Home » Artikelen geplaatst door Benno Zuiddam

Auteursarchief: Benno Zuiddam

Firmissime credam: de exegetische basis van de prediking in de Vroege Kerk – Dr. Benno Zuiddam geeft avondcollege over Schriftvisie Vroege Kerk

De thema’s Schriftgezag en Schriftbeschouwing zijn tot op de dag van vandaag belangrijke thema’s binnen de christelijke kerk. Dit was ook zo bij de Vroege Kerk. De visie op de Schrift is ook bepalend voor de wijze waarop een predikant preekt. Dr. Benno Zuiddam heeft hierover een avondcollege gegeven voor het Hersteld Hervormd Seminarie. De nieuwtestamenticus en classicus staat achtereenvolgens stil bij: (1) De Heere Jezus als voorbeeld, (2) De prediking van de Apostelen en het zelfgetuigenis van de Schrift, (3) Hoe de Vroege Kerk in de tijd na de Apostelen omgingen met de Bijbel, en (4) Dat de gevestigde Kerk in de tijd van Augustinus en Chrysostomos laat zien dat de Schriftvisie bepalend was voor de inhoud en de wijze van prediking.

Het college is hieronder te volgen. Dr. Zuiddam heeft op zijn website ook een begeleidende PowerPoint gemaakt. Deze PowerPoint is slechts voor persoonlijk gebruik.1

Voetnoten

Dierenleed en Godsbeeld: ‘Geschapen om te doden?’ – Bespreking van ‘Teeth and Talons Whetted for Slaughter’

Dierenleed en Godsbeeld: ‘Geschapen om te doden?’ was de pakkende titel waarmee het Herman Bavinck centrum een symposium organiseerde over het boek Teeth and talons van prof. dr. P.J. Slootweg, een dissertatie waarmee hij eerder aan de VU Amsterdam promoveerde. De centrale vraag: heeft God dieren oorspronkelijk geschapen om andere dieren op te eten?

Het boek lijkt die vraag met ja te beantwoorden, maar dit blijkt genuanceerder te liggen. Op het symposium gaf Slootweg aan dat theïstische evolutie voor hem behoort tot de sfeer van voorveronderstellingen en niet tot experimentele wetenschap; en: Augustinus vond uiteindelijk ook dat dieren vegetarisch geschapen zijn. Soms is er verwarring over deze kerkvader omdat Augustinus vanuit zijn neoplatoonse filosofie de sterfelijkheid van dieren anders opvat dan die van mensen. Carnivorisme is volgens Augustinus een verschijnsel van na de zondeval.

Teeth and talons’ verwijst naar een Engelse uitdrukking die aangeeft dat de natuurlijke wereld zoals we die nu kennen gekenmerkt wordt door doden om te overleven. Een belangrijke vraag die de dissertatie van Slootweg onderzocht is of dierenleed als theologisch problematisch werd ervaren in de periode tussen 1600 en 1961 en welke verschuivingen er waren. Zijn conclusie is dat dierenleed ruim voor Darwin als theologisch probleem werd gezien in relatie tot het godsbeeld. Sinds het begin van de 17de eeuw waren door de Verlichting reeds dusdanige verschuivingen opgetreden dat dierenleed en een goede schepping door diverse theologen als verenigbaar werden gezien. Professor Slootweg vat het als volgt samen: ‘It was not only because of Darwin’s theory of evolution that people began to wonder what the suffering of animals meant for the belief in a God who lovingly cares for all living beings; they had been thinking about this since at least the first decades of the seventeenth century’ (409).

Het boek eindigt met een ethische conclusie over evolutie en dierenleed: ‘Rejecting evolution does not solve this problem and accepting evolution does not make it worse’ (410). Is dat zo? Teeth and Talons is een systematische studie van theologiegeschiedenis. Toch zou het interessant zijn om ook een principieel evolutionistisch, biografisch en ethisch perspectief toe te passen op deze stelling.

Principieel evolutionistisch: als de mens immers een zoogdier is dat met gebruik van ‘teeth and talons’ opgeklommen is via de piramide van de evolutie, dan heeft de mens niet meer de uitzonderingspositie die hij daarvoor in het westers denken bekleedde. Dan wordt dierenleed een theologische factor voor de mens. Het accepteren van evolutie als ontstaanstheorie laat dus wel een nieuw probleem ontstaan.

Biografisch: Darwins leven reikt belangrijke gegevens aan die van invloed waren op zijn wereldbeeld en wetenschappelijke standpunten. Op persoonlijk vlak moet het gezinsleed van Darwin historisch gewogen worden, dat hem uiteindelijk (tot leedwezen van zijn unitarische vrouw) deed afscheid nemen van God. Door zijn evolutionistisch perspectief was dit menselijk lijden slechts gradueel te onderscheiden van dat van zoogdieren. Het is principieel biografisch dus een vorm van zoogdierleed geworden die hem God vaarwel deed zeggen. Dit was een uiterst pijnlijk proces dat onder tranen plaatsvond.

Ook de ethisch-exegetische implicaties, zowel voor de ethiek als voor de bijbelwetenschap, zijn niet gering als סָמָח (geweld) dat in de Tora gebruikt wordt om de gevolgen van een gevallen schepping bij uitstek weer te geven, via Darwin een scheppingsmethode wordt. De implicaties zijn duidelijk, ook al duurt het een paar generaties voordat dit door de samenleving verrekend wordt. Er is reeds bij Darwin een onuitgesproken verschuiving in het mensbeeld, van kroon van de schepping naar zoogdieren, die het godsbeeld ingrijpend beïnvloedt. Historisch zien we dan ook dat het niet zozeer de Origin of species is dat Darwin controversieel maakt in zijn tijd, maar het latere boek The Descent of Man, and Selection in Relation to Seks. Daar beperkt Darwin zich niet tot de beschrijving en verklaring van contemporaine biologische processen, maar komt hij met een nieuw mens- en wereldbeeld dat aanzienlijke verschuivingen impliceerde voor de ethiek en de geoorloofdheid van daarvoor als zondig beschouwd menselijk gedrag. Aanvankelijke medestanders Wallace en St. George Jackson Mivart konden dit niet meemaken, ten diepste om theologisch-ethische redenen. Het accepteren van darwinisme als ontstaanstheorie introduceert dus een probleem van ethische normativiteit omdat de Schepper wegvalt en de herintroductie van een Schepper binnen evolutionistisch kader exegetisch wringt met de primaire bronnen.

Op deze website hebben we in een aantal artikelen al aandacht besteed aan deze promotie en dit proefschrift (zie hier, hier, hier en hier). Dr. ir. Erik van Engelen schreef daarnaast deze bijdrage en dr. Benno Zuiddam hield deze bijdrage op het in de tekst genoemde symposium.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Theologia Reformata. De volledige bronvermelding luidt: Zuiddam, B.A. van, 2023, ‘Teeth and Talons Whetted for Slaughter’: Divine Attributes and Suffering Animals in Historical Perspective, Theologia Reformata 66 (1): 94-95.

‘Natuur en Schriftuur als kenbronnen van de ethische grondstructuur van de samenleving’ – Dr. Benno Zuiddam spreekt op 17 februari 2024 D.V. voor de Sint Nicolaas Academie

Het portaal van de Sint Agneskerk te Amsterdam. Naast deze kerk wordt de lezing van dr. Benno Zuiddam gehouden. Bron: Wikipedia.

Op 17 februari 2024 D.V. spreekt dr. Benno Zuiddam voor de ‘Sint Nicolaas Academie’ te Amsterdam. Zuiddam hoopt een lezing voor te dragen onder de titel ‘Schijnvrijheid anno 2024. Natuur en Schriftuur als kenbronnen van de ethische grondstructuur van de samenleving, belicht vanuit Dante en Hiëronymus Bosch’.

Dr. Benno Zuiddam is Hersteld Hervormd predikant en als ethicus verbonden aan de Hersteld Hervormd Seminarie (Vrije Universiteit Amsterdam). Zuiddam is ook verbonden aan Bijbels Beraad M/V en als Bijbelwetenschapper betrokken bij de Universiteit van Potchefstroom in Zuid-Afrika. Hij heeft ook, als auteur en redacteur, meegewerkt aan de bundel ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht’.1 De Sint Nicolaas Academie is een Rooms Katholieke academie dat open staat ‘voor alle invalshoeken en bewegingen aan de behoudende kant van het katholieke spectrum’.2 Op 17 februari 2024 spreekt dr. Zuiddam dus in Amsterdam (Amstelveenseweg 161). De lezing start om 13.00 uur en de toegangsprijs bedraagt € 7,50 euro. Dit bedrag kan overgeschreven worden naar het rekeningnummer van de Sint Nicolaas Academie (IBAN: NL24 INGB 0000 4515 11) o.v.v. ‘lezing ds Zuiddam’ of contant aan de deur.3 Een belangrijk onderwerp en het is goed dat hier ook in Rooms Katholieke kring uitgebreid aandacht voor is.

Voetnoten

Met Genesis kun je niet alle kanten op

Ongeveer 25 jaar geleden ging ik als hervormd theologiestudent eens een preek beluisteren in een ander kerkverband. Ik trof het, de tekst was Genesis 1:1. De predikant stond als confessioneel bekend, maar verrassend genoeg werd er door veel zaken een dikke streep gehaald. Mozes had Genesis niet geschreven. De Israëlieten hadden aanvankelijk slechts een Bijbel met verhalen over Abraham en daarna. De rest werd uitgedacht tijdens de Babylonische ballingschap, toen de joodse kinderen hun ouders vroegen hoe het zat met het ontstaan van de wereld, omdat hun heidense omgeving daar gedachten over had. Vraag niet of Genesis 1 tot en met 11 historisch echt gebeurd is. Het bedoelt slechts op een godsdienstige wijze te zeggen dat, op de een of andere manier, God aan het begin van alles stond.

Is dat werkelijk zo? Aan het gemak waarmee ”Bijbelgetrouw” Nederland tegenwoordig de evolutietheorie omarmt, zou je denken dat het prima gaat. Het is een wereldwijde tendens. Zelfs de gereformeerde anglicanen in Australië (Sydney) beginnen het te verkondigen. Met een beroep op vroege christelijke en joodse geleerden, zoals Philo, Clemens en Augustinus, wordt gesteld dat je prima Bijbelgetrouw kunt zijn en neodarwinist. Vroeger zou de Bijbel immers ook op eenzelfde symbolische manier gelezen zijn? Als Augustinus het deed, mogen wij het toch ook? Hoe geloofwaardig is dit beroep op de Vroege Kerk?

Scheppingsorde

De joodse geleerde Philo (ca. 20 v. Chr.-50) was een grote fan van de allegorie. Gewoonlijk echter beseffen degenen die zich op hem beroepen niet dat hij de schepping zag als een historisch verslag en daar geen allegorie op toepaste. Genesis 1 is dan ook de grote afwezige in zijn twee series van allegorische commentaren. Hoewel historische en symbolische verklaringen elkaar niet uitsluiten, is het opvallend dat Philo de schepping uitsluitend als historisch opvat.

„De natie van de joden onderhoudt elke zevende dag volgens regelmaat, na elk interval van zes dagen, en er is een verslag van de gebeurtenissen opgeschreven in de geschiedenis van de schepping van de wereld dat genoegzame reden geeft voor deze instelling, want de heilige geschiedschrijver zegt dat de wereld is geschapen in zes dagen, en dat op de zevende dag God Zich onthield van werken en begon terug te kijken op wat Hij zo prachtig had geschapen.”

Veel duidelijker kan het niet: een verslag van gebeurtenissen, geschiedenis et cetera. Voor Philo waren er letterlijke scheppingsordinanties. Trouwens, voor het jodendom na hem ook. De joodse kalender rekent nog steeds vanaf het jaar waarvan het jodendom aanneemt dat de schepping van de wereld heeft plaatsgevonden (2012 = circa 5772 na de schepping).

Clemens (150-215), eveneens uit Alexandrië, zag het begin van Genesis op eenzelfde manier. De zes dagen van de schepping waren voor hem even letterlijk als de omloop van de zon van keerkring tot keerkring in zes letterlijke maanden (Clemens van Alexandrië, Stromata 16, par. 6). Hij fundeert weliswaar symbolische uitleg van andere zaken op dit scheppingsbeginsel, maar de schepping zelf verstaat hij letterlijk.

Augustinus

Augustinus (354-430) wordt vaak misverstaan. Gelukkig maakt een recent standaardwerk voor de patristiek duidelijk wat hij echt dacht. Volgens ”Early Christian Greek and Latin Literature” (2005) van Claudio Moreschini en Enrico Norelli verwierp Augustinus op latere leeftijd veel van zijn eerder gebruikte allegorie en typologie bij het verklaren van Genesis. Zelfs het paradijs en zijn locatie verstond hij als letterlijk historisch. De schepping duurt bij Augustinus niet lánger dan zes dagen, maar juist veel korter. Hij bezag de hele schepping als een gebeuren van een oogwenk, maar de chronologie en het scheppingsgebeuren waren voor hem een echt feit.

Bovendien zegt hij, wat trouwens alle kerkvaders beweren, dat de mensheid afstamt van één man, die onmiddellijk met een lichaam en een ziel geschapen werd. Augustinus zegt er nog specifiek bij dat het niet om een groep of een soort gaat, maar om één persoon. Eva werd uit hem genomen en zo kwam het hele menselijke geslacht tot stand. In hetzelfde boek gebruikt hij een heel hoofdstuk om aan wetenschappers van die tijd uit te leggen dat de aarde niet ouder was dan ongeveer 5000 jaar.

Augustinus is dus volstrekt onbruikbaar om het neodarwinisme te verzoenen met de Bijbel. Hij dacht heel anders over de duur van de schepping, de letterlijkheid van het paradijs en het gebeuren daar, de afstamming van de mensheid van Adam en de ouderdom van de aarde dan de tegenwoordige neodarwinisten.

Toegegeven, ook kerkvaders maken fouten. Maar het is duidelijk dat het neodarwinisme een breuk is met de opvattingen van het historisch christendom over de schepping. Daarvoor kan men goede redenen hebben, maar het is gewoonlijk een veeg teken als na achttien eeuwen consensus theologen plotseling iets anders gaan beweren. Dat komt gewoonlijk niet door de Bijbel, maar door de maatschappelijke ontwikkelingen in hun tijd.

Vrouw

Wat zorgen baart, zijn de consequenties voor ons beeld van God en de manier waarop we met de Bijbel omgaan. Het gaat niet slechts om de symbolische interpretatie van een Bijbelboek dat altijd door de Kerk is opgevat als geschiedenis, maar raakt de fundamenten van de katholiek- gereformeerde leer en exegese, met name op het gebied van scheppingsordinanties.

Als een exegetisch beginsel van zijn historische karakter en brede taalkundige context wordt ontdaan, kun je uiteindelijk alle kanten op met elke tekst. We zien dat in onze tijd niet alleen bij Genesis. Het beroep van Paulus op een historisch maatgevende schepping die ten grondslag ligt aan de rolverdeling van man en vrouw in kerk en samenleving wordt evenzeer aan de kant gezet.

Vrouw in het ambt? Moet kunnen. In de kringen waarin dit gebeurde, werd gewoonlijk binnen één generatie de relevantie van scheppingsordinanties ook aan de kant gezet waar het de praktisering van homoseksualiteit betrof. Dezelfde discussies die dertig jaar geleden in de grote kerkverbanden speelden, worden nu volop gevoerd in kleinere kerken uit de Afscheiding, Doleantie en de Gereformeerde Bond.

De ernstigste gevolgen heeft het afschaffen van de katholiek-gereformeerde exegese voor ons beeld van God. Het omarmen van de evolutietheorie reduceert God feitelijk tot een grote sadist die schiep door middel van miljoenen jaren van ziekte, lijden, dood, verdrukking en het kapot trappen van anderen. Is dat de liefdevolle Vader in Christus, of een monster? Was Marcion niet eerlijker toen hij de Demiurg, de ”duistere god van het Oude Testament”, verwierp?

Uitzichtloos

Maar met hun uitleg van het Nieuwe Testament zijn we al niet beter af. Volgens Paulus en Johannes heeft juist Christus alle dingen geschapen. Jezus zou Zich daarbij dus bediend hebben van ziekte, moordende competitie en vernietiging. De dood is dan geen gevolg van de zonde, maar een hulpmiddel van Christus om uiteindelijk de mens te scheppen; niet de laatste vijand, maar een scheppingsmethode.

Jezus kwam vervolgens naar de wereld om mensen te verlossen van sinistere processen die Hij Zelf in gang had gezet. Echter, hoe kun je zo’n God dan nog vertrouwen voor de toekomst? Als God het etiket ”zeer goed” plakt op de eerste schepping, moet je oppassen als Hij alle dingen nieuw gaat maken. Wie zegt dat dit niet weer miljoenen jaren van uitzichtloos lijden betekent? Misschien ligt Gods begrip van goed op een heel ander vlak dan het onze.

Wie Genesis 1 leest als mythe, moet eerlijk zijn en ook de consequenties trekken voor het lezen van het Nieuwe Testament. Lukas (3:38) voert de stamboom van Christus terug tot één historische Adam. Hij laat Jezus beweren dat Mozes het boek Genesis schreef (16:31, 24:44) en verwijst naar de vrouw van Lot (17:32) en een wereldwijde watervloed (17:26-27) als echte gebeurtenissen.

Breuk

Als je Lukas, die aan het begin van zijn evangelie specifiek claimt aan historische geschiedschrijving te doen, niet in deze dingen kunt vertrouwen, waarom dan wel als het gaat over Jezus’ wonderen of opstanding? Misschien was het alles deel van zijn primitieve wereldbeeld. Lukas bedoelde het natuurlijk niet letterlijk, maar wilde gewoon zeggen dat Jezus een goede, inspirerende kerel was Die voortleeft in het leven van Zijn volgelingen.

Hieruit volgt dat je met Genesis dus niet alle kanten op kunt. Wie de evolutietheorie omarmt, breekt feitelijk, dogmatisch en exegetisch met het historische christendom. Onze tijd vraagt om eerlijkheid. Tegenover God, tegenover elkaar en in het omgaan met de feiten.

Veel ‘darwinistische’ biologische processen om ons heen zijn realiteit. Wie in geloof naar de wereld kijkt, ontkent dit niet, maar beseft dat deze mechanismen kenmerken zijn van een vervloekte wereld. Ze hoorden er oorspronkelijk niet bij en kunnen dus ook niet via extrapolatie gebruikt worden om het ontstaan van de aarde en het leven te verklaren.

Hoe het in den beginne precies gegaan is, zullen we vanuit een gevallen wereld wetenschappelijk nooit meer kunnen achterhalen. Echter, dankzij Gods openbaring hoeven we geen ontstaansagnosten te zijn.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Zuiddam, B.A., 2012, Met Genesis kun je niet alle kanten op, Reformatorisch Dagblad Puntkomma 41 (271): 12-13 (artikel).

Bill Gates heeft laakbare doelen maar voorbeeldige ijver

De doelen van Bill Gates kunnen Bijbels licht niet verdragen, maar zijn inzet is navolgenswaard.

De Bill & Melinda Gates Foundation heeft bijna 90 miljoen euro betaald voor 1,7 miljoen aandelen in de Amerikaanse bierbrouwerij Bud. De reden: Bud voerde dit jaar een transgendercampagne en lijdt als gevolg daarvan dramatische verliezen. Veel Amerikanen boycotten het tot voor kort populairste biermerk. Gates treedt op als redder van de brouwerij van eigenaar Buffett, die onlangs ‘toevallig’ ook ongeveer 90 miljoen euro belastingvrij aan de Gates Foundation schonk.

De investering is dus meer dan een zakelijke gok (inmiddels zijn de aandelen met 2 procent verder gezakt). Het biermerk heeft sinds april 400 miljoen dollar aan omzet verloren door een woke-partnerschap aan te gaan met transgenderpromotor Dylan Mulvaney. Bud (van het bedrijf Anheuser-Busch InBev) is nu voor het eerst in de geschiedenis kleiner dan de voornaamste concurrent.

Afbraak traditionele gezin

Bill Gates steekt al jaren veel geld in het bevorderen van de genderideologie en de normalisering van homoseksualiteit. Dat werd zichtbaar in 2012, toen bleek dat Gates 600.000 dollar aan lobbygroepen had betaald om het homohuwelijk in de Verenigde Staten mogelijk te maken. In 2021 maakte de Bill & Melinda Gates Foundation bekend meer dan 2 miljard dollar beschikbaar te stellen om ”gendergelijkheid” te bevorderen. Getuige het ”2023 Goalkeepers”-rapport van de organisatie is dit formeel vooral gericht op het maatschappelijk helpen van vrouwen in achterstandsposities, dus op gendergelijkheid in strikt biologische zin. Deze activiteiten sluiten echter ”reproductive health” in: voorbehoedmiddelen en abortus. De Gates Foundation stak de afgelopen jaren 90 miljoen dollar in de niet-gouvernementele organisatie (ngo) DKT International, dat een van de grootste producenten van abortuspillen is. DKT werd gesticht door de eigenaar van een postorderzaak van seksartikelen. Het weigerde de gangbare ngo-verklaring te tekenen (ingesteld onder de regering-Bush), waarin ngo’s zich verplichten om zich te verzetten tegen vrouwenhandel en prostitutie.

Wie verder leest in de specifieke genderdoelstellingen van de Gates Foundation ontdekt dat een van de doelen de afbraak van de traditionele rolverdeling tussen man en vrouw is. Die moet volgens de Gates Foundation overal ter wereld verdwijnen. Jongens zouden hun mannelijke houding en gedrag moeten veranderen. Cijfers laten namelijk zien dat die over het algemeen nog te weinig begrijpen van wat gendergelijkheid van ons vraagt.

Ford Foundation

Bill Gates blijft ook zelf volop investeren in de transgenderideologie. Hij kocht eerder voor meer dan 7 miljoen dollar aandelen in Heineken, dat sinds 2017 deze ideologie nadrukkelijk uitdraagt. Heineken gebruikt een deel van zijn budget om wereldwijd de transgenderideologie, gendergelijkheid en homoseksualiteit te bevorderen.

Bill Gates staat hierin niet alleen. Onder anderen de Ford Foundation staat aan zijn zijde. Ford doneert bijna 100 miljoen dollar aan feministische en transgenderorganisaties op het zuidelijk halfrond. Daarbovenop maakte Ford 167 miljoen dollar vrij voor verschaffers van abortus- en voorbehoedmiddelen en ondersteunt het verwante organisaties als het Black Feminist Front.

De Gates en de Ford Foundation laten met hun portemonnee en bankpas zien wat ze geloven. Wie uit christelijk oogpunt de genderideologie verwerpt, kan toch bewondering hebben voor hun ‘geloof’ en inzet. De Heere Jezus stelt ons heidenen ten voorbeeld die zich met meer overleg inzetten voor hun zaak dan gelovigen. Hij prijst de onrechtvaardige rentmeester omdat hij voorzichtig (met beleid) te werk gegaan was. „Want de kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger dan de kinderen des lichts in hun geslacht” (Lukas 16:8).

In dat opzicht beschaamt Bill Gates veel christenen en is hij hun ten voorbeeld: Wie echt gelooft in zijn zaak, stelt doelen en investeert tijd en geld om die te bereiken. Zo iemand laat zijn ‘medegelovigen’ niet in de steek als het hun slecht gaat vanwege hun overtuiging. Investeren wij strategisch in Gods koninkrijk? Bevorderen wij Zijn Wet en scheppingsinstelling met onze tijd en de talenten die ons zijn toevertrouwd? Dan mogen we uitzien naar: „over weinig zijt ge getrouw geweest, maar over veel zal ik u zetten” (Mattheüs 25:21).

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Zuiddam, B.A., 2023, Bill Gates heeft laakbare doelen maar voorbeeldige ijver, Reformatorisch Dagblad 53 (141): 29 (artikel). Het artikel is mogelijk gemaakt door het werk van de auteur bij Bijbels Beraad M/V. Op de website van deze groep is (hier) een uitgebreidere versie van het bovengenoemde artikel te vinden.

Seksuele gemeenschap zonder huwelijk slecht, ook voor samenleving

Geslachtsgemeenschap zonder huwelijk is schadelijk, voor de betrokkenen en de samenleving. Om dit aan de weet te komen is de Bijbel niet eens nodig. Volgens recent onderzoek op diverse vakgebieden is seksuele activiteit niet vrijblijvend maar heeft die blijvende gevolgen.

Dit blijkt uit de publicatie ”Seksuele gemeenschap zonder huwelijk; reflecties vanuit natuurlijke openbaring” in het wetenschappelijke vaktijdschrift In Luce Verbi / In die Skriflig. Het volledige artikel kan gratis worden gedownload.

Je maagdelijkheid bewaren tot het huwelijk voorkomt persoonlijke en relationele problemen, vooral bij mensen die uiteindelijk een levenslange relatie wensen, en is beter voor de samenleving en de economie. Dat laat de praktijk zien. Deze conclusie is gebaseerd op een overzicht van de resultaten van recente medische, psychologische, economische, antropologische en sociaalmaatschappelijke onderzoeken.

Niet vrijblijvend

Geslachtsgemeenschap zonder huwelijk wordt in westerse samenlevingen als een verworvenheid beschouwd. Het is daarom opvallend dat dit gedrag de afgelopen jaren wetenschappelijke vraagtekens heeft opgeroepen in vele, uiteenlopende vakgebieden. Samengevat: er zijn duidelijke medische en sociaalrelationele risico’s verbonden aan het opgeven van je maagdelijkheid zonder huwelijk. Dit heeft ontwrichtende maatschappelijke en economische gevolgen. Slachtoffers zijn vooral mensen uit een kwetsbare sociaaleconomische klasse. Die kunnen zich zulke gevolgen het minst veroorloven.

In allerlei vakgebieden wordt beklemtoond dat er bij geslachtsgemeenschap veel meer komt kijken dan verliefdheid en behoeftebevrediging. Biologisch hangt geslachtsgemeenschap samen met voortplanting. Dit vereist een voor de vrouw veilig klimaat om kinderen te krijgen. Volgens psychologen kun je dit daarom niet los zien van identiteit en zelfbeeld. Bovendien gaat het om ingrijpende intimiteit. Sociologen en economen tonen aan dat geslachtsgemeenschap zonder huwelijk gevolgen heeft voor het maatschappelijk welzijn van alle betrokkenen. De neurologie en endocrinologie wijzen erop dat de mens hormonaal en wat betreft hersenactiviteit ingesteld is op monogame relaties. Atheïstisch antropologisch onderzoek waarschuwt dat, als vrouwen bereid raken om geslachtsgemeenschap te hebben zonder huwelijk, dit een teken is dat de samenleving verzwakt en de cultuur op instorten staat.

Risicogedrag

In de twintigste eeuw voltrok zich in de westerse wereld een grote verschuiving op het gebied van seksualiteit. De grootste verandering was dat het opgeven van je maagdelijkheid voor het huwelijk eerst bespreekbaar werd en later genormaliseerd werd, hoewel het tot ver in de twintigste eeuw als onfatsoenlijk werd beschouwd. Maagdelijkheid was vroeger de norm. Als er een kind verwacht werd, moest er getrouwd worden. Geslachtsgemeenschap zonder huwelijk goedpraten was tot ongeveer 1970 in Europa en Amerika ondenkbaar. In Azië en Afrika deelt men die overtuiging ook vandaag nog algemeen, getuige recente wetenschappelijke publicaties over dit onderwerp. Geslachtsgemeenschap zonder huwelijk wordt daar geduid als medisch en psychologisch risicogedrag.

Uit Afrikaans onderzoek blijkt dat een hogere opleiding, pornografie en drankgebruik drempelverlagend zijn en onwenselijk seksueel gedrag in de hand werken. Een Aziatisch onderzoek attendeert zelfs op een relatie met roken. Een oorzakelijk verband valt moeilijk vast te stellen. Hoewel dit een kenmerk kan zijn van een sociale omgeving die openstaat voor een liberale levensstijl, is het omgekeerde ook mogelijk. Roken is dan een manier van omgaan met de innerlijke spanning die het seksuele gedrag oproept.

Opvallend in het Afrikaanse en Aziatische onderzoek is dat geslachtsgemeenschap niet gezien wordt als persoonlijke keuzevrijheid en een recht op behoeftebevrediging. Integendeel, men ziet het als een daad die het hart van de mens en zijn functioneren raakt. Die kan immers niet worden losgemaakt van familie- en samenlevingsverbanden.

Noodklok

Het waarschuwen tegen geslachtsgemeenschap zonder huwelijk kan niet weggewuifd worden door het etiket ”minder ontwikkeld” op Azië en Afrika te plakken. Ook in het Westen is de boodschap van specialisten in allerlei vakgebieden onomwonden, tenminste voor wie het wil zien.

In een diepgaand onderzoek van de American Psychological Association wordt gewaarschuwd dat er verband is tussen geslachtsgemeenschap zonder trouw en de geestelijke gezondheid. Bij Cambridge University verscheen een dik boek waarin een reeks hoogleraren van allerlei universiteiten de noodklok luidt. Ze komen vanuit allerlei achtergronden met de gezamenlijke waarschuwing dat buitenhuwelijkse seksualiteit (samenwonen ingesloten) feitelijk gerelateerd is aan maatschappelijke instabiliteit, en dat mensen met een modaal of lager inkomen zich die het minst kunnen veroorloven.

Gerenommeerde westerse wetenschappers laten zien dat de ideologie van liberale politici niet goed is voor de samenleving. Ze pleiten voor een radicale koerswijziging. Hoewel de betrokken wetenschappers verschillend aankijken tegen de morele geoorloofdheid van seksualiteit zonder huwelijk, zijn ze het over één ding eens: vrijblijvende seksuele relaties veroorzaken problemen. Politici zijn verantwoordelijk voor de gevolgen van hun beleid en mogen de rekening ervan niet doorsturen naar de zwaksten van de samen. Nota bene: het gaat hier ‘slechts’ om de wetenschappelijke evaluatie van geslachtsgemeenschap zonder huwelijk. Het ontwrichtende effect van de normalisering van homoseksualiteit en de maatschappelijke en psychologische verwarring die de genderideologie veroorzaakt, zijn nog niet eens onderdeel van deze noodkreet.

Relationeel onvermogen

Wat is de duidelijkste reden om je maagdelijkheid niet op te geven voordat je trouwt? Wie aan voorhuwelijkse gemeenschap doet, beschadigt aantoonbaar zijn menselijk vermogen om langetermijnrelaties te onderhouden. Wie als tienermeisje seksuele omgang had zonder getrouwd te zijn, heeft in een westerse omgeving ongeveer 50 procent kans dat haar huwelijk binnen tien jaar in echtscheiding eindigt. Daarbij neemt het relationeel onvermogen toe bij volgende huwelijken. In Zuid-Afrika bijvoorbeeld eindigt 64 procent van de eerste huwelijken in een echtscheiding. Dit geldt voor 82 procent van tweede huwelijken en voor 91 procent van derde huwelijken.

Dat wisselende seksuele contacten tot kwalitatief betere seksuele ervaring zouden leiden, is een fabeltje. Wie de mens in al zijn samenlevingsverbanden beziet (en niet slechts naar technische vaardigheden kijkt), ontdekt al snel dat de onderzoeksresultaten op het tegendeel wijzen.

Opleidingsniveau

Natuurlijk hebben omgevingsfactoren (gezin, godsdienst) invloed op de vraag of iemand bereid is om geslachtsgemeenschap voor het huwelijk te hebben. Daarbij ontdekten onderzoekers recent ook een merkwaardig verschijnsel, waarvoor nog geen verklaring is gevonden. Er is namelijk een correlatie tussen de kuisheid van jongens en het opleidingsniveau van hun moeder. Aan de ene kant is het percentage trouwende jongens van wie de moeder universitair is opgeleid lager dan wanneer de moeder minder opgeleid is. Toch komen de statistici tot de onvermijdelijke conclusie dat jongens met een hoger opgeleide moeder juist minder geslachtsgemeenschap voor het huwelijk hebben dan andere jongens. Dat is opmerkelijk omdat het opleidingsniveau van de moeder bij meisjes geen verschil maakt voor het al dan niet bewaren van hun maagdelijkheid voor het huwelijk.

Schepping

Het functioneren van de mens en de sociaaleconomische stabiliteit van de samenleving zijn dus gebaat bij duurzame monogame heteroseksuele verhoudingen, waarbij geslachtsgemeenschap verbonden wordt aan een maatschappelijk samenlevingscontract dat in principe levenslang is (huwelijk).

De onderzoeksresultaten bevestigen de christelijke opvatting dat we uit de schepping leren wat Gods wil is en hoe dingen werken en bedoeld zijn (Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 2; Psalm 19; Romeinen 1-3). Volgens deze overtuiging zijn het biologisch ontwerp en het praktisch functioneren van de mens richtinggevend. De onderzoeken laten zien dat de Bijbels gegevens, toegepast op menselijke seksuele relaties, ook in onze tijd leiden tot wat voor ons het beste is. Daarvoor hoeft de Bijbel niet eens open.

Dr. Zuiddam publiceerde een in-depth artikel in het wetenschappelijke tijdschrift ‘In die Skriflig’ Prof. dr. Jan Hoek, prof. dr. Henk Jochemsen en dr. Hans Meissner lazen kritisch mee bij het tot stand komen van de wetenschappelijke publicatie. De volledige bronvermelding van dat artikel luidt: ‘Zuiddam, B.A., 2023, Seksuele gemeenschap zonder huwelijk; reflecties vanuit natuurlijke openbaring, In die Skriflig 57 (1): a2950’. Het artikel is hier te downloaden: https://indieskriflig.org.za/index.php/skriflig/article/view/2950.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Zuiddam, B.A., 2023, Seksuele gemeenschap zonder huwelijk slecht, ook voor samenleving, Reformatorisch Dagblad 53 (191): 22-23 (artikel).

Genderverwarring al zo oud als Rome

Misschien bent u niet alleen verontrust, maar ook beangst door de seksuele ethiek die de overheid in onze tijd propageert. Die verontrusting is terecht, maar bang zijn hoeft niet. Ook vroeger was het voor christenen mogelijk om trouw te zijn aan de Heere in tijden van grote morele verschuivingen.

„Als je de eerste vierhonderd jaar kent, begrijp je alles”, zo werd ons theologiestudenten voorgehouden in wat toen nog de propedeuse heette, de voorbereidende studie in de Godgeleerdheid. Het bleek een waar woord. Of het nu gaat om Schriftkritiek, onbetrouwbare gebedsgenezers, een dwaalleer, vervolging of epidemie, het kwam alles in essentie al voor in de Vroege Kerk.

Dat geldt ook voor het probleem dat veel christenen nu bezighoudt: een overheid die verkeerde waarden hanteert op het gebied van huwelijk en seksualiteit. Cicero waarschuwde meer dan vijftig jaar voor Christus al tegen het materialisme en de daarmee samenhangende decadentie van de leidende Romeinse families, die een maatschappelijke voortrekkersrol vervullen.

De brieven van Paulus aan de Korinthiërs laten zien dat buitensporig seksueel gedrag ook voorkwam bij de gewone man. De gemeente in Korinthe bestond immers vooral uit arme mensen met een lage sociale status (1 Korinthe 1:26). Zijn brief aan de Romeinen bevat ernstige waarschuwingen tegen homoseksueel gedrag. De hoofdreden voor de christenvervolging in het Romeinse Rijk was dat christenen de goden van de samenleving en hun rituele praktijken niet wilden erkennen. Veel vervolgingen braken dan ook uit tijdens feesten voor de keizercultus.

Keizer Augustus deed zijn best om enigszins paal en perk te stellen aan deze decadentie door wetten te maken die het gezin beschermden, het krijgen van kinderen bevorderden en overspel strafbaar maakten. Die wetten golden niet alleen voor de rijken maar voor alle Romeinse burgers. Echter, tijdens de regering van Augustus kwam het door de grote tegenstand nooit tot volledige uitvoering. Onder daaropvolgende keizers als Tiberius (kruisiging van Christus) en Nero (marteldood van Paulus en Petrus) werd overspel weer ‘normaal’. Sommige gebeurtenissen uit die tijd komen bijna letterlijk overeen met verschijnselen in onze tijd. Keizer Tiberius had een eiland waarop hij op grote schaal de walgelijkste vormen van pedofilie bedreef, waarbij het eiland en de activiteiten van de miljardair Epstein in onze tijd verbleken.1

Nero’s mannelijke vrouw

Keizer Nero was drie keer getrouwd met een vrouw, maar minder bekend is dat hij daarbij ook twee homoseksuele relaties had. Bij zijn verhouding met ene Pythagoras nam Nero een vrouwelijke rol aan. Later werd dat een mannelijke, waarbij zijn partner als vrouw door het leven moest gaan.

Nero’s verhouding met Sporus laat zich, in termen van onze tijd, het best karakteriseren als een vorm van radicale genderverwarring. Sporus was waarschijnlijk de zoon van Poppaea Sabina, een eerdere vrouw van Nero. De keizer maakte zich in ieder geval schuldig aan homoseksueel kindermisbruik, maar vermoedelijk dus ook aan incest. Bovendien liet hij Sporus castreren, in een poging om hem zoveel mogelijk te laten lijken op een ‘echte’ vrouw. De geschiedschrijver Suetonius spreekt van een „natuurlijke” vrouw. Het uiterlijk van Sporus moest passen bij de genderidentiteit die hem door Nero was aangemeten. Daarop liet Nero de jongen kleden in een bruidsjurk en een sluier. Via een officiële familieceremonie nam de keizer hem daarna aan tot ‘echtgenote’.

Getuigen en bidden

Deze gang van zaken, die uiteindelijk niemand gelukkig maakte, staat angstvallig dicht bij onze tijd. Dat hoeft niet tot angst te leiden. Wel vraagt het moed om niet mee te doen met wat de maatschappij normaal is gaan vinden. Ook in Nero’s tijd was het mogelijk om een trouw getuige van Christus te zijn.

Daarvan mogen wij leren. Evenals Paulus mogen we onbevreesd getuigen van de waarheid en heilzaamheid van Gods regels en bedoelingen. Dat doet de apostel op vele plaatsen in zijn brieven. En uit het boek Handelingen blijkt dat hij ook voor heidense gouverneurs met een slecht zedelijk leven niet zweeg over Gods oordeel. Johannes de Doper werd niet onthoofd omdat hij in Jezus geloofde, maar omdat hij de zondige seksuele relatie van de koning veroordeelde.

Losse zeden zijn een slecht teken voor de toekomst van een samenleving. Dat heeft de Engelse sociaal antropoloog en volkenkundige Joseph Unwin een eeuw geleden reeds aangetoond in zijn boek ”Sex and Culture”, waarin hij het lot van tachtig primitieve culturen en zestien beschavingen op een rijtje zet. Hij laat zien dat een gebrek aan monogame heteroseksuele normen en seksuele vrijheid, met name van vrouwen, de grootste gemene deler zijn voor hun ondergang. Dit onderzoek kwam niet voort uit christelijke overtuigingen. Unwin was zelf een atheïst.

Het zou na Nero nog 250 jaar duren voordat Constantijn ten ­tonele verscheen en er een keerpunt kwam in de publieke moraliteit. Ondertussen baden christenen voor de overheid (1 Timotheüs 2:1-4). Juist voor een regering die hun de moed ontnam, zoals die van keizer Nero.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Zuiddam, B.A., 2023, Genderverwarring al zo oud als Rome, Reformatorisch Dagblad 52 (292): 32 (artikel).

“Boek over transgenderisme is noodzaak” – Dr. Benno A. Zuiddam over het nieuwe boek ‘Transgenderisme in Bijbels perspectief’

Onlangs verscheen ‘Transgenderisme in Bijbels perspectief‘ bij uitgeverij De Banier onder redactie van dr. Benno A. Zuiddam. In een video vertelt dr. Zuiddam meer over het boekje. Met dank aan uitgeverij De Banier voor het plaatsen van YouTube.

Sprookjesboek – Bespreking ‘Vuur dat nooit dooft’

René Erwich, hoogleraar praktische theologie, en Almatine Leene, predikant in de GKv, vatten een paar jaar geleden het plan op om de kerken te dienen bij het nadenken over gender en seksualiteit. Dat resulteerde onlangs in de uitgave van het boek Vuur dat nooit dooft. Gender, seksualiteit & theologie in gesprek. Helpt dit boek de kerken verder?

Opvallend is dat de beide auteurs niet uitgaan van het bestaan van twee geslachten, man en vrouw, maar kiezen voor een zogenoemde fluïde (vloeibare) benadering van gender en seksualiteit (p.31). ‘Gender zit tussen je oren en niet tussen je benen’, zeggen ze (p.72), waarbij hun taalgebruik wel iets zegt over hun sociaal-maatschappelijke oriëntatie.

De auteurs menen dat alle transgender zelfidentificatie (= zelf bepalen of je man, vrouw of iets anders bent) een vorm van geslachtsvariatie is, punt. Pluriforme genderidentiteit (het bestaan van allerlei genders) leidt volgens hen tot een prachtige theologische verdieping, waarbij al het mannelijke en vrouwelijke in iedereen uiteindelijk zijn bestemming vindt in Christus. (p.240)

Eros

Het gaat in dit boek ten diepste om eros, seksueel verlangen met een onlosmakelijke lichamelijke component. Volgens Erwich en Leene heeft dit verlangen een normatieve functie: ze zien de mens met zijn gevoelens als normatieve genderidentiteit en dat bepaalt uiteindelijk wat ethisch gewenst is. Dat de Bijbel ook spreekt over liefde in brede zin (het verlossende agape voor een gevallen wereld, ook in seksueel opzicht), over Adam als het mannelijke verbondshoofd en over een ordening van de samenleving volgens de schepping – dat is voor de auteurs niet van belang. Waar de Schrift in deze patriarchale termen spreekt, beoordelen ze dat negatief en als cultureel bepaald. (p.159) ‘Feitelijk is dit een vorm van seksisme, het bevoorrechten van een geslacht boven een ander geslacht en dat heeft veel invloed gehad en heeft dat nog steeds.’ (p.38) Zowel de Bijbel als de christelijke liturgieën en liederen staan hier schuldig voor het aangezicht van de auteurs.

Geslachtsblindheid

Het boek volgt kritiekloos de theorie van Thomas Laqueur.1 De auteurs menen dat mannelijk en vrouwelijk slechts principes zijn en geen seksen (p.51). Het verschil zou gradueel zijn: ‘er is één geslacht en dat is mannelijk. Pas rond 1800 veranderde deze gedachte’. Dit is wel een zeer verwarde kijk op de opvattingen van vroegere geslachten.

Het principiële probleem dat ook hier terugkeert is dat de auteurs de theologische notie van het verbond niet verdisconteren. Ook hun taalkundig geheugen is kort. Tot in de twintigste eeuw beschouwde men het vrouwelijke als bij het mannelijke inbegrepen. Er is in de Schrift en de Westerse traditie weliswaar sprake van één menselijk geslacht (of bloed, vgl. Hand. 17:26), maar zowel theologisch, biologisch als sociaal werd dit altijd strikt gescheiden in mannelijk en vrouwelijk.

Het menselijk denken, ons kijken naar de werkelijkheid en de taalkundige uitdrukking ervan, verloopt al duizenden jaren in termen van mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Dat de wereld vanaf de Franse Revolutie de man niet meer ziet als verbondshoofd van de schepping, die verantwoording aan God schuldig is, moge duidelijk zijn. Maar dat betekent geenszins dat de westerse samenleving pas rond 1800 begon te denken in termen van mannelijk en vrouwelijk. Wie dat zegt, heeft nooit echt Grieks, Latijn, Frans of oudere vormen van Nederlands gestudeerd. Daarbij: alleen al de middeleeuwse kerkelijke regels over intersekse (hoogst uitzonderlijke gevallen waarbij iemand met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken ter wereld komt) laten zien dat het denken in twee geslachten – mannelijk en vrouwelijk – ook voor 1800 voluit normatief was. Na de puberteit moest men zich conformeren aan zijn/haar biologische geslacht en daarbij blijven.

Vaagheid

Naar duidelijke seksuele moraal en normativiteit zoekt de lezer in dit boek tevergeefs. De hoofdregel is dat er geen sprake mag zijn van misbruik of ongewenstheid. De theologie heeft als gesprekspartner slechts te zeggen dat wederkerigheid van seksueel verlangen als lichamelijke expressie belangrijk is (p.201). Zou iemand die onbevangen het Nieuwe Testament leest ook tot die conclusie komen?

Een seksueel actieve Jezus is in dit boek kennelijk een optie. De auteurs spreken van ‘een al dan niet gehuwde Christus’ en ‘Christus als huwelijkspartner vooral in metaforische zin’ (p.151). Daarbij geven ze de indruk zich te distantiëren van de vroege kerk. De superioriteit van het celibatair leven zoals bepaalde kerkvaders dit voorstonden, was ‘gebaseerd op hun overtuiging dat Jezus niet getrouwd was’ (p.151).

Schriftgebruik

Het boek kenmerkt zich door situatie-ethiek, dat wil zeggen dat er geen vaste waarheid of normatieve ethische handelwijze is die overal voor alle mensen geldt. Het benadert de Schrift exegetisch niet als eenheid, als Godspraak van de Geest. Veel wat de auteurs niet uitkomt, verwerpen ze als achterhaald of cultureel bepaald. Paulus’ veroordeling van homoseksualiteit op grond van Gods natuurlijke openbaring (Rom. 1) wordt bij Erwich en Leene: ‘Paulus richt zich tegen homoseksuele activiteit waarin sprake is van misbruik en exploitatie’ (p.166). Natuurlijk doet de apostel dit impliciet ook, maar de tekst verwerpt homoseksueel gedrag van mannen en vrouwen expliciet op grond van Gods scheppingsbedoeling.

Een tekst die de auteurs past, ontvangt daarentegen de hoogste lof zonder dat de tekstuele context verrekend wordt. Zo wordt 1 Korintiërs 7:4 (‘ook de man beschikt niet over zijn eigen lichaam, maar de vrouw’) geprezen als zeer revolutionair, want in de Romeinse wereld zou seksualiteit een uitdrukking van macht zijn geweest ‘van mannen naar vrouwen’ (p.159). Ten diepste is dit een biblicistische benadering, een vorm van liberaal buikspreken die teksten losmaakt uit het denken van de Schrift en integreert in een andere levens- en wereldbeschouwing.

Historisch brongebruik

De selectieve omgang met primaire bronnen beperkt zich niet tot de Bijbel. De auteurs menen blijkbaar dat ze op deze wijze ook mogen omgaan met de kerkgeschiedenis. Ik geef een aantal voorbeelden van wat de auteurs zeggen en vergelijk dat met de werkelijkheid zoals die uit de kerkelijke bronnen blijkt.

Geen echtelijk verkeer voor geestelijken?

‘In 303 werd al geëist dat zowel bisschoppen, priesters en diakenen, alsook geestelijken die aan het altaar dienen zich
onthielden van echtelijk verkeer en moesten ophouden met het verwekken van kinderen’ (p.53).

De werkelijkheid: de vroege kerk kende geen algemeen verbod op seks voor geestelijken. Erwich en Leene zeggen niet wie of welke vergadering dit eiste, maar bedoelen waarschijnlijk de synode van Elvira (al dateren ze die elders in 306). Veel geleerden plaatsen de synode niet in 306 maar tussen 300 en 303, voor de grote vervolging onder keizer Diocletianus.) Het gaat hier hoe dan ook om een regionale kerkelijke wet die ingegeven was door een specifieke historische situatie waarin men het onverantwoord vond om zijn vrouw zwanger te maken. De inhoud van canon (regel) 33 is een logisch uitvloeisel van Mattheus 24:19 (‘Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen’) en 1 Korintiërs 7:29 (‘Laten zij die vrouwen hebben, voortaan zijn alsof ze die niet hebben’). Zelfs het middeleeuwse canonrecht (bijv. Hostiensis, Lectura X 3.34.7) behandelt echtelijk verkeer binnen het huwelijk als een verplichting die ook aan de vrouw verschuldigd is. Wel kwam er uit hygiënische overwegingen een verbod op seksuele omgang van geestelijken voorafgaand aan de eucharistiebediening.

Geen seks in het decanaat?

‘Op het concilie van Elvira in 306 werd besloten dat hogere geestelijken (paus, dekens en bisschoppen) zich moesten onthouden van seks’ (p.53).

De werkelijkheid: Elvira was een regionale synode in Spanje die geen besluiten nam voor de hele kerk. Het besluit waarvan de auteurs hier spreken is overigens niet terug te vinden in de canones van Elvira. Bovendien: de paus bestond in 306 nog niet, alle metropolieten werden ‘paus’ genoemd. Ook dekens bestonden in 306 niet. Het decanaat is een organisatievorm die pas in de negende eeuw in Frankrijk ontstond en zich daarna over de westerse kerk verbreidde. Dat er getrouwde bisschoppen waren, is goed gedocumenteerd. De Westerse Kerk telde tot ver in de middeleeuwen pausen die getrouwd waren: Adrianus II (867–872) leefde met zijn vrouw in het Lateraanse paleis, Johannes XVII (1003) trouwde voordat hij gekozen werd tot bisschop van Rome. Dat een bisschop ‘de man van één vrouw’ moet zijn (1 Tim. 3:2) werd door de kerk niet in twijfel getrokken.

Zelfverminking Origenes?

‘Bijvoorbeeld de kerkvader Origenes (184-253) die zichzelf castreerde. Daar kreeg hij later spijt van, want
zo hoefde hij het gevecht met seksuele begeerten niet meer aan te gaan’ (p.54).

De werkelijkheid: In zijn late werk over het gebed (De Oratione XX.1) schrijft Origenes dat iemand die gecastreerd is niet in de kerk mag komen. Dit maakt zijn zelfcastratie historisch onwaarschijnlijk. Dat hij er later spijt van kreeg omdat hij graag de strijd aan wilde gaan tegen seksuele begeerten is een psychologisch inzicht van Erwich en Leene dat niet te herleiden is tot het werk van Origenes.

Zelfcastratie wenselijk?

‘De gedachte dat Jezus snel zou terugkomen had vooral aan het begin van de kerkgeschiedenis grote invloed. Het krijgen van kinderen was dan immers minder belangrijk. Het huwelijk bevolkt de aarde, maagdelijkheid de hemel en die hemel was voor veel mensen de belangrijkste prioriteit. Zelfcastratie was daarom wenselijk’ (p.55).

De werkelijkheid: wie aan zelfcastratie deed kwam onder tucht en mocht geen priester worden (canon 1 van Nicea 325). Kerkvaders als Chrysostomos spraken in dit verband van ‘moordenaars van Gods schepping’.

Transitie door onthouding?

‘Seksuele onthouding bood mensen met een lage status (vrouwen, armen en ongeschoolden) de mogelijkheid om een held te worden. Deze maagden hadden volgens Clemens hun seksualiteit overwonnen en daardoor konden zij mannelijke functies bekleden in de kerk. Ze werden niet langer als vrouwen gezien, maar als leden van een derde gender’ (p.56).

De werkelijkheid: Een derde gender dat toelating geeft tot de kerkelijke ambten is niet terug te vinden bij Clemens van Alexandrië, maar is een radicale feministische (her)interpretatie van zijn werk door de historicus April DeConick. De vroegkerkelijke schrijvers zijn eenduidig: de kerkelijke ambten zijn voorbehouden aan mannen die aan de voorwaarden voldoen. Er is geen derde sekse van vrouwen die een transitie tot man hebben ondergaan.

De vrouw een mislukte man?

‘De gedachte dat vrouwen eigenlijk mislukte mannen waren, zoals men in de oudheid al dacht, vind je dus terug in de vroege kerkgeschiedenis’ (p.56).

De werkelijkheid: Hiëronymus schreef aan een moeder die de maagdelijkheid van haar dochters wilde beschermen. Daarvoor geeft hij praktische tips. Het vrouwenlichaam is zo uiterst mooi en aantrekkelijk dat het tot zonde of een legitiem huwelijk kan verleiden. Wie maagd wil blijven, moet zich daarvan bewust zijn en ingetogen optreden uit zelfbescherming.

Prostitutie noodzakelijk?

‘De visie van de kerkvaders had ervoor gezorgd dat het huwelijk in de Middeleeuwen lange tijd werd veracht… Prostitutie was soms noodzakelijk omdat men niet wilde dat het zaad van een man verspild werd…’ (p.57).

De werkelijkheid: Hoewel de overheid dikwijls een tolerant beleid voerde, veroordeelden de middeleeuwse kerkelijke
canonregels seks buiten het huwelijk; seks met een prostituee gold als verzwarende omstandigheid.2 De canonregels eisten overigens zwaardere straffen voor bezoekers van prostituées en eigenaren van hoerenhuizen dan voor de betrokken vrouwen.

Conclusie

Vuur dat nooit dooft schept eigen waarheden in zijn omgang met de Schrift en de kerkgeschiedenis. Wie serieus beweert: dat de Kerk zelfcastratie wenselijk achtte, prostitutie noodzakelijk vond om geen zaad te verspillen, en vrouwen beschouwde als mislukte mannen die via seksuele onthouding konden uitstijgen tot een derde gender – doet niet aan wetenschap maar schrijft een sprookjesboek. Daarmee zijn de kerken niet gediend. Het boek wil helpen het open gesprek over seksualiteit serieus te voeren, ook als er verschil van inzicht blijft bestaan (p.249). Deze recensie bewijst dat het in ieder geval in dat opzicht geslaagd is.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Nader Bekeken. De volledige bronvermelding luidt: Zuiddam, B.A., 2022, Sprookjesboek, Nader Bekeken 29 (9): 304-308.

Augustinus’ waarschuwing

Augustinus blijft populair onder christenen die geloven dat God de wereld door middel van evolutie en ”survival of the fittest” geschapen heeft. Met name een passage van de kerkvader over „christenen die wetenschappelijke onzin verkondigen” scoort hoog.

De bedoelde aanhaling van Augustinus wordt met groot gemak toegepast op mensen die nog durven uit te gaan van de historische betrouwbaarheid van de Schrift (zie ”Roekeloos wetenschappelijke onzin roepen citaat”). Concreet, wanneer het om de bestrijding van creationisme gaat, verdwijnen soms de basale fatsoensregels uit de discussie. In verschillende publicaties sturen theïstisch evolutionisten een medechristen weg met een citaat uit Augustinus’ verklaring van Genesis dat impliceert dat de creationist wetenschappelijk volslagen onkundig zou zijn. Hij zou bovendien anderen van het geloof afhouden door zijn mond open te doen. Zo’n benadering getuigt van diepe minachting voor het creationistische standpunt. De bewuste aanhaling van Augustinus staat ook op pro-evolutiewebsites en in academische publicaties zoals het ”Counter-creationism Handbook” (2007) van Mark Isaak.

Geloofsboek

In de strijd tegen het creationisme wordt Augustinus gewoonlijk in het Engels aangehaald, niet in het Latijn of het Nederlands. Dat geeft reeds aan dat de bron zelf niet is ingezien. Het Engelse citaat komt overigens uit een boek uit 1982 dat bijna niemand bezit, laat staan gelezen heeft. Het typisch evolutionistische gebruik van deze passage is dan: „Blijkbaar had Augustinus in zijn tijd moeite met mensen die wetenschappelijke conclusies trokken over de wereld op grond van de overtuiging dat Genesis natuurwetenschappelijke informatie verschaft.” De Bijbel is volgens die evolutionistische opvatting niet meer dan een geloofsboek en mag niet anders worden gebruikt.

De kerk heeft daar lange tijd anders over gedacht. Augustinus ook. De boodschap van hoop en genade rustte volgens de kerkvader op de historische realiteit van zonde, dood en oordeel. Dood, ziekte, verderf kwamen in de wereld als gevolg van de zondeval. De hoop en genade in de Schrift hebben een historisch-feitelijke context.

Die notie ontbreekt bij het theïstisch evolutionisme in zijn huidige gedaante; dat mist een Bijbels Godsbeeld. Het maakt van Christus een Scheppingswoord (Logos) dat schiep door middel van een bittere overlevingsstrijd van miljoenen jaren van dood en verderf. De dood is binnen deze leer niet de laatste vijand, maar Christus’ trouwe bondgenoot die hem al bijna 5 miljard jaar dient als scheppingsmechanisme. God mocht het resultaat uiteindelijk dan ”zeer goed” vinden, maar alle creaturen die verdrukt, verdrongen en afgeslacht werden voordat het ‘scheppingsproces’ dit punt bereikt had, zullen daar beslist anders over ‘gedacht’ hebben.

Bij dit soort theïstische evolutie-opvattingen gaat de traditionele leer over God, de mens en de zonde op de schop. De genadeleer verliest zijn historische basis en de Christus van de evangeliën Zijn oprechtheid. De eschatologie raakt op de achtergrond.

Letterlijk

Augustinus’ boek ”Genesis letterlijk beschouwd” (De Genesi ad litteram) kwam tot stand in een periode van veertien jaar. De kerkvader had er dus goed over nagedacht. Het boek is een voorbeeld van hoe Augustinus met het voortschrijden van de tijd om principiële redenen letterlijke Bijbeluitleg ging verkiezen boven allegorische. Symbolische exegese bleef een legitieme plaats houden, maar dan als illustratie voor geestelijke waarheden die elders in de Schrift gevonden werden. Letterlijke exegese is eerst nodig om Gods bedoeling met de tekst zelf na te speuren. Augustinus vond dat aanvankelijk erg moeilijk. Vandaar dat hij het een aantal keren probeerde, opgaf en weer opnieuw begon.

Het wekt bevreemding dat wetenschappers die Augustinus zo vol vertrouwen aanhalen ter ondersteuning van hun evolutionistische standpunt, zich klaarblijkelijk niet realiseren met wie ze te maken hebben. Alleen al uit seculier-wetenschappelijk oogpunt zou het duidelijk moeten zijn dat Augustinus en neodarwinisme niet samen gaan. In 1946 heeft prof. Guinagh, die zeer sympathiek stond ten opzichte van theïstische evolutie, al aangetoond dat Augustinus geen ”transformist” was: de kerkvader geloofde niet in biologische evolutie.

Maar afgezien daarvan: beseffen aanhangers van de evolutieleer dat Augustinus in termen van vandaag een ”fundamentalist” en ”creationist” was? Augustinus nam de Bijbel historisch en letterlijk. Hij was er daarom van overtuigd dat de mensheid nog maar een paar duizend jaar bestond (”De Civitate Dei”, liber 12, c. 11). Overal waar de Schrift duidelijk sprak, moest ze geloofd worden. Augustinus geloofde daarom dat beide scheppingsverhalen in Genesis feitelijk klopten. Hij geloofde in een wereldwijde zondvloed en was er stellig van overtuigd dat Mozes de enige menselijke auteur van de Pentateuch was. De revisies van zijn uitleg van Genesis tegen het einde van zijn leven (”Retractiones” 24.1-2) betreffen geen historische of natuurkundige zaken, maar slechts theologische.

Context

Wie het citaat in context bekijkt, ziet meteen dat Augustinus daar geen algemene uitspraak doet over de relevantie van Genesis voor de natuurwetenschappen. Hij leert zijn lezers omgaan met vreemde en schijnbaar obscure teksten in de Schrift. Daarbij moet het verstand niet uitgeschakeld worden.

De duistere tekst waarop Augustinus zijn raad concreet toepast, is Genesis 1:3, over de schepping van het licht als verschijnsel voor dat van de concrete lichtdragers als zon, maan en sterren. Dan moeten christenen geen surrogaatuitleg voorstellen die tegen de feiten van wetenschappelijke waarneming ingaat. Wie dat toch doet, maakt zichzelf belachelijk. Wat erger is: doordat hij voorgeeft aan Bijbeluitleg te doen, veroorzaakt hij dat mensen met kennis de betrouwbaarheid van de Schrift niet serieus nemen.

Het is eveneens van belang om te benadrukken dat Augustinus’ waarschuwing gaat over feitelijk waarneembare zaken. De kerkvader heeft het in deze passage niet over heersende wetenschapstheorieën of metafysica. Vertaald naar onze tijd: voor zover evolutionaire processen in de natuur feitelijk, waarneembaar en toetsbaar zijn, moeten ze inderdaad serieus worden genomen.

Wetenschappers die uitgaan van de historische betrouwbaarheid van de Bijbel hebben over het algemeen oog voor de feiten die de natuurwetenschappen onderzoeken. Echter, op basis van Gods openbaring geloven zij in een andere verklaring voor het ontstaan van hemel en aarde.

Ook de aard van de evolutionaire processen wordt anders geduid. Omdat dood, ziekte en overlevingsstrijd pas in de wereld kwamen na een historische zondeval, kunnen processen die daarvan het gevolg zijn niet gebruikt worden om terug te extrapoleren naar de schepping zelf. De zondeval en het daaropvolgende oordeel van God over de schepping veroorzaakten een historische „kosmische omwenteling” (C. S. Lewis). Volgens de Schrift moet deze historische gebeurtenis verantwoordelijk gehouden worden voor de ”chamas”, voor datgene wat Gods goede schepping geweld aandoet – maar tegenwoordig onderdeel is van de natuurwetenschappelijke werkelijkheid.

Augustinus waarschuwt niet voor het letterlijk historisch opvatten van Genesis; hij moedigt zijn lezers juist aan om dit te doen. Ze moeten alleen hun gebrek aan exegetisch inzicht bij moeilijke verzen niet proberen te verbloemen door feitelijk verkeerde dingen te gaan zeggen over natuurverschijnselen.

Inlegkunde

Het citaat van Augustinus wordt dus verkeerd gebruikt. De kerkvader bestrijdt geen creationisme, maar beveelt juist een letterlijk lezen van Genesis aan. Toch is het belangrijk dat christenen die Gods Woord in Genesis willen geloven, vervolgens niet overgaan tot de orde van de dag. Er zijn aspecten van deze passage in Augustinus waarvan iedere christen kan leren.

In de eerste plaats is voor Augustinus het Woord van God heilig. Dit vraagt om integriteit, vroomheid en diepgaande kennis van de Schriften. De Bijbel is te heilig voor inlegkunde en onze speculaties.

In de tweede plaats: een klein beetje kennis is niet alleen gevaarlijk, maar kan ook bijzonder irritant zijn voor anderen die zo veel meer weten. Voor een theïstisch evolutionist met een wetenschappelijke achtergrond kan het nogal een beproeving zijn om „alweer een creationist” tegen te komen die een paar artikelen gelezen heeft en zich als een expert gedraagt.

Natuurlijk heeft dit een bepaalde achtergrond. Het onderwijs aan universiteiten en hogescholen is bijna geheel geseculariseerd; de afgelopen twintig jaar in versneld tempo. Wie in het openbaar vraagtekens durfde te plaatsen bij de leer van Darwin of bij Schriftkritiek moest dat vaak bekopen met het uitblijven van carrièreperspectieven.

In de derde plaats: geleerdheid op een bepaald gebied betekent niet meer dan dat. Het oude ”schoenmaker, blijf bij je leest” is juist in dit verband een goed spreekwoord. Wees bescheiden. Lever alleen passende bijdragen en laat discussies waar nodig over aan de experts in eigen kring. Geef toe wanneer je niet toegerust bent om een adequaat antwoord te geven. Laat de vakmensen hun werk doen en ondersteun hun zaak. Zelfs al ben je gepromoveerd in het ene vakgebied, dat maakt je nog geen specialist in het andere.

Keizer

Ten slotte, het voortdurend gebruik van Augustinus ter morele ondersteuning van evolutie in neodarwinistische zin doet denken aan het sprookje van Hans Christiaan Andersen over ”de nieuwe kleren van de keizer” (1837).

In dit sprookje had de keizer –volgens de nieuwste mode– kleren aan die niemand kon zien. Niemand durfde toe te geven dat de keizer in zijn blootje liep, want dat zou aantonen dat hij onbevoegd was voor zijn positie, of een dwaas. Geen kostuum dat Keizer Evolutie ooit had gedragen, was zo’n volslagen succes als zijn Augustinusmantel. „Maar hij heeft helemaal niets aan”, zei een klein kind. Men hoeft geen vakbekwaam kleermaker te zijn om te benoemen wat zichtbaar voor iedereen is.

Wie een enkele blik werpt op secundaire bronnen over Augustinus’ visie op Genesis zal de kerkvader niet gauw aanhalen om ‘fundamentalisme’ te bestrijden. Ook wie geen Latijn kent maar wel goede wetenschappelijke publicaties over het boek ”Genesis letterlijk beschouwd” van Augustinus leest, beseft dat een boek dat zijn best doet om Genesis overal letterlijk op te vatten, waarschijnlijk niet het juiste materiaal is om de historische betrouwbaarheid van de Bijbel mee te ondermijnen. Als een citaat dat toch lijkt te doen, is het verstandig om eerst eens te kijken naar wat de auteur precies bedoelt.

ROEKELOOS WETENSCHAPPELIJKE ONZIN ROEPEN
Natuurlijk weet een niet-christen gewoonlijk ook het een en ander over de aarde, de hemelen, en de andere elementaire dingen van deze wereld, over de beweging en baan van de sterren en de onderlinge afstand van de sterrenbeelden, over de voorspelbare verduisteringen van de zon en de maan, over de jaargetijden en seizoenen, over soorten dieren, gewassen, stenen en soortgelijke dingen meer; en van deze kennis is hij zeker op grond van zijn verstand en ervaring. Het is echter uitermate schandelijk en verwoestend –iets wat dan ook ten zeerste vermeden moet worden– dat men een christen grote onzin hoort spreken over deze zaken als hij zogenaamd bezig is om te preken uit de christelijke Schriften; dat men nauwelijks zijn lachen kan inhouden, aangezien hij het duidelijk verkeerd heeft over de hele hemel. Dat een dwalend mens uitgelachen wordt, is niet zo’n probleem, maar wel wanneer mensen van buiten de kerk denken dat onze schrijvers er dat soort gedachten op nahouden; dat deze voor dom uitgemaakt en verworpen worden, tot groot verderf van hen voor wier zaligheid we arbeiden. Want als iemand een aantal christenen betrapt op fouten in een zaak die men zelf goed kent, en tot het oordeel komt dat onze Schriften waardeloos zijn, hoe moeten ze dan die Boeken geloven over de opstanding van de doden, en over de hoop van het eeuwig leven en het koninkrijk der hemelen, wanneer het zonder twijfel vast is komen te staan dat die op allerlei plaatsen fouten bevatten over toetsbare zaken? Want welk een moeite en verdriet leggen ze op wijzere broeders, roekeloos en onbevoegd als ze zijn, wanneer ze betrapt worden op een van hun kromme en onware aanspraken” (vertaald uit: ”De Genesi ad litteram” 1.19).

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Zuiddam, B.A., 2016, Augustinus’ waarschuwing, Reformatorisch Dagblad Puntkomma 46 (151): 2-3 (artikel).