Home » Kerkgeschiedenis » Dierenleed in katholiek perspectief – Reactie van dr. Benno Zuiddam op ‘Teeth and Talons’

Dierenleed in katholiek perspectief – Reactie van dr. Benno Zuiddam op ‘Teeth and Talons’

Mijn eerste reactie: ik ben het eens met hoofdthesis. De overtuiging dat dierenleed “is incompatible with the belief in a benevolent God who takes care of all living beings”, wordt pas vooral een overtuiging en argument tegen God wordt na de komst van de evolutietheorie.1 Bij Darwin ging een wissel om, maar de trein komt pas later op het station. De auteur constateert terecht dat het vooral vanaf 1920 is dat het een probleem raakt. Feitelijk stamt het probleem als argument dus uit die latere tijd. Dit is niet toevallig. In de twintigste eeuw dacht men uiteindelijk de motor voor de evolutie ontdekt te hebben die bij Darwin nog ontbrak, het mechanisme waardoor het construct ook daadwerkelijk kon plaatsvinden, in de vorm van de erfelijkheidswetten van Mendel. Vanaf dat moment, en in het filosofisch klimaat van die tijd, vielen alle oude weerhouders van de fysicotheologie uit de tijd van Newton en Boyle. Er was geen Ontwerper meer nodig, maar de materie ontwierp zichzelf, als product van tijd en toeval. Richard Dawkins legt het allemaal mooi uit in zijn Blind Watchmaker.

In het klimaat van oprukkend existentialisme en democratisering en daarmee samenhangende individualisering, kwam ook de vraag die het gebrek aan ontwerp en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheid ten diepste wilde omzeilen, of vaststellen dat deze verantwoordelijkheid er niet meer was: Hoe kan God, als hij al zou bestaan, goed zijn als hij een schepping heeft gemaakt die dierenleed insloot?

Die vraag was op zich al eerder gesteld. De Griekse filosofie probeerde al duizenden jaren geleden verklaringen te geven voor de om ons heen bestaande situatie. Niet alleen van dierenleed, maar van kwaad en sterfelijkheid. Plato kerkerde de ziel, en de gnostiek beschouwde het aardse als een lagere materiële werkelijkheid. Net als stromingen in het Hindoeïsme. Het gaat erom om geestelijk hogerop te komen en uiteindelijk ook letterlijk, want hier beneden is het niet. Dat geeft aan dat er een breed draagvlak onder de religieuze en wijsgerige mens geweest is om de aarde als een aangetaste of dan toch onwenselijke sfeer te zien. Waar het onrecht en de dood heerste en de leugen triomfeerde. Het verhaal van de kleipot van Pandorra spreekt boekdelen. De enige godheid bij de Grieken die enigszins onbaatzuchtig de belangen van de arme mensheid op het oog had was Prometheus, waarbij Zeus de carnivoriteit van een roofvogel inzet om dagelijks diens lever te eten terwijl Prometheus vastgeketend is aan een rots. De carnivoor als oordeel van de goden.

Zo komen we het in de heilige boeken van het Oude en Nieuwe Testament ook tegen. Samen met andere concepten die we in onze tijd verloren lijken te hebben. Mensen en dieren niet als losstaande individuen en wezens, maar deel van een samenhang die weer in relatie staat tot de Schepper God. Daarom spreekt de Schrift van zowel berit als kosmos, van verbond en de geschapen wereld. Die eerste wereld en goede schepping zijn deel van de eerste mens, de eerste Adam als
verantwoordelijk eigenaar en hoofd. Alle dieren kent hij met name, de mens in verhouding tot de dierenwereld. De rechtvaardige die goed is voor zijn beesten. Na de zondeval wordt de kosmos van de eerste Adam getroffen door Gods vloek. De dood zul je sterven; מות māweṯ en tijdelijkheid als zwarte schaduw en bedreiging voor de mens die voor de eeuwigheid geschapen was. Bij de Ugarieten was Mot de zoon van El (לֵ א ʾēl, maar waarschijnlijk te onderscheiden van יםִ להֱ ֹא ,ʾĚlōhīm).

In de Bijbel is Mot de vloek van Elohim. Deze begint in te treden als de mens Gods bedoelingen niet langer vertrouwt en zich laat leiden door begeerte. Het schepsel zucht. Evolutionaire aanpassing bij de nieuwe gevallen leefomgeving vindt plaats. Ja ook dat bestuurt God in zijn raad. In zijn toelatende wil bestuurt hij de aarde, -laat na de zontvloed toe dat de mens ook vlees mag eten – zelfs zo dat de Heere de jonge leeuwen spijzigt te zijner tijd (Ps. 145:15-16). Zelfs in het toelaten van de dood is God rechtvaardig en bestuurt barmhartig. Daarom vervolgt de Psalmist: De HEERE is rechtvaardig in al Zijn wegen, en goedertieren in al Zijn werken. (vs.17) Maar het blijft Paradise lost. Dat er iets onwenselijks zit in dieren die dieren eten, blijkt tot in de spijswetten toe, niet alleen die van het Oude Testament maar ook in de Koran. Dieren die dieren eten zijn voor de mens onrein.

Dat God zijn hand niet terugtrekt maar een gevallen wereld blijft besturen, is genade en verdraagzaamheid. Zoals de zondigende mens God pijn doet, God is immers meer dan een theorie?, wordt deze gebrokenheid blijvend weerspiegeld in de gevallen kosmos. Vanaf Genesis 3 is er hoop dat het werk van de boze uiteindelijk verbrijzeld zal worden. Jesaja zingt ervan in hoofdstuk elf. Dieren die weer gewassen van het veld zullen eten in plaats van elkaar, zoals in Genesis 1. Uiteindelijk is er niets minder nodig dan wedergeboorte. Niet alleen van de mens, geestelijk en uiteindelijk ook lichamelijk op de jongste dag. Maar ook een wedergeboorte van hemel en aarde, een wederoprichting van alle dingen, een kosmos waar rechtvaardigheid zal heersen, en zoals het eschaton proclameert: de dood niet meer zal zijn. Alzo lief had God de wereld, de kosmos. In de Bijbel gaat het om heel veel meer dan de ziel van de mens.

Onwillekeurig rijst de vraag of het magistrale werk van collega Slootweg niet meer aansluiting vindt bij de gnostiek dan bij de kerkvaders. De wereld is nu eenmaal het domein van de evolutionaire wetenschap. Het min of meer eeuwig bestaan van leed en dood als scheppings- en onderhoudingsbeginselen wordt in dit boek genormaliseerd. De interpretatie van de Bijbel wordt er vervolgens bij aangepast. Die zouden we anders moeten gaan lezen. Eigenlijk sluit Slootweg hierbij volledig aan bij een deel van het christendom van mijn jeugd: de oude vrijzinnigheid.

Echter: Als de Bijbel ten diepste onhistorisch over de grote zaken van leven en dood spreekt, is zij dan nog theologisch zinvol? Het grote panorama en het “nu jaagt de dood geen angst meer aan,-ook dieren zijn bang voor de dood- want alles is voldaan” stort dan wel ineen als een vertroostend maar ten diepste onhistorisch perspectief. De dood heerste ver voor Adam en zijn dierlijke voorouders. Predatory instinct als scheppingsregel om vooruit te komen, van plankton tot in het Cambrium. Als God dieren schiep om te doden en onze voorouders dieren waren, is de verzoening in Christus dan niet overbodig, ten diepste irrationeel en de opstanding en Christelijk-Joodse eschatologie ‘wishful thinking’ dat geestelijke ondersteuning kan bieden maar natuurlijk niet letterlijk opgevat dient te worden? Kunt u nog iets met de Bergrede van iemand die claimt de Schepper van hemel en aarde te zijn als dat predation als fundamenteel scheppings- en onderhoudingselement insloot vanaf het begin? Moet u ten principale niet zeggen, sorry jongens de oprichting van de GB honderd jaar geleden was een gevolg van een achterhaald wereldbeeld en een ten diepste naïeve Schriftbeschouwing?

Ja, kennelijk is er tussen het begin van de reformatie – Luther en Calvijn en met het schuivend wereldbeeld van de 18de tot 20ste eeuwse westerse mens ook binnen het Nederlands calvinisme toch heel veel veranderd. De exegese van Luther en Calvijn is volstrekt helder. Dierenleed, in ieder geval dieren als voedsel, is een gevolg van de val van de kosmos. Het hoorde er oorspronkelijk niet bij. De vraag is dan ook of wat Slootweg als verschuivingen in de visie op dierenleed op rekening van de reformatie plaatst niet veeleer op conto van Spinoza “het boek uit de hel”, Descartes en de Verlichting geplaatst moeten worden? Als het wereldbeeld van de kerkvaders en de reformatoren achterhaald is en hun exegese niet bij de tijd, is het dan geen tijd om afscheid te nemen van dit erfgoed als iets wat wetenschappelijk en geestelijk uitgediend is?

Hoewel ik de hoofdstelling van Slootweg deel – na Darwin werd dierenleed een reden om God te betwijfelen, besef ik dat hij daarmee meer vragen oproept dan beantwoordt. Deze spanning is ook zichtbaar in het boek. Aan de ene kant worden de kerkvaders, middeleeuwse theologen en reformatoren op een minimalistische manier geïnterpreteerd zodat toch vooral dierenleed voor de zondeval geen duidelijk probleem zou zijn. Aan de andere kant laat de auteur zelf doorschemeren, tot in de samenvatting en conclusies toe, dat het toch wel de algemene opvatting van de Kerk tot aan Calvijn toe was dat er voor de zondeval geen carnivoriteit was in het dierenrijk. Hij noemt dat zelfs “de traditionele visie”.2 Met andere woorden, wat hij zegt aangetoond te hebben in de eerste hoofdstukken, heeft geen eenduidige basis in de bronnen.

Dat klopt. Wat de kerkvaders betreft, worden de noties van verbond en eschatologie en de implicaties die de vroege kerk daaraan verbond nagenoeg niet verrekend. Het doel van het verzoenend werk van de tweede Adam was de wederoprichting van alle dingen, de wereld met zichzelf verzoenende. Het is een beperkte voorstelling van zaken als gedaan wordt of slechts Irenaeus en Theofilus deze opvatting hadden. Papias baseerde zich op de leer der apostelen in zijn verwachting dat de schepping van dood en verderf bevrijd zou worden. Volgens Justinus Martyr gaat de leeuw weer gras eten zoals de os. Als Theophilus en Irenaeus zeggen dat alle dieren weer in harmonie met elkaar zullen leven, bevestigt dit dus een oud en wijd verspreid geloof dat nergens in de vroege kerk tegenspraak oproept. In het Oosten wordt dit bevestigd door Efraïm de Syriër en Johannes Damascenus. Het gaat dus om een onbestreden en in Oost en West bevestigd geloven dat we tegenkomen bij alle kerkvaders die er duidelijk over spreken. Eigenlijk logisch en wat historisch in de lijn der verwachting ligt, want vanuit de profeten en de apocalyptiek was dit een vertrouwd onderdeel van de leer.

Dat we bij de Capadosische vaderen als Basileus zowel het geloof in een vegetarisch dierenrijk bij de schepping aantreffen en de realiteit van een gevallen werkelijkheid die naar Gods raad bestuurd wordt, hoeft geen bevreemding op te roepen. Soms komen schijnbare tegenstellingen voort uit onze bril of gebrek aan verrekening van context. Dat God nu ook carnivoren spijzigt in zijn bestuur van de wereld, is bij deze kerkvaders gevolg van zijn toelating niet van zijn oorspronkelijke bedoeling. Hoewel dit voor Slootweg tegenstrijdig lijkt, levert dit Basilius en andere vaders geen spanning op en staat dit in harmonie naast Genesis 1. In de Schrift zelf ook trouwens. De psalmist onderkent dat God naar zijn raad ook nu alle dingen zo bestuurt dat de wereld niet vergaan is, maar dat zelfs de jonge leeuwen spijze mogen verwachten ter bestemder tijd. Alle ogen wachten op u Heere.

Simeon de nieuwe theoloog is van belang omdat hij het denken van alle kerkvaders heeft samengevat: de aarde was eerst onvergankelijk maar werd door de vloek vergankelijk. Als gevolg van de zonde van Adam deed de dood zijn intrede in de kosmos. Wie dit wil beperken tot een groep primaten met sterfelijke voorgangers, mag zich afvragen of hij niet uiterst vrijzinnig omgaat met de Schrift.

Bezwaarlijk in dit boek is de behandeling van Augustinus.3 Het is belangrijk om een kerkvader in context te lezen. Vooral een gigant als de bisschop van Hippo Regius. Het kan de beste overkomen, zoals St Thomas die zich voor Augustinus baseerde op een compendium van Beda en niet op de kerkvader zelf, en toen tot de conclusie kwam dat Augustinus dacht dat de onveranderlijke natuur van dieren maakte dat zij ook voor de zondeval elkaar gedood en opgegeten zouden hebben. Collega Slootweg bevindt zich dus in goed Aristoteliaans gezelschap.4 Echter, wij hebben de verzameling van MPL en moderne vertalingen van bijna al diens werk. Daarbij moeten we in context lezen. Meningen krijgen daardoor een verschillende zwaarte. Aan het eind van zijn leven loopt Augustinus al zijn eerdere opvattingen nog eens langs en verteld waar hij fout zat. Als juist in dat boek een andere opvatting klinkt, dan moet dit beschouwd worden als zijn uiteindelijke gedachte over een onderwerp: volgens Augustinus waren dieren oorspronkelijk niet geschapen om te doden.5

Waarschijnlijk was het een overreactie op zijn Manichees verleden (vegetarisch) dat Augustinus aanvankelijk dood in het dierenrijk als scheppingsmatig zag. Tegen het eind van zijn leven veranderde hij echter van gedachten. In zijn commentaar op de mededeling van Mozes dat de dieren het gras gegeven was om te eten, trekt Augustinus zijn eerdere figuurlijke opvatting van Genesis 1:29-30 terug en zegt dat er geen bezwaar is om dit letterlijk te nemen:

Nogmaals, op grond van het feit dat er viervoeters en gevleugelde wezens zijn die uitsluitend vleesetend lijken te zijn, volgt niet dat we slechts in allegorische zin kunnen interpreteren wanneer het boek Genesis stelt dat het groene gras en de fruitbomen als voedsel aan wilde dieren van elke soort worden gegeven en aan alle vogels en alle slangen.

Augustinus zegt dat dit ook nu nog het geval was geweest indien de zondeval niet had plaatsgevonden:6

Het kan immers kunnen gebeuren [indien de zondeval niet had plaatsgevonden] dat carnivoren door mensen gevoed zouden zijn met de vruchten van de aarde, als mensen, in ruil voor de gehoorzaamheid waarmee ze God hadden kunnen dienen zonder enig kwaad te doen, het recht hadden verdiend dat alle beesten en vogels die hen op elke denkbare manier zouden hebben gediend. (Retractationes 1.10.2)

Samengevat, de Kerk van alle tijden getuigt dat God de dieren niet heeft geschapen om te doden. De dood is een vloek waaraan zowel de mens als de bijbehorende kosmos onderworpen zijn en smachten naar verlossing. Sola Scriptura betekent niet existentiële individuele zingeving, het spiritueel zinvol maken van een religieuze tekst voor een geheel ander wereldbeeld. Eigenlijk moet ik bij dit thema zeggen: levensbeschouwing. Want het gaat over zaken van leven en dood. Wie Sola Scriptura samen met de Kerk van alle tijden leest, wordt gedreven door dat diepste verlangen dat ook de heiligen verhalen inspireerde. Dat God het weer goed zal maken, ook met de schepping. Wanneer dieren een band opbouwen met waarlijk heilige mensen, dan verliezen zij hun carnivore trekken. De leeuw van Hieronymus is daarvan een van de mooiste voorbeelden. Een leeuw die nog spreekt, nadat hij gestorven is.

Dit artikel is een weergave van de lezing die dr. Zuiddam hield op het symposium rondom het verschijnen van de handelseditie van het proefschrift van prof. dr. Piet Slootweg. Het artikel is met toestemming overgenomen van de auteur. Het origineel is via zijn website te raadplegen.

Voetnoten

  1. Dit moet niet verward worden met een bijkomend probleem, namelijk dat van het dierlijk lijden. Dit als zodanig is geen Darwinistisch probleem, in tegendeel Darwin had er geen problemen mee en was fervent voorstander van vivisectie. Hoewel de omslag in wereldbeeld waarin dierenleed een probleem raakte pas kwam met het existentialisme, kan wel gezegd worden dat Darwins eigen Godsbeeld door zijn persoonlijk lijden veranderde en dat dit mede uitdrukking ontving in zijn The Descent of Man (1871) en The Expression of the Emotions in Man and Animals (1872). Reeds in Darwins tijd en persoonlijk leven.
  2. Ik citeer uit de samenvatting (p.406): “A third group wanted to hold not only to the traditional belief that death and violence in the animal kingdom resulted from the of fall Adam, but also to the literal interpretation of the creation story as recorded in the first chapters of Genesis.
  3. Deze kerkvader is regelmatig aangehaald om theïstische evolutie te introduceren of te rechtvaardigen. De dag hoeft niet letterlijk bij Augustinus, dus mogen wij miljarden jaren voor een scheppingsdag rekenen. Terwijl Augustinus het juist miljarden malen korter doet dan in zes dagen, door het in een oogwenk allemaal tegelijk te laten scheppen. En dan ook nog in Civitate Dei toevoegt dat de schepping van Adam slechts een paar duizend jaar geleden was en dat alle Griekse geleerden die dachten dat de aarde honderdduizenden jaren oud waren, het helemaal verkeerd hadden omdat God het aan Mozes anders geopenbaard had. En God sprak volgens Augustinus ook historisch de waarheid.
  4. Van daaruit wordt de natuur en de mogelijkheid tot lijden anders beschouwd, tenzij hij neo-Platoons geïnterpreteerd wordt, zoals de filosoof Porphyrius dat deed.
  5. Bovendien heeft Augustinus daarvoor zijn commentaren op Genesis meerdere malen herschreven en wordt de interpretatie letterlijker naarmate hij ouder wordt. Daarbij moet wel onderscheid worden gemaakt tussen het eventuele sterfelijke karakter van de natuur van dieren zoals planten en insecten en carnivoriteit voor de zondeval anderszins. Dat laatste ontkent de kerkvader uiteindelijk in zijn Retractationes.
  6. Again, just because there are quadrupeds and winged creatures which seem to be solely carnivorous, it does not follow that we can only take in an allegorical sense what the book of Genesis says about the green grass and fruit trees being given for food to wild animals of every kind and to all birds and all snakes. It could have happened, after all, that carnivores would have been fed by human beings on the fruits of the earth, had human beings, in return for the obedience with which they might have served God without any wrongdoing, earned the right to have all beasts and birds serving them in every conceivable way. (ANF Revisions, I, 10(2))