Home » Kerkgeschiedenis
Categorie archieven: Kerkgeschiedenis
Van Genderen, Velema en de ‘evolutie om het even’-benadering van de Gewone Catechismus
Aan het begin van deze maand (mei 2019) is de ‘Gewone Catechismus’ verschenen.1 Bij Bewaar het Pand (een stroming binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk) heeft dat tot verontrusting geleid.2 Vorige week hebben we daar in het eerste deel van dit drieluik over geschreven. Vandaag doen we binnen dat drieluik een uitstapje naar de uitspraak van prof. dr. Arnold Huijgen inzake Van Genderen en Velema. We kijken vooral naar paragraaf 18 van hun ‘Beknopte Gereformeerde Dogmatiek’. In het derde deel hopen we het drieluik af te kunnen sluiten met een recensie van de ‘Gewone Catechismus’.
Prof. Huijgen
In het Reformatorisch Dagblad van woensdag 22 mei 2019 wordt prof. Huijgen sprekende ingevoerd. Hij reageert op de verontrusting die ontstaan is bij Bewaar het Pand. Huijgen verbaast zich over het feit dat Bewaar het Pand suggereert dat het bij vraag en antwoord 25 om iets heel nieuws en ernstigs zou gaan. Hij citeert daarna uit de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek van zijn voorgangers Van Genderen en Velema. Deze citaten luiden: “De theologie moet zich niet op wetenschappelijke theorieën en modellen vastleggen, hoe plausibel ze ook lijken, want ze hebben altijd iets voorlopigs. De geschiedenis van Genesis 1 en 2 en het scheppingsmodel van het creationisme vallen niet samen”.3 En: “Het heelal kan ouder zijn dan de meeste creationisten aannemen, zoals het ook veel groter is dan men vroeger vermoeden kon. Het geloof staat of valt daar niet mee”.4 Huijgen: “Die laatste zin zou ik graag willen onderstrepen. Een beetje ontspanning kan geen kwaad”.5 De vraag in dit artikel is of Huijgen en Vraag & Antwoord 25 van de Gewone Catechismus met deze citaten Van Genderen en Velema aan zijn kant heeft als het gaat om de biologische evolutietheorie. Daarvoor moeten we paragraaf 18 van de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek bestuderen. Dat doen we hieronder. In de conclusie vergelijken we kort de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek met Vraag & Antwoord 25 van de Gewone Catechismus.
Wordt vervolgd.
Kerkvaders over Genesis – Kort briefje in het Reformatorisch Dagblad
De kerkvaders geloofden in Genesis als een betrouwbare bron van informatie. Tegenwoordig worden hun opvattingen meestal niet meer gedeeld, maar het staat vast dat zij dit beleden.
Prof. dr. Johannes van Oort reageerde op verrassend persoonlijke wijze op mijn artikel over Genesis als betrouwbare informatiebron (RD 1-5-2018). Ik zou wetenschappelijk gezakt en een predikant op „kruistocht” zijn. Blijkbaar heb ik een „uiterst conservatieve agenda”, waartegen RD-lezers gewaarschuwd moeten worden. Wat opvalt, is dat collega Van Oort geen inhoudelijke feiten uit de kerkvaders aandraagt die mijn stelling weerspreken. Die zijn er ook niet. Het probleem ligt op hermeneutisch vlak. De kerkvaders geloofden weliswaar in Genesis, maar volgens Van Oort weten we in onze context beter. De oude context vertelt een ander verhaal. Augustinus beleed een jonge schepping en een wereldwijde zondvloed. Zijn Genesiscommentaar werd zelfs letterlijker naarmate hij ouder werd. In zijn ”Retractationes” had de kerkvader aan het eind van zijn leven alle gelegenheid om zaken recht te zetten op dit punt, maar hij deed het niet. Waarom niet? Omdat Augustinus er gewoon zo over dacht. Zorgvuldig binnen historische en literaire context beschouwd, is dit dus de mening van de kerkvader. Van Oort wijst op mogelijke fouten in de chronologie van Theofilus. Die bevestigt juist dat hij geloofde in een zeer jonge aarde en een historische schepping.
Of hij er een paar eeuwen naast zat, betekent niets op de schaal van de evolutie. De ‘consensus’ onder latere kerkvaders komt met Theofilus uit op een scheppingsjaar rond 5600 voor de incarnatie van Christus. Of hij orakels aanhaalde, doet niets af aan zijn visie op Genesis. Werd trouwens niet Bileam gebruikt om Gods Woord te spreken? Verder delen prominente vrouwelijke collega’s mijn weergave van de kerkvaders over scheppingsordinanties (bijvoorbeeld Korinna Zamfir, ”Women teaching”, 2015).
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Zuiddam, B.A., 2018, Kerkvaders over Genesis, Reformatorisch Dagblad Puntkomma 48 (29): 12.
‘Historisch revisionisme schadelijk voor de kerk’ – Is het klassieke scheppingsgeloof modern?
De afgelopen jaren hoor ik onder de theïstisch evolutionisten in Nederland steeds vaker dat ‘de manier waarop de creationistische beweging de Bijbel letterlijk leest’ in en voor de jaren twintig van de vorige eeuw niet of nauwelijks bestond.6 In dit artikel willen we betogen dat de manier waarop een creationist Genesis leest veel ouder is dan begin 20e eeuw.
Wat een creationist gelooft en hoe hij Genesis leest
Een creationist gelooft dat de aarde recent in zes dagen geschapen is, dat Adam en Eva onze eerste voorouders zijn, dat er een historische zondeval is geweest en een wereldwijde zondvloed. De mens bouwde na de vloed een toren, de toren van Babel, en er kwam een spraakverwarring. Hij gelooft dat de verhalen van de aartsvaders (bijv. Abraham), het verblijf in Egypte, de uittocht, de inname van het land Kanaän, David, Salomo en andere koningen, de ballingschap en de terugkeer daarvan werkelijk gebeurd zijn. Creationisten geloven dat de Heere Jezus Christus werkelijk geleefd heeft, gestorven en weer opgestaan is en naar de hemel gegaan is. En dat er een Kerk bestaat in de geschiedenis die tot vandaag de dag doorgaat. Onder creationisten heerst er geen discussie over dit theologische kader. Ze voeren gesprekken met elkaar over de detailinvulling van deze bovengenoemde gebeurtenissen. Een creationist leest Genesis als literair-historisch met een diepere geestelijke/symbolische betekenis. In eenvoudig Nederlands: Genesis is waar gebeurd en heeft betekenis voor ons vandaag. De vraag is nu: hoe oud zijn deze gedachten? Volgens een creationist is de gedachte dat de wereld in zes dagen geschapen is en er een zondeval is geweest net zo oud als de mensheid zelf.
Zwarte zwanen
In de 17e eeuw werd gedacht dat alle zwanen wit waren. Zwarte zwanen bestonden niet volgens de Europese geleerden, niemand had deze immers waargenomen. Totdat Willem de Vlamingh in 1696 de leiding van een expeditie op zich nam en als eerste Europeaan in de buurt van het hedendaagse Perth een zwarte zwaan ontdekte. De stelling dat zwarte zwanen niet bestaan moest worden verworpen. Het is betreurenswaardig dat deze geschiedenis zich nu lijkt te herhalen op het gebied van ‘de historiciteit van Genesis’. We hoeven slechts met een auteur te komen van vóór het begin van de 20e eeuw en de stelling van theïstische evolutionisten is ontkracht. Laten we twee schrijvers raadplegen uit de 18e eeuw en hiermee de stelling dat ‘de creationistische lezing van Genesis van 20e eeuwse oorsprong is’ aanvechten.
Justus Vermeer (1696-1745)
Mr. Justus Vermeer werd geboren in 1696 te Utrecht. Hij studeerde rechten in zijn geboortestad en promoveerde in 1718. Vermeer was ouderling in de Nederlandse Gereformeerde Kerk te Utrecht en ging als oefenaar voor in de kerkdiensten. Zijn preken werden opgeschreven en uitgegeven, waaronder die rondom de Heidelbergse Catechismus. Zondag 9 van deze catechismus gaat over de schepping.7 Als we deze erbij pakken zien we dat mr. Vermeer een ‘creationistische’ lijn volgt.
Volgens de geleerde heeft God de ‘hemel en de aarde, en al wat daarin is, uit niet geschapen’.8 God wordt aangewezen als de ‘Formeerder van alles’.9 Mozes heeft als auteur van Genesis beschreven ‘hoe’ God alles gemaakt heeft. Het werk van de schepping wordt door mr. Vermeer Gods ‘eerste huishoudelijke werk’10 genoemd. De geleerde blijkt ook goed op de hoogte van de heidense filosofieën en verwerpt deze als zijnde ‘zware blindheid op des mensen verstand’.11 Uit het Woord en de rede blijkt dat de wereld een begin moet hebben gehad. Teksten uit Gods Woord daartoe zijn bijvoorbeeld Gen. 1:1, Ps. 33:6 en Joh. 1:3. Bij verdediging door de rede gebruikt hij een argument wat heden ten dage nog steeds gebruikt wordt: ‘Niets kan er zijn zonder oorzaak, dan God Zelf. Ja, het strijdt tegen de natuur, te geloven dat de wereld van eeuwigheid is geweest; vermits niets natuurlijker is, dan wanneer men een groot en heerlijk werk of gebouw ziet, dat men aanstonds vraagt naar deszelfs auteur en maker, en zich over die zijn oordeel, bestek en uitvoering van zijn werk verwondert.’ Zo leidt volgens de auteur het bestuderen van de natuur tot verwondering over de ‘allerwijste en machtigste Werkmeester die het gehad heeft’. Hij gaat verder: ‘Al wat voortteelt, moet opklimmen tot een Wezen aller wezens; al wat zich beweegt, moet een eerste Beweger gehad hebben, en ook een begin van bewegen’. De geleerde beschrijft ‘hoe God uit zulk een onbekwame stof alles in orde gebracht heeft’.12 Dat heeft Hij niet in een moment gedaan maar in zes dagen: ‘Deze orde, dat de Heere alles in zes dagen heeft voortgebracht, leert ons Mozes, Gen. 1. (…) Mozes beschrijft alleen het gebouw van de zichtbare wereld, omdat hij zijn historie heeft willen voegen naar het begrip der Joden, die zeer vleselijk en aardsgezind waren; om hen tot de Onzienlijke op te leiden langs Zijn zichtbare werken, ten einde zij aan het schepsel niet zouden hangen blijven’.13 Op de blz. 170-172 van zijn boek beschrijft de auteur de schepping van zes dagen. God maakte ook een eerste mensenpaar. ‘Dit paar zette God in die vervulde wereld, waarin de Heere een volheid bezorgd had; en in het bijzonder in een Eden, een hof en paradijs, dat God zelf geplant had’.14 Waarom schiep God de wereld? ‘Tot Zijn eigen eer en heerlijkheid. (…) Om Zijn eigen deugden aan mensen bekend te maken en te verheerlijken, (…)’.15 Wanneer heeft God de wereld geschapen? ‘In het gemeen kan men zeggen, naar de rekening van de allervoornaamste godgeleerden en chronologisten, dat de wereld geschapen is, weinig onder of over de 3950 jaren voor Christus’ geboorte; daarbij dan gerekend na de geboorte van Christus 1736 jaren, zo zou de wereld geschapen zijn, omtrent 5686 jaren geleden’.16 Volgens de geleerde hoeven we ons over het exacte seizoen waarin de wereld geschapen is niet druk te maken omdat de Heilige Schrift ons niets daarvan leert. Eerder in dit boek had Vermeer al bij de bespreking van Zondag 3 aangegeven dat er een historische zondeval heeft plaatsgevonden.17 Met dit voorbeeld is de stelling dat er geen creationistische lezing van Genesis bestond voor het begin van de 20e eeuw al weerlegd. Vermeer geloofde dat de aarde jong was (namelijk rond de 5686 jaren geleden geschapen), dat Schepping in zes historische dagen plaatsvonden en dat er een eerste mensenpaar en een zondeval is geweest.
Bernardus Smytegelt (1665-1739)
De tweede auteur die ik wil raadplegen is Bernardus Smytegelt. Bernardus Smytegelt werd geboren in 1665. Hij studeerde theologie in Utrecht en verdedigde aldaar in 1686 zijn dissertatie “Over de eenheid der kerk”. Hij was predikant te Middelburg. Ook hij schrijft in de bespreking van zondag 9 van de Heidelbergse Catechismus over de schepping.18 De predikant bestrijdt de heidense filosofieën die stellen dat de wereld eeuwig is. Hij schrijft over een ontstaansfilosofie het volgende: ‘Dan waren er nog anderen, en die zeiden, dat dat niet kon zijn; die begonnen te denken: daar zijn zo enige vezeltjes in de lucht geweest, die bijgeval zijn samengelopen, en daar is dit grote heelal uit voortgekomen. Dat is al zo erg alsof ook zeide: er heeft daar een grote hoop stenen gelegen, en daar is dit gebouw bijgeval uit voortgekomen.’ De predikant noemt het echter dwaas om zo te denken. Wat is de alternatieve visie? Volgens de predikant staat dat in Mal. 2:10: En hebben wij niet allen enen Vader, en heeft niet één God ons geschapen?19 God is de Maker en de Formeerder van de wereld, dat staat voor hem vast. Dat Smytegelt veel Bijbelkennis had blijkt wel uit de teksten die hij aanhaalt rondom de schepping.20 Het grote heelal is volgens de predikant uit niet (ex nihilo geschapen in zes dagen. Hij bespreekt op blz. 120-123 van zijn boek hoe God in de verschillende dagen afzonderlijk de wereld heeft vormgegeven. Wanneer is de wereld geschapen? ‘De wereld is ook niet zeer oud. De Joden zeiden dat ze tweeduizend jaren oud was, als ze rekenden voor de wet, tweeduizend jaren na de wet en tot op het rijk van den Messias. Maar zij was nog tot dien ouderdom niet gekomen, en ’t kan nog wel omtrent driehonderd jaren minder zijn’.21 De wereld is volgens Smytegelt in de herfst geschapen.22 We zien in deze preek een creationistische lezing van Genesis. God heeft de wereld uit het niet in zes dagen geschapen, toen begon de tijd. De lezing van de Joden wordt gevolgd: 2000 jaar voor de wet, 2000 jaar erna tot de Christus en daarna het verdere verloop van de jaartelling. Hij pint zich niet vast op een exact getal: het kan 300 jaar minder zijn. De wereld is volgens hem in ieder geval niet oud.
Slotbeschouwing
Wanneer je andere auteurs uit die tijd leest (bijv. Johannes van der Kemp23 en Theodorus van der Groe24) dan zie je dat deze visie ook door hen gedeeld wordt. De stelling ‘dat de creationistische lezing van Genesis dateert uit het begin van de twintigste eeuw’ moet hiermee worden verworpen. Dergelijke claims zijn onjuist en daarmee uiterst schadelijk voor de kerken. Ik vind het betreurenswaardig dat een dergelijk historisch revisionisme breed wordt verkondigd, zelfs in cursussen voor kerken. Het geeft een onjuist beeld van de uitleg van Genesis door de eeuwen heen. De creationistische uitleg van Genesis (literair-historisch met een diepere symbolische/geestelijke betekenis) is veel ouder dan begin 20e eeuw. Ik wil zelfs beweren dat de creationistische lezing de mainstream lezing is geweest in de kerken tot de 18e/19e eeuw. Pas met de Verlichting werd het donker25 rondom die uitleg en zijn er andere gedachten opgekomen mede onder invloed van de naturalistische natuurfilosofie. Een goed boek over de hermeneutiek van Genesis door de eeuwen heen is ‘The Quest for the Historical Adam’, van de kerkhistoricus prof. dr. W. VanDoodewaard.26
Dit artikel schreef ik in 2016. Zie voor een verdere uitwerking dit artikel.
Voetnoten
Proefschrift ds. C.J. Meeuse (3) Het verstand en de wonderen
Noot van de De Saambinder: Op 28 juni 2024 promoveerde ds. C.J. Meeuse op het proefschrift ‘De bestrijding van het cartesianisme door Jacobus Koelman’. De redactie vroeg hem om de inhoud van zijn proefschrift toe te lichten voor onze lezers. Dit is het derde van vier artikelen.
Omdat we geneigd zijn zoveel mogelijk allerlei natuurverschijnselen te verklaren, dreigen we de wonderen van God te kleineren en God dus te onteren. Laten we beducht zijn voor het gewoon vinden van Gods werken in de natuur, maar Hem ook bijzonder eren om Zijn buitengewone ingrijpen daarbij.
Balthasar Bekker heeft in 1691 een begin gemaakt met de uitgave van zijn spraakmakende boek “De Betoverde Weereld“. Hij had gekozen voor de filosofie van Descartes als hulp voor zijn theologisch werk. Descartes kende de filosofie en de theologie hun eigen terrein toe, maar Bekker ging een stap verder: hij wilde de filosofie over de theologie laten heersen. Bekker achtte de rede betrouwbaar, stelde ze vóór de Heilige Schrift en meende dat ze geschikt was om de waarheid ervan te bewijzen. Zo betrad hij bij zijn exegese de weg van de Schriftkritiek. Dit was het tegenovergestelde van wat Koelman voor ogen stond: de filosofie als dienstmaagd van de theologie.
Boze geesten
Toen Bekker met allerlei vormen van bijgeloof werd geconfronteerd, bond hij hiertegen de strijd aan met zijn uitgave van “De Betoverde Weereld“. Dit boek gaf aanleiding tot grote consternatie. Bekker streed niet alleen tegen bijgeloof in goede en boze geesten, toverij, wichelarij, spokerij of bezwering, maar ook tegen het geloof in engelen, duivelen en allerlei wonderen die ons in de Bijbel verhaald worden. Dat viel bij hem allemaal onder de noemer ‘bijgeloof’. Hij vond dat de duivel veel te veel macht werd toegeschreven.
Bekker probeerde alle spreken over geesten in de Bijbel te verklaren met ‘gezichten’, ‘verbeelding’, of ‘uitdrukking van Gods majesteit’. Bijbelse geschiedenissen, waaronder de zondeval en de verzoeking in de woestijn, verklaarde hij op deze manier. Hij wilde de duivel van alle macht beroven en hem opsluiten in de hel. Hij leerde dat men niets met hulp van de duivel kan doen op het gebied van toverij, waarzeggerij of bezetenheid. De rede leerde hem dat een boze geest niet op een lichaam zou kunnen inwerken en vanuit die gedachte herinterpreteerde hij Bijbelse geschiedenissen en belijdenisgeschriften. Allerlei gebeurtenissen in verschillende landen, maar ook pastorale ervaringen illustreerden zijn betoog. De felste bestrijders vond hij onder de orthodox-gereformeerden en dan vooral in de kring van de Nadere Reformatie.
Koelmans strijd
Koelman schreef drie werken tegen Bekkers opvattingen. Het eerste hiervan, “Het Vergift van de Cartesiaanse Philosophie grondig ontdekt“, was bedoeld om de beginselen waardoor Bekker beïnvloed was, aan het licht te brengen. Koelman bestreed allereerst de bedreiging van de wetenschap. De wetenschap beschouwde alles als vooroordelen en wilde beginnen met twijfel. Koelman vond dit een aanzet tot atheïsme. Vervolgens werd het menselijk verstand, de rede, als onfeilbaar gezien en wilde men de filosofie niet aan de theologie onderwerpen. Ze mocht zelfs heersen over de Heilige Schrift. Geesten konden een lichaam niet beïnvloeden, zo leerde het cartesianisme. Het verstand wilde men laten heersen over de wil, omdat het de zonden de baas zou kunnen.
Koelman bestreed deze en andere punten. Ten aanzien van Bekkers publicatie deed hij dat met toepassing op diens loochenen van wonderen uit Gods Woord. Hij schreef daarvoor het boek “Wederlegging van Bekkers Betoverde Weereld“, en daarna het postuum uitgegeven “Schriftmatige Leere der Geesten“. Bij dit alles wilde Koelman het Bijbelse spreken over engelen en duivelen, maar ook over toverij, waarzeggerij, spokerij en bezetenheid weergeven. Daarbij ging hij uit van de onfeilbare openbaring door God als fundament voor de waarheid.
Gods wonderen
Laten wij ervan leren dat Gods wondere werken ons begrip ver te boven gaan. In de natuurwetenschap moeten we de werken van de Schepper al bewonderen. Gods werken in de Bijbel verhaald en de eeuwen door bij Gods kinderen ervaren, verdienen allermeest onze bewondering, tot eer van God.
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Meeuse, C.J., 2024, Proefschrift ds. C.J. Meeuse (3) Het verstand en de wonderen, De Saambinder 102 (30/31): 6.
- De heerszucht van ons verstand.
- Het verstand bij de Schriftuitleg.
- Het verstand en de wonderen.
- Ons verstand en dwalingen.
Overige artikelen op de website ‘Oorsprong’
- Predikant en theoloog drs. C.J. Meeuse promoveert op 28 juni 2024 D.V. aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.
- Meeuse schrok van knieval hedendaagse gereformeerde theologen voor evolutieleer.
- Opname verdediging en promotie dr. C.J. Meeuse.
- ‘De filosofie mag niet méér zijn dan een ‘ancilla theologiae’’.
- De ontmaskering van de verderfelijke doorwerking van het cartesianisme.
Proefschrift ds. C.J. Meeuse (1) De heerszucht van ons verstand
Noot van de De Saambinder: Op 28 juni 2024 promoveerde ds. C.J. Meeuse op het proefschrift ‘De bestrijding van het cartesianisme door Jacobus Koelman’. De redactie vroeg hem om de inhoud van zijn proefschrift toe te lichten voor onze lezers. Dit is het eerste van vier artikelen.
Wij zijn na de zondeval geneigd met ons verstand over God te willen heersen. Dan willen we God in Zijn daden ter verantwoording roepen, terwijl wij moeten leren dat wij ons voor Hem zullen moeten verantwoorden voor heel ons leven.
De aanvechtingen die ik in mijn studietijd als twintigjarige had, brachten me op de zeef van de duivel. De Heere heeft dat echter gebruikt om me te leren hoe hoogmoedig wij mensen door de zondeval geworden zijn. Het steunen op ons verstand is een satanische strik, die ons doet vertrouwen op onszelf en leert om God en Zijn waarheid te wantrouwen. In die tijd las ik werken van de existentiefilosoof Sartre en van moderne theologen zoals Bultmann, Gogarten en anderen. Ik werd erdoor aan het twijfelen gebracht ten aanzien van Bijbelse waarheden. Dat ging zelfs zover dat ik ben gaat twijfelen aan het Godsbestaan. Tegelijkertijd kon ik in die tijd niet zonder God leven, waardoor de wanhoop zich van me meester dreigde te maken. Het heeft God behaagd mij te tonen hoe de duivel me ertoe aanzette om van mijn verstand een afgod te maken. Daardoor daagde ik God als het ware voor de rechterstoel van mijn rede. Wat een gruwelijke hoogmoed! De strik is echter gebroken. Opnieuw mocht ik zien hoe groot en goed God is en hoe dwaas wij door onze val in de hoogmoed geworden zijn.
Bemoedigingen
God leert ons door Salomo de les: ‘Vertrouw op den HEERE met uw ganse hart, en steun op uw verstand niet’. Het steunen op mijn verstand had mij wel in de wanhoop gebracht, maar de openbaring van God in Zijn Woord en in de Zoon van Zijn liefde, Die Zichzelf de Weg, de Waarheid en het Leven noemt, heeft me daaruit gehaald. Daarna kreeg ik een bijzondere liefde tot Gods werken in de schepping en in de herschepping en mocht ik leren zien hoe de wereld vervuld is met wonderen. In de natuur zag ik Gods deugden schitteren en in het genadewerk ervoer ik Zijn opzoekende zondaarsliefde. Door Zijn zondaarsliefde wilde Hij zo’n grote dwaas een Leidsman zijn.
Psalm 94 heeft mijn toestand verklaard: ‘Wanneer ik zei: ‘Mijn voeten glijden’, toen het Gij mij gesterkt in ’t lijden. Wanneer mij ’t afgepeinsde hart, door al mijn denken werd verward, en ik in druk schier was gestikt, toen heeft Uw troost mijn ziel verkwikt’. Maar ook de berijmde regels uit Psalm 119 vers 36 verwoorden de les die ik leren mocht: ’t Is goed voor mij verdrukt te zijn geweest, opdat ik dus Uw Godd’lijk recht zou leren; sinds heeft mijn hart voor hovaardij gevreesd’. Mocht die vrees voor hovaardij ons maar bijblijven. Hovaardij is een wortelzonde, die we zo gemakkelijk niet uitroeien maar die, als we de Heere liefhebben, wel veel pijn moet doen.
Een plaats voor filosofie
In de tijd dat ik studeerde aan de Rijksuniversiteit in Utrecht, was filosofie een van de verplichte vakken bij de propedeuse. Voor bepaalde aspecten van de theologische studie was dit wel nuttig. Zo kregen we onder meer ook taalfilosofie. Daarbij werd het betekenisveld van bepaalde woorden nagegaan. Dat is ongetwijfeld nuttig voor een goed gebruik van de taal, ook bij vertaling. Vóór die tijd, al bij mijn opleiding voor de hoofdakte aan de Driestar, kreeg ik filosofieles als keuzevak. Mr. L.J.M. Hage vestigde mijn aandacht op Koelman en op de wezenlijke strijd die deze had gevoerd tegen de cartesiaanse filosofie.
Onze vaderen gebruikten op de universiteiten bij hun studie een filosofische denkwijze. Vanuit de Middeleeuwen was de heersende filosofie in de tijd van Koelman de scholastiek in een gereformeerde vorm. Het was een denksysteem dat gebruikmaakte van de Bijbel, de Griekse filosofie en de kerkvaders. De gereformeerden wilden die filosofie met name in hun apologetische werk wel gebruiken, maar dan vrij van de heidense smetten. Ze wilden de rede niet laten heersen over de openbaring van de Bijbel. En dat laatste is van groot belang!
Moderne filosofie
Koelman bleef tijdens zijn zwerversbestaan als Zeeuwse balling actief in het opstellen van reformatieprogramma’s. Hij bestreed overheidsbemoeiing in kerkelijke zaken en bevorderde de heiligmaking op alle terreinen van het leven, zoals de handhaving van kerkelijke tucht, de viering van de sabbat, het houden van godsdienstige gezelschappen, de bestrijding van labadisme en het benadrukken van het werk van de Heilige Geest in wedergeboorte en bekering.
Ook bestreed Koelman de moderne filosofie. Toen Descartes daarvoor een nieuwe methode wilde invoeren, en niet meer wilde weten van de autoriteit van de Schrift, de kerkvaders en de Griekse filosofie, dreigde er een breuk met bestaande zekerheden. Descartes wilde door middel van de twijfel tot nieuwe waarheidsvinding komen en nam daarvoor zijn toevlucht tot de rede, tot het logische denkvermogen. Hij meende dat de ratio het fundament bood voor wat waar is.
In de Griekse oudheid had Archimedes, een groot wiskundige, eens de wet van de hefboom ontdekt. Hij riep toen uit: ‘Geef mij een vast punt en ik kan wel de aarde uit haar voegen lichten’. Hiernaar verwijst Descartes met betrekking tot het vinden van zekerheid. Hij stelde dit punt in de ratio. Zo kunnen we spreken van een archimedische omwenteling in het zoeken naar vastheid voor de waarheid. Hiertegen hebben veel gereformeerde theologen zich verzet. Koelman behoorde bij de bestrijders van deze nieuwe filosofie.
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Meeuse, C.J., 2024, Proefschrift ds. C.J. Meeuse (1) De heerszucht van ons verstand, De Saambinder 102 (28): 8-9.
- De heerszucht van ons verstand.
- Het verstand bij de Schriftuitleg.
- Het verstand en de wonderen.
- Ons verstand en dwalingen.
Overige artikelen op de website ‘Oorsprong’
- Predikant en theoloog drs. C.J. Meeuse promoveert op 28 juni 2024 D.V. aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.
- Meeuse schrok van knieval hedendaagse gereformeerde theologen voor evolutieleer.
- Opname verdediging en promotie dr. C.J. Meeuse.
- ‘De filosofie mag niet méér zijn dan een ‘ancilla theologiae’’.
- De ontmaskering van de verderfelijke doorwerking van het cartesianisme.
De erfenis van Bonaventura – Lessen van een Franse geleerde uit de middeleeuwen over schepping en zondeval
In De Waarheidsvriend van 4 juli 2024 werd de 750ste overlijdensdag van Bonaventura herdacht. Ds. H. Liefting, emerituspredikant uit Gouda, schreef een lezenswaardig artikel over deze middeleeuwse geleerde. Een stuk dat ook voor hedendaagse creationisten zeer leerzaam is. Daarom hieronder een samenvatting.
Bonaventura werd in het jaar 1217 (al zeggen sommigen 1221) geboren in Italië (Bagnoregio) en overleed op 12 juli 1274 te Lyon. Op jonge leeftijd ging hij studeren aan de toen prestigieuze Universiteit van Parijs. Hij studeerde daar eerst ‘vrije kunsten’ en daarna theologie. In 1257 werd hij hoogleraar in de theologie en werd hij collega van Thomas van Aquino.
Tegen het Aristoteles
Bonaventura groeide op in de platoons-augustijnse traditie waarbij sterke nadruk wordt gelegd op het bovenaardse, het innerlijk, de eeuwigheid en de onsterfelijke ziel. Toen hij collega werd van Van Aquino maakte hij kennis met de aristotelische traditie. Deze traditie richt zich, integendeel tot de voorgenoemde traditie, meer op de concrete aardse werkelijkheid. Bonaventura wist zich geroepen om met kracht de augustijnse visie te verdedigen ‘tegen deze aristotelische nieuwlichters’. Het resulteerde in ‘Collationes in Hexaëmeron’, het zesdagenwerk. Om zich te kunnen verdedigen moest Bonaventura zich behoorlijk verdiepen. “Het gevolg was dat ook hij er helaas niet aan ontkwam om in zijn eigen werken allerlei wijsgerig materiaal op te nemen”. De werken van deze Franse geleerde waren van invloed op de bekende kerkhervormer Maarten Luther. Naar eigen zeggen maakte Bonaventura hem ‘bijna dol’, maar deelden ze samen de afkeer van het aristotelisme. Liefting verwijst hiervoor naar de minder bekende 97 stellingen van Luther van 4 september 1517 waarin hij in stelling 41 en 50 het aristotelisme afwijst, onder andere als ‘de ergste vijand van de genade’. Liefting constateert dat toen het aristotelisme de kerk binnenkwam, ‘de kerk geestelijk alleen maar achteruit holde’. Hoewel Luther het aristotelisme krachtig bestreed, waren er toch ‘bepaalde reformatorische theologen na Luther’ die ‘het aristotelisme weer omarmden’.27 Met dien gevolge dat christenen uit de Gereformeerde Gezindte tegenwoordig, door sommige theïstische evolutionisten, opnieuw geconfronteerd (kunnen) worden met deze ‘aristotelische theologen’.28
Schepper en schepping
Bonaventura wilde onderscheid aan brengen tussen scientia en sapientia. Het laatste was in zijn ogen het meest belangrijk. “Geen wereldse wijsheid, maar wijsheid uit God.” Als iemand uit de bevindelijk-gereformeerde hoek zou ik zeggen: het onderscheid tussen rationele kennis en bevindelijke kennis. Een prachtig stukje uit het artikel van Liefting is naar aanleiding van Bonaventuras Breviloquium. De Franse geleerde gaat in dit werk in op de staat der rechtheid en de gevolgen van de zondeval. Daardoor maakt hij gebruik van de vierdeling die bekend is uit de heilsgeschiedenis: schepping-zondeval-verlossing-voleinding. Een lang citaat uit het artikel van Liefting:
“De geschapen wereld was voor hem een ongeschreven boek, waarin de scheppende drie-eenheid weerspiegeld, uitgebeeld en gelezen wordt. Voor de zondeval was dit boek voldoende om God te leren kennen. De Schepper had namelijk sporen van Zichzelf in de schepping achtergelaten, waardoor Hij symbolisch in Zijn schepping aanwezig was. In alle schepselen kunnen we volgens hem een spoor van de Schepper terugvinden, in de met verstand begiftigde schepselen herkennen we Zijn beeld en in alle begenadigde wezens, die de gave van de Heilige Geest ingestort hebben gekregen, Zijn gelijkenis. Na de zondeval verduisterden onze ogen echter en is het moeilijker geworden om de schepping als ‘een door Gods vinger geschreven boek’ te lezen. Gelukkig is dat weer mogelijk doordat Hij zorgde voor het boek van de Schrift. Daarin vinden we de sleutel om het boek van de schepping te spellen. Het is volgens Bonaventura onze roeping om de schepping ‘terug te voeren’ naar de Schepper. Hoe actueel!”
Ten slotte
Bonaventura heeft daarmee veel raakvlakken met tegenwoordige bevindelijk-gereformeerde wetenschappers (of zij nu werken in de alfa-, beta- of gammawetenschappen). Het artikel van Liefting spoort aan om de werken van Bonaventura zelf ter hand te nemen en te lezen. Wie weet geeft de Heere ons de tijd om de vertaalde werken van hem de bespreken op deze website.
N.a.v.: Liefting, H., 2024, Een engelachtige geleerde. Tegen de tijdgeest in verdedigde Bonaventura 750 jaar geleden de augustijnse traditie, De Waarheidsvriend 112 (27): 12-13.
Voetnoten
Tegen de bril van Darwin – Dr. W.J. Ouweneel pleit voor klassieke lezing van Genesis 1-3
Met publicaties van dr. G. van den Brink en dr. W.M. Dekker barstte in 2017 het oude debat over schepping en evolutie weer in volle hevigheid los. Ook dr. W.J. Ouweneel mengt zich in de discussie. Zijn conclusie: ‘Schepping en evolutie zijn onverenigbaar’.
In En de aarde bracht voort gaat dr. G. van den Brink uit van de gedachte: ‘Stel dat het waar is…’ en trekt hij na wat de gevolgen zijn voor het christelijk geloof als de evolutietheorie geïntegreerd wordt in het bijbelse scheppingsverhaal. Hij doet dit zonder dat hij daarbij kernnoties uit het gereformeerde belijden, zoals een historische Adam en de zondeval, wil opgeven.
Dat ligt anders bij dr. W.M. Dekker, die Dit broze bestaan schreef. Volgens hem is er wel sprake van een zondeval, maar die is niet historisch, want ‘een historische zondeval is evolutiebiologisch gezien ondenkbaar’. Ook een historische Adam acht hij niet aannemelijk; Adam staat bij hem symbool voor ieder mens. Het is volgens hem ‘onredelijk om de evolutietheorie bij de huidige wetenschappelijke consensus af te wijzen’. Genesis 1-9 moeten we volgens hem lezen als mythe: ‘Het staat wel geschreven, maar het is niet geschied’. De Schrift kent volgens hem ook geen duidelijke volgorde van schepping-zondeval-verlossing. Verder zijn duivelen geen gevallen engelen, maar was de satan er al vanaf het begin. Dat geldt ook voor de dood, die er volgens hem vanaf het begin bij hoort.
Een ramp
Bovenstaande visies – waarbij nog andere stemmen genoemd zouden kunnen worden – noopten dr. W.J. Ouweneel zich in het debat te mengen met de publicatie van Adam, waar ben je?, een boek dat menigeen toch wel verrast heeft. Noemde Ouweneel zich in het verleden nog een ‘ontstaansagnost’, in deze publicatie breekt hij een lans voor de klassieke, traditionele lezing van Genesis 1-3, inclusief een historische Adam, een ‘staat der rechtheid’ waar de dood niet heerste en een zondeval met verwoestende gevolgen.
In een verantwoording vooraf erkent Ouweneel dat de omschrijving ‘ontstaansagnost’ een ongelukkige keuze was. Door de niet aflatende stroom van publicaties van orthodoxe christenen die kleur bekenden in het debat en een integratie van evolutie in de christelijke geloofsleer bepleitten, gingen hem de ogen open.
Hun manier om Genesis 1-3 door de bril van de evolutietheorie te lezen noemt hij ‘een ramp’. Volgens Ouweneel laten zij de Schrift ‘buikspreken’ in plaats van naar haar te luisteren. Daarbij schuwt hij stevige woorden niet. Het is zijn overtuiging dat ‘zij niet alleen een Bijbelse visie op de mens en op de zonde verliezen, maar uiteindelijk ook op de Schrift, en op het heil en op Christus zelf’. Evolutie en christelijk geloof laten zich volgens hem eenvoudigweg niet verenigen. Je leest Genesis 1-3 of door de bril van Jezus en Paulus of door de bril van Darwin.
Ingrijpende breuk
Na een hoofdstuk waarin de bioloog Ouweneel college geeft over de evolutietheorie en betoogt dat deze theorie ‘het meest religieus gekleurde onderdeel van de hele natuurwetenschap’ is, volgen hoofdstukken met een theologische insteek.
Allereerst gaat hij in op de vraag hoe de Schrift gelezen dient te worden. Hierin betoogt hij dat het nieuwe paradigma een ingrijpende breuk behelst met de manier waarop Joden en christenen eeuwenlang Genesis hebben gelezen. Nog nooit in de geschiedenis hebben theologen hun benadering van de Schrift zo laten bepalen door buitenbijbelse bronnen, die bovendien zo ideologisch bepaald zijn, als hier het geval is. Evolutie ‘inlezen’ in Genesis is gehoor geven aan het devies ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’. En wat er wel staat, krijgt niet het gewicht dat eraan toekomt.
Historisch
Vervolgens gaat Ouweneel in op de kwestie van historiciteit. De nieuwe omgang met Genesis doet volgens hem geen recht aan de intentie van de auteur om gebeurtenissen te beschrijven die ‘echt hebben plaatsgevonden’. Adam is geen veredelde hominide (mensachtige voorouder van de mens), maar een unieke creatie van God. Aansluitend bespreekt hij de consequenties voor de antropologie, gaat hij in op de details van de paradijssituatie, de betekenis van zondeval en erfzonde om af te sluiten met het nagaan van de nieuwtestamentische gegevens over schepping en zondeval als ‘leeswijzer’ voor de interpretatie van de eerste hoofdstukken van de Bijbel.
Op de helling
Ouweneel schreef een stellig boek waarvan de conclusie vanaf het begin al vaststond: schepping en evolutie zijn onverenigbaar. De prijs die voor zo’n integratie betaald moet worden, is veel te hoog. Deze conclusie deel ik. De unieke creatie van Adam en Eva (uit een rib van Adam) en de afstamming van alle mensen van hen, de staat der rechtheid: het gaat allemaal op de helling of wordt sterk afgezwakt ten opzichte van wat de Schrift daarover te berde brengt.
Zijn argumenten zijn over het algemeen steekhoudend, al is er wel wat af te dingen op de presentatie ervan. Ouweneel noemt veel namen, maar gaat niet echt het gesprek aan met zijn opponenten. Het boek maakt de indruk snel geschreven te zijn (verschillende delen van het boek zijn ontleend aan eerdere publicaties). Het had het eindresultaat wellicht goedgedaan als hij zijn materie wat meer had laten bezinken om ze in gedestilleerde vorm te presenteren. Het boek verliest door geregelde herhaling aan kracht en had gerust de helft dunner kunnen zijn.
Dit laat onverlet dat Ouweneel een boek schreef dat een goed overzicht geeft van het debat en een indringend appèl doet op allen die geroepen zijn onderwijs en leiding te geven in de kerk. Er staat veel op het spel en er gaat te veel op de helling wanneer het wetenschappelijke paradigma de leesbril wordt voor de uitleg en interpretatie van de Schrift.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2019, Tegen de bril van Darwin. Dr. W.J. Ouweneel pleit voor klassieke lezing van Genesis 1-3, De Waarheidsvriend 107 (2): 16-17.
‘De filosofie mag niet méér zijn dan een ‘ancilla theologiae’’ – Nog een keer over de promotieplechtigheid van dr. C.J. Meeuse
Op vrijdag 28 juni 2024 promoveerde dr. C.J. Meeuse op het proefschrift met als titel ‘De bestrijding van het Cartesianisme door Jacobus Koelman’.29 In De Saambinder van 20 juni 2024 verscheen een aankondiging van zijn promotie. Omdat zijn studie ook van belang is voor het klassieke scheppingsgeloof willen wij deze uitgebreide aankondiging hieronder samenvatten.30
Vroeger was het vak filosofie een verplicht onderdeel van het curriculum van de predikantenopleiding. Zo ook van diverse oudvaders, omdat het hier ook ging om ‘de werkmethode van de theologische wetenschap’. Diverse oudvaders, zoals Jacobus Koelman, Alexander Comrie en Hugo Binning, verwierven zelfs hun doctorstitel in de filosofie. De genoemde Koelman heeft de speciale interesse van dr. Meeuse. “Daarbij vindt hij het nodig om aan de kaak te stellen dat theologen uit de gereformeerde gezindte in onze tijd een knieval maken voor de evolutietheorie.” Volgens de predikant en theoloog zijn gereformeerde theologen die de evolutietheorie in al haar facetten aanvaarden ‘verstrikt geraakt in de overwaardering van ons verstand, want het verstand wordt gesteld boven de autoriteit van de Heilige Schrift’. Wie dat doet heeft Koelman tegen zich.
Koelman zocht ook naar een nadere reformatie van het Nederlandse volk. Daartoe vertaalde hij diverse puriteinse werken naar de Nederlandse taal. Wellicht wat minder bekend is zijn bestrijding van het Cartesianisme. Deze ‘filosofie wilde afrekenen met de manier waarop in de theologie Gods Woord als autoriteit werd gezien voor de kennis der waarheid’. Meeuse brengt met zijn proefschrift verandering in deze relatief onbekende kant van Koelman. De theorie van René Descartes zorgde voor een fundamentele omwenteling in de wetenschap. De gevolgen hiervan zijn nog steeds merkbaar in deze tijd. Meeuse: “De norm voor waarheid was niet langer Gods Woord, maar het menselijk begrip. Alles wat in strijd was met het menselijk denkvermogen werd afgewezen. Koelman wilde de autoriteit van de Heilige Schrift echter laten heersen over de rede. De filosofie mocht en mag niet méér zijn dan een ‘ancilla theologiae’, ‘een dienstmaagd van de theologie’.”
De promotieplechtigheid heeft ondertussen plaats gehad en is hier, met dank aan de Theologische Universiteit Apeldoorn, terug te kijken.
Voetnoten
Verschuivend Godsbeeld
In het Reformatorisch Dagblad van 21 maart bespraken de theologen dr. M.J. Paul (PKN) en dr. P.C. Hoek (HHK) ‘het verschuivende Godsbeeld in de gereformeerde gezindte’. Zij signaleren een selectief Bijbelgebruik van troostvolle teksten waarbij wezenlijke aspecten van het Bijbels Godsbeeld worden gemist. Een belangwekkend onderwerp.
Dr. Paul wijt deze eenzijdigheid vooral aan de doorwerking van het postmodernisme. Ieder mag er zijn eigen waarheid op na houden. De moderne mens maakt zelf wel uit hoe de wereld is ontstaan en wordt bestuurd. Maar ook de moderne kerkmens is autonoom geworden. Hij zoekt Bijbelteksten bij moeilijke levenssituaties en vormt zich zo een troostvol beeld over Wie God voor hem is. Maar maken we ons dan geen beeld van God naar onze gedachten? De Heidelbergse Catechismus onderwijst ons bij het tweede gebod dat God eist dat wij Hem ‘op geen andere wijze vereren dan Hij in Zijn Woord bevolen heeft’.
Deïsme
Verschuivingen in het Godsbeeld zijn overigens van alle tijden. Een belangrijk keerpunt in de Europese geschiedenis vormde de dag van de grote aardbeving in Lissabon, zaterdag 1 november 1755. Veel Portugezen zaten die morgen vanwege Allerheiligen in de kerk. Door de aardbeving vluchtte men de wankelende kerkgebouwen uit, naar de benedenstad bij de zee. Daar ontwikkelde zich een tsunami die de radeloze menige wegspoelde. Meer dan 30.000 doden waren er te betreuren. Verlichtingsdenkers als Voltaire meenden dat het geloof in Gods wijze bestuur onhoudbaar was geworden. Het deïsme won veld: God heeft de wereld wel geschapen, maar heeft Zich daarna teruggetrokken.
Atheïsme
De volgende hamerslag op het geloof in Gods wijs bestuur viel in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Gaandeweg begon de verschrikking van deze oorlog door te dringen en die botste met het geloof in Gods voorzienigheid dat Hij alle dingen onderhoudt en regeert. Kon men na Auschwitz nog wel in God geloven? Ook onder kerkgangers werd de bodem onder hun geloof weggeslagen. De kerkverlating neemt sinds de Tweede Wereldoorlog schrikbarende vormen aan. Na Lissabon kwam het deïsme op, en na de verschrikkingen van Auschwitz nam het atheïsme toe. De oorsprong van verschuivende Godsbeelden stamt uit het paradijs, toen de slang de vraag stelde: Is het ook…? De slang ontkende Gods bestaan niet, maar stelde dat Eva’s belijdenis over God niet klopte. ‘Gij zult de dood niet sterven’. De aanvallen op de Godsopenbaring zijn gebleven. We denken dan aan het gouden kalf als een afbeelding van de God van Israël. Of aan Marcion (†160), die onderscheid maakte tussen de wraakzuchtige God van het Oude Testament en de God en Vader van Jezus Christus.
Honger en kommer
Gelukkig is de belijdenis van Gods voorzienigheid in de gereformeerde gezindte op de Schrift gefundeerd. Toch leeft ook onder ons de vraag naar Gods bedoeling met het lijden. Waarom is er zoveel leed? Dr. Paul en dr. Hoek leggen terecht de vinger bij verschuivingen in de Godsvoorstelling die zij waarnemen in woord en geschrift binnen onze gezindte. Zij bemerken een selectief gebruik van troostvolle Bijbelteksten. Men spreekt van een therapeutisch Godsbeeld. Maar dan ‘mis je wezenlijke aspecten van het Bijbelse Godsbeeld’, zegt dr. Paul.
‘God is niet alleen barmhartig maar ook rechtvaardig’. Alle moeiten en pijnen, alle doornen en distels hebben een oorzaak. De schepping was volmaakt, maar de aarde is om onzentwil vervloekt. Job stelde bij herhaling de ‘waaromvraag’ naar het lijden, maar wanneer hij zich voor God gesteld weet, legt hij de hand op zijn mond en verfoeit zichzelf. Christus aanvaardde de beker van Gods toorn over de zonde. Hij heeft ‘de oorzaak van onze eeuwige honger en kommer, namelijk de zonde, weggenomen’. In het ootmoedig buigen onder God komt er plaats voor de rijkdom van deze genade. Lodenstein dichtte over Gods wijze wegen:
Zijn ze zuurheid, zijn ze zoetheid,
wij aanbidden, zwijgen stil,
want de wezenlijke goedheid
maakt het goed met dat zij ’t wil.
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Clements, G., 2024, Verschuivend Godsbeeld, De Saambinder 102 (14): 11.
Opname verdediging en promotie dr. C.J. Meeuse – ‘De bestrijding van het cartesianisme door Jacobus Koelman’
Vandaag, 28 juni 2024, is predikant en theoloog dr. C.J. (Kees) Meeuse gepromoveerd tot doctor in de Godgeleerdheid. Hij verdedigde vanmiddag vanaf 15.00 uur zijn proefschrift ‘De bestrijding van het cartesianisme door Jacobus Koelman’. De verdediging en promotie van de predikant vond plaats in de Barnabaskerk te Apeldoorn, maar is ook opgenomen en hieronder terug te kijken. 31