Home » Kerkgeschiedenis » ‘De Kerk van alle tijden’ – Het eerste deel van de kerkgeschiedenis van dr. L. Praamsma en onze vroegste geschiedenis

‘De Kerk van alle tijden’ – Het eerste deel van de kerkgeschiedenis van dr. L. Praamsma en onze vroegste geschiedenis

Rond 1980 verscheen bij ‘Uitgeverij T. Wever’ de vierdelige kerkgeschiedenis van dr. L. Praamsma. Dr. Louis Praamsma werd geboren in 1910 en promoveerde in 1945 aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op een proefschrift met als titel ‘Abraham Kuyper als kerkhistoricus‘. Hij was van 1936-1958 predikant van de Gereformeerde Kerken in Nederland en vertrok daarna naar Canada om te dienen in, de toen wat rechtzinnigere, Christian Reformed Church. Later werd hij hoogleraar aan het Calvin College te Grand Rapids. Hij overleed in 1984 op 74-jarige leeftijd. We bestuderen zijn omvangrijke kerkgeschiedenis op het thema ‘geloof en wetenschap’, met daaraan verbonden Schriftgezag en Schriftuitleg inzake onze vroegste geschiedenis.

Het interieur van de Cunerakerk te Rhenen. Geschilderd door Bartholomeus van Bassen in 1638. Olieverf op paneel. Het schilderij hangt in de National Gallery te Londen. Bron: Wikipedia.

Voorzichtig

Praamsma geeft in de inleiding aan dat hij uiterst voorzichtig te werk wil gaan. Enerzijds niet al te gemakkelijk oordelend (Matth. 7:1), anderzijds de geesten beproevend of ze uit God zijn (1 Joh. 4:1). Met andere woorden, moeten we elke keer weer keuzes maken. De geleerde wijst erop dat er geen neutrale geschiedeniswetenschap bestaat, ‘er heeft nog nooit een neutrale beoefening van wetenschap der kerkgeschiedenis bestaan: altijd werd en wordt ze beïnvloed door de ‘geest van de tijd’.1 In de 16e en 17e eeuw droeg de kerkgeschiedenis een polemisch karakter. In de 18e eeuw was men deze strijd moe en werd de kerkgeschiedenis pragmatischer van aard. In de 19e eeuw kwam achtereenvolgens en/of gelijktijdig het romantisch, idealistisch en evolutionair denken op. De evolutietheorie werd eerst op de geschiedenis van Israël toegepast, maar later ook op de kerkgeschiedenis. In de 20e eeuw komt n.a.v. de secularisatie de seculaire kerkgeschiedenisopvatting op.2 Kerkgeschiedenis is voor Praamsma niet zomaar geschiedenis. Nee het gaat volgens de geleerde over Gods bijzondere zorg voor Zijn volk en alle schepselen (zoals vogels en lelies3). Een fundamenteel thema onder de kerkgeschiedenis is Christus als Hoofd van de kerk. Dit is een geloofsuitspraak. Het geloofs-apriori van het beoefenen van kerkgeschiedenis. Het beoefenen van kerkgeschiedenis is geen neutrale bezigheid. Praamsma: “Wanneer de kerkhistoricus zich niet in merg en been aan het Woord verbonden weet, schrijft hij als een blinde over kleuren.”4

De volheid des tijds

Praamsma begint zijn kerkgeschiedenis met de komst van Christus. Hij spreekt de Catechismus na die erover spreekt dat ‘de Zoon van God Zich een gemeente vergadert vanaf het begin der wereld tot aan het einde‘.5 De gewijde geschiedenis noch de kerkgeschiedenis is te vatten ‘in de vormen van een door geleerde ontworpen evolutie-proces‘.6 Praamsma verwijst hierbij naar Romeinen 11: 33-34. De kerkhistoricus wijst erop dat zogenoemde 20e eeuwse progressieve christenen ‘glimlachen als ze van de maagdelijke geboorte en andere ‘mythische elementen’ van de Schrift spreken‘. De schrijver noemt dit een ‘ontstellend religieus vacuüm gepaard gaande aan een diepgaande scepsis‘.7 Dit gold ook voor het denkklimaat van de Griekse en Romeinse wijsgeren. De grote bloeitijd van de Griekse wijsbegeerte was tijdens Jezus omwandeling op aarde voorbij, en er werd veel geredetwist om detailzaken. Hoe dat ervaren werd blijkt wel uit het citaat van Lucianus op bladzijde 17:

“Verworven levensinzicht had mij overtuigd van het absurde en laag-bij-de-grondse, waarvan alle wereldse idealen doortrokken zijn. Onder de indruk hiervan dacht ik het beste te handelen door de waarheid te zoeken bij de filosofen. Ik zocht de meest prominente uit – althans te oordelen naar de ernst van hun voorkomen, de bleekheid van hun gelaatskleur en de lengte van hun baard. Ik plaatste mijzelf geheel in hun handen. Ik moest eerst een geldsom betalen, en later meer wanneer mijn opvoeding in de school der wijsheid voltooid zou zijn; ik zou onderwijs ontvangen in de ordening van het heelal. Ongelukkigerwijze slaagden zij er niet in mijn vroegere onwetendheid weg te nemen, maar brachten ze mij meer en meer in de war met hun dagelijkse stortbuien van woorden aangaande eerste en laatste dingen, atomen en ledige ruimten, dingen van inhoud en vorm. Mijn grootste moeilijkheid was dat, ofschoon ieder zijn eigen mening had en al wat ze zeiden wemelde van tegenstrijdigheden, ieder verwachtte dat ik hem geloven zou en me van de juistheid van zijn mening trachtte te overtuigen. Zo’n wijsgeer kon me dikwijls niet precies vertellen hoevel mijlen het was van Megara naar Athene, maar hij toonde niet de minste aarzeling in het bepalen van de afstand van de zon naar de maan.”

Volgens de kerkhistoricus bevinden we ons in deze tijd ook in een dergelijk vacuüm ‘zowel in religieuze als wijsgerige zin‘. We komen ook nog een derde voorbeeld tegen in deze tijd: de morele decadentie.

Wordt vervolgd.

Voetnoten

  1. Praamsma, L., 1979, De Kerk van alle tijden 1 (Franeker: Uitgeverij T. Wever), blz. 8.
  2. Ibid. 9.
  3. Praamsma verwijst hiervoor naar de zogenoemde Bergrede van de Heere Jezus.
  4. Ibid. 11.
  5. Ibid. 13. Het gaat hier om de Heidelbergse Catechismus en dan vraag en antwoord 54.
  6. Ibid. 13.
  7. Ibid. 16.