Home » Feedback & Vragen

Categorie archieven: Feedback & Vragen

Jesaja 53, een kernhoofdstuk binnen de Messiaanse profetieën – Voorwoord

Jesaja heeft veel Messiaanse profetieën geschreven. Daarom wordt hij door sommigen, zoals ds. Abraham Hellenbroek (1658-1731), de Evangelische Jesaja genoemd. Jesaja geeft veel verwijzingen naar het leven en werk van de Heere Jezus Christus, in bijzonderheid Zijn lijden en sterven. Over een maand, 1 december 2024 D.V., begint de Adventsperiode weer. Deze periode kan worden gebruikt als voorbereiding op de komst van de Heere Jezus Christus, die met Kerst wordt herdacht. Een belangrijke periode in het christelijke liturgische jaar. In deze periode kan als kernhoofdstuk Jesaja 53 gelezen worden (vooral vers 2). Ik haast mij te zeggen dat Jesaja 53 wordt vaker gelezen in de lijdensweken. Dit hoofdstuk wordt door veel christenen gezien als een Messiaanse tekst of profetie.

Maar niet iedereen is het daarmee eens. Zo denken de Joden totaal anders over deze tekst. Het zijn niet alleen de Joden die hierover anders denken, ook atheïsten en agnosten bevragen en betwijfelen het Messiaanse karakter van deze tekst. Wat is waarheid? De komende maanden wil ik, als de Heere het geeft, mij, naast andere zaken, met deze tekst bezighouden. De reden hiervoor is drieledig:

(1) In de Adventsperiode is het nuttig en nodig om intensief bezig te zijn met de komende Christus. Hoewel we met deze bestudering niets kunnen verdienen, het komen tot het heil is enkel genade en een eenzijdig Godswerk, is het bestuderen van Jesaja persoonlijk profijtelijk voor de ziel. In gebed of Schriftlezing en de lezing (en beschrijving) van haar uitleg naar de zin en mening mag zijn van de Heilige Geest. Jesaja heeft zaken verklaard die in het hart kunnen leven.1

(2) Jesaja 53 is tot persoonlijk onderwijs geweest. Jesaja 53 laat ons zien wat het Hem gekost heeft om een in zichzelf doemwaardige zondaar te verlossen van het grootste kwaad en te brengen tot het hoogste Goed. Vaak wordt Jesaja 53 in de zogenoemde Lijdenstijd gelezen. Omdat ik veel wil lezen over dit hoofdstuk, kies ik ervoor om met deze bijbelstudie al in de Adventsperiode te beginnen.

(3) Tegenwoordig is er helaas veel kritiek op het Messiaanse karakter van Jesaja 53. Men gelooft niet (meer) in het profetische karakter van de tekst en past deze tekst toe op van alles, behalve op de komende Christus. Zo kwam ik onlangs een YouTube-video tegen van fotograaf en filmmaker Jacob-Carl Pauw. Hij geeft in zijn video, waarin hij zwaar leunt op de agnost en nieuwtestamenticus dr. Bart Ehrman, aan dat Jesaja 53 niet gaat over de Heere Jezus Christus, maar over het volk Israël (of een rechtvaardig overblijfsel daarvan).2 Het is zelfs één van zijn argumenten (naast talloze anderen) om de kerk vaarwel te zeggen en een agnostische positie (die wat bungelt tussen agnostisch theïst en agnostisch atheïst) te verkiezen. Hoewel kerkverlating een persoonlijke zaak is en daar vaak veel leed bij komt kijken3, is het goed om nuchter en waakzaam de argumenten te overwegen die tegen het Messiaanse karakter van Jesaja 53 zouden kunnen pleiten. Tegen die argumenten zijn ook weer counterargumenten te geven. Dat de kwestie leeft blijkt wel uit het aantal weergaven van de video van Pauw (11.641 views) en het aantal weergaven van de countervideo van Verhagen (17.933), die overigens zeker niet slechts over Jesaja 53 gaan. Ik haast mij te zeggen dat over deze teksten al veel is nagedacht en het dus geen nieuw vraagstuk is dat hier besproken wordt.4

Mocht u, lezer, nog praktische tips of literatuurtips hebben dan houd ik mij aanbevolen. Reacties hierop kunnen gestuurd worden via ons contactformulier. Tot eer van God Drie-enig én tot heil en nut voor de naaste. Soli Deo Gloria!

Voetnoten

Toont finetuning het bestaan van God aan? – Andringa zoekt wanhopig redenen waarom dit niet het geval zou zijn

Het is een veelgebruikt argument onder christenen en moslims: de finetuning van het heelal maakt het Godsbestaan waarschijnlijker. Onder andere de wiskundige Emmanuel Rutten en William Lane Craig verdedigen dit argument. Is dat echt een goed godsargument? Theoretisch natuurkundige Roel Andringa vindt van niet. Wat is finetuning eigenlijk? Dat kan Andringa voor wat betreft de natuurkunde goed uitleggen. Hij heeft daar een blogpost met de naam “Toont finetuning het bestaan van God aan?” aan besteed. Deze post is interessant, want het toont ons de schamelheid van de atheïstische redeneerkunde.5

De eerste vraag die Andringa behandelt is, wat finetuning is. Hij kan dit goed uitleggen m.b.t. de fundamentele natuurkunde. Andringa is ook niet voor niets middelbareschooldocent natuurkunde. Zo’n docent zou ik ook wel gehad willen hebben.

Andringa zegt het volgende:

Finetuning impliceert dat alle deeltjes in het standaardmodel, zoals de quarks, neutrino’s, tauonen, muonen en het Higgsdeeltje parameters hebben die je moet meten, om ze te weten te komen. Maar waarom precies deze waarden? Tot nu toe hebben we (nog?) geen idee. Zou je er in berekeningen iets aan veranderen dan wordt in verreweg de meeste gevallen leven zoals wij dat begrijpen (!) onmogelijk. Materie stort in, kan überhaupt nooit ontstaan, het universum wordt een kille, dooie plek, enzovoort. Dat is een hint voor finetuning.

Finetuning is kortgezegd het fenomeen waarbij je theorie alleen goede voorspellingen doet voor heel nauwkeurig gekozen waarden van je parameters. Ga je ietsiepietsie afwijken van die parameterkeuze, dan geeft je theorie compleet andere voorspellingen. Het lijkt dan alsof Iemand aan de knoppen van de parameters heeft gedraaid en doelbewust leven heeft willen laten ontstaan! Of toch niet?

De eerste poging van Andringa om het finetuning argument te ondermijnen betreft het geven van drie voorbeelden uit het verleden. Daarin werd ook gedacht dat er van finetuning sprake was, maar waarbij later bleek dat dit onterecht was.
Een bekend voorbeeld is dat van Einstein. Einsteins zwaartekrachtstheorie voorspelde een heelal dat instort of uitdijt, en Einstein wou graag een heelal in evenwicht. Dit loste hij op door een extra parameter in zijn theorie voegen met de naam “kosmologische constante”, die als een soort “veerkracht van de ruimte” optreedt. Einstein kon vervolgens deze constante finetunen zodat het heelal inderdaad netjes in evenwicht bleef. Dit bleek later fout te zijn.

Als we deze boodschap op het finetuningsprobleem loslaten, en dat is natuurlijk de bedoeling van Andringa, want waarom noemt hij het anders, dan wil Andringa suggereren: de basale natuurkunde klopt van geen kanten. Die constanten zijn gevolg van een foute gedachtegang. Later zullen we er achter komen, dat deze gedachtegang niet klopte.

Het tweede voorbeeld van Andringa is dat van schutkleuren bij dieren en planten in de natuur.

“Voer jezelf terug naar pre-Darwiniaanse tijden en vraag jezelf af: hoe kan het toch dat de omgeving zich dikwijls zo precies heeft afgesteld op de schutkleuren van bijvoorbeeld de nachtzwaluw, de gehakkelde aurelia (een vlindersoort), de ijsbeer of de wandelende tak? Heeft God die omgeving zo nauwkeurig in elkaar geknutseld en houdt Hij deze omgeving vervolgens minutieus in stand om deze diersoorten te laten overleven? Wel, sinds Darwin weten we dat… De omgeving past zich niet aan op de diersoorten, maar andersom!”

Hier had Andringa wellicht beter even met een collega docent biologie of geschiedenis kunnen praten. Dachten de biologen voor Darwin echt, dat het ergens ging sneeuwen doordat er een ijsbeer rondliep? Integendeel. Biologen geloofden niet dat de omgeving zich aangepast aan de verschillende dieren en planten. Veelal werd juist de catastrofetheorie aangehangen. Er werd gedacht dat de aarde in het verleden diepgaand getroffen was door één of meerdere wereldwijde catastrofes waarbij complete ecosystemen werden uitgeroeid. Geen finetuning, dus ook geen finetuning die later niet waar bleek te zijn.

Het derde voorbeeld van Andringa, is er gelukkig weer een uit de natuurkunde. Ook een bekend voorbeeld. “De Grieken (Ptolemeus, Hipparchus en anderen) hadden bedacht dat planeten cirkelbanen afleggen, en afwijkingen hiervan werden wegverklaard met extra hulpcirkels. Zo werd ons zonnestelsel met de aarde in het midden een enorm nauwkeurig afgesteld uurwerk tsjokvol finegetunede cirkelbanen.

Ook hier is de boodschap, ‘dat we wederom iets fundamenteels over het hoofd zagen: niet de aarde maar de zon is het middelpunt van ons zonnestelsel en (…) dat planeetbanen in het algemeen ellipsen zijn’. De boodschap van dit voorbeeld van Andringa is dezelfde als die van het eerste voorbeeld. Als er sprake is van finetuning, dan zit je fundamenteel fout met je modellen. Tabé, fundamentele natuurkunde.

De volgende ‘oplossing’ van Andringa is te suggereren dat er wel eens sprake zou kunnen zijn van een multiversum. Hoogleraar Klaas Landsman ziet dat niet zitten, maar daar luisteren we nu maar even niet naar.

“Zijn wij gewoon één heelal in een enorme verzameling universa waarvoor de omstandigheden toevallig net goed zijn, en verbazen we ons hierover zoals een loterijwinnaar zich kan verbazen over zijn winst? Stel dat je bij het uitwerpen van je hengel na 5 minuten een vis vangt van precies 78,986 cm. Is dat bijzonder? Niet echt: dat getal is nogal lukraak. Maar stel dat je daarna ontdekt dat je net alleen vissen van deze lengte met een marge van eentienduizendste cm kan vangen. Dan wordt het wel verleidelijk om te geloven dat er heel veel verschillende vissen in de vijver zaten, want wat is anders de kans dat jij binnen 5 minuten een vis vangt? Hoe meer vissen in de vijver, des te waarschijnlijker wordt deze gebeurtenis. Je vangst maakt de hypothese “er zijn heel veel andere vissen in de vijver” dus aannemelijker.”

Het voorbeeld dat Andringa hier stelt geldt wellicht voor hem zelf, maar zeker niet voor ieder ander. Laten we ons het voorbeeld concreet voorstellen: we stellen ons voor dat we een superspecifieke hengel hebben en we vinden daarmee een superspecifieke vis, dan denken we niet: wat zitten er veel verschillende vissen in deze vijver. Dan denken we: hier zit meer achter. Hier zit iemand een spelletje met me te spelen, die ik niet ken of hier is sprake van een oorzaak of patroon dat ik niet begrijp. Dat Andringa nu juist aan een grote hoeveelheid verschillende vissen denkt, wordt waarschijnlijk veroorzaakt door vooringenomen ideeën over de werkelijkheid.

Andringa concludeert met betrekking tot finetuning dat er sprake is van het waarnemerseffect. De waarneming is überhaupt alleen mogelijk als de omstandigheden precies goed zijn om de waarnemers te laten ontstaan. Dit argument is al langer bekend. Het negeert de mogelijkheid dat het ook heel anders had kunnen zijn. We hadden ook kunnen ontdekken dat er helemaal geen fijne afstemming van de constanten was, maar dat het leven toch zo wel zou zijn ontstaan. We hadden kunnen ontdekken dat het heelal ritselt van leven, maar dat vinden we niet. Ten tweede is een multiversum een soort surogaatgod. Je kunt m.b.t. onze werkelijkheid alles geloven wat je wilt, hoe zeer onwaarschijnlijk ook, er zal altijd wel een universum zijn waar het plaatsvindt, en daar leven wij dan toevallig in. Ten derde staat hier vanuit theïstische hoek het voorbeeld van de firing squads tegenover. Stel dat twintig scherpschutters met elk twintig kogels van dichtbij op je schieten terwijl je tegen de muur staat en je overleeft het. Hoe waarschijnlijk is het dan, dat dit volledig toeval was?

Tenslotte eindigt Andringa met een paar vragen aan Christenen. Zijn eerste vraag is: Als een mens bestaat uit ziel en lichaam, en deze mensen krijgen bij hun opstanding een nieuw lichaam, waarom zou God dan zoveel moeite doen om het materiële te finetunen?

Het antwoord hierop is niet zo ingewikkeld: zoiets kost God geen moeite.

De volgende vraag van Andringa is: Wat zegt die finetuning eigenlijk over God? Als ik een huis bouw voor mijn kinderen dat bij hele kleine variaties van de eigenschappen in elkaar ‘dondert’, drukt dat dan mijn liefde uit voor hen?

Het antwoord hierop is: Het maakt niets uit dat het heelal bij een kleine variatie van parameters in elkaar zou storten, want de parameters variëren niet. Er is geen enkele indicatie dat het huis van dit heelal zomaar in elkaar stort.

Andring stelt de vraag: Waarom zou God ‘zo precies tussen de lijntjes scheppen’?

Het antwoord hierop is: God schept niet tussen de lijntjes, maar God schept de lijntjes zelf en alles daartussen.
Zo heeft Andringa vragen, vragen en vragen, waar gelovigen al eeuwen antwoorden, antwoorden en antwoorden op hebben.
De conclusie van Andringa is dat de vermeende finetuning van ons heelal waarschijnlijk een hint is dat we weer iets over het hoofd zien. Misschien wel een multiversum, hoewel dat idee naar zijn smaak nog veel te speculatief is. Maar minder speculatief dan de zoveelste ‘God did it’. En dan fantaseert Andringa nog even over zijn verwachting van buitenaards leven op andere planeten.

Zelf trek ik een iets andere conclusie. Het multiversum is in mijn ogen de (af)god van de atheïsten. De opstelling ‘God did it’ is in de ogen van Andringa speculatief, omdat hij nu eenmaal atheïst is. Door voorbeelden te noemen van finetuning in het verleden, die achteraf een fout in de natuurkundemodellen bleken te zijn ondermijnt Andringa z’n eigen vakgebied. De vragen die Andringa stelt met betrekking tot het karakter van God zijn door de eerste de beste serieuze zondagschoolleraar te beantwoorden. Misschien moet Andringa daar zijn licht opsteken?

Voetnoten

Faillissement Intelligent Ontwerp en Schepping? Echt waar?

Dirk van der Wulp heeft naar aanleiding van het recente debat tussen voor- en tegenstanders van de evolutietheorie een artikel geschreven met de titel ‘Het fundament en het faillissement van het creationisme’.6 Hier geef ik een reactie op zijn artikel. Noch intelligentie, noch teleologie, beide fundamenten voor menselijke creativiteit, zijn stuwende krachten van de evolutietheorie, maar zijn immanent in de persoonlijke almachtige Schepper.

Het is jammer dat de discussie schepping-evolutie steeds harder van toon wordt binnen Christelijk Nederland. Laten we ons realiseren dat Jezus ons de taak gaf de wereld in te gaan en discipelen te maken (Mat. 28:19) en de boodschap van verzoening met God uit te dragen (II Cor. 5:18-21). Dit is het beste bereikt door eenheid onder Christenen (Joh. 17) en respect voor de visie van de ander. Deze missie, waarin we elkaar moeten ondersteunen, delen alle Christenen, of we nu in evolutie of schepping geloven. Laat het duidelijk zijn: onze verzoening met God is niet afhankelijk van ons geloof in schepping of evolutie, of van wat we doen of bereiken, maar van de genade die God schenkt in Jezus Christus (Rom. 6:23). Dit is het gemeenschappelijke fundament dat ons verenigt.

Van der Wulp noemt in zijn betoog vijf kenmerken van creationistische bezwaren tegen de evolutietheorie, welke ik puntsgewijs zal behandelen.7

Bijbelopvatting

Het is correct dat creationisten de Bijbel zien als een onfeilbare openbaringsbron. Dit is, neem ik aan, niet alleen van toepassing op creationisten maar op alle Christenen. Het is de interpretatie van deze onfeilbare openbaringsbron waarin Christenen onderling verschillen. Creationisten zijn er inderdaad van overtuigd dat Genesis 1 literair-historisch gelezen moet worden en een creatio ex nihilo laat zien in plaats van een geleidelijke ontwikkeling van het leven.

De Bijbel beschrijft talloze wonderen die niet wetenschappelijk te verklaren zijn. De wonderen bij uitstek zijn de maagdelijke geboorte van Jezus en zijn fysieke opstanding uit de dood! Zonder deze wonderen wordt Jezus een gewoon mens en zijn Christenen de meest beklagenswaardige mensen op aarde (I Cor 15:12-19). In weerwil van de wetenschap, maar door Goddelijke openbaring (Mat 16:15-17), geloven wij in de maagdelijke geboorte en wederopstanding van Jezus. Kortom, Goddelijke openbaring speelt een cruciale rol in het Christelijk leven. Wellicht heeft openbaring ook een functie in ons begrip over de oorsprong van alle levensvormen en kán een andere lezing van Genesis de deur open zetten voor een niet-letterlijke interpretatie van de opstanding van Jezus met alle gevolgen van dien voor het Christelijk geloof.

Dit gevaar is niet alleen door creationisten gesignaleerd, maar zelfs voorgesteld door atheïsten als een wapen om Christenen van hun geloof af te brengen: ‘Die Christenen die het scheppingsverhaal als een mythe of allegorie zien ondermijnen de rest van de Schrift, want als er geen Adam was, was er geen zondeval; en als er geen zondeval was, dan is er geen hel; en als er geen hel is, dan is er geen enkele reden voor Jezus als tweede Adam en vleesgeworden zaligmaker, gekruisigd en opgestaan…. Evolutie is daarmee het krachtigste wapen om het Christelijk geloof te vernietigen!8

Creatie als wetenschappelijk alternatief

Er wordt wel gesteld dat het scheppingsmodel geen wetenschappelijk alternatief kan zijn voor de evolutietheorie omdat het zich niet zou houden aan het methodologisch naturalisme. De onuitgesproken aannames hier zijn dat 1) de evolutietheorie dat wel zou doen en 2) methodologisch naturalisme een antwoord op de oorsprongsvraag zou kunnen geven. Dit berust echter op een misvatting want in de kwestie schepping of evolutie hebben we te maken met singuliere gebeurtenissen in het verleden die om een andere, dan de natuurwetenschappelijke, benadering vragen. Een voorbeeld is de archeologie, waar men geen problemen heeft om artefacten een intelligente oorsprong toe te schrijven. Bovendien weten we uit ervaring dat informatie, zoals in boeken en software, niet automatisch ontstaat maar een intelligente oorsprong heeft. Hoewel er talloze boeken geschreven zijn die naar eigen zeggen – volgens hen ogenschijnlijk – intelligent design afdoende kunnen verklaren door middel van natuurlijke selectie, is het opvallend dat in de speurtocht naar de waarheid evolutionisten erkennen een tunnelvise te hebben9:

‘Het is niet dat de methoden en instituties der wetenschap ons op een of andere manier dwingen tot een materialistische uitleg voor de waarneembare wereld, integendeel, wij zijn gedwongen door onze a priori acceptatie van materialistische oorzaken een apparaat van onderzoek en een serie concepten te creeren, die een materialistische uitleg tot gevolg hebben, ongeacht hoe contra-intuitief of raadselachtig het is voor de niet ingewijdde. Inderdaad, dat materialisme is absoluut, want we kunnen geen goddelijke voet binnen de deur laten.’

Onbegrip van de evolutietheorie

Hier moet me van het hart dat geen van de voorbeelden die van der Wulp noemt een indicatie zijn dat aanhangers van het scheppingsmodel geen benul hebben van de evolutietheorie. Uiteraard weet van Heugten ook wel dat de oerknal en de oorsprong van het leven niet hetzelfde zijn als de ontwikkeling van het leven. Sterker nog, in het aangehaalde stukje scheidt van Heugten deze aspecten van de oorsprongsgeschiedenis expliciet! Het is voor de kwestie ook niet van belang of Darwin op zijn sterfbed al dan niet zijn theorie heeft herroepen. Het lijkt wel of van der Wulp hier een ‘stropop’ probeert omver te halen. In de context van het boven aangehaalde citaat van Lewontin is de opmerking van van der Wulp interessant ‘…dat de evolutietheorie een op het eerste gezicht tegen-intuïtieve theorie is, die (anders dan veel wordt gedacht) niet direct eenvoudig te begrijpen is’. Is het misschien zo dat onze intuïtie het bij het rechte eind heeft en we inderdaad geen complexe evolutietheorie nodig hebben?

Bronnen

Interessant is dat van der Wulp veronderstelt dat de specialistische kritiek van creationisten slechts komt van hen zonder wetenschappelijke scholing op de betreffende vakgebieden en dat alle kritiek op de evolutietheorie overtuigend is weerlegd. Er zijn echter talrijke respectabele creationistische wetenschappers. Natuurlijk zullen evolutionisten zeggen dat ze de argumenten van de creationisten hebben weerlegd, maar zeggen creationisten niet hetzelfde over de argumenten van evolutionisten? Een open discussie over de kwestie schepping – evolutie kan alleen dan plaatsvinden wanneer men niet al bij voorbaat de beweringen van de ander als weerlegd beschouwd.

Retoriek

Creationisten wordt verweten retorische zinsneden te gebruiken om de discussie te omzeilen. Ook hier ben ik bang dat van der Wulp een onterecht beeld schetst van creationisten. Waar beweerd wordt dat de creationisten de discussie omzeilen door bv te spreken over ‘christen of evolutionist’ is het interessant dat van der Wulp betoogt dat het scheppingsmodel geen wetenschap is. Hij stelt zelfs: ‘Op deze manier wordt zowel van de Bijbel als van de wetenschap een karikatuur gemaakt’; niet echt een goede basis voor een eerlijke, respectvolle, wetenschappelijke discussie met creationisten.

Evolutietheorie

De evolutietheorie is inderdaad een rationele theorie voor het ontstaan van de huidige levensvormen. De discussie is hier echter, of een scheppingsmodel niet een betere verklaring is. Er zijn vraagtekens te plaatsen bij vele zogenaamde ‘icons of evolution’.10 De geobserveerde voorbeelden van evolutie, zoals de ontwikkeling van bacteriële antibiotica resistentie, sikkel cel anemie in Afrika en de soortvorming in cichliden zijn zonder uitzondering voorbeelden van microevolutie; variatie binnen een soort of taxonomische Familie. Microevolutie past uitstekend in zowel het scheppings- als evolutiemodel. Creationisten zijn zich terdege bewust van de rol die wordt toegeschreven aan natuurlijke selectie in de evolutietheorie, maar laten we ons dit realiseren: natural selection selects for survival but not arrival of favoured races. Interessant is dat dit zelfs doorschemert in de volledige titel van Darwin’s boek (1859): ‘The origin of species by means of natural selection’ or ‘The preservation of favoured races in the struggle for life’.

Waarin creationisten en evolutionisten van mening verschillen is macro-evolutie; het ontstaan van nieuwe levensvormen zoals bijvoorbeeld de huidige walvissen uit een landbewonende voorouder. Darwin formuleerde zijn theorie onder andere op grond van de enorme variatie die in korte tijd in duiven (zijn hobby) bereikt kan worden door kunstmatige (analoog aan natuurlijke) selectie, en extrapoleerde dat natuurlijke selectie hetzelfde kan bereiken als er maar genoeg tijd is. Planten en dierenfokkers zien echter consistent dat hoewel de snelheid van verandering in een geselecteerde eigenschap in het begin hoog is, deze snel afvlakt en een grens bereikt; in andere woorden, de variatie binnen een taxonomische Familie is beperkt, iets wat door het scheppingsmodel voorspeld wordt en in tegenspraak is met de evolutietheorie! Dit verschijnsel zien we indirect ook in het fossielenbestand waar ‘Het is nog steeds overweldigend waar, net als ten dage van Darwin, dat de eerste vertegenwoordigers van alle grotere klassen van organismen die bekend zijn in de biologie al zeer karaktersitiek zijn voor hun klasse wanneer ze voor het eerst in de fossiele kolom verschijnen’.11 Dit gebrek aan overgangsvormen wordt wel de ‘trade secret of paleontology’ genoemd en was de aanleiding tot de formulering van de theorie van punctuated equilibria.12 Hoewel deze theorie, ook volgens het scheppingsmodel, adequaat soortvorming verklaart, schiet het tekort voor macro-evolutie.13 Bovendien hebben de Jong en ik in een peer reviewed wetenschappelijk artikel argumenten gegeven dat de voorgestelde mechanismen voor evolutie inadequaat zijn voor macroevolutie.14

Uiteraard stimuleert het mensen zoals ik om onze positie te heroverwegen wanneer mensen voor wie ik persoonlijk respect heb, zoals Prof. Cees Dekker, het scheppingsmodel niet onderschrijven of zelfs, zoals Andries Knevel en prof. Willem Ouweneel, het scheppingsmodel de rug toe keren. Maar ook hier geldt dat overtuigingen van mensen geen adequate argumenten in de discussie zijn. Er zijn immers ook respectabele wetenschappers die de evolutietheorie de rug toe hebben gekeerd, zoals Prof. AE Wilder-Smith, Dr. Robert V. Gentry, en Prof Dean H Kenyon; stimuleert dit niet tot kritische heroverweging van de evolutietheorie?

Het is niet echt verbazingwekkend dat weinig creationistische artikelen in seculiere vakbladen verschijnen, gezien de aversie in wetenschappelijke kringen tegen de creatiegedachte. Laat ik als illustratie de Council of Europe Resolutie 1580, artikel 2 (2007)15 aangaande onderwijs in creatie citeren: ‘…de Parlementaire Vergadering is bezorgd over de mogelijk schadelijke effecten van de verspreiding van creationistische ideeën binnen ons onderwijs en over de gevolgen voor onze democratieën. Als we niet oppassen wordt creationisme een bedreiging voor de mensenrechten, welke een belangrijk punt is voor de Council of Europe’. Dit, en wat Lewontin beschrijft, kan nauwelijks gezien worden als een onbevoordeelde benadering van het scheppingsmodel.

Bijbelvisie

Ik deel de visie van van der Wulp dat Genesis 1 een contrast vormt met het heidendom waar zon, maan en sterren vereerd werden. De kracht van het argument van Genesis 1 tegen het heidendom is natuurlijk enorm versterkt als het relaas in Genesis 1 ook nog eens een accurate beschrijving van de schepping is. Hoewel er Bijbelwetenschappers zijn die Genesis 1 niet als een historisch verslag van de schepping zien, zijn er andere Bijbelwetenschappers die dat wel zo zien en was een literair-historische lezing van Genesis 1 gemeengoed voor Bijbelwetenschappers voor de komst van Darwin.16 Sterker nog, Berkhof schrijft ‘Deze hoofdstukken (HD: Genesis 1-2) komen bij de onbevoordeelde lezer zonder twijfel over als een historisch relaas, en een beschrijving van historische gebeurtenissen’.17 Een dergelijk lezing wordt ondersteund door talloze Bijbelverzen.18 Hadden al die Bijbelwetenschappers het fout? Is het echt zo dat een historische lezing van Genesis 1 haaks staat op de wetenschappelijk bevindingen? Ik hoop in het voorgaande op zijn minst stof tot nadenken te heben gegeven.

Tenslotte, de discussie is geholpen als we eerlijk naar elkaar luisteren. Het is daarbij van het grootste belang dat we ons kunnen verplaatsen in het gedachtenpatroon en het gevoels- en geloofsleven van die ander, en elkaar daarin wederzijds respecteren. Dit vereist meer dan een oppervlakkige studie van het scheppingsmodel en de evolutietheorie.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen van de website Geloof en Wetenschap. Het originele artikel is hier te vinden.

Recent heeft dr. ir. Hans Degens, samen met dr. ir. Wim de Jong, een artikel over het verschil tussen micro- en macro-evolutie gepubliceerd in Qeios. Meer informatie daarover is hier en hier te vinden.

Voetnoten

Reactie op de kritiek van dr. Gerdien de Jong en dr. René Fransen op ”De werken van Zijn handen”

Op haar weblog19 heeft mevr. dr. Gerdien de Jong, gewezen evolutiebioloog aan de Universiteit Utrecht, in totaal zestien afleveringen besteed aan mijn boek ”De werken van Zijn handen”.20 Het is te waarderen dat ze zoveel aandacht heeft gegeven aan een boek waar ze het vanuit haar naturalistische achtergrond niet mee eens zal zijn. En dat laatste blijkt al spoedig.

In de eerste aflevering kondigt ze aan commentaar te leveren op de hoofdstukken 17-23. De tweede aflevering gaat over hoofdstuk 9 over ”deep time”, de veronderstelde perioden van miljarden jaren. Deze bespreking heeft ze vooral opgehangen aan een artikel van Willem Jan Blom in Radix van april 2024.21 Daarin beschrijft de masterstudent geologie en filosofie van de Universiteit Utrecht vanuit een naturalistisch vertrekpunt hoe verschillende uniformitarianistische geologische dateringen elkaar wederzijds bevestigen. Wie dat vertrekpunt op grond van de Bijbel echter niet aanvaardt, en zijn uitgangspunt neemt in Goddelijk ingrijpen in onze werkelijkheid bij de schepping, de zondeval, hoe de dieren bij Noachs ark kwamen, de zondvloed, de Torenbouw van Babel, de spraakverwarring en mogelijk op nog meer momenten, zal ook de conclusies van dit artikel niet kunnen onderschrijven.

Werking en ontstaan

Het is jammer dat ze hoofdstuk 5-7 niet heeft betrokken bij haar bespreking van hoofdstuk 9. Dan was direct duidelijk geweest hoe iemands vertrekpunt voor het denken over het ontstaan van deze wereld vanuit het methodologisch naturalisme gevolgen heeft voor de uitkomsten en conclusies van dat wetenschappelijk onderzoek; die zullen ook naturalistisch zijn. De Jong wekt in haar tweede aflevering de indruk dat alleen creationisten uitgaan van vooronderstellingen, en dat de gangbare wetenschap neutraal-feitelijk en objectief is. Maar dat is achterhaalde onzin.22

Naturalistisch denkende wetenschappers, zoals De Jong en Fransen, zien het onderscheid tussen hoe onze wereld werkt en hoe onze wereld is ontstaan, over het hoofd. De Bijbel leert dat de wereld is ontstaan door Gods spreken als eerste Oorzaak (Gen. 1; Ps. 33:6; 1 Petr. 3:5). Hij onderhoudt en regeert Zijn geschapen wereld tot op vandaag door middel van de geschapen tweede oorzaken, waaronder de natuurwetten en natuurlijke processen die de naturalistische natuurwetenschap onderzoekt. Deze naturalistische benadering wordt ook toegepast op het verleden en het ontstaan van onze wereld. Het gevolg is dat God als scheppende eerste Oorzaak niet wordt erkent. Dan blijven slechts de geschapen tweede oorzaken over. Deze tweede oorzaken moeten in zo’n gesloten godloos wereldbeeld noodzakelijkerwijs aan de basis hebben gestaan van de oorsprong van onze wereld. Maar het idee van een schepping die zichzelf heeft gemaakt, is filosofisch gezien absurd.

In de praktijk blijkt De Jongs commentaar verder vooral neer te komen op drie dingen:

  1. Een achterhalen van de oorspronkelijke bronnen in het boek ”De werken van Zijn handen”.
  2. In verband met punt 1 een wijdlopige bespreking van paragraaf 22.5.
  3. Een summiere bespreking van de paragrafen 22.1-22.4

Waarom ze de oorspronkelijke bronnen wil achterhalen, heeft te maken met haar missie, die ze aankondigt in haar eerste aflevering: „Heeft hij ooit een evolutiebiologie boek gelezen? Leest hij de primaire wetenschappelijke literatuur? Of vaart hij blind op creationisten?”

Uiteindelijk is ze er uitstekend in geslaagd om allerlei creationistische bronnen in paragraaf 22.5 bloot te leggen, waarvan de meeste ook worden vermeld in de voetnoten. Maar soms slaat ze de plank finaal mis. Verschillende keren verwijst ze naar artikelen van de website van de Amerikaanse creationistische organisatie Answers in Genesis, waar ik een gedrukt boek heb gebruikt, of een website van een andere organisatie zoals die van Creation Ministries International of van Discovery Institute.

Ze legt omstandig uit dat het boek bepaalde begrippen veralgemeniseert, en dat het dus niet gedetailleerd genoeg is. De meer dan duizend referenties heb ik niet allemaal uit den treure kunnen bespreken. Hoe dik zou het boek dan geworden zijn? Dan gaat ze er aan voorbij dat het geen wetenschappelijk boek betreft en ook niet door een wetenschappelijke uitgever is uitgegeven, maar dat het ten doel heeft algemene lijnen te schetsen en de lezer daarmee te dienen. Wie zich verder wil verdiepen, kan terecht bij tal van creationistische bronnen, de referenties zijn beschikbaar.

Terecht

Overigens signaleert De Jong ook dat de Engelstalige namen van sommige dieren niet altijd goed zijn vertaald in het Nederlands. In een enkel geval zou ik mijn formuleringen kunnen aanscherpen, waardoor die niet meer voor tweeërlei uitleg of verkeerd begrip (door o.m. De Jong) vatbaar zou zijn. Dat zijn terechte punten van kritiek; waarvoor dank!

Subjectief

Waarom creationistische bronnen overigens niet goed zouden zijn, is echter de vraag. Vanuit mijn vertrekpunt zoek ik naar bronnen die aanhaken op de feiten die de Bijbel weergeeft over de schepping, en daarop aansluitend over de zondeval en de zondvloed. Het lijkt er daarom ook op dat De Jong opnieuw een drogreden gebruikt, namelijk die van het argumentum ad hominem: alles wat creationisten publiceren is per definitie subjectief, fout of onder de maat. Met daarbij het autoriteitsargument dat wat de naturalistische wetenschap voortbrengt altijd waar en objectief zou zijn.

Vanaf de 11e-16e aflevering komen de paragrafen 22.1-22.4 aanbod, waarbij De Jong de huidige stand van de wetenschap op het gebied van het fossielenarchief in de aardlagen bespreekt. De argumenten die het boek in deze paragrafen geeft tegen evolutie probeert ze te ontkrachten of te bagatelliseren, zodat de conclusie in het boek ongeldig zou zijn. Het probleem is echter dat De Jong niet inziet dat al haar argumenten voortkomen uit een naturalistisch standpunt, waardoor deze niet geldig zijn. Daardoor zijn ook haar conclusies naturalistisch gekleurd en niet acceptabel voor christenen die de mogelijkheid serieus nemen dat God in de geschiedenis van de aardlagen wonderen kan hebben gedaan.

Het is opmerkelijk om op te merken dat de kritiek van De Jong gaat over slechts één hoofdstuk en dan voornamelijk één paragraaf, namelijk 22.5. Ze levert dus geen kritiek op hoofdstuk 17-21 en hoofdstuk 23, die ook forse kritiek leveren op de evolutietheorie. Kennelijk is daar zelfs met een hyperkritische blik geen weerwoord op te geven.

Claim

Hoe dr. René Fransen op zijn weblog op basis van het onderzoek van De Jong aan één van de 49 hoofdstukken kan beweren dat het hele boek „een zwak verhaal23 zou zijn dat „ernstige fouten bevat” en dat „dat Van den Dikkenberg vervolgens ook onze kennis over de geschiedenis van het leven op aarde in zoveel kronkels moet wringen om uit te komen bij een schepping zónder evolutie dat het resultaat niets meer te maken heeft met wetenschap24, is nog maar de vraag. Het is domweg een platte leugen. Ik vraag me af of hij het boek wel gelezen heeft. Ik wring me niet in kronkels. Dat heb ik niet nodig. Nergens doe ik een poging om een natuurwetenschappelijke verklaring volgens creationistisch model te maken, zoals creationistische boeken in de jaren 80 dat nog wel eens deden. Nergens in het boek neem ik afstand van de wetenschappelijke onderbouwing van soortvorming, adaptatie of micro-evolutie. Enkel de universele algemene afstamming van de soorten of macro-evolutie kan ik niet verenigen met wat de Bijbel leert over de schepping in zes dagen. Wie beide toch probeert te verenigen, moet hersengymnastiek van hoog niveau bedrijven en zich in duizend bochten wringen om er met een schijnbaar geloofwaardig verhaal uit te komen.

Daarnaast is het belangrijk om op te merken dat de veronderstelde universele algemene afstamming van de soorten niet herhaalbaar is, geen enkele wetenschappelijke waarde heeft, maar slechts achteraf is opgesteld om een naturalistische verklaring te bieden voor de gevonden overeenkomsten tussen organismen in de natuur. Dat maakt het op zijn best tot een onbewezen hypothese of intelligent guess (p. 216).

Plagiaat

De opmerking van Fransen dat ik „plagiaat”25 zou hebben gepleegd, ligt voor zijn rekening. Deze beschuldiging is ad hominem en niet gebaseerd op de werkelijkheid. Dat ik me deels baseer op het werk van creationistische onderzoekers, is begrijpelijk, omdat ik zelf geen vakwetenschapper ben, maar journalist met weliswaar natuurwetenschappelijke masteropleiding. Overigens baseert Fransen zich voor zijn kritiek ook op het spitwerk van anderen: dat de De Jong en een enkele opmerking van prof. dr. Gijsbert van den Brink in het ND26. Verwijt hier de pot de ketel?

Fransen zou zich gaan richten op de discussie over het belang van vooronderstellingen. Kennelijk is hij dit volledig vergeten, had hij er geen tijd voor of zag hij er voor zijn eigen standpunt geen heil in. Het probleem met de kritiek van De Jong en Fransen op het boek ”De werken van Zijn handen” is dat deze zich toespitst op enkele details in hoofdstuk 22 en de hoofdlijn compleet negeert: macro-evolutie is niet te verenigen met de schepping zoals die is beschreven in het Bijbelboek Genesis. Om de hoofdlijn te handhaven, kan dat hoofdstuk zelfs weggelaten worden! De indruk die vooral Fransen wil wekken op basis van één hoofdstuk en daarvan voornamelijk één paragraaf, is dat ik broddelwerk heb geleverd om zodoende mijn boek in een kwaad daglicht te stellen. Het is een dubieuze retorische kunstgreep: op basis van enkele vermeende onjuistheden in één paragraaf het hele boek afschrijven (een bewijs van het tegendeel blaast dat standpunt al omver!). Terwijl het in verschillende media goede recensies heeft gehad van enkele hoogleraren. Wie Fransen en De Jong gelooft, zal het boek niet ter hand nemen. Maar dat is een persoonlijke keuze.

Feedback & vragen 2024: Wilde dr. Mulder tof doen met een proefschrift?

De laatste tijd promoveren er steeds meer predikanten uit de Gereformeerde Gemeenten. Dat wordt goed in de gaten gehouden. Op 28 november 2023 promoveerde dr. G.W.S. Mulder op het proefschrift ‘Tussen tekst en toepassing: Onderzoek naar het tijdbetrokken element in de Homiletiek van Gereformeerde Piëtisten in de Nederlanden 1600-1800’.25 De verschijning van het proefschrift is niet in een hoek geschied, er kwam bijvoorbeeld kritiek op het gebruik van het Latijn. Een theoloog reageerde op X op deze ophef. Op zijn quote wil ik reageren. Hierbij maak ik gebruik een verslag van de studiedag voor predikanten in De Saambinder.27

De theoloog schreef het volgende28:

“O nee de volgende predikant van de Gereformeerde Gemeente blijkt te sjoemelen met Latijn. Misschien kunnen ze zich beter richten op hun pastorale taken dan tof te willen doen met een proefschrift?”

Het gaat mij in deze reactie niet om de theoloog, maar om zijn tweet. In de tweet werd ook nog verwezen naar Refoweb.29 Er worden verregaande conclusies getrokken in deze tweets. Het eerste dat opvalt is dat de opgeworpen kwestie over het vermeende gesjoemel met Latijn niet onomstreden is. Volgens CGK-predikant ds. A.J.T. Ruis valt het betreffende het werk van Saldenus allemaal wel mee en is een aanval op het proefschrift niet nodig.30 De Vrije Universiteit doet momenteel onderzoek naar het proefschrift. Wat er uit dit onderzoek gekomen is, dat is mij (nog) niet bekend. Hieruit blijkt wel dat de tweet té stellig geformuleerd is. In de tweede plaats wordt subtiel aangegeven dat er in het verleden meer predikanten geweest zijn die gesjoemeld hebben met Latijn. Zonder concrete voorbeelden blijft dit uit de lucht gegrepen. Ten derde wordt gemeend dat dr. Mulder ‘tof heeft willen doen’ met een proefschrift. In mijn optiek heeft dr. Mulder juist de gemeenten en het geheel van de theologie willen dienen met het proefschrift. Dat wordt ook duidelijk in de tweede alinea hieronder. Ten vierde bevat de tweet een non-sequitur. Nog afgezien van de vraag óf dr. Mulder ‘tof’ heeft willen doen met een proefschrift, wordt hier ‘tof (…) doen’ tegenover goed pastoraat gezet. Alsof ‘tof (…) doen’ niet samen op kan gaan met goed pastoraat. Ten vijfde wordt dr. Mulder hier indirect en op een onjuiste wijze beschuldigd van slecht pastoraat. Immers wilde Mulder ‘tof (…) doen’ met zijn proefschrift en heeft zich daarom té weinig (kunnen) richten op ‘pastorale taken’. Het hoeft geen betoog dat ik de tweet anders zou hebben geformuleerd.

Goed teken

Persoonlijk vind ik het positief dat er óók predikanten zijn die promoveren in de theologie. Het valt op dat veel van die gepromoveerde predikanten een onderwerp hebben gekozen uit de tijd van de Nadere Reformatie. Van deze periode kunnen bevindelijk-gereformeerden veel leren. Bijvoorbeeld wat de gevolgen zijn van een Schriftuurlijk-bevindelijke theologie voor de predikkunde (homiletiek). Uiteraard is het niet verplicht dat een predikant gepromoveerd is. Ook van een eenvoudig geschoold iemand valt bevindelijk veel te leren, soms zelfs meer dan van een hooggeleerde doctor. Een proefschrift moet niet geschreven zijn om geleerdheid te etaleren. Immers ‘want zo iemand meent iets te zijn, daar hij iets is, die bedriegt zichzelven in zijn gemoed’ (Galaten 6:3, SV). Een proefschrift moet in mijn ogen ten dienste staan van de gemeenten of de (theologische) gemeenschap. Het is daarom verblijdend om te zien dat dr. G.W.S. Mulder op de studiedag voor predikanten van de Gereformeerde Gemeente van 18 juni 2024 een presentatie hield naar aanleiding van zijn proefschrift. De scribent van De Saambinder, ds. G.J. van Aalst, die een verslag schreef van de studiedag memoreert dat dr. Mulder ‘ons meenam in de rijke lessen uit de predikkunde vanuit de Nadere Reformatie met betrekking tot de toepassing in de prediking’. Dáár gaat het om, welke lessen kunnen huidige predikanten van de Gereformeerde Gemeente (en breder), meenemen uit dit proefschrift. De lezing bevatten een praktische, homiletische benadering. “We hoorden achtereenvolgens over de bron, het doel en de middelen van toepassing.” Uit de predikkunde van de Nadere Reformatie valt veel te leren ‘hoe het wel moet en ook hoe het verkeerd gaat’. Mulder meent dat het uitgangspunt voor de prediking Gods geïnspireerde Woord moet zijn. “Dat gezag moet hoorbaar zijn, ook in de toepassing. De toepassing komt op uit een zorgvuldige exegese, anders is er geen sprake van Woordbediening. Deze verankering moet worden ingescherpt in een tijd va veel verwarring.” Het ‘wonderlijke geheim van het gereformeerd piëtisme’ is de methode Schrift-met-Schrift vergelijken. “Van de verklaring van de woorden van de tekst gaan we naar de zaken.” Bevinding komt op vanuit het Woord en dient altijd te worden getoetst aan het Woord. Het Woord moet daarom centraal staan in de preek. ‘Tof (…) doen’ met een proefschrift? Nee, het belang van een goede Schriftuurlijk-bevindelijke prediking inscherpen. Dat is ten gunste van de predikant en daarmee ook van de kudde (de gemeenteleden) waar hij over gesteld is door de Opperherder.

Voetnoten

Bevat het pauselijk citaat over onfeilbaarheid van de Schrift een synchronische contingentie?

Noot van de redactie: Gisteren reageerde mr. Peter Kerstholt op een artikel van dr. Piet de Vries over de onfeilbaarheid van de Schrift. Hij meent een synchronisch contingentie te zien in het aangehaalde citaat. We geven zijn reactie hieronder weer.

Wie het citaat in het artikel De onfeilbaarheid van de Schrift – Een klassiek christelijk en gereformeerd uitgangspunt van dr. P. de Vries gepubliceerd d.d. 2 juli 2024 goed leest komt tot de conclusie dat er een contradictio in terminis (innerlijke tegenspraak) in zit. Het betreft de passage: Het is onmogelijk dat het voorkomen van een vergissing kan samengaan met de inspiratie van de Schrift.31

Het voorkomen of niet maken van een vergissing gaat namelijk juist samen met de inspiratie van de Schrift. Het bezigen van de woorden onmogelijk en kan in deze zin uit het citaat wijzen op een redenering, synchronische contingentie genaamd, van de denker Duns Scotus. Duns Scotus stelt in zijn Lectura I dat proposities met elkaar te rijmen zijn die in de moderne wiskunde elkaar uitsluiten.32 Het blijkt dat Scotus van twee verschillende beweringen één maakt door ze tegelijkertijd te veronderstellen. Maar in werkelijkheid zijn de beweringen aan elkaar tegengesteld en niet eens tegelijkertijd te denken. Daarom is de redenering of gedachte van synchronische contingentie niet waar.

Voetnoten

Feedback & Vragen 2024: Presenteerde drs. F.W. (Florimco) van der Rhee een onhoudbare stelling op het CGK-convent?

Onlangs was de eerste zittingsdag van de CGK-synode in Rijnsburg. Op deze dag publiceerde ondergetekende een uitgebreid artikel over het panel ‘Schriftgezag en Schriftbeschouwing’ van het CGK-convent op 20 april 2024. Op een uitspraak van drs. F.W. (Florimco) van der Rhee reageerde een medecreationist. Hij noemde de stelling van de Veenendaalse predikant onhoudbaar. Maar is dat ook zo?33

De reactie:

”Ik ken nogal wat gemeenten waar wel “eerbied” etc. is en toch zaken wezenlijk mis gaan. Kortom, een onhoudbare stelling.”

Drs. Van der Rhee gaf op het convent aan dat daar waar de eerbied voor het Woord en de God van het Woord ontbreekt het wezenlijk misgaat. De medecreationist reageert met een vorm van een zogenoemde non sequitur, de reactie volgt niet uit de stelling van drs. Van der Rhee. Van der Rhee noemt eerbied voor God en Zijn Woord terecht als wezenlijk, en het ontbreken van die eerbied als wezenlijk mis. Dit sluit aan bij wat Paulus schrijft in Hebreeën 12:28. Daaruit volgt echter niet, zoals de medecreationist hierboven wil beweren, dat er dan niets meer wezenlijk mis kan gaan. Er zijn helaas gemeenten waarbij er inderdaad eerbied is (of: was) voor God en Zijn Woord en waarbij er desondanks zaken wezenlijk mis gaan. Het blijven gemeenten van ná de zondeval. De eerste gemeente met zondeloze mensen zal op deze door de zonde vervloekte aarde nooit gesticht worden. Dat zal Veenendaalse predikant ongetwijfeld ook beamen.

Voetnoten

Dr. Gerdien de Jong positief over lezing gevederde dinosauriërs van dr. Marcus Ross

Evolutiebiologe dr. Gerdien de Jong heeft een website waarop zij creationistisch materiaal bespreekt.34 Recent besprak zij de lezing van dr. Marcus Ross die hij hield op de ISBH-conferentie.35 Dr. De Jong is in haar artikel opvallend positief over de lezing van dr. Ross. Hieronder bespreken we kort haar artikel. Het is goed dat De Jong af en toe een creationistisch artikel bespreekt. Immers, ijzer scherpt ijzer.36

Een artist’s impression van Wulong bohaiensis, de kleuren zijn afgeleid van de gevonden pigmenten melanine. Bron: Wikipedia.

De aanleiding van haar schrijven vormt een artikel van ir. Gert-Jan van Heugten in Weet Magazine 83.37 Achter het officiële artikel over gevederde dinosauriërs, geschreven door Van Heugten, verscheen ook een interview met de hierboven genoemde paleontoloog dr. Marcus Ross. Dr. Gerdien de Jong heeft verder gekeken op YouTube en kwam de hierboven genoemde lezing tegen. Het eerste deel van de lezing noemt De Jong ‘een recht-toe-recht-aan’ paleontologielezing. Volgens de evolutiebiologe zou elke evolutiebioloog hetzelfde vertellen. De Jong ontwaart weinig creationistische informatie. Ross gebruikt in zijn lezing alleen voor het woord ‘derived’, ‘defined’ of ‘diagnosed’. De Jong geeft aan dat dit inhoudelijk op hetzelfde neerkomt, maar dat evolutionair ‘derived’ begrijpelijker is. Ook op het tweede gedeelte heeft De Jong weinig commentaar. De geleerde vindt het bijzonder dat Ross ‘de anatomische basis waarop evolutie gebaseerd is onderschrijft’. Ze vraagt zich af of Ross Archaeopteryx als een vogel ziet of niet. Tenslotte ziet ze, in het tweede deel, dat Ross Onder-Krijt als stratigrafische benaming gebruikt, en niet het naturalistisch gebruikelijke Vroeg-Krijt.

Als het gaat om het derde deel van de video valt De Jong over het woordje ‘geloof’. Volgens haar is het geen geloof ‘dat vogels uit Theropoden evolueerden’, maar is het een ‘voor de hand liggende gevolgtrekking uit ‘birds have similar characteristics of dinosaurs generally and they have more characteristics in common with the group of meat eating dinosaurs than with any of the other groups’.’ De Jong ziet bij 18:45 en 26:55 het eerste ‘creationisme’ voorbij komen als Ross verwijst naar de schepping en de zondvloed. De evolutiebiologe heeft hier verder geen commentaar op. Het vierde deel van de lezing van Ross gaat over de creationistische implicaties van de onderzoeksresultaten. De Jong constateert terecht dat er creationisten zijn die gevederde dinosauriërs verwerpen, omdat dino’s landdieren zijn, geschapen op de zesde dag, terwijl vogels op de vijfde dag zijn geschapen. Ross vindt dat geen geldig argument, want ook vleermuizen bijvoorbeeld zijn zoogdieren en vliegende dieren. Volgens Ross zijn niet alle gevederde dinosauriërs ook vogels, maar moet de conclusie getrokken worden dat er beesten met veren zijn die geen vogel zijn. De Jong vraagt zich af hoe het moet met de slotzinnen van Ross. Zijn sommige dinosauriërs nu wel of niet op de vijfde dag geschapen? Als sommige van deze beesten ook konden vliegen, dan moet dat wel. Maar dat is dan weer in strijd met de eerdere beweringen van Ross. Zelf denk ik dat deze vraag moeilijk te beantwoorden is, omdat wij vanuit deze werkelijkheid door de sluiers van de tijd, de zondvloed en de zondvloed naar de schepping kijken. Daardoor wordt het zeer wazig en onduidelijk welke soorten de Heere exact schiep op de vijfde en de zesde dag.

Dr. De Jong sluit haar artikel af met de constatering dat dr. Ross goede data geeft, geen argumenten tegen ‘evolutie’ heeft en vanuit een ‘vooroordeel’ denkt over geschapen groepen (baramins). Dat lijkt mij een correcte weergave van deze lezing. De Jong heeft gelijk dat polyfylie (en ook monofylie, JvM) vooronderstellingen, uitgangspunten of basisovertuigingen zijn.38 Zowel monofylie als polyfylie volgen niet direct uit de data. Voor monofylie is er te veel discontinuïteit39, voor polyfylie is er te veel onzekerheid welke soorten de Heere precies wanneer heeft geschapen (de Bijbel geeft een globaal kader, dat is niet vreemd want de Genesistekst is niet bedoeld als taxonomisch handboek).

Voetnoten

RD roept rubriek ‘Wat zeg je dan?’ in het leven – Kritische vragen beantwoord – Een overzicht

Er komen veel vragen op reformatorische christenen af. Kritische vragen kunnen soms met de spreekwoordelijke mond vol tanden laten staan. Mogelijk zorgt dat ook voor persoonlijke twijfel. Het is daarom goed dat het Reformatorisch Dagblad vanaf de vorige maand de rubriek ‘Wat zeg je dan?’ in het leven heeft geroepen. Iedere week wordt er op zaterdag een vraag beantwoord die gesteld zou kunnen worden door een criticus. “In ‘Wat zeg je dan?’ worden allerhande kritische vragen die vaak van buiten de gereformeerde gezindte op christenen afkomen besproken.” Mensen worden opgeroepen kritische vragen die zij in de praktijk tegenkomen te sturen naar de opinieredactie van de krant. “De opinieredactie maakt zonder overleg een selectie uit de ingezonden vragen.” Wij moedigen het sturen en beantwoorden van kritische vragen van harte toe. We zullen op deze website niet alle vragen samenvatten, daarom hieronder alleen een verwijzing naar het artikel. Daarnaast geven we ter citatie de bron weer. Met dank aan de opinieredactie van het Reformatorisch Dagblad.

Het overzicht

  1. Is God net zo wreed als Hamas? Bron: Versluis, A., 2024, Is God net zo wreed als Hamas?, Reformatorisch Dagblad 54 (31): 31.
  2. Is Bijbeltekst wel betrouwbaar? Bron: Vries, P. de, 2024, Is Bijbeltekst wel betrouwbaar?, Reformatorisch Dagblad 54 (36): 31.
  3. Ook zonder Gods geboden kun je gelukkig zijn. Bron: Liefting, J.D., 2024, Ook zonder Gods geboden kun je gelukkig zijn, Reformatorisch Dagblad 54 (39): 31.
  4. Dat je christen bent is toch cultureel bepaald? Bron: Al-Chalabi, M.T., 2024, Dat je christen bent is toch cultureel bepaald?, Reformatorisch Dagblad 54 (44): 31.
  5. Waar zijn belijdenisgeschriften voor nodig? Bron: Hoek, P.C., 2024, Waar zijn belijdenisgeschriften voor nodig?, Reformatorisch Dagblad 54 (50): 33.
  6. Waarom bij de kerk blijven als zo veel leiders struikelen? Bron: Eikelboom, P., 2024, Waarom bij de kerk blijven als zo veel leiders struikelen?, Reformatorisch Dagblad 54 (56): 37.
  7. Is het echt afgelopen als ons aardse leven eindigt? Bron: Lagendijk-van Ginkel, A., 2024, Is het echt afgelopen als ons aardse leven eindigt?, Reformatorisch Dagblad 54 (62): 25.
  8. Gaan onenigheid en christelijk geloof samen? Bron: Kater, M.J., 2024, Gaan onenigheid en christelijk geloof samen?, Reformatorisch Dagblad 54 (68): 29.
  9. Is christelijke opvoeding indoctrinatie? Bron: Spaan-van Braak, P., 2024, Is christelijke opvoeding indoctrinatie?, Reformatorisch Dagblad 54 (74): 33.
  10. Geloof en wetenschap combineren? Bron: Belt, H. van den, 2024, Geloof en wetenschap combineren?, Reformatorisch Dagblad 54 (140): 33.
  11. Waarom houdt God Zich verborgen? Bron: Wit, J. de, 2024, Waarom houdt God Zich verborgen?, Reformatorisch Dagblad 54 (146): 29.
  12. Is Jezus Gods Zoon? Bron: Rentier, C.W., 2024, Is Jezus Gods Zoon?, Reformatorisch Dagblad 54 (152): 31.
  13. Is Drie-eenheid een Bijbels begrip? Bron: Willigen, M.A. van, 2024, Is Drie-eenheid een Bijbels begrip?, Reformatorisch Dagblad 54 (158): 37.
  14. Is Jezus de enige weg tot God? Bron: Pieters, W., 2024, Is Jezus de enige weg tot God?, Reformatorisch Dagblad 54 (164): 29.
  15. Is geloven nodig als je wilt bidden? Bron: Immink, F.G., 2024, Is geloven nodig als je wilt bidden?, Reformatorisch Dagblad 54 (169): 33.
  16. De doop: kies ik of kiest God? Bron: Bakker-van den Berg, A., 2024, De doop: kies ik of kiest God?, Reformatorisch Dagblad 54 (176): 33.
  17. Is het geloof in “hemelse Vader” een zoethouder? Bron: Vugt, J.R. van, 2024, Is geloof in “hemelse Vader” een zoethouder?, Reformatorisch Dagblad 54 (182): 31.
  18. Geloof en hersenspinsel? Bron: Schaap-Jonker, H., 2024, Geloof en hersenspinsel?, Reformatorisch Dagblad 54 (188): 23.
  19. Waarom bestaat de hel? Bron: Ouden, J.C. den, 2024, Waarom bestaat de hel?, Reformatorisch Dagblad 54 (194): 35.
  20. Is apologetiek zinvol? Bron: Gurp, J. van, 2024, Is apologetiek zinvol?, Reformatorisch Dagblad 54 (200): 35.

Als de creationistische soorten (‘baramins’) overeenkomen met families uit de reguliere taxonomie en de ark geland is in het Midden-Oosten, hoe kan het dat kangoeroes alleen in Australië voorkomen? Waarom komen ook andere families uit de Australidelphia alleen in Australië voor? Hoe zijn ze daar gekomen?

Dit jaar (2020) is Logos Instituut40 begonnen met de rubriek ‘Antwoorden voor sceptici, critici en waarheidszoekers’. Atheïst en bewegingswetenschapper drs. Bart Klink heeft daarna een hele waslijst aan ‘vragen voor welwillende creationisten’ opgesteld.41 Hij deed dat samen met natuurkundige dr. Roel Andringa42, student aardwetenschappen en filosofie Willem Jan Blom43, evolutiebiologe dr. Gerdien de Jong44 en astronoom dr. Eelco van Kampen45. Het is bijzonder dat zoveel gepromoveerde naturalisten de moeite nemen om te reageren op creationisten en geïnteresseerd zijn in hun antwoorden.46 In deze lijst staat één vraag, vermoedelijk van evolutiebiologe dr. Gerdien de Jong, over de Australidelphia en hoe deze beesten in Australië zijn gekomen. Omdat de auteur daar afgelopen week nog een artikel over geschreven heeft lijkt het goed om deze vraag mee te nemen.

In het onderstaande korte artikel geven we eerst de vraag weer en reageren op de vraagstelling. Daarna geven we een kort antwoord op de vraag.

De vraag luidt:

Als de creationistische soorten (‘baramins’) overeenkomen met families uit de reguliere taxonomie en de Ark geland is in het Midden-Oosten, hoe kan het dat kangoeroes alleen in Australië voorkomen? Waarom komen ook andere families uit de Australodelphia [sic] alleen in Australië voor? Hoe zijn ze daar gekomen?

Bespreking van de vraag

In de vraagstelling valt op dat er niet verwezen wordt naar een creationistisch artikel dat stelt dat de baramins overeenkomen met families, maar naar een Wikipediapagina waar niets in staat over baraminologie. Krachtiger zou zijn te verwijzen naar creationistische bronnen, bijvoorbeeld een artikel van dr. Todd C. Wood uit 2006 met als titel The current status of baraminology en hier online te vinden.47 Of een artikel van dr. Jean Lightner uit 2018 met als titel The CRS eKINDS research initiative: where we have been and where we are headed from here en hier online terug te vinden.48 Het eerste deel van de vraag is over het algemeen correct, maar niet altijd zoals Lightner terecht aangeeft. Een link naar creationistische literatuur zou verhelderend zijn geweest. Waarom slechts naar naturalistische bronnen verwijzen als het ook anders kan?

De vraagsteller heeft gelijk als zij schrijft dat kangoeroes alleen in Australië voorkomen. Jan Rein de Wit schreef daar in 2017 nog een kort artikel over dat later ook op de website van Logos Instituut verscheen.49 De spelwijze van Australodelphia, door de vraagsteller zo opgeschreven, kan verwarring opleveren met een uitgestorven dolfijnensoort uit het Plioceen, waarvan de fossielen in Antarctica zijn gevonden: Australodelphis mirus.50 We begrijpen echter de bedoeling van de vraagsteller, namelijk de Australische buideldieren (Australidelphia).

Tot gisteren dacht de auteur ook dat leden van de groep Australidelphia alleen in Australië voorkwam. Nadat deze auteur het nieuwste artikel van Willem Jan Blom gelezen heeft over de buideldierachtigen, met hem correspondentie gevoerd heeft en naar aanleiding daarvan zelf kort de literatuur ingedoken is, denkt de auteur daar nu anders over. Leden van de groep Australidelphia komen niet alleen in Australië voor, maar ook in Zuid-Amerika. Het gaat om de monito del monte (Dromiciops gliroides), ook wel de colocolo genoemd. In 2017 schrijven de onderzoekers Schneider en Gurovich het volgende in hun paper in Journal of Anatomy51:

The living monito del monte is more phylogenetically related to Australasian marsupials and is part of Australidelphia (including alle the Australasian marsupial orders and Microbiotheria. This is a clade supported by morphological evidence predominantly from the ankle region, and later by skeletal, cranial and dental evidence, as well as molecular and total evidence phylogenetic analysis combining molecular and morphological data. However, phylogenetic relationships between Dromiciops and other Australasian marsupial clades still remain unresolved.

Zie ook de fylogenetische boom en de biogeografische positie van de monito del monte (Dromiciops) hiernaast.52 Ook het overzichtsartikel van Eldridge et al. laat in tabel 1 zien dat monito del monte tot de Australidelphia behoort.53 De Australidelphia komen daarom kennelijk niet alleen in Australië voor, maar ook in Zuid-Amerika. Dit doet overigens weinig afbreuk aan de vraag, omdat het leeuwendeel van de Australidelphia wél slechts in Australië voorkomt. Hoe komt dat?

Antwoord op de vraag

Creationisten hebben daar nog geen goed antwoord op. Afgelopen week schreef de auteur dat de Australidelphia een groot probleem vormen voor creationisten. Hij stelt heel voorzichtig en sterk hypothetisch een oplossingsrichting voor. Willem Jan Blom heeft daar al weer op gereageerd.54 De auteur komt in het voorjaar met een repliek daarop, maar wil eerst de fossielen overzichtelijk op een rij hebben én heeft bovenal andere prioriteiten. Gisteren verscheen van de hand van ing. Stef Heerema een ander antwoord op de website van Logos Instituut. Het feit dat er verschillende antwoorden worden gegeven, laat zien dat creationisten nog geen consensus hebben rond de vraag hoe de Australidelphia in Australië zijn gekomen. Voor details van de antwoorden verwijzen we graag naar de artikelen van de auteur55 en het artikel van Stef Heerema56 Hoe zijn de Australidelphia in Australië gekomen? Daar is véél meer creationistisch onderzoek voor nodig. De auteur is aangemoedigd om te zoeken rond de hypothetisch voorgestelde paleobiogeografische verspreidingsroute 1 in het vorige artikel van de auteur.17 Er zijn namelijk wel Australidelphia aanwezig in Zuid-Amerika, wat een ‘oversteek’ via Antarctica naturalistisch (maar mogelijk ook creationistisch) waarschijnlijk maakt. Voor meer bewijsmateriaal moeten we opgravingen doen in Antarctica.

Literatuur

  • Eldridge, M.D.B., Beck, R.M.D., Croft, D.A., Travouillon, K.J., Fox, B.J., 2019, An emerging consensus in the evolution, phylogeny, and systematics of marsupials and their fossil relatives (Metatheria), Journal of Mammology 100 (3): 802-837.
  • Fordyce, R.E., Quilty, P.G., Daniels, J., 2002, Australodelphis mirus, a bizarre new toothless ziphiid-like fossil dolphin (Cetacea: Delphinidae) from the Pliocene of Vestfold Hills, East Antarctica, Antarctic Science 14 (1): 37-54.
  • Heerema, S.J., 2020, Letter to editor; The marsupial fossil record is not compelling evidence for a K-Pg Flood boundary, Creation Research Society Quarterly 56 (4): 264-265.
  • Lightner, J.K., Anderson, K., 2018, The CRS eKINDS research initiative: where we have been and where we are headed from here, in: Whitmore, J.H. (Ed.), Proceedings of the Eighth International Conference on Creationism, (Pittsburgh: Creation Science Fellowship), blz. 185-190.
  • Nilsson, M.A., Churakov, G., Sommer, M., Tran, N.V., Zemann, A., Brosius, J., Schmitz, J., 2010, Tracking Marsupial Evolution Using Archaic Genomic Retroposon Insertions, Plos Biology 8 (7): 1-9.
  • Schneider, N.Y., Gurovich, Y., 2017, Morphology and evolution of the oral shield in marsupial neonates including the newborn monito del monte (Dromiciops gliroides, Marsupialia Microbiotheria) pouch young, Journal of Anatomy 231 (1): 59-83.
  • Wood, T.C., 2006, The Current Status of Baraminology, Creation Research Society Quarterly 43 (3): 149-158.
  • Wit, J.R. de, 2017, Hoe overleefden kangoeroes de zondvloed?, Weet 47: 48.

Voetnoten