hermeneutische cirkel).”
Heilige Geest
Omdat we van nature geen inzicht hebben in Gods Woord is het spreken van de Geest cruciaal. We zijn, van nature, niet ontvankelijk voor de Schrift en niet bereid echt te luisteren. “Ons hart heeft zich tegen God gekeerd. We hebben de ‘sleutel van de kennis’ weggenomen (vgl. Luc. 11:52). We verstaan niet wat we lezen (vgl. Hand. 8:29). De crux van het misverstaan en verdraaien van de boodschap van de Schrift zit bij onszelf.” Kennis van God en Zijn Koninkrijk is een geschenk. De commissieleden geven aan dat God de Zijnen meer en meer Zijn Woord doen verstaan. Onmisbaar is de verlichting van de Heilige Geest. Bekering is essentieel. De studiecommissie ziet deze bekering als ‘het breken met en corrigeren van verkeerde voorstellingen en een oprechte aandacht voor de stem van God’. God schenkt hiervoor verlichte ogen van het verstand. In de volgende paragraaf wordt nog benadrukt dat elke bijbellezer in het verstaan van de Schrift zijn of haar eigen vooronderstellingen meeneemt. Het geloof in de Heere Jezus Christus is fundamenteel voor het lezen van de Schrift. “Het ware verstaan ligt niet in onszelf, maar is een geschenk van God door Zijn Geest. De Geest is daarin vrij. (…) Tegelijkertijd blijft staan dat hét heilsmiddel dat de Geest gebruikt, de Schrift is.”
De Heilige Geest heeft de bijbelschrijvers geïnspireerd. God spreekt in en door de Schrift. De Heilige Geest getuigt ook in de harten van de gelovigen. “De Geest doet hen instemmen met zijn getuigenis in de Schrift. Beide vormen van getuigenis zijn aan elkaar verbonden. De Geest die de Schrift inspireerde is ook Degene die lezers van nu verlicht en hen in hun eigen context tot verstaan brengt.”
Mens als sleutel
In de postmoderne tijd heeft de mens zichzelf als hermeneutische sleutel gemaakt. “Hij is zelf het richtsnoer waarmee de bijbelteksten worden gemeten. Hijzelf is rechter over de Schrift geworden.” De betekenis wordt bepaald door de mens zelf. Deze gedachte gaat in tegen onze belijdenis. Het hoogste gezag van de Schrift boven rede, traditie en ervaring wordt dan niet erkend. De Schrift is dan niet alleen de bron, maar ook de norm voor leer en leven. Hoe zit het wel? De studiecommissie geeft hierop duidelijk antwoord. “De lezer is niet de sleutel tot het verstaan van de Schrift (ook al neemt hij bij het lezen van de Schrift altijd zijn eigen vooronderstellingen mee). Hij is geen beoordelaar van bijbelteksten. De Schrift is een macht die op ons is gericht om ons tot geloof te brengen en in het geloof te bewaren, maar ook een macht die tegenover ons staat. Het mag niet zo zijn dat we het spreken van de Schrift zo aanpassen dat zij aanvaardbaar is voor de huidige cultuur (…).”De Schrift kan en mag dus niet naar onze eigen maat gesneden worden. “Exegese en hermeneutiek vragen fijgevoeligheid om te onderscheiden waarop het aankomt.” Er ligt wel degelijk een boodschap in de tekst, dus ook het nut is belangrijk. Zo spreekt de Heidelbergse Catechismus bijvoorbeeld over het nut van de heilsfeiten.
Emoties
Niet alleen theologische overwegingen spelen een rol in de hermeneutische zoektocht, maar ook emotionele overwegingen. De studiecommissie adviseert daarom, om zorgvuldig naar elkaar te luisteren. “Daardoor krijgen we een beter zicht op wat de ander beweegt en waar de ander beducht voor is.” De commissieleden geven aan dat zij beducht zijn voor een té vrije en té gemakkelijke omgang met de Schrift. Allen maken zich ook zorgen om het gevaar voor een hellend vlak en van het relativistisch Schriftgebruik. Sommige commissieleden geven aan dat zij zorgen hebben voor een al te grote beduchtheid voor relativisme, wat omgekeerd kan leiden tot biblicisme of traditionalisme. Beide posities ervaren verdriet en teleurstelling over de huidige gang van zaken. “Het proces van gezamenlijk luisteren naar de Schrift en het uitluisteren van de ander als daad van liefde en zelfverloochening zijn wezenlijke aspecten van de hermeneutische zoektocht.” De commissie ziet ook spanning tussen het eenvoudig-meditatief bijbellezen en het wetenschappelijk onderzoek van de Schrift. “Uiteindelijk mag er geen concurrentie zijn tussen beide wijzen van het lezen van de Schrift. Beide polen staan naast elkaar. Aandacht voor de ene pool betekent niet dat de waarde van de andere pool minder wordt. Als het gaat om de ruimte voor een verschillend verstaan van de Schrift, is dit verstaan gebonden aan de grenzen van de gereformeerde belijdenisgeschriften.” De commissie meent daarom dat een wijziging van het kerkelijk beleid niet tegen de Schrift en de Belijdenis kan en mag ingaan.
Afsluitend
De commissie heeft geconstateerd dat er veel punten van overeenkomst zijn tussen de leden. Zo is de Schrift voor alle leden het gezaghebbende Woord van God. De huidige cultuur is voor de leden niet bepalend voor wat de Schrift ons te zeggen heeft. De strijd tussen cultuur en Schriftuur is een geestelijke strijd. Hermeneutische modellen worden door de leden als niet voldoende geacht in het recht verstaan van de Schrift. Daarvoor is de verlichting van de Heilige Geest nodig. Er zijn veel factoren die dit kunnen verstoren. We moeten de Schriften dus kritisch onderscheidend lezen, waarbij we onszelf onder kritiek laten stellen. Het Woord van God is niet in een vacuüm geopenbaard, maar in specifieke tijden en culturen. De leden constateren dat de verhouding tussen openbaring en cultuur niet op een eenvoudige manier kan worden omschreven. Ieder lid doet op enig moment een beroep op de cultuurbepaaldheid van de inhoud van een gedeelte van de Schrift. Hiermee wordt niet gelijk het gezag van de Schrift ondergraven of ontkent.
Er zijn ook punten van verschil. Zo wordt er door de leden een verschillend gewicht toegekend aan de culturele setting waarin de bijbelschrijvers zich bewogen. Er is ook een verschil van inzicht over het verstaan van de eerste hoofdstukken van de Bijbel (Genesis). In hoeverre speelt in die verwoording de toenmalige cultuur een rol? Ten slotte is er nog een verschil tussen de leden in de taxatie van ontwikkelingen in de geschiedenis en in hoeverre deze gestuurd worden door de geest dezer eeuw of door de Heilige Geest.
De ‘Studiecommissie Hermeneutiek’ heeft ons een fragmentarische indruk gegeven van wat er zoal tijdens de vergaderingen is besproken. Er was tijd té kort om diverse onderwerpen nog verder uit te werken. De commissie heeft de zaken eerlijk en transparant met elkaar doorgesproken. Het rapport wordt voorgelegd aan de Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK). De bovenstaande samenvatting heeft vooral het rapport zelf willen laten spreken, een enkele annotatie daargelaten. Eén paragraaf heb ik in de bespreking overgeslagen, omdat deze specifiek ingaat op de rol van de vrouw in de kerk. Een belangrijk onderwerp, maar ook een kerkelijke aangelegenheid. Het is goed dat er van hart tot hart is gesproken. Het rapport geeft een evenwichtig beeld van de overeenkomsten en verschillen. Daarmee is het pleit niet beslecht, maar kan het leiden tot een beter verstaan van elkaar.
Voetnoten
De Geest spreekt vandaag – Prof. H. van den Belt gaat ontspannen om met resultaten van modern bijbelonderzoek
Noot van de redactie: De redactie meent dat de bekende Chicago-verklaring té snel als rationalistisch terzijde wordt geschoven. De redactie is het ermee eens dat het zeer belangrijk om de verhouding tussen Woord en Geest grondig en genuanceerd te overdenken. De slotzin (over het doel) van deze recensie wordt eveneens van harte aanbevolen!
Het gezag van de Bijbel staat vandaag ter discussie. Toch is de toon van het nieuwste boek van prof. dr. Henk van den Belt allerminst somber. Geestspraak is een diepgaande, genuanceerde en constructieve studie die wil helpen de Bijbel vandaag te verstaan.
De basisgedachte die het boek draagt, is dat de Bijbel het boek is van Gods Geest. Dat betekent niet alleen dat de Geest betrokken is geweest bij de totstandkoming van de teksten. Belangrijk is vooral dat de Geest actueel in de Schriften present is. Het origami van de duif op de cover van het boek laat dit treffend zien. ‘De Heilige Geest heeft zich ingevouwen in de bladzijden van de Bijbel en is daar aanwezig’ (p. 24). Wie zich van dit geheim bewust is, kan niet anders dan de Bijbel met eerbied benaderen. Je begeeft je immers in de invloedsfeer van de Geest, je kan worden aangesproken, ja zelfs worden aangeraakt. Waardevol is hoe Geestspraak; te midden van alle discussies vandaag, dit diepe mysterie van de Schriften als vertrekpunt heeft.
Overigens is de pneumatologische benadering in het theologische landschap niet nieuw. Je kan zeggen dat het kenmerkend is voor de gereformeerde traditie om in het spoor van Calvijn de Bijbel te doordenken vanuit de samenhang tussen Woord en Geest. Van den Belt wil zich ook op hoog wetenschappelijk niveau nadrukkelijk in deze traditie bewegen. Verrijkend en vernieuwend aan zijn studie is dat hij de sleutelbegrippen uit de traditie op zo’n manier doordenkt dat ze relevant worden gemaakt voor de vragen van onze moderne tijd. Het boek heeft tien hoofdstukken. Elk hoofdstuk bespreekt een thema, waaruit een leesregel voortvloeit. Als je de bijna vijfhonderd pagina’s doorneemt, weet je waarom de Bijbel het hoogste gezag verdient én krijg je handvatten aangereikt om de bijbelse boodschap toe te passen op leer en leven. Uit het inhoudsvolle boek selecteer ik drie thema’s voor bespreking.
De Geest is één
Als de Geest vertrekpunt is, is de vraag belangrijk welk profiel de Geest heeft. In het begin van het boek wordt benadrukt dat de Geest één is. Waar veel hedendaagse theologen de trinitarische spreiding in God voor het voetlicht brengen, beklemtoont Van den Belt juist de eenheid van God. God is één, dus de Geest is ook één. De Geest is de grote ‘Bruggenbouwer’ (43) naar binnen toe (tussen Vader en Zoon) en naar buiten toe (in Zijn daden). Deze goddelijke eenheid straalt af op de Bijbel.
Dat is een belangrijke notie. Bijbelwetenschappers hebben in voorbije eeuwen laten zien hoe diverse de Bijbel is. Je hebt verschillende literaire genres: historische teksten, juridische codes, wijsheidsliteratuur, apostolische brieven, apocalyptische visioenen. Bijbelwetenschappers hebben ook ontdekt dat achter deze verschillende teksten een eeuwenlang proces van overlevering en redactiewerk schuilgaat. Er zijn talloos veel kleinere en grotere tekstfragmenten aan het licht gekomen. De Bijbel die wij in de hand hebben, is niet zoals de koran als een ding ‘uit de hemel komen vallen’, maar feitelijk een ‘reconstructie’ uit al het ontdekte materiaal.
Stukjes theologie
Orthodoxe christenen konden soms aarzelingen hebben bij de resultaten van het moderne bijbelonderzoek. Valt de Bijbel niet uiteen in allerlei stukjes tekst en stukjes theologie? Welke tekstfragmenten hebben goddelijk gezag en welke niet? Van den Belt laat genuanceerd zien dat we hier ontspannen mee mogen omgaan. Als de Geest één is, mogen we, in alle literaire diversiteit, blijven zoeken naar die ene stem van de Geest die in de Bijbel spreekt. Als de Geest één is, mogen we geloven dat de inspiratie zich uitstrekt over de lange processen van redactie en overlevering. Deze inzichten helpen mij als dominee. Ik mag het moderne bijbelonderzoek verwerken in de verkondiging, het kan zelfs de diepten van de teksten openleggen. Tegelijk is en blijft de Bijbel in alle kwetsbaarheid Geestspraak.
Funderingsdenken
Een groot deel van het boek gaat over funderingsdeken. Bij dit thema gaat het om de vraag waarin het goddelijk gezag van de Bijbel verankerd is. Van den Belt gaat in op verschuivingen die waarneembaar zijn in christelijk Nederland. Waar voorheen de Schriften vanzelfsprekend absoluut gezag hadden, zijn zulke stellige zekerheiden vandaag minder populair. Wat is de juiste route?
Voordat de schrijver zijn eigen positie verwoordt, bespreekt hij twee hermeneutische modellen die vandaag in zwang zijn. De eerste is het ‘Chicago Statement on Biblical Inerrancy‘, een verklaring uit de Verenigde Staten waarin het gezag van de Bijbel wordt gekoppeld aan de foutloosheid van de teksten. Ik ben het met Van den Belt eens als hij kritisch opmerkt dat deze verklaring weliswaar orthodox aandoet, maar feitelijk juist sporen van de moderne tijd in zich draagt. Het Schriftgezag wordt immers, afhankelijk gemaakt van rationele zekerheden in plaats van de doorademing van de Geest.
Het tweede model is wat genoemd wordt de ’taalhandelingstheorie’. Daarbij horen populaire namen als Kevin J. Vanhoozer en Tom Wright. De Bijbel wordt als script gezien dat de vijf bedrijven van de heilsgeschiedenis uit de doeken doet: schepping, zondeval, Israël, Christus en de kerk. De taak van de christen vandaag is om je het ‘script’ zo eigen te maken dat je de Bijbel als het ware ‘verder kunt schrijven’ door haar creatief toe te passen in eigen cultuur en context. Van den Belt is bezorgd dat de menselijke creativiteit en geest hier te veel ruimte krijgen. Ik voel dit mee, maar ben over dit model positiever gestemd op grond van Christus’ belofte: ‘Wanneer de Geest van de waarheid komt, zal Hij u de weg wijzen in heel de waarheid’ (Joh. 16:13, SV).
Kennis van God
Verrassend is dat Van den Belt vervolgens met een grondig onderbouwd pleidooi komt voor wat hij ‘pneumatologisch funderingsdenken’ noemt (276-282). De kerk der eeuwen heeft de Bijbel altijd als principium aanvaardt, dat wil zeggen als uitgangspunt en bron voor leer en leven. De openbaring bevat realistische kennis van God en de werkelijkheid buiten onze menselijke geest om, en die valt ons te deel door het werk van de Geest. Zeer waardevol en belangrijk hoe Van den Belt deze klassieke noties onder het stof vandaan haalt en ze vruchtbaar maakt voor onze huidige tijd.
Hete hangijzers
In de laatste hoofdstukken worden de hete hangijzers besproken van vrouw in het ambt, schepping en evolutie en huwelijk en seksualiteit. Al lezend werd ik geraakt door de wijsheid van de auteur. In een klimaat waarin standpunten onder christenen kunnen polariseren, omschrijft hij rustig en bedachtzaam welke weg hij hierin heilzaam acht. Daarbij blijft hij ronduit staan voor de klassiek-christelijke visie op huwelijk van man en vrouw en wijst hij seksuele intimiteit buiten deze kaders af.
Over ‘de vrouw in het ambt’ spreekt hij minder massief. Hij pleit voor een ‘verscheidenheid in ambtstheologie’ (291). waarbij ook voor vrouwen een bepaalde ruimte kan zijn. Zoals hij in eerdere artikelen al naar voren bracht, hangt hij ook in dit boek het ‘oudeaardecreationisme’ aan. Om het zuchten van de miljoenen jaar oude schepping toe te schrijven aan de kosmische strijd van de kwade machten komt op mij hierbij wat speculatief over. Is ‘geleerde onwetendheid’ bij deze immense vragen niet toch beter?
Alles bij elkaar kunnen we prof. Van den Belt dankbaar zijn voor de grondige en knappe en belangrijke studie die hij ons aanreikt. Zijn diepste verlagen met Geestspraak verwoordde hij in een mooi gesprek in ‘De theologie podcast‘ (16 mei). Dat is dat de lezers van zijn boek vooral de Bijbel zelf gaan lezen en daarbij verwondering ervaren dat de Geest vandaag tot ons spreekt.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Teeuw, K.M., 2024, De Geest spreekt vandaag. Prof. H. van den Belt gaat ontspannen om met resultaten van modern bijbelonderzoek, De Waarheidsvriend 112 (39): 16-17 (artikel).
Afstand tussen tekst en lezer – Dr. Ad Prosman komt met haarscherpe analyse van hermeneutische keuzes
In zijn boek Theologie en hermeneutiek wil dr. Ad Prosman een discussie losmaken over de vraag of de seculiere, filosofische hermeneutiek niet te veel de agenda heeft bepaald en nog steeds bepaalt van de theologische hermeneutiek. Dat is zijn agenda.
Over hermeneutiek is veel te doen. Bijna tegelijkertijd verscheen Geestspraak van dr. Henk van den Belt en het boek van dr. Ad Prosman. De auteurs zijn eensgeestes, toch laten deze publicaties zich moeilijk vergelijken.
Ingewikkelde dans
Prosman beweegt zich nadrukkelijk op het grensvlak van theologie en filosofie, met als kernvraag of de invloed van de seculiere, filosofische hermeneutiek op de theologische hermeneutiek niet te groot is. In zijn inleiding stelt hij dat vanaf de jaren tachtig gereformeerde theologen zich te argeloos hebben opgesteld tegenover het historisch-kritisch bijbelonderzoek. Hij refereert aan het befaamde eerste nummer van Kontekstueel. Er moet meer duidelijkheid komen. In de Bijbel spreekt God tot ons. Maar precies dat kan niet worden gehonoreerd door de filosofische hermeneutische methode. Zonder dat zouden we terechtkomen in willekeur, mogelijk zelfs met een beroep op de Heilige Geest. Dat brengt ons dus tot een ingewikkelde dans. Niemand ontkomt aan hermeneutische beslissingen.
Geen openbaring
Hermeneutiek is communicatie. In alle eeuwen is daarover nagedacht. (Daarom is de term ‘nieuwe hermeneutiek’ verwarrend, beter is het te spreken over ‘postmoderne hermeneutiek’.) De delen krijgen hun betekenis in een geheel, en een geheel bestaat uit onderdelen. (Bijbel)wooorden krijgen betekenis in het geheel van de canon.
Wetenschap erkent echter geen canon. Gebeurtenissen krijgen hun betekenis in de geschiedenis. Alleen: wie zegt dat de geschiedenis een doel heeft? Giambatista Vico kon daarvoor Gods voorzienigheid inroepen. Maar zijn tijdgenoot René Descartes won uiteindelijk aan invloed. De Verlichting zette een wissel om. Filosofen moesten nu op zoek naar een ankerpunt van de geschiedenis dat opkomt uit de geschiedenis zelf (immanent).
Prosman geeft een uiteenzetting van de filosofie van de geschiedschrijving, die bijzonder interessant is, ook voor historici. Hegel zocht de zin van de geschiedenis in de voorstuwing van een evolutionistische geest. Gadamer dacht aan patronen van overlevering, traditie. In de geschiedenis lichten patronen op, waarin wij zin kunnen ontdekken. Tegenwoordig zoeken filosofen het oriëntatiepunt in de taal, maar in alle gevallen wordt uitgesloten dat er openbaring is. Het vooropgezette idee is dat immanentie (binnenwereldlijkheid) de norm is. In die zin is het postmodernisme even dogmatisch als het modernisme.
Ik
Prosman geeft een gedegen en kundig overzicht van de geschiedenis van de filosofie, steeds toegespitst op de vraag van de hermeneutiek. Ik kan in deze bespreking geen recht doen aan de rijke en rijpe inhoud van zijn studie. Prosman voert ons door de geschiedenis heen, vanaf de Vroege Kerk, via de Reformatie en de Verlichting naar de huidige tijd. Hij schetst helder en beknopt welke worstelingen de filosofen zich hebben getroost rondom de vragen van zingeving en hermeneutiek. Hij bespreekt onder andere Illyricus, Schleiermacher, Dilthey, Gadamer, Heidegger, Ricoeur, Pannenberg en Witzier.
Prosman ziet in de filosoof Günter Figal (onlangs overleden) een belangrijke gesprekspartner. Figal bestrijdt dat tekst en lezer in het verstaansproces zouden moeten versmelten (tegen Gadamer). Er is juist afstand nodig tussen tekst en lezer. Alleen zo kan een tekst voor zichzelf blijven spreken. Ook orthodoxe theologen moeten gevoelig blijven voor de vreemdheid van de tekst. In het postmoderne klimaat lopen we het risico dat de interpreet zijn autonome ik inbrengt in de tekst.
Nieuw is beter
Het modernisme gaat uit van wat concreet zichtbaar en meetbaar is. Alles wordt tot object gemaakt, ook het ik. Voor de exacte wetenschappen heeft dat grootse resultaten opgeleverd. In de geesteswetenschappen wordt alles juist tot subject gemaakt. Dat geeft een andere dynamiek. In de theologie is lang gezocht naar de ‘historische Jezus’ en naar het ontstaan van de bijbeltekst. Maar wat is ‘historisch’? Het lijkt alsof de historische wetenschap feiten vaststelt, maar in feite bepaalt de gekozen methode wat wel of niet voor historisch door mag gaan. Er vindt een filtering plaats.
Bovendien wordt het heden allesbeheersend, omdat de Verlichting ervan uitgaat dat het verloop van de geschiedenis een opgaande lijn laat zien. Het oude is oud, het nieuwe is beter. Met het absurde, het kwaad, de chaos weet de Verlichting geen raad. In het modernisme krijgt het geheel een zó grote ideologische lading dat de concrete gebeurtenissen verdwijnen.
Bevrijding
De opkomst van de postmoderniteit is in zekere zin een bevrijding uit de knellende banden van de ‘grote verhalen’. Het historisch-kritisch onderzoek heeft z’n tijd gehad. Het gaat voortaan niet meer om het ontstaan van de tekst, maar om het verstaan, niet om wat áchter de tekst ligt, maar om wat ervóór ligt: de lezer.
Dat is enigszins voorbereid door het existentialisme (Bultmann). Toch gaat postmoderniteit een stap verder: er is niets buiten of boven deze wereld wat zin geeft aan de geschiedenis, ook ons eigen ik niet. In feite bestaat er geen geheel meer, er zijn alleen nog versnipperde delen. De hermeneutische cirkel is failliet. Het subject blijft over. Ten slotte blijft alleen de tijd over, dat wil zeggen: de dood (Heidegger).
Derde weg
Prosman betoogt dat zowel de moderne als de postmoderne filosofische hermeneutiek ons allerlei inzichten geeft. Ze maken ons gevoelig voor tendensen. Tegelijk kunnen ze beide ons niet verder helpen. Er is een derde weg nodig: de erkenning dat God de Schepper is. Hij leidt de geschiedenis. Christus is het centrum van de geschiedenis.
Er is een zekere fundering nodig, een zingevend raamwerk. De geschiedenis zelf brengt die niet voort. In het postmoderne klimaat blijven bijbelteksten losse, dwarrelende verhalen. Dat kun je terughoren in preken. Er worden wel mooie dingen gezegd over de gekozen bijbelpassage, maar er is geen verband, geen vaststaande boodschap, geen verkondiging van de daden van God. Wat nodig is: beklemtonen dat de Bijbel een geheel is. Wij begrijpen een deel alleen wanneer er een geheel is. Bij de prediking over een bijbeltekst is een stemvork nodig, de ‘regel van het geloof’.
De moderniteit lijkt houvast te geven, veel orthodoxen zoeken er veiligheid. Het postmodernisme maakt alles relatief en daardoor zinloos. ‘Het evangelie van kruis en opstanding staat zowel tegenover moderniteit als tegenover postmoderniteit. Kruis en opstanding vertellen hu eigen verhaal. Het zijn gebeurtenissen in onze wereld en tegelijk zijn ze niet te herleiden tot deze wereld. De heilsfeiten doorbreken de mogelijkheid van deze wereld en scheppen een nieuwe realiteit’ (p. 257). Wie dat buiten beschouwing laat, verstaat de Bijbel niet.
Ontmaskerend
Prosman schonk ons een diepgravende en bevlogen studie, die van groot belang is na en naast de stemmen van H.W. de Knijff en A.W. Zwiep. Prosman schrijft gedrongen, elke zin doet ertoe en vraagt om overweging. Hij geeft een haarscherpe en ontmaskerende analyse van de onderliggende vragen in onze cultuur, onze kijk op de geschiedenis, ons zelfverstaan – en hoe al deze dingen (vaak onbewust) zich vermengen met onze hermeneutische keuzes. Dit boek mag in geen enkele pastorie ongelezen blijven.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Verhoeven, J.A.W., 2024, Afstand tussen tekst en lezer. Dr. Ad Prosman komt met haarscherpe analyse van hermeneutische keuzes, De Waarheidsvriend 112 (35): 14-15.
Studiesecretariaat Schriftgezag over het gezag van de Heilige Schrift en het moderne leven – De verhouding tussen Schriftverstaan en zelfverstaan belicht
Het Studiesecretariaat Schriftgezag van de Gereformeerde Gemeenten is na enige maanden van opstarten en interne bezinning naar buiten getreden. In De Saambinder is in maart/april een serie gestart, die vooral ging over Schriftverstaan en zelfverstaan. Door omstandigheden hebben we deze serie nog niet kunnen samenvatten. Dat hopen we in dit artikel wel te doen. De serie bestaat uit een aankondigend deel, dat wij al eerder hebben samengevat3, en vier inhoudelijke delen. Over het opstarten van dit studiesecretariaat hebben wij al vaker geschreven op onze website.4
Met de Bijbel alle kanten op?
De scribent geeft aan dat er van alles aan de hand is in onze samenleving. Wellicht klinkt dat logisch. “Mensen zonder God hebben geen kompas.” Toch is daarmee niet alles gezegd, want ook in de kerk ‘is er verwarring, onzekerheid en soms een bedenkelijke zwijgzaamheid’. Met dezelfde Bijbel komen kerkmensen soms tot heel andere conclusies. Daarom vragen moderne vraagstukken ook in de kerk nadrukkelijk om aandacht. “En dan gaat het niet alleen over seksualiteit, maar evengoed over wetenschap en de moderne cultuur. De moeilijkheid van deze moderne vragen is dat ze als nieuw gepresenteerd worden.” Heeft het verleden afgedaan?5 De scribent geeft aan dat de vraagstukken alles te maken hebben met de Heilige Schrift. Wat zegt de Bijbel over homoseksualiteit, Gods schepping (tegenover de evolutietheorie), gender (en transitie) en vrouwen in het ambt? Er wordt in het artikel gesignaleerd dat je met dezelfde Bijbel een tegengestelde kant op kunt: ‘Kun je dan met de Bijbel alle kanten op?” Ook ‘positieve’ ervaringsverhalen, met een tegengestelde opinie, spelen een rol. “Vanuit deze gedachte zal ieder mens (…) ook andere keuzes maken, want we zijn allemaal anders.”
Schriftgezag
Het Studiesecretariaat Schriftgezag ziet dat er reactie nodig is. “Er wordt wel gezegd dat de Bijbel gezaghebbend is, maar in de praktijk is ze niet meer het einde van de discussie.” Tegenwoordig lijkt hoe je zelf in een onderwerp staat uit te maken hoe de uitleg van de Schrift gaat. Dat vraagt reactie van degenen die in de praktijk vast willen houden aan Schriftgezag. De scribent signaleert dat de moderne cultuur een soort oerwoud is, waar maar moeilijk door te dringen is. Verder zit de moderniteit overal doorheen verweven. “Deze manier van denken en leven heeft zich breed verspreid onder alle lagen van de bevolking en komt zelfs in het leven van alledag geregeld naar voren.” Wanneer er reactie wordt gegeven, moet met deze zaken rekening worden gehouden. Het is daarom nodig dat sommigen zich diepgaand bezinnen op de inhoud, maar ook dat sommigen dit kunnen vertalen naar de dagelijks praktijk. In deze serie zal vooral ingegaan worden ‘op hoe we met de botsing tussen moderniteit en Schriftgezag om moeten gaan’. Wat is ons vertrekpunt? Bij moderne antwoorden lijkt de mens zelf veel ruimte te krijgen, en de Bijbel maar beperkte ruimte. “De Bijbel mag natuurlijk wel iets zeggen, maar de Bijbel mag niet bepalen hoe wij (willen) zijn. De Bijbel is het Woord van God, maar we mogen zelf bepalen hoe we ons identificeren. Dit zegt iets over hoe de Bijbel gezien wordt: de Bijbel als inspiratiebron of als gespreksvriend. We spreken dan van een modern Schriftverstaan.” Dit moderne Schriftverstaan heeft gevolgen voor de praktijk. “Moderne mensen vormen eerst een beeld van wie ze zelf (willen) zijn, vervolgens kijken ze wat ze al dan niet nog aan de Bijbel hebben.”6
Schriftverstaan én zelfverstaan
Hierboven hebben we kunnen zien dat bij de moderne mens niet de Bijbel, maar het moderne zelfverstaan het hoogste gezag heeft. In het tweede inhoudelijke deel van deze serie wordt verwezen naar de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB). In de artikelen drie tot en met zeven van dit belijdenisgeschrift gaat het over de Schrift. God heeft Zijn Woord gesproken en de opdracht gegeven dát op te schrijven (art. 3). Tegen deze Heilige Schrift valt niets in te brengen (art. 4). Dat de Heilige Schrift het Woord van God is kun je allermeest weten door het getuigenis van de Heilige Geest (art. 5). De apocriefe boeken zijn van veel minder waarde dan de canonieke boeken (art. 6). De scribent ziet artikel 7 als hoogtepunt van de artikelen over de Schrift. Het belang van dit artikel zit niet in de autoriteit van de Schrift, maar vooral in de genoegzaamheid van de Schrift. “De Schrift is voldoende én afdoende voor geloof en leven. Anders gezegd: de Schrift is bron en norm voor geloof en leven. Voor het dienen van God is een fundament in de Schrift nodig.” Daarom mogen we niet onze eigen inzichten volgen, maar allereerst en allermeest luisteren naar Gods stem. Niets mag boven de Schrift gesteld worden. Artikel 7 laat zien dat ‘alle mensen [uit] (…) zichzelf leugenaars [zijn]’. “Zonder dat Woord verdwalen zondaren en zullen ze nooit de weg vinden naar het Vaderhuis.” Dit is de reden dat in de gereformeerde dogmatiek de behandeling van de eigenschappen en noodzakelijkheid van de Schrift altijd voorop geplaatst wordt. “Leugenachtige zondaren kunnen de Schrift niet missen. Ze hebben de Schrift nodig om als een blinde geleid te worden op de weg die ze niet geweten hebben (Jes. 42:16).” Omdat mensen van nature niet te vertrouwen zijn, zijn de cultuur en de traditie ook niet volmaakt te vertrouwen. De scribent sluit deze alinea af met te stellen dat alleen het Woord van God een veilige Gids is.
Artikel 7 heeft ons ook veel te zeggen in de wereld van vandaag. We dienen hoogachting voor de Schrift te hebben en de mens moet onderworpen zijn aan de Schrift. Moderne mensen wijzen dit vertrouwen op de Schrift af, ‘omdat ze juist wel vertrouwen in zichzelf hebben’. Dat mensen van nature leugenachtig zijn, zullen ze afwijzen. De Schrift komt op hen eerder beknellend en hinderlijk over. Sommige moderne christenen willen hun Schriftverstaan combineren met hun moderne zelfverstaan. “Zodra duidelijk is hoe ze zichzelf verstaan, proberen ze de Schrift te gebruiken om hun zelfverstaan te bevestigen en te ondersteunen.” Voor klassieke christenen geldt dat precies omgekeerd. Zij ijken hun zelfverstaan voortdurend aan de Schrift. “In de overtuiging dat hun eigen gevoelens, verlangens, wensen en oriëntatie uitleg en correctie van de Schrift nodig hebben.” Om gesprek aan te gaan met andersdenkenden, hoeft men niet eerst alle antwoorden te hebben op vragen over seksualiteit en identiteit. De scribent constateert dat dit evenzo onmogelijk is ‘omdat de vragen zo ingewikkeld zijn’. In de gesprekken kunnen vragen gesteld worden over het Schriftverstaan en zelfverstaan. De verleiding is groot om een beroep te doen op gezond verstand. “Hoewel daarin wel enige waarde ligt, is dat geen benadering die aan te bevelen is voor pastoraat en opvoeding”.7 De scribent ziet het gevaar dat je daardoor elkaar niet meer verstaat en bereikt. Binnen het zelfverstaan van de moderne mens heeft zelfs de wetenschap weinig te zeggen. Naast dat de standpunten verharden is een beroep op het gezonde verstand ook in strijd met theologische uitgangspunten, namelijk dat, al is er nog enig licht over gebleven, ons verstand verduisterd is. Pastoraal en pedagogisch gezien kan er goed gekomen worden tot gesprek. “Wie de Schrift afwijst of voor zijn zelfverstaan niet nodig heeft, heeft iets uit te leggen.” Oprechte aandacht voor noden kan goed samengaan met het wijzen op de Weg.8
Diepe leegte
Hierboven hebben we gezien dat de manier waarop mensen de Bijbel zien (Schriftverstaan) te maken heeft met hoe de mensen zichzelf zien (zelfverstaan). Het derde inhoudelijke deel van deze serie gaat in op de mogelijkheden tot gesprek. Het doel van de serie is ‘om het moderne ervan (van al die moderne vraagstukken, JvM) te ontmaskeren’. Voor het zelfverstaan heeft de moderne mens ‘eigenlijk geen echte basis’. De moderne mens heeft wel een beeld van zichzelf, maar geen gezaghebbende bronnen om daarop hun beeld te onderbouwen. “Hij verwerpt de Schrift als bron van zelfkennis, maar heeft geen andere bronnen daarvoor in de plaats. Hij ziet zichzelf als een individu die het eigendom van zichzelf is.” Dit laatste wordt zelfindentificatie genoemd, maar hierachter zit een diepe leegte. Deze leegte wordt, volgens de scribent, zichtbaar in onze samenleving. “Met name in de behoefte aan bevestiging. Mensen hebben vandaag een grote behoefte aan bevestiging van hun identiteit door de omgeving.” Als deze bevestiging er niet is, wordt dat ervaren als persoonlijke aanval. “Wie niet meedoet met het bevestigen van iemands zelfidentificatie, die moet zelf maar uitgesloten worden.” De scribent adviseert hier niet zomaar in mee te gaan. Immers, iemand bevestigen in zijn of haar onbijbelse zelfbeeld is juist liefdeloos en harteloos. Daarnaast doet dit ‘afbreuk aan de bouw van het Rijk van God’.9
Verlichtingsdenken
Gevoelens moeten niet worden weggedrukt, ‘maar ze moeten eerst vanuit de Schrift worden uitgelegd’. Het is goed om op te merken dat onze kennis van onszelf beperkt is. Naar Psalm 139 geeft de scribent aan dat alleen God ons ten diepste kent. Wij hebben schepselkennis van onszelf, maar God heeft Schepperkennis van ons. “Ieder mens moet dus bereid zijn de kennis over zichzelf op grond van Gods Woord te laten corrigeren. Wat wij wensen, willen en voelen is nog niet hetzelfde als wie of wat we zijn volgens de alwetende God.” De auteur legt het uit met twee praktijkvoorbeelden. Authentiek zijn is tegenwoordig het sleutelwoord. Maar wanneer ben je authentiek? “Is je zelfkennis verkeerd, dan ben je dus ook niet echt trouw aan jezelf. (…) Trouw zijn aan jezelf is dus in de eerste plaats als schepsel trouw aan God en Zijn Woord zijn.” Het artikel sluit af met de vraag of moderne vragen die op christenen afkomen wel zo nieuw zijn. “Vanuit de nauwe verbinding van zelfverstaan en Schriftverstaan blijkt dat de vorm waarin de moderne vragen zich voordoen wel nieuw is, maar dat ze hun oorsprong hebben in veel oudere ontwikkelingen in de kerkgeschiedenis.” Sinds de Verlichting is het afhankelijkheidsbesef en het schuldbesef steeds verder afgenomen. “Dit ontbrekende schuldbesef en het gevoel van onafhankelijkheid vormt de basis van moderne vragen rond seksualiteit, wetenschap en cultuur.” Daarom wordt er geconstateerd dat de moderne vragen ‘niet meer dan een radicale vorm van het verlichte denken’ zijn. “De wortels van dit verlichte denken zijn echter zo in strijd met het klassieke christendom, dat het in het belijden van de kerk allang is weerlegd.”10 De gevolgen van de moderne vragen die tot ons komen zijn zeer ingrijpend. “Opnieuw is er een poging om de soevereine God in te wisselen voor de autonome mens in een soevereine cultuur.” De scribent roept daarom op om trouw te blijven aan de belijdenis.11
Bijbels perspectief
In het slotdeel van deze serie wordt het zelfverstaan geplaatst in het licht van Gods Woord. Ons zelfverstaan, zo hebben we gezien, moet geijkt worden aan de Schrift. “Wat we voelen, denken of willen is daarmee nog niet waar en bepaalt ook nog niet wie we behoren te zijn. Het licht van de Schrift is nodig.” Het ijken dient altijd te gebeuren ‘in de ontmoeting met de sprekende God door Zijn Woord’. Wat is dat Bijbelse perspectief? Allereerst zijn wij schepselen zijn van God de Schepper. Daardoor zijn wij van Hem afhankelijk. “Als wij ons dus sterk en onafhankelijk voelen, moeten we ons gevoel laten corrigeren door het Woord. Alle sterkte die we hebben, is een gave van de Schepper.” Dit vraagt ook verantwoordelijkheid om ons leven, wat eveneens een gave is van de Schepper, tot Zijn eer in te richten. De Schrift leert ons dat het God goed gedacht heeft om via een weg van seksualiteit het menselijke geslacht in stand te houden. Hij heeft het huwelijk ingesteld ‘als de enige plaats voor de beleving van seksualiteit’. Ten tweede zijn wij sinds de zondeval, naast schepsel, ook zondaar. “Mensen zijn van zichzelf dood door de misdaden en de zonden (Ef. 2:1). Ons verstand is verduisterd (Ef. 4:18) en wij zijn vervreemd van God (Kol. 1:21). De gedachten van het hart zijn van nature zondig (Gen. 8:21). Niemand zoekt uit zichzelf naar God, allen zijn afgeweken (Rom. 3:11-12). Vanaf onze ontvangenis liggen wij in de zonde (Ps. 51:7).” Dit heeft gevolgen voor onze ingevingen, gevoelens en gedachten. Die kunnen we niet zondermeer als uitgangspunt nemen. “De Schrift leert ons juist dat dergelijke gedachten een uiting van vijandschap zijn (1 Kor. 2:14).” We hoeven binnen het Bijbels perspectief niet in een mineur te eindigen. Ten derde is er verlossing mogelijk dóór het verzoenende werk van de Heere Jezus Christus, waardoor wij zondaren de welverdiende straf kunnen ontgaan en wederom tot genade kunnen komen “Dankzij de komst van Christus is er verlossing voor al degenen die in Hem geloven.” Ten vierde wordt er door de scribent op gewezen dat wij allen op reis zijn en hier geen blijvende stad hebben. De weg van schepping-zondeval-verlossing-voleinding kunnen wij het Bijbelse perspectief noemen. Door dit Bijbelse perspectief moeten wij ons laten leiden. “Mensen moeten zich niet laten leiden door hun eigen gedachten en gevoelens, maar door Gods Woord.”
Bij de Schrift vandaan bewegen
Dit mensbeeld en deze Schriftvisie heeft gevolgen voor hoe christenen naar de werkelijkheid kijken. Het is een gebroken wereld waarin wij niet onze eigen diepste gevoelens moeten navolgen, maar waarin het juist draait om gehoorzaamheid aan de God van de Schrift en om zelfverloochening. “Het licht van Gods Woord moet schijnen over al onze gevoelens, wensen en verlangens.” De scribent erkent dat gevoelens van homoseksualiteit en genderdysforie zeer ingrijpend zijn. Maar hij ziet het als nog meer ingrijpend ‘als we de eer van mensen liever hebben dan de eer van God en daarom het principe van het christelijke leven maar aanpassen’. De auteur ziet dat het geduld van de moderne mens met deze Bijbelse visie op seksualiteit afneemt. Voor klassieke christenen is deze Bijbelse visie compleet verweven met de Bijbelse boodschap van God, mens, zonde en genade. “Hier is geen ruimte voor meebewegen.” Compromissen van moderne christenen leiden schipbreuk. “Het gaat er echter niet om dat onze gevoelens precies zo in de Bijbel staan, maar het is juist zo dat het Bijbelse perspectief ons laat zien wat onze gevoelens en verlangens waar zijn. Wie zich aan dat perspectief wil onttrekken, beweegt zich bij de Schrift vandaan.”
Ten slotte
De serie wordt afgesloten met een terugblik. De gevonden inzichten van het Studiesecretariaat Schriftgezag dienen nu te worden toegepast in de praktijk van het leven. Niet alleen toegepast op anderen, maar ‘het allermeest op onszelf’. Dan gelden de vragen: “Bent u overtuigd van de noodzaak van Gods Woord? Bent u bereid u te laten leiden door de Schriften, ook als het dwars tegen uw wensen en verlangens ingaat?” De Schrift dient onze leidraad te zijn, ook (of juist) als deze Schriftwoorden lijnrecht tegen onze gevoelens, gedachten en denkpatronen ingaan. Ons zelfverstaan moet daarmee ook dienstbaar zijn aan het Schriftverstaan. Wie dat niet doet zal de Schriftwoorden moeten afwijzen of verdraaien. Het zien van de juiste verbinding helpt ‘om moderne vragen te duiden en te bevragen’. Juist dan is een gesprek over moderne vragen mogelijk. We kunnen deze moderne vragen niet als belachelijk afdoen. Zelfverheffing is hier niet mogelijk. Immers, zowel moderne als klassieke christenen zijn zondaren voor God. “Wie zichzelf vertrouwt, heeft geen Bijbel als gids nodig. Hij vindt zelf de weg wel. Maar wie zichzelf niet vertrouwt en de weg naar het Vaderhuis niet vinden kan, die verlangt naar de leiding van Gods Woord.”12
Voetnoten
Kunnen we de letterlijke betekenis van veel bijbelverhalen negeren?
Sommige bijbellezers vinden bepaalde verhalen in de Bijbel maar vreemd; ze ‘kunnen er niets mee’. Zij zijn blij dat begaafde schrijvers en predikers vaak wel in staat zijn om uit zulke verhalen diepe, ‘geestelijke’ waarheden naar boven te halen. Beide dingen heb je waarschijnlijk zelf wel meegemaakt: de afkeer die sommigen hebben en de gaven die anderen lijken te bezitten. Betekent deze situatie dat we de letterlijke betekenis van veel bijbelverhalen kunnen negeren en ons alleen moeten richten op hun diepere betekenis? Nee, dat is een misverstand.
Iemand die de letterlijke uitleg van verhalen maar onbenullig vond en altijd de diepte in wilde, was de Joodse bijbeluitlegger Philo, die in dezelfde tijd als Jezus leefde, maar in Egypte. Philo schreef bijvoorbeeld over het bekende verhaal van de roeping van Abram in Genesis 12:1-3, dat het hier eigenlijk (!) gaat over Gods roeping aan de mens om het aardse leven te relativeren en een hoger leven te gaan leiden. Genesis vertelt hoe God aan Abram vraagt om zijn land, zijn familie en zijn vaderhuis te verlaten. Welnu, zegt Philo, ‘land’ staat voor het lichaam, ‘familie’ staat voor zintuiglijke waarneming en ‘vaderhuis’ voor spraak. Abram wordt dus opgeroepen om zijn ziel te reinigen van al het aardse, het materiële, en een onthecht, filosofisch leven te gaan leiden. Niet toevallig is dat ook het levensideaal van Philo zelf…
Philo’s vergeestelijking heeft, bewust of onbewust, veel navolgers gehad onder christelijke uitleggers en lezers. Ik denk dat er bij deze vergeestelijkende uitleg twee dingen misgaan. In de eerste plaats verliest men de historische feiten uit het oog. Dat kan niet goed zijn, want de Bijbel is het boek van Gods geschiedenis met
de mensen. God heeft gehandeld in de geschiedenis. Het gaat in de Bijbel om verslagen van wat werkelijk is gebeurd, om ‘de grote werken van God’ (Handelingen 2:11). We tasten de kern van het geloof aan wanneer we ontkennen dat God degene is die in het begin de wereld en de mensen maakte en daarna van tijd tot tijd ingrijpt in het wereldgebeuren, speciaal door zijn Zoon naar de aarde te sturen. In het geval van Abram gaf Hij een mens opdracht om samen met zijn familie naar een onbekend land te verhuizen; Hij gaf hem dat land en bovendien een groot aantal nakomelingen, met de bedoeling dat dit nieuwe volk tot zegen zouden zijn voor de wereld.
Deze feitelijkheid, deze historiciteit, betekent niet dat het verhaal geen diepere betekenis heeft, want die heeft het ook. Je kunt erover preken en zingen. Het laat ons het geloof van Abram en de zijnen zien, en het is een voorbeeld voor ons eigen geloof: vertrouwen wij God genoeg om Hem te gehoorzamen als Hij ons roept? En volgens Hebreeën 11:10 migreerde Abram ook omdat hij ‘de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Ontwerper en Bouwer is’ verwachtte.
Het verhaal over de roeping van Abram is dus geen plat verhaal, maar wat wij over de diepere betekenis ervan zeggen is wel gebaseerd op de historische feitelijkheid ervan: op een bepaalde dag sprak God tot een bepaalde persoon, die gehoorzaam reageerde door van plaats A naar B te verhuizen. Ditzelfde geldt ook voor de hele bijbelse geschiedenis.
Is het je ooit opgevallen dat de schrijver van Hebreeën de zaak toch enigszins vergeestelijkt? Hij voegt een element toe dat niet in Genesis 12 staat, namelijk dat Abram een hemelse toekomst verwachtte. Maar een belangrijk verschil met Philo is dat Hebreeën de feitelijkheid van Abrams landverhuizing niet ontkent of bagatelliseert. De geschiedenis heeft een diepere betekenis, maar blijft als geschiedenis overeind.
Natuurlijk zijn niet alle gebeurtenissen die in de Bijbel worden beschreven even belangrijk als de roeping van Abram. Zeker het Oude Testament bevat details die voor ons niet direct van belang lijken te zijn. Bedenk dat het gaat om de geschiedenis van God met het volk Israël. Wel is het zo dat, als je langer met de Bijbel leeft, steeds andere verhalen tot je gaan spreken. Een verhaal dat je nu niet veel zegt, kan later ineens heel sprekend voor je worden.
Het tweede dat misgaat bij een vergeestelijkende uitleg zoals die van Philo is dat de diepere betekenis die men in het verhaal ontdekt in feite van buiten de Bijbel wordt binnengehaald. In het geval van Philo gaat het om de gedachten van de Griekse filosoof Plato. Plato vond de geest van de mens veel belangrijker dan het lichaam, en het hemelse belangrijker dan het aardse; hij lijkt zelfs een afkeer van lichamelijke, materiële zaken te hebben. Zijn ideaal is een puur geestelijk leven. Christenen die door het denken van Plato zijn beïnvloed – en dat zijn er niet weinig – kunnen (bewust of onbewust) de volgende onbijbelse ideeën hebben:
- Zij maken een scherpe scheiding tussen ziel en lichaam; maar in de Bijbel is de mens in de eerste plaats een eenheid.
- Zij denken ten onrechte dat de ziel onsterfelijk is; deze gedachte vind je niet in de Bijbel. Volgens de Bijbel is het God die ons kan opwekken tot eeuwig leven, want wij hebben de eeuwigheid niet in onszelf.
- Zij zien de verlossing door Jezus vooral als een ontsnapping aan het aardse, in plaats van als leven in de overvloed in Gods koninkrijk. In extreme gevallen zien ze het lichaam als een soort kerker van de ziel.
- Kennis en inzicht worden overgewaardeerd in vergelijking met zonde en schuld, geloof en genade.
- Zij hechten weinig waarde aan de aarde als goede schepping van God en hebben daardoor de neiging om milieuproblemen en klimaatverandering te negeren of te relativeren.
- Zij zien het belang van Jezus’ aardse leven over het hoofd en benadrukken eenzijdig zijn dood aan het kruis. Zij vergeten dat Jezus’ leven ons tot voorbeeld is.
Maar vergeestelijkt het Nieuwe Testament het Oude Testament dan niet? Wat moet je denken van wat Paulus doet in 1 Korinthe 9:9? ‘Want in de wet van Mozes staat geschreven: U mag een dorsende os niet muilbanden. Bekommert God Zich alleen maar om de ossen?’ Paulus haalt hier Deuteronomium 25:4 aan en zegt in vers 10 dat deze regel ‘vooral voor ons’ werd gegeven. Let op het woord vooral. Paulus ontkent niet dat de os ook letterlijk recht had op voer als loon voor werken. Zijn redenering is: ‘Als een os al recht had op zijn beloning, dan toch zeker wij apostelen.’ De Bijbel in Gewone Taal geeft Paulus’ bedoeling mooi weer: ‘Die regel geldt niet alleen voor dieren, maar ook voor mensen.’ De letterlijke betekenis blijft staan, ook al is de geestelijke betekenis nu belangrijker. Paulus’ omgang met Deuteronomium 25:4 is dus veel beter dan die van Philo, die over dit vers schrijft dat God zich helemaal niet interesseert voor dieren die geen verstand hebben, maar alleen voor redelijke, verstandige mensen.
Paulus leest het hele Oude Testament, zowel de verhalen als de wetgeving, door dezelfde bril: de Schrift is ten diepste gegeven aan ons, de gemeente van het nieuwe verbond, maar dit betekent niet dat zij geen betekenis had voor Israël. Voor ons betekent dit dat we niet te snel op zoek moeten gaan naar ‘diepere, geestelijke’ betekenissen van de Bijbel.
Dit is een boekfragment uit ’50 nieuwe Misverstanden over de Bijbel’. Het boek is uitgegeven door Uitgeverij Gideon en hier te bestellen. Dr. Pieter J. Lalleman sprak op het congres ‘Bijbel en Wetenschap 2023’ over de historische betrouwbaarheid van de Evangeliën.
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.
Firmissime credam: de exegetische basis van de prediking in de Vroege Kerk – Dr. Benno Zuiddam geeft avondcollege over Schriftvisie Vroege Kerk
De thema’s Schriftgezag en Schriftbeschouwing zijn tot op de dag van vandaag belangrijke thema’s binnen de christelijke kerk. Dit was ook zo bij de Vroege Kerk. De visie op de Schrift is ook bepalend voor de wijze waarop een predikant preekt. Dr. Benno Zuiddam heeft hierover een avondcollege gegeven voor het Hersteld Hervormd Seminarie. De nieuwtestamenticus en classicus staat achtereenvolgens stil bij: (1) De Heere Jezus als voorbeeld, (2) De prediking van de Apostelen en het zelfgetuigenis van de Schrift, (3) Hoe de Vroege Kerk in de tijd na de Apostelen omgingen met de Bijbel, en (4) Dat de gevestigde Kerk in de tijd van Augustinus en Chrysostomos laat zien dat de Schriftvisie bepalend was voor de inhoud en de wijze van prediking.
Het college is hieronder te volgen. Dr. Zuiddam heeft op zijn website ook een begeleidende PowerPoint gemaakt. Deze PowerPoint is slechts voor persoonlijk gebruik.13
Voetnoten
‘Als er geen eerbied is voor God en Zijn Woord gaat het wezenlijk mis’ – Schriftgezag en Schriftbeschouwing op het CGK-convent van 20 april 2024
Vandaag zal de eerste zitting van de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken plaatsvinden. Verschillende mensen kijken met enige spanning naar deze synode, vanwege belangrijke kwesties die er besproken worden. Omdat de kwestie ‘vrouw in het ambt’ een kerkelijke en ambtelijke zaak is, laat ik dat hier over het algemeen rusten. Wel wil ik kijken naar het Schriftgezag en de Schriftbeschouwing binnen de CGK. Daarvoor vat ik een recent panelgesprek over dit thema hieronder samen. Dit panelgesprek vond plaats op het CGK-convent. Deelnemers waren drs. F.W. (Florimco) van der Rhee, dr. B.A.T. (Arjan) Witzier, dr. C.P. (Pieter) de Boer en prof. dr. H.G.L. (Eric) Peels. Het panelgesprek stond onder leiding van drs. S.P. (Peter) Roosendaal. Hieronder een uitgebreide weergave van de paneldiscussie, met in de voetnoten enkele annotaties van mijn hand.14
De discussieleider, drs. S.P. (Peter) Roosendaal geeft aan dat het goed is om elkaar in deze setting te ontmoeten. Roosendaal heet ook de panelleden van harte welkom. De predikant van Lelystad geeft aan dat vanuit de Bijbel de Stem van de Levende God ons tegemoetkomt. Met het woord Schriftgezag bedoelen we, in de woorden van de discussieleider, ‘dat de Bijbel van kaft-tot-kaft zeggenschap heeft, autoriteit heeft, heerschappij heeft over ons leven. Dat we ons daaraan gewonnen geven.’15 In de huidige discussie rond thema’s die verdeeldheid geven klinkt het verwijt dat degene die wat rekkelijker is met deze thema’s ‘morrelt aan het Schriftgezag’.
Morrelen aan het Schriftgezag
Roosendaal vraagt aan dr. C.P. (Pieter) de Boer of er binnen de CGK een Bijbelgetrouw en een Bijbelongetrouw deel is. De Boer memoreert allereerst dat hij leerling is (geweest) van prof. Peels. Deze discussie was toen (in 1995) ook al aan de gang. In die tijd werd De Boer ook onderwezen in het verstaan en het uitleggen van de Schrift. Prof. Peels hield toen een lezing over de ‘Vrouw in het Ambt’ en gaf toen (in 1996) aan dat er op grond van exegese van de Schriften geen ruimte is voor vrouwelijke ambtsdragers. De hoogleraar gaf toen aan dat hij zou blijven bij deze visie totdat het tegendeel uit de Schrift zou blijken. De normativiteit van de apostolische uitspraken is gegrond en het is zeer belangrijk dat de Schriftgegevens worden verdisconteerd. De Boer constateert dat er in die dertig jaar tijd, die we nu verder zijn, het nodige is veranderd. ‘In ieder geval in het verstaan en het uitleggen van de Schrift’. Het raakt niet alleen vrouw in het ambt, maar ook andere thema’s. In de ogen van De Boer zijn dat ‘fundamentele thema’s. In de huidige discussie zijn de kwalificaties van Bijbelgetrouw of Bijbelongetrouw ‘te goedkoop’, zo geeft De Boer aan. De intentie van De Boer is veeleer: ‘hoe krijgen we elkaar weer bij de Schrift’. De predikant van Renswoude geeft aan dat wanneer er met dergelijke termen wordt gestrooid, men elkaar al kwijt is.
Intenser lezen
Roosendaal vraagt aan prof. dr H.G.L. (Eric) Peels, die al sprekende is ingevoerd, of hij op dit punt de Schrift anders is gaan verstaan of dat de Schrift minder helder is dan altijd gedacht. Peels geeft aan dat hij ten tijde van het houden van de lezing net drie jaar hoogleraar was. Gekscherend: ‘Ik moest nog veel leren, toen’. De hoogleraar gaf aan dat hij voor, datgene wat De Boer voorlas, toen wel degelijk stond. Op basis van hoe hij toen de Schrift las, meende hij te kunnen zeggen wat er toen gezegd is. Peels meent ook dat er hele goede redenen zijn voor de klassieke ambten. Maar… na 1996 ging het leven verder en heeft Peels zijn hele verdere leven steeds nauwkeuriger en langer proberen te luisteren naar wat de Schrift te zeggen heeft. In dat ‘traject’ zijn sommige dingen de hoogleraar steeds duidelijker geworden, andere zaken, waar de hoogleraar eerst een duidelijke mening over had, leerde hij te nuanceren. Peels ziet het niet als de Bijbel anders lezen, maar de Bijbel intenser en eerlijker lezen. Daar hoort bij dat Bijbelteksten niet overvraagd moeten worden. Zijn mening is daarom op dit punt bijgesteld. Peels memoreert aan de synode van 1998, waar het minderheidsrapport inzake de vrouw in het ambt veroordeeld dreigde te worden als Schriftontrouw of Schriftkritisch. De hoogleraren vanuit de TUA hebben toen de synode geadviseerd om te luisteren (in de zin van ‘volgen van’) naar de argumenten van de meerderheidscommissie, maar het minderheidsrapport niet als Schriftkritisch te bestempelen. Peels zou de lezing van toen pertinent niet meer zó verwoorden, maar blijft wel respect hebben voor diegenen die een dergelijk standpunt wél huldigen. Dat respect geldt ook voor mensen die een tegengesteld standpunt hebben.16
De helderheid van de Schrift
Vanuit de Reformatie wordt de helderheid (claritas) van de Schrift beleden. Drs. Roosendaal, de panelleider, vraagt aan dr. B.A.T. (Arjan) Witzier17 of de Schrift, nu er zoveel vragen liggen, juist niet onhelder is (geworden). Witzier geeft aan dat christenen aan de helderheid van de Schrift moeten blijven vasthouden. Zeker als het om het fundament van het christelijk geloof gaat: de Heere Jezus Christus. De Bijbel is echter niet op alle onderdelen, voor iedereen, gelijk te verstaan. ‘We hebben niet voor niets hele boekenkasten vol met commentaren’. Er moet, volgens de predikant uit Apeldoorn, rekening gehouden worden met de verschillende leeswijzen van en connecties tussen gedeelten in de Bijbel. De Bijbel is helder als het gaat om de soteriologie, maar op veel punten vraagt het soms wat méér studie. Bij die zoektocht naar de betekenis voor vandaag hebben we, volgens Witzier, elkaar nodig. Dat de Heilige Geest Zijn verlichting geeft gaat niet alleen rechtstreeks, maar ook door middel van anderen. Roosendaal wijst op de verschillende leesbrillen en vraagt Witzier hoe het zit met de verhouding is tussen die leesbrillen én het werk van de Heilige Geest. Witzier signaleert dat onze bril behoorlijk vertroebelt is18, en dat we de verlichting van de Heilige Geest nodig hebben. De Geest heeft niet één manier van werking. ‘Hij verlicht mensen, ieder in zijn eigen plaats, tijd en cultuur, en dat heeft invloed op het verstaan’. Daardoor krijgt de Schriftuitleg op verschillende plaatsen andere accenten en nuances.
Eerbied
Roosendaal bevraagt daarna drs. F.W. (Florimco) van der Rhee op liturgie en prediking. De predikant uit Veenendaal geeft aan dat de betrouwbaarheid van Gods Woord zich bewijst in een gelovige omgeving. ‘Als er geen eerbied is voor het Woord en voor de God van het Woord dan gaat het wezenlijk mis’ Prof. Peels wordt eveneens bevraagd op liturgie en prediking binnen de CGK. Hij geeft aan dat als het Woord opengaat de verschillen vaak wegvallen. Daarna wordt de zaal erbij geroepen en worden de deelnemers gevraagd om te reageren op de stelling: ‘In elke CGK is de prediking Bijbelgetrouw’.
Voertuig
De Bijbel komt allereerst tot ons, maar wij gaan ook met onze vragen naar de Bijbel toe. Panelvoorzitter Roosendaal vraagt aan dr. C.P. (Pieter) de Boer of de Heilige Geest de cultuur kan gebruiken ‘als voertuig om onze aandacht te richten op delen van de Schrift die we eerder niet zo gezien hebben’. De Boer geeft aan dat dit zeker kan, en ook in de kerkgeschiedenis tot op het heden zien we dat gebeuren. De predikant van Renswoude wil de vraag dichter bij huis halen. Hij memoreert aan een kerkdienst van tien jaar geleden, in zijn eigen gemeente (Urk-Maranatha). In die gemeente gaat de ene dienst de eigen predikant voor en in de andere dienst een gastpredikant. Dat was tien jaar geleden ook zo, en als gastpredikant was prof. dr. H.G.L. (Eric) Peels uitgenodigd. Hoewel De Boer niet aanwezig was, zou hij die preek nooit meer vergeten. Het leverde namelijk een hermeneutische discussie op Urk op. Het ging over tutoyeren, maar het Urker dialect kent helemaal geen ‘u’. Een grotere hermeneutische discussie leverde het verschijnen van de studie ‘En God zag dat het goed was’ op. In 2019 verscheen deze studie over de discussie schepping en evolutie. In het boek werden forse uitspraken gedaan. In het Reformatorisch Dagblad verscheen recensie van de hand van prof. dr. Marc de Vries.19 Een aantal CGK’ers hebben aan deze studie een bijdrage geleverd, het doel is het lezen en verstaan van Genesis.20 Volgens De Boer is dit óók een van de punten die onder deze dag liggen. In het artikel, van Peels, wordt een brug geslagen tussen het lezen van Genesis 1 als Woord van God en het evolutionisme21, zoals deze ‘op dit moment in onze cultuur domineert’. Er wordt ook door de andere CGK-auteurs gezocht naar een integratie tussen die twee. De Boer meent zelf dat hier de cultuur gebruikt wordt als een tegenover van de Schrift. De predikant wijst erop dat we op dit moment in de Westerse wetenschap een dominerend denken zien vanuit het evolutionisme.22 Dit heeft, volgens De Boer, de kerken ‘meer dan ooit heeft bewust gemaakt hoe belangrijk het is om vanuit de Schrift en ook in de lijn met de confessie (Zondag 9 en 10 van de Heidelberger Catechismus, artikel 14 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis) kerk te zijn in rapport met deze tijd.’23 In Genesis 1 en 2 gaat het ook om de lijnen man en vrouw. Genesis 2 is in de huidige discussie van enorm belang (niet alleen vrouw-in-het-ambt maar ook rond LHBTI+). De Boer: ‘Fundamentele Schriftgegevens aanlevert om in deze tijd vorm te geven aan onze Christelijke identiteit. Niet alleen in de kerk, en de regering van de kerk (de ambten), maar ook als we spreken over het huwelijk, seksuele oriëntatie en identiteit. Op het moment dat je Genesis 1 en 2 zo gaat lezen dat die hoofdstukken wel gelezen worden als een essentie, waar in essentie beschreven wordt hoe God de wereld tot stand heeft gebracht, maar niet meer gelezen wordt als een historisch chronologisch verslag van de schepping dan lees je de Schrift anders dan dat die tot voor kort in de breedte van onze kerken gelezen werd.’
Wezenlijke zaken
Eeuwenlang zijn de eerste hoofdstukken van Genesis op een bepaalde manier verstaan. Ook Paulus citeert uit deze hoofdstukken als hij het heeft over mannelijk en vrouwelijk. Drs. Roosendaal bevraagt prof. dr. H.G.L. (Eric) Peels hierop. De hoogleraar reageert, voordat hij op dit punt ingaat, eerst op wat De Boer zei. Hij geeft gekscherend aan dat De Boer op een bepaalde manier altijd zijn leerling is gebleven, want kennelijk volgt de Renswoudense predikant hem op de voet. Peels vraagt hem dan wel nauwkeurig te lezen wat er geschreven wordt. De hoogleraar wil pertinent niet een brug slaan tussen de tekst van Genesis en het evolutionisme.24 In het artikel wilde Peels juist aangeven dat ‘het biblicisme en het creationisme het niet houden tegenover de wetenschap van de evolutieleer en dat wij een weg nodig hebben om ons tegen dat evolutionisme te verzetten en ondertussen de Schriften te lezen zoals zij zich presenteren.’25 Peels: ‘Dat is totaal iets anders dan een harmoniseren van ons Schriftlezen met een evolutionistische wetenschap’. Peels ziet betreffende de man-vrouw-verhoudingen ontzettend veel rijkdom in Genesis. In Genesis staan daar ‘uitermate wezenlijke zaken over’. Echter, volgens Peels, moeten wij wat er staat in Genesis ‘niet onder een stolp zetten van een obligaat letterlijk historisch chronologisch lezen. Want dat is dan wel een leesbril die je aan de Bijbel oplegt’.26 Volgens de hoogleraar moeten wij de Bijbel lezen zoals deze zich presenteert. Met vragen zoals ‘Wat is dit voor een soort tekst?’ en ‘Wat wordt ons hier gezegd?’ De geleerde geeft aan dat Genesis 1 allerlei signalen geeft dat die tekst zo ‘oneindig veel meer wil zeggen dan historisch-chronologisch’. ‘Dat past in ons modern post-Verlichtingsdenken prima, maar de Bijbel zegt ons zo oneindeloos27 veel meer.’28 Dat geldt voor de hoogleraar ook inzake de man-vrouw-verhouding. Roosendaal geeft aan dat het sinds de jaren ’60 wel heel hard gaat in onze opvattingen over seksualiteit en alles wat daarmee samenhangt. De panelleider vraagt zich af of we niet het gevaar lopen dat we de Bijbel willen laten zeggen wat ons goed uitkomt. ‘Het gevaar dat de cultuur onze exegese compleet gaat bepalen’. Peels begrijpt dat en geeft aan dat je dat risico in alle culturen loopt. De hoogleraar waarschuwt er wel voor dat de cultuur niet hetzelfde is als de tijdgeest. Binnen een cultuur heb je goede en minder goede aspecten. De geleerde ziet slechte zaken in onze cultuur, zoals ‘het doorgeslagen gelijkheiddenken’, ‘het hyperindividualisme’ en ‘het consumentisme’. ‘We dreigen zomaar de Bijbel daaraan te muilkorven, maar dat is niet de bedoeling.’ Het kan zo zijn, beaamt de hoogleraar, dat bepaalde zaken uit onze cultuur ons dwingen om de Schrift opnieuw te lezen.
Bij de hand nemen
Roosendaal geeft aan dat wij tot over onze oren in de cultuur zitten. Hij vraagt aan dr. B.A.T. (Arjan) Witzier op welke manier de Heilige Geest ons bij de hand wil nemen. Witzier: ‘De Geest doet dat op verschillende manieren. De cultuur kan een gevaar zijn, de cultuur kan ons helpen om de Schrift op een nieuwe manier te lezen en nieuwe lijnen erin te ontdekken die er eerder niet in gezien zijn.’ Er is ook een keerzijde, namelijk dat de cultuur ons op het verkeerde been zet. ‘De Schrift blijft Gods Woord voor ons nu’. De oren laten hangen naar de cultuur kan voorkomen worden door de Schrift écht te laten spreken en te onderzoeken. Met de leesbril die je op hebt en biddend om de leiding van de Heilige Geest. Witzier wijst erop dat dit gedaan moet worden met elkaar en met de veel bredere kerk. ‘Luisteren naar wat die cultuur aan vragen geeft naar die tekst toe, maar ook vanuit die Schrift luisterend zo van: ja, maar moet die cultuur niet ook tegengesproken worden. En daar is niet zomaar één recept voor te geven: als je het zo doet dan komt de wil van de Geest eruit. De betekenis van de Geest.’ De zaal wordt er opnieuw bij betrokken. De voorzitter leest de tweede stelling voor: ‘De Heilige Geest kan ook de cultuur gebruiken om de kerk in alle waarheid te leiden’. Na deze stelling bevraagt Roosendaal drs. F.W. (Florimco) van Rhee specifiek op een praktische vraag inzake de vrouw in het ambt. Volgens van Rhee is het lastig om onderscheid te maken tussen de cultuur en de tijdgeest. Deze begrippen zijn volgens de predikant sterk aan elkaar verbonden. ‘De cultuur ademt de tijdgeest.’ Op dit moment is de tijdgeest zeer sterk gericht op het bagatelliseren van de verschillen tussen mannelijk en vrouwelijk. De kerk is daarom op dit punt geroepen een ander geluid te laten horen.
Missionaire kracht
De Boer geeft aan dat de missionaire kracht van de kerk ligt in de zinsnede dat, als we met ons gezicht naar het kruis staan, we met onze rug naar de wereld staan. Je keert dan uiteraard mensen die naar de kerk komen (vanuit de wereld) niet letterlijk de rug toe. Maar het gevolg is wel dat, wanneer we luisteren naar Gods stem, je op de schouders kunt worden getikt en dat mensen aan je vragen waarom christenen anders in het leven staan dan de wereld. De uitdaging van de kerk is om eerlijk te blijven. ‘De boodschap eerlijk en transparant uitdragen. En inderdaad dan breng je woorden die prikkelend zijn. Zoals het woord ‘onderdanig’. Maar dat prikkelt mij ook.’ Hoe laten we ook bij ongemak de Schriften klinken? Niet door woorden weg te poetsen. ‘Het feit dat Schriftwoorden mij triggeren, dwingt mij om geconcentreerd te gaan luisteren naar de Schrift zelf. En dan heb je een machtige boodschap te brengen in deze tijd.’ Peels wil daarbij aansluiten, maar hij wil deze vorm van de door Paulus genoemde onderdanigheid (in Efeze) wel duiden binnen de Grieks-Romeinse cultuur. Hier had deze onderdanigheid een duidelijke plaats en functie. Als prediker dient hij dit te vertalen en te vertolken naar de huidige cultuur. Het brengt Peels terug bij de vraag hoe we Genesis 2, waarbij de man als eerst verantwoordelijk gesteld wordt, vertolken naar de dag van vandaag en in deze cultuur. Peels wil niet met alle geweld vasthouden aan een woord als ‘onderdanig’. Je zou dit woord namelijk volgens de hoogleraar ook anders kunnen vertalen. Bij ‘onderdanig’ moeten we volgens Peels niet vervallen in het eeuwenlange patriarchale denken. De man-vrouw-verhouding uit Genesis moeten wij vandaag de dag zien door te vertalen. Volgens De Boer gaat het té snel. In tegenstelling tot Peels, geeft De Boer aan dat hij het op dit punt juist niet eens is met de hoogleraar. ‘Anders zaten wij hier vanmorgen niet.’ Dr. De Boer geeft aan dat, hij en hoogleraar Peels, de Schriften anders lezen en anders verstaan. ‘Anders hadden wij een dag als deze niet nodig’.
Belijdenis normatief?
Na deze discussie volgt opnieuw interactie met de zaal. Er kunnen vragen gesteld worden. De eerste vraag gaat over de normativiteit van de belijdenisgeschriften. Drs. F.W. (Florimco) van Rhee ziet de belijdenisgeschriften als uitermate belangrijk en de kerk van alle tijden wijst ons daarin duidelijk richting (bijvoorbeeld artikel 2 tot en met 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis). In de NGB wordt volgens de Veenendaalse predikant op een hele nuchtere en heldere manier verwoord hoe wij het Woord van God ontvangen.29 Het gaat niet specifiek over vrouwelijke ambtsdragers, ‘maar het gaat wel over hoe wij die Schriften lezen’. Onze houding moet, volgens Van Rhee, zijn dat je op een zo goed mogelijke manier naar die Schriften wil luisteren, vanuit één ‘voorgegevenheid’30, namelijk dat die Schriften de Weg tot de zaligheid wijzen. Wij zullen ons moeten verhouden tot dat Woord van God. We kunnen afhankelijk van het woord soms kiezen voor een andere vertaling van dat woord en in sommige gevallen zou dat ook kunnen. Van Rhee zou dat echter bij het woord ‘onderdanig’ juist niet willen doen. Dit woord moet gezien worden in de context van de voorafgaande tekst. ‘Ik denk dat juist die onderdanigheid iets aangeeft, van hoe wij ook de Schrift zelf tot ons moeten nemen.’ Witzier geeft samen met Roosendaal aan dat wij de Schriften niet voor het eerst lezen, maar met de kerk van alle eeuwen. Daarom dienen we vooral de oren te luisteren te leggen richting de traditie waarin we staan. De gereformeerde traditie zegt dat boven alles wat door mensen beleden wordt, de Schrift staat. Witzier kan een heel eind met de ‘Verklaring van gevoelen’ van het CGBeraad meekomen31, zeker als er staat dat geen enkel menselijk of synodebesluit staat boven de Schrift. Waar Witzier over valt is dat aan het einde van die verklaring wel een ‘verplichte leessleutel’ van de Schrift wordt geboden. Witzier: ‘Dan denk ik van: Pas op! Uiteindelijk moeten we opassen dat we mensen laten bepalen, vanuit welk standpunt ze dat ook doen, en om welke reden ook, om te zeggen: en dit zegt de Schrift en als je het niet met mij eens bent dan lees je de Schrift verkeerd.’
Een hele spannende vraag
De tweede vraag is een hele spannende vraag, volgens Roosendaal. De vraag is of een verschil in Schriftbeschouwing, zoals door een bezoeker van het convent gesignaleerd bij De Boer en Peels, aangaande Genesis kerk scheidend moet werken. Volgens De Boer legt het stellen van deze vraag de situatie binnen de CGK bloot. De Boer verwijst naar de beknopte dogmatiek van Van Genderen en Velema. In deze dogmatiek wordt dit standpunt, van prof. Peels, afgewezen. ‘Dat brengt verwarring in de kerk. En ik denk als we deze discussie laten lopen, dat we, als we na vandaag uit elkaar gaan en weer als schepen in de nacht aan elkaar voorbijgaan, dat we elkaar dan echt kwijt zijn.’32 De Boer geeft aan dat dit het hem niet waard is. Ook op dit punt moet duidelijke taal gesproken worden. Zondag 9 en zondag 10 zijn, zoals eerder genoemd, leidend voor dr. De Boer. Namelijk dat God hemel en aarde uit niet heeft geschapen. De andere visie is dat achter Genesis 1 een wereld van miljarden jaren schuilgaat. ‘Waar wij geen idee van hebben.’ Door de regels van de genoemde bundel ‘En God zag dat het goed was’ heen klonk (gelukkig niet in alle bijdragen33) dat mensapen en mensen van een en dezelfde voorouder afstammen. ‘Op dat moment kleur je buiten de lijnen van de Schrift en de confessie.’ Peels wil zich focussen op Genesis 1. Wanneer mensen geplaatst worden voor het dilemma van óf historisch-chronologisch letterlijk lezen óf een poëtische belijdenis, dan zorgt dan volgens de hoogleraar voor een vastloper. Peels geeft aan dat het voor hem altijd bepalend is dat de Schrift het zelf mag zeggen. ‘Gods Woord heeft het laatste woord, ver boven mijn denkkaders, mijn frames, waar ik ze ook vandaan haal.’ Hoe presenteert de Schrift zich? Wat wil de Heilige Geest hier zeggen? Wat voor een literair genre staat daar? Wat voor een consequenties heeft dat? Dat zijn vragen die voor de hoogleraar spelen bij de uitleg van Genesis 1. Hij ziet dat waar een mens biddend, luisterend naar het totaal van de Schrift, biddend om de leiding van de Geest, hier naar zoekt, het nooit kerk scheidend kan zijn. ‘En als wij zeggen het is wel kerk scheidend, dan zouden we ook iemand als Augustinus de kerk uit moeten zetten, die ook een bepaalde visie op Genesis 1 had. En dan hadden we tal van gereformeerde exegeten en geleerden allemaal de kerk uit moeten zetten. Wij moeten ons niet laten vangen in dat dilemmatische óf strak letterlijk, noem het biblicistisch, óf libertinistisch, vrij liberaal, van je zoekt het maar uit en de wereld mag het zeggen. Daarin moeten wij ons niet laten vangen. Wij moeten een Gereformeerde (…) hermeneutiek samen34 ontwikkelen. Dat betekent een ultieme fijngevoeligheid van wat de Schrift ons in een eigenheid, tegen die achtergrond, vandaag wil zeggen’.35 Roosendaal komt na dit pleidooi van Peels tot de derde stelling: ‘Ik kan Avondmaal vieren in een kerk waar men vrouwelijke ambtsdragers heeft’.
Hellend vlak
Roosendaal memoreert aan de woorden van dr. De Boer, namelijk als je het ene laat gaan, dan staat het volgende op de stoep. Is het hellend-vlak-argument alleen maar een angstargument? Volgens dr. Witzier is en blijft het een angstargument, ‘maar dat wil niet zeggen dat nooit reden is voor angst’. Volgens Witzier haast zich te zeggen dat ‘bezorgdheid’ een beter woord hiervoor is dan ‘angst’. Hij verwijst naar het spreekwoord van een gestrand schip als baken in zee. We moeten daar ook hier rekening mee houden, en ‘dat is iets wat bij het lezen van de Schrift gebeurd’. Luisteren naar Gods Woord gaat, volgens de geleerde, samen met alles wat er meespeelt. Wat in de traditie met ons meekomt, wat de belijdenisgeschriften zeggen en wat je in gesprek met anderen tegenkomt. ‘En dan hoor je ook bepaalde zorgen die er zijn. (…) En daar zul je rekening mee moeten houden.’ Die zorgen helpen Witzier om nog weer scherper te luisteren naar de Schrift. Witzier vindt dat het argument van een hellend vlak veel te snel gaat en dat dit óók onterecht is. Vaak worden er zaken bij elkaar gebracht, die niet met elkaar te maken hebben. Bij ethische thema’s wil je echter óók luisteren naar wat de Schriften te zeggen hebben. We moeten, volgens de predikant uit Apeldoorn, geen lijstjes van onderwerpen maken waarover de Schrift wél of niet iets zou mogen zeggen. Wanneer er vrouwen in het ambt bevestigd worden, wordt een kerk dan vrijzinnig? Bij drs. Van Rhee ligt er wel vrees, niet perse op het vraagstuk van vrouw in het ambt, maar wel de visie die daarachter schuilgaat. Van Rhee geeft wel aan dat hij een hellend-vlak-argument nooit zo’n sterk argument vindt, deze kan namelijk heel gemakkelijk als drogreden worden gebruikt. Zo van: wanneer je ‘A’ doet je uiteindelijk wel bij ‘Z’ moet uitkomen. De Veenendaalse predikant geeft aan dat we wel om ons heen moeten kijken. Dan zien we dat het op het punt van Schriftgezag in het verleden nogal is misgegaan. Voordat Van Rhee hierop verder kan gaan, onderbreekt Roosendaal hem voor de vierde stelling. Die luidt: ‘Wie in de Bijbel ruimte ziet voor vrouwelijke ambtsdragers, die is bezig om vrijzinnig te worden’. Van Rhee vervolgt zijn betoog. Hij refereert naar de ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken synodaal.36 ‘Er zijn meerdere voorbeelden beschikbaar, ook in het buitenland’. Deze kerken hadden ‘al meer een instantie nodig buiten de Schrift zelf, die voor ons bepaalt of die Schrift gezaghebbend is of niet’. Dit veroorzaakte bij het gewone kerkgangers onzekerheid, want als zij de Bijbel in handen hadden, dan wisten zij niet meer of zij nog wel op dat Woord konden vertrouwen. Voor Van Rhee ligt daar ook vandaag de dag een zorg. Uiteraard wil de predikant hier niet mee zeggen dat je automatisch biblicistisch moet worden, door te zeggen dat de inspiratie van het Woord op de punten en de komma’s is.37 De Reformatoren hebben dat zó, volgens Van Rhee, ook niet gezegd. Die Reformatoren namen voortdurend het uitgangspunt in ‘dat gelovig lezen van de Schrift’. De predikant ziet daar wel een cirkelredenering in. Vandaag de dag wordt dat niet meer zo geaccepteerd. ‘Als het geloof in de Schrift uiteindelijk bepaald wordt door die gelovige omgang met de Schrift, Ja, waar begint het dan? De Schrift zelf is namelijk ook die instantie die dat geloof bewerkt onder leiding van de Heilige Geest.’ Volgens Van Rhee ligt hier een belangrijk punt. ‘Dat zie ik als het wonder van de Heilige Geest dat het geloof in het hart van de zondaar werkt.’ Als de Schrift met die houding gelezen wordt, dan zal er een andere houding komen dan in de Gereformeerde Kerken synodaal. De predikant uit Veenendaal geeft aan dat dáár nog veel meer over te zeggen is, maar hij voelt de drang van de voorzitter om dit panel af te sluiten.
Oude en nieuwe schatten
Roosendaal stelt voordat hij het panel Schriftgezag en Schriftbeschouwing afsluit nog één afrondende vraag. Hij vraagt of de panelleden op dit punt uitgestudeerd zijn. Prof. Peels: ‘Hoe zou ik als emeritus-hoogleraar ooit kunnen zeggen: wij zijn uitgestudeerd’. De hoogleraar pleit ervoor om voor ogen te houden dat de Schrift zo rijk en zó diep is. ‘Een diamant met duizend kanten, waar je voortdurend weer verwonderd bij staat en nieuwe tijden dat er weer nieuwe schatten, oude en nieuwe schatten uit die Schrift naar voren komen.’ De vragen die binnen de CGK spelen, zijn volgens de hoogleraar, vragen die de kerken wereldwijd verdelen. Hij ziet bij de beantwoording van die vragen, dat niet alleen libertinisme of verstarring een rol spelen, maar ook de Boze. ‘Die broeders en zusters tegen elkaar opzet, op punten die (…) perifere kwesties betreffen.’ Het zijn volgens Peels niet direct perifere kwesties, maar het zijn ook geen zaken ‘die behoren bij het kloppend hart van het algemeen ongetwijfeld Christelijk geloof.’
Voetnoten
Gereformeerde belijdenis heeft ook een hermeneutiek
Dit artikel is samen geschreven met Johan Mouthaan (MA) en Jonard Roukens (MA).
De moderniteit grijpt op allerlei manieren om zich heen, in land, samenleving en kerk. Christenen worden in deze tijd geconfronteerd met tal van vragen. Mag je als christen in transitie gaan? Hoe om te gaan met een zoon of dochter die andersgeaard is? Zijn Bijbel en evolutietheorie met elkaar te verenigen? Mogen vrouwen ook in de ambten dienen?
Geeft de Bijbel antwoord op zulke vragen? En kunnen wij deze antwoorden ontdekken? Of hebben wij per definitie te maken met een culturele leesbril, die ook nog eens beslagen is vanwege de zondeval? Deze diepe en intense vragen raken aan het belijden van de kerk. De gereformeerde belijdenisgeschriften reiken ons geen alternatieve bril aan, maar laten het Woord aan het woord. In deze bijdrage willen we aandacht vragen voor de hermeneutiek van de gereformeerde belijdenisgeschriften.
Seksuele ethiek
De seksuele revolutie heeft allerlei seksuele activiteiten tot moreel neutraal gebied gemaakt. De invloed daarvan op onze cultuur is enorm. Toch biedt de belijdenis hier een helder geluid. De Heidelbergse Catechismus zegt: „Dat alle onkuisheid van God vervloekt is” (HC 41/108). Wat moet er onder onkuisheid worden verstaan? De catechismus wijst naar Leviticus 18:27-28. Daarmee geeft de belijdenis blijk van een hermeneutiek die haaks staat op de nieuwe hermeneutiek die homoseksualiteit als legitiem bevestigt.
Wijst de gereformeerde belijdenis ook de weg rond de genderideologie? De genderideologie is onlosmakelijk verbonden met autonome zelfidentificatie. Juist dat wordt in de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) afgewezen, als beleden wordt: „Alle mensen zijn uit zichzelf leugenaars en ijdeler dan de ijdelheid zelf” (NGB 7). Weliswaar staan deze uitspraken in het kader van de relatie met God, maar de belijdenis staat niet toe om het morele aspect daarvan te scheiden. Er is sprake van lichaam en ziel (HC 1/1). Ook in de Dordtse Leerregels (DL) wordt Gods kennen centraal gesteld en de mens met zijn voelen en willen als verdorven zondaar op z’n plek gezet. Het is confessioneel ongerijmd om Gods soevereine genade te belijden en intussen mensen te bevestigen in hun zelfidentificatie.
Culturele kennis
De kwestie is echter breder. De laatste decennia is er een breed cultureel gevoelen ontstaan over allerlei vraagstukken, variërend van slavernij tot klimaatcrisis en van gendervraagstukken tot evolutietheorie. Dit culturele gevoelen functioneert in onze maatschappij vaak als culturele kennis: zo zijn de feiten, we kunnen er niet omheen. Wie hierin niet meegaat, staat aan de verkeerde kant van de geschiedenis. Ook christenen zwichten hiervoor. Dit verklaart de behoefte aan nieuwe antwoorden en nieuwe wegen. De belijdenis biedt echter een heel ander perspectief. Als mensen van nature leugenachtig zijn, dan is het uitkijken geblazen met die culturele kennis. Daarom wijst de NGB op de Schrift, „waar niets tegen valt te zeggen” (NGB 4) en „die de wil van God volkomenlijk vervat” (NGB 7). Soms wordt bijvoorbeeld gezegd dat de Bijbel het idee seksuele oriëntatie nog niet kent. De boodschap van Romeinen 1 zou daarom niet zomaar doorgetrokken kunnen worden naar het heden. Voorstanders van dit argument lijken zich echter niet te realiseren hoe confessioneel ingrijpend dit argument is. Dit zou impliceren dat de Bijbel de wil van God ten aanzien van het mens-zijn niet volkomen bevat.
De NGB maakt duidelijk dat men niets gelijk mag stellen aan het gezag van de Schrift (NGB 7). De hermeneutische implicaties hiervan voor de omgang met culturele kennis zijn veelomvattend. De scheppingsorde om missionaire (lees: culturele) redenen herinterpreteren ten gunste van de vrouw in het ambt, valt zeker niet binnen de hermeneutische kaders van de belijdenis.
Bewogenheid
De gereformeerde belijdenis geeft ook een solide onderbouwing van bewogenheid. De pastorale nood op het vlak van moderne vragen is groot en er is behoefte aan herderlijke bewogenheid. De kerk die haar belijdenis volgt, zal daarbij waarlijk inclusief zijn in de zin van DL 2.5.
Onze cultuur is overgevoelig voor uitsluiting. Niemand wil graag ergens welbewust van uitgesloten worden. Toch sluit Gods Woord zowel mensen binnen als buiten (zie HC 31). Het arminianisme vervalt bij een dergelijke culturele gevoeligheid gemakkelijk in universalisme. Als het van mijn keuze afhangt of ik zalig word, loop ik het gevaar op ongelovigen neer te kijken. Immers, ik doe het beter. Wil ik bewogen zijn met mijn medemens, dan zal ik vrijwel weerloos zijn tegen de verzoeking van het universalisme. Echter, de leer van soevereine genade biedt een grond voor een bewogenheid zonder gevaar van universalisme. Wie zelf door soevereine genade gegrepen is, verheft zich niet en ziet niet neer op andere zondaren, maar roemt alleen in de Heere (DL 3/4.10).
Er zou veel meer te zeggen zijn. Het doel van deze bijdrage is slechts om kerken van gereformeerd belijden op te roepen om de hermeneutiek van de belijdenis te gebruiken, juist in deze laatmoderne tijden. De confessie is daarbij niet slechts traditie die ons gegeven is, maar vormt het akkoord van de kerkelijke gemeenschap. Kleuren buiten de lijnen van de confessie is daarom breken met de gemeenschap.
Dit artikel is met toestemming van de auteurs overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Gurp, J. van, Mouthaan, J.N., Roukens, J.A., 2024, Gereformeerde belijdenis heeft ook een hermeneutiek, Reformatorisch Dagblad 54 (31): 20 (artikel).
Predikant en theoloog drs. C.J. Meeuse promoveert op 28 juni 2024 D.V. aan de Theologische Universiteit Apeldoorn
In de nieuwsbrief van de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) wordt aangegeven dat predikant en theoloog drs. C.J. Meeuse op 28 juni 2024 D.V. hoopt te promoveren. Vanwege een ernstige ziekte was deze promotieplechtigheid uitgesteld. De titel van zijn proefschrift is ‘De bestrijding van het cartesianisme door Jacobus Koelman’. Het proefschrift zal ook als handelseditie verschijnen bij Labarum Academic38.39
Praktische en persoonlijke informatie
Drs. C.J. Meeuse is emerituspredikant binnen de Gereformeerde Gemeenten. Hij volgde de opleiding tot onderwijzer aan hogeschool De Driestar te Gouda en studeerde theologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Hij was daarna vijf jaar godsdienstdocent op het Voortgezet Onderwijs. Hij volgde een opleiding tot predikant aan de Theologische School van de Gereformeerde Gemeente te Rotterdam en diende de gemeenten van Rotterdam, Vlaardingen, Nunspeet, Apeldoorn en Goes. Van zijn hand verschenen verschillende kerkhistorische publicaties. De promotieplechtigheid hoopt plaats te vinden in de Barnabaskerk te Apeldoorn en start om 15.00 uur. Meeuse promoveert op een voor verdedigers van het klassieke scheppingsgeloof interessant onderwerp.
Samenvatting
Op de website is ook een beknopte samenvatting van het proefschrift te lezen.40 Het proefschrift gaat over de strijd van Jacobus Koelman tegen het cartesianisme. Het cartesianisme kwam in de zeventiende eeuw op, en kan gezien worden als fundamentele aanval op de scholastiek. “Het door Descartes uitgedachte denksysteem wilde afrekenen met de autoriteit van Griekse filosofen, kerkvaders en de Bijbel, en de ratio tot norm voor waarheidsvinden maken.” Hoewel dit niet de oorspronkelijke bedoeling was, kwam ook het Schriftgezag in het geding. Nadere Reformatoren kwamen daarom in het verweer tegen deze stroming. Koelman was, in navolging van Voetius, een van de felste bestrijders. “Koelman wilde aantonen hoe het cartesianisme tot Schriftkritiek leidde en het werk van de Heilige Geest miskende.” Bevindelijk-gereformeerde belijders van de klassieke scheppingsgeloof kunnen veel leren van de zogenoemde Nadere Reformatie en hoe zij omgingen met het (vroege) Verlichtingsdenken. Ook in hedendaagse debatten, tussen verdedigers van het klassieke scheppingsgeloof en andere overtuigingen, gaat het over Schriftgezag en Schriftbeschouwing. De promotiestudie van drs. C.J. Meeuse gaat daarom óók over een uiterst actueel onderwerp.41
Voetnoten
Een bijbelse visie op hermeneutiek en Schriftgezag – Bespreking van ‘Biblical Hermeneutics’
In deze bijdrage wil ik aandacht vragen voor de Engelse versie van een boek dat oorspronkelijk in het Duits verscheen, namelijk Biblical Hermeneutics van Gerhard Maier (1937-heden). De auteur was van 2001 tot 2005 bisschop van de Evangelische Landkerk van Württemberg. Deze studie laat ons onder andere zien dat niet alle Duitse bijbelwetenschappers Schriftkritisch zijn. Maiers boek gaat niet allereerst over de regels van de Schriftuitleg, al komen ook die ter sprake vooral als het gaat om de betekenis van de genres met betrekking tot de Schriftuitleg. Echter, Maier geeft geen brede bespreking van uitleg van genres enz.
Vooral de uitgangspunten die aan de uitleg van de Schrift ten grondslag liggen worden aan de orde gesteld. Maier komt op voor een speciale bijbelse hermeneutiek. Als het geïnspireerde Woord van God is de Schrift volstrekt uniek. Wie de Schrift werkelijk wil verstaan, moet daaraan recht doen. De exegeet als subject dient zich naar de Bijbel als object te richten en niet omgekeerd. Maier wenst in het spoor te gaan van de Reformatie en het Duitse piëtisme. Met Bengel zegt hij dat wie de Schrift wil verstaan, zich helemaal aan de Schrift dient toe te vertrouwen en zich door de gehele Schrift dient te laten stempelen. We leren de Schrift verstaan in de omgang ermee.
Het gebrek aan nadruk op de concrete omgang met de Schrift vindt Maier de zwakte bij meerdere Amerikaanse fundamentalisten. Daarbij wijst hij er overigens terecht op dat het fundamentalisme een veelkleurig verschijnsel is. Wat hem aan de fundamentalisten verbindt, is dat zij het gezag van de Schrift over de gehele linie serieus wensen te nemen.
De historisch-kritische wijze van exegetiseren wijst Maier van de hand. Hij bestrijdt dat het mogelijk is om op een gelovige wijze van de historisch-kritische methode gebruik te maken. Een visie die helaas ook binnen de gereformeerde gezindte ingang vindt. In Utrecht werd ik met deze zienswijze geconfronteerd toen ik daar theologie ging studeren. Vroeger wees men in Kampen (nu TUU) en Apeldoorn deze benadering af, maar dat is inmiddels niet meer het geval bij alle docenten die aan genoemde instellingen zijn verbonden. Ook daar is nu ruimte voor bepaalde vormen van Schriftkritiek. Het Hersteld Hervormd Seminarie kan een klassiek geluid laten horen, maar in het deel van de opleiding dat door de VU wordt verzorgd ligt dat anders tot heel anders. De Nederlandse kerk zou erbij gebaat zijn als er een theologische opleiding op academisch niveau komt waar over de gehele linie onderwijs wordt gegeven vanuit de overtuiging dat de Bijbel het onfeilbare Woord van God is en studenten gewapend worden tegen de nieuwe hermeneutiek die stelt dat de tekst van toen niet maatgevend behoeven te zijn voor de praktijk in het heden.
Maier stelt dat wie met de Schriftkritiek meegaat, kanttekeningen moet plaatsen bij de Bijbel als het Woord van God en dat wie de Bijbel zonder reserve als Woord van God ziet, geen plaats kan inruimen voor Schriftkritiek. Daarmee ontkent Maier overigens niet dat wij kunnen leren van hen die de Bijbel niet als Gods onfeilbaar Woord erkennen, maar hun grondhouding kan nooit de onze zijn. Wie recht doet aan de Bijbel als de openbaring van God, kan daar niet kritisch tegenover staan. Maier wijst in dit verband onder andere op het door Troeltsch geformuleerde principe van analogie waarmee wonderen uitgesloten worden, omdat die analogieloos zijn. Daar stelt Maier tegen over dat wij wat de Bijbel als historie meedeelt, als historie dienen te aanvaarden. De natuurwetenschap mag niet gaan bepalen of gebeurtenissen wel of niet konden plaats vinden. Als de Almachtige staat God boven de door Hem Zelf bepaalde regelmaat.
De openbaring dient over de gebruikte methode te heersen en niet de methode over de openbaring. Maier bestrijdt in dit verband dat de evangeliën slechts verkondiging en geen biografie of geschiedschrijving zouden zijn. Zij zijn het beiden. De verkondiging is onlosmakelijk verbonden met historische feiten. De verkondiging verandert van karakter als men dat ontkent.
Maier brengt onder de aandacht dat in onze tijd de kritiek op de Schrift zich nog meer richt op de ethiek die de Schrift voorstaat dan op de betrouwbaarheid van wat zij als historie meedeelt. Met een beroep op beginselen die boven de Schrift uitgaan en daarmee het concrete gezag van de Schrift ontkrachten, wordt bijvoorbeeld een van de Bijbel afwijkende visie op seksualiteit gepropageerd. Maier bestrijdt dat de Schrift niet anders dan met de attitude van de Verlichting kan worden gelezen. Met nadruk komt hij op voor de betekenis van de zogenaamde pre-kritische exegese. Wie de Schrift werkelijk wil verstaan, moet haar lezen in gemeenschap met de kerk van alle eeuwen. Maier wenst terecht de Schrift op dezelfde wijze te lezen als de kerk tot aan de Verlichting heeft gedaan.
De Verlichting heeft sterk de aandacht gevraagd voor het historische karakter van de Schrift. Daarmee kunnen we onze winst doen, als we ons maar niet mee laten voeren door de visie dat een tekst uit het verleden nooit rechtstreeks relevant voor het heden kan zijn. Sinds de Verlichting is er, meer dan daarvoor, oog voor de diversiteit van het Schriftgetuigenis. Ook dat mag verdisconteerd worden, mits wij de diversiteit maar vanuit de eenheid van het Schriftgetuigenis verstaan. Op deze wijze wil Maier aan de ene kant recht doen aan nieuwere exegetische inzichten en anderzijds laten zien dat de openbaring over de methode dient te heersen.
De wijze van Schriftuitleg die Maier voorstaat, noemt hij de bijbels-historische methode. Men spreekt ook wel van de grammaticaal-historische methode. Het woord historisch wijst erop dat wij om teksten te verstaan moeten kijken naar de context en achtergrond waarbinnen zij voor het eerst hebben geklonken en zijn gesproken. Voorafgaand daaraan dient niet alleen de betekenis van zinswendingen, uitdrukkingen enz. maar ook het literaire genre van een tekst zijn vastgesteld. Een derde fase van de exegese is dat de boodschap van een tekstgedeelte wordt vastgesteld. Van groot belang voor de exegese acht Maier terecht het zicht op het heilshistorische karakter van de bijbelse openbaring. Daarmee houdt verband dat er in de openbaring sprake is van een voortgang vooral van de oude naar de nieuwe bedeling.
Nadrukkelijk pleit Maier ervoor om de toepassing niet los te maken van de uitleg. Bij de werkelijke uitleg behoort een toepassing en een goede toepassing komt uit de uitleg van een Schriftgedeelte voort. Het uiteengaan van uitleg en toepassing is een van de wrange vruchten van de Verlichting. Juist omdat de Schrift een objectief is, kunnen ook niet (ware)-gelovigen de Schrift verstaan en is tussen hen en gelovigen een gesprek mogelijk over de inhoud van de Schrift.
Om de diepste zin van de Schrift te verstaan hebben we echter de verlichting van ons verstand door de Heilige Geest nodig. Dit besef is met de Verlichting uit de officiële theologische wetenschap zo goed als verdwenen. Echte bestudering van de Schriften is er nooit zonder gebed en ook niet zonder beproeving en aanvechting. Dat verbindt de Schriftuitlegger van nu met generaties van Schriftuitleggers voor hen. Het boek van Maier is een uitermate waardevol boek vooral voor predikanten en studenten theologie.
N.a.v.: Gerhard Maier, Biblical Hermeneutics, vertaling Robert Yarbrough (Wheaton: Crossway Books, 1994).