Home » Evolutietheorie (Pagina 2)

Categorie archieven: Evolutietheorie

‘Over feminisme en evolutietheorie’ – Dr. Henk A. Hofman bespreekt ‘Dames voor Darwin’ van dr. Griet Vandermassen

In het Woord Vooraf, geschreven door psychiater en opiniemaker Esther van Fenema, wordt heel helder het thema van dit boek samengevat.

Het moderne feminisme ziet de man als onderdrukker waarvan de vrouw bevrijd moet worden. Het is een haast religieus wereldbeeld, met een juiste ‘leer’, strikte voorschriften voor wat mensen mogen denken, zeggen en doen, en waarin de vrouw gezien wordt als slachtoffer van een samenleving gekenmerkt door mannelijke dominantie. Mannelijke en vrouwelijke eigenschappen zijn een gevolg van socialisatie, dus cultureel bepaald en daardoor veranderlijk. Dit botst met de gegevens van de evolutietheorie: onze eigenschappen zijn biologisch bepaald en liggen dus vast (blz. 10, door mij vrij samengevat).

Een heel interessant thema dat Griet Vandermassen in negen hoofdstukken uitwerkt. In het eerste hoofdstuk schetst zij de opkomst en veelkleurigheid van het feminisme. Daarna komt aan de orde wat wetenschap is en wat de feministische kijk op wetenschap is. De volgende hoofdstukken behandelen Darwin en de aversie van feministen tegen een biologische benadering van de twee seksen. Drie hoofdstukken hebben te maken met evolutiepsychologie (sekseverschillen in sociaal gedrag; partnerkeuze en seksualiteit). In het slothoofdstuk bepleit Griet Vandermassen een nieuwe start: nadenken over sekseverschillen vanaf nul, maar dan op basis van de evolutiewetenschap. De ondertitel Over feminisme en evolutietheorie dekt de thematiek voortreffelijk.

Een heel programma, maar Griet Vandermassen behandelt al deze thema’s deskundig en scherpzinnig. Voor haar staat vast dat mensen het product zijn van evolutie door selectie (blz. 32). De bewijzen zijn ‘vandaag ronduit verpletterend’ (blz. 85).

Maar de bezwaren die Griet Vandermassen aanvoert tegen het feminisme (blz. 31) gelden mijns inziens ook voor de evolutietheorie. Ook voor de evolutietheorie geldt dat er sprake is van ‘een enorme verscheidenheid aan theoretische perspectieven’, die vaak ‘tegenstrijdig’ zijn aan elkaar en elkaar dus uitsluiten. Wat is er dan ‘bewezen’ en welke stroming is dan de juiste? Is ‘wetenschap’ altijd het betrouwbare fundament onder ons denken? Zoals de schrijfster zelf al aangeeft (blz. 65) is ons brein ontzettend vatbaar voor zelfbedrog en denkfouten. Ook in de wetenschap komt tunnelvisie voor.

Ondanks deze constatering gaat Vandermassen er van uit dat al het leven langs evolutionaire lijnen vorm heeft gekregen en dus ook ‘een complex orgaan als het oog’ heeft laten ontstaan. Hier zou het waardevol zijn geweest als de auteur ook ander wetenschappelijk onderzoek had geraadpleegd. Ik denk bijvoorbeeld aan het werk van de Amerikaanse biochemicus en hoogleraar Michael Behe. Behe toonde aan dat er ‘onherleidbaar complexe organismen’ bestaan die niet langs de weg van de evolutie gevormd kunnen zijn. Het oog is daar een goed voorbeeld van. Het oog heeft pas een functie en dus nut als het compleet gevormd is. Daarom kan het oog, opgebouwd uit pupil, iris, lens, netvlies, staafjes en kegeltjes, oogzenuw, lichtgevende plek, niet stap voor stap ontstaan zijn, maar moet het er ‘ineens’ en ‘kant en klaar’ zijn. Voor een goed begrip: Behe is een christen (Rooms-Katholiek), maar hij plaatst als wetenschapper vraagtekens bij de evolutietheorie (zie zijn boek: De zwarte doos van Darwin. Het biochemisch vraagteken bij de evolutie).

Tegenover de stelligheid van Vandermassen komt dan toch de vraag te staan: hoe weten wij zo zeker wat er zich ‘tientallen miljoenen jaren geleden’ heeft afgespeeld? Het kost historici en archeologen al grote moeite om een redelijk betrouwbare reconstructie te geven van een samenleving pakweg 3000 jaar geleden. Wat weten wij dan van migratie zestigduizend jaar geleden (blz. 164)? Wat weten wij nu eigenlijk af van het ontstaan van het leven? Kunnen mannelijke en vrouwelijke eigenschappen in plaats van geëvolueerd uit een jagerssamenleving niet al in aanleg meegegeven zijn toen het leven ontstond? Ook de moderne celbiologie maakt het moeilijk vast te houden aan de traditionele evolutietheorie. In elke cel ligt een complete bibliotheek aan informatie opgeslagen. Hoe komt die informatie in de cel terecht? Evolutie is een blind, ongericht en niet gestuurd proces. Speelt het toeval dan niet een veel te grote rol? Hoe kan iets wat er eerst niet was geselecteerd worden? Moet de mogelijkheid van een schepping niet toch opengehouden worden? Dat onze geest door evolutie is gevormd ‘staat buiten kijf’ lees ik op blz. 168. Hoe kan echter het immateriële uit het materiële ontstaan?

Soms komen evolutionaire verklaringen ook wel wat gemakkelijk over. Vrouwtjes ontwikkelden de eigenschappen voor zwangerschap en melkproductie omdat zij nu eenmaal bevrucht worden (blz. 101). Het verschil in ouderlijke investering in het nageslacht (vrouwen meer dan mannen) heeft geleid tot de sekseverschillen (blz. 101). Mannetjes ontwikkelen in de strijd om de gunst van vrouwtjes fysieke kenmerken, zoals slagtanden, hoorns, geweien, baltsgedrag (blz. 102). Vrouwen verzamelden van oudsher noten en vruchten en hebben daardoor een beter locatiegeheugen ontwikkeld dan mannen. Mannen achtervolgden hun prooi en hebben daardoor een beter ruimtelijk inzicht dan vrouwen (blz. 207). Zijn deze beweringen volgens een wetenschappelijke methode vastgesteld? Hoe test je zulke theorieën? Met andere woorden: evolutietheorie is niet vrij van speculatie.

Zo zijn er allerlei vragen te stellen zonder dat dit afdoet aan mijn bewondering voor de vaardigheid en passie waarmee Vandermassen haar onderwerp behandelt. Vragen zijn inherent aan dit actuele en gevoelige thema. Zo lees ik op blz. 134 dat evolutie ook betekent dat wij zelf bepalen wat goed of fout is, wenselijk of niet-wenselijk. Persoonlijk huiver ik daar een beetje bij, gezien de vele ontsporingen van menselijk gedrag in de geschiedenis. Als wij de morele standaard aanpassen aan de volkswil en dus de tijdgeest, vallen er geheid slachtoffers.

Zeer waardevol zijn de kanttekeningen die Vandermassen bij de genderideologie plaatst. Een samenleving zonder genderverschillen heeft nog nooit bestaan. Wereldwijd vertonen alle culturen juist opvallend gelijkwaardige patronen. Kinderen vertonen overal al op jonge leeftijd sekseverschillen en voorkeuren (denk aan speelgoed) (blz. 142 en 190). Sekseverschillen zijn dus aangeboren en niet aangeleerd. In de opvoeding kun je wel bijsturen en verder vormen.

Met veel belangstelling heb ik de laatste twee hoofdstukken gelezen. Vandermassen behandelt hierin de loonkloof tussen mannen en vrouwen, stereotype gedrag, het verschil in interesses en partnervoorkeuren, het aangaan van vaste relaties, het omgaan met losse seks, de feministische paradox (vrouwen die het feminisme als te radicaal afwijzen). Ik vind de schrijfster moedig. Ze staat voor haar mening en durft de mainstream te trotseren. Volgens haar staan veel mannen vandaag de dag in de kou en wordt het onmogelijke van hen verlangt in een gefeminiseerde samenleving. Mannelijk gedrag moeten we niet ombuigen naar een vrouwelijke richting. Een man moet het beste van zichzelf als man maken (blz. 286). Als feministen echt voor de keuzevrijheid van vrouwen opkomen, moeten zij ook aanvaarden dat vrouwen andere keuzes maken dan feministen wenselijk achten (blz. 298).

In haar Dankwoord schrijft Griet Vandermassen dat dit boek maar moeizaam tot stand is gekomen. Ik geloof het graag. Maar ik ben blij dat Griet Vandermassen heeft doorgezet. Ze heeft een prima boek geschreven, aansprekend, uitnodigend tot meedenken en ook prikkelend tot tegenspraak. Vandermassen is germaniste en doctor in de wijsbegeerte. Zij schreef al eerder een boek over dit thema (2005). Uitgeverij Houtekiet heeft het boek stevig en goed verzorgd uitgegeven.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website Leestafel. Het originele artikel is hier te vinden.

Prof. dr. Johan Braeckman hangt zijn professorenmantel aan de wilgen – Niet alle vakgebieden accepteren de doorwerking van Darwins Universele Zuur

In zijn boek ‘Darwin’s Dangerous Idea: Evolution and the Meanings of Life’ (1995) vergelijkt filosoof dr. Daniel C. Dennett de evolutietheorie met een ‘universeel zuur’ dat overal doorheen vreet. Het lost volgens deze filosoof niet alleen biologische vraagstukken op, maar ook psychologische, religieuze, culturele, ethische etc. In zijn boek ‘Evolutionair denken: De invloed van Darwin op ons wereldbeeld’ (2006) geeft wetenschapsfilosoof dr. Chris Buskes hetzelfde aan.1 Aan de Universiteit Gent heeft dr. Johan Braeckman zich hard gemaakt voor dit vakoverstijgende zuur. Maar niet iedereen aan die universiteit zit daarop te wachten, het zuur lijkt buiten de evolutiebiologie deels zijn werkende kracht te verliezen. Braeckman hangt zelfs zijn professorenjas aan de wilgen en zwaait, negen jaar eerder dan gedacht, af. Begin deze maand verscheen er een interview met hem in het katern Zeno van het Vlaamse dagblad De Morgen.2 Braeckman geeft aan niet bitter te zijn, maar wel het gevoel te hebben dat zijn rol aan de universiteit is uitgespeeld.3 Het interview zorgde, zeker in Vlaanderen, voor enige beroering.4

Inauguratie van de Universiteit Gent door de prins van Oranje in de troonzaal van het stadhuis op 9 oktober 1817. Schilderij is van Mattheus Ignatius van Bree (1773-1839). Bron: Wikipedia.

Dr. Johan Braeckman

Dr. Johan Braeckman is een Vlaams filosoof en hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit Gent. Hij studeerde wijsbegeerte en menselijke ecologie aan de Vrije Universiteit te Brussel. Daarna studeerde hij Environmental History and Human Ecology aan de University of California te Santa Barbara. In 1997 promoveerde hij aan de Universiteit Gent op een proefschrift met als titel ‘De natuurlijke orde tussen noodzaak en toeval, welwillendheid en vijandschap, ontwerp en evolutie: de darwinistische transitie’. Zijn promotor was de bekende naturalistische filosoof wijlen dr. Etienne O. Vermeersch (1934-2019).5 Vanaf 1998 is dr. Braeckman als hoogleraar verbonden aan de vakgroep ‘Wijsbegeerte & Moraalwetenschap’ van de Universiteit Gent. Voor hem als naturalist zijn Vlaamse creationisten een doorn in het oog. Daarom ontving hij begin 2008 maar liefst 200.000 euro om de evolutietheorie te redden en creationisten, die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof, en ‘Intelligent Design’-aanhangers te bestrijden.6 Helaas scheert hij daarbij Islamitische en Christelijke creationisten vaak over één kam.7 Bekende leerlingen (masterstudenten) en promovendi van Braeckman zijn bijv. dr. Stefaan Blancke, dr. Maarten Boudry, Céline Perquy, dr. Griet Vandermassen en Frank Verhoft.8 Veel van zijn leerlingen zijn sterk naturalistisch in hun denken en moeten daarom vrij weinig hebben van creationisme of Intelligent Design. Op deze stromingen wordt door hen al snel het predicaat ‘pseudowetenschap’ geplakt. De groep rond dr. Braeckman is echter ook verdienstelijk geweest door in hun werk het creationisme in Nederland en Europa in kaart te brengen. Volgens de genoemde geleerden moet de evolutietheorie wel een universeel zuur zijn dat alle vakken doortrekt. Maar ook hier geldt het spreekwoord ‘waar twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen’. Want deze gedachte levert weerstand op bij, wat dr. Braeckman noemt, progressief links. De wens tot acceptatie van de universele gevolgen van de evolutietheorie (de verwording tot een ideologie) verkrijgt hiermee dus niet alleen weerstand van religieus-creationistische zijde. Pogingen om middels projectvoorstellen opnieuw een flinke zak met geld vrij te krijgen, lopen iedere keer averij op. Dr. Braeckman werpt, na herhaalde pogingen, nu de handdoek definitief in de ring. ‘De weerstand tegen Darwin is alleen maar toegenomen’.9

Ambities buiten academische context

Dr. Braeckman werd dus geïnterviewd door een journalist van De Morgen. Een interview dat, zeker in Vlaanderen, veel heeft losgemaakt.10 Hoe kan het dat het evolutionaire denken zoveel weerstand ontvangt op een seculiere universiteit? Dat is een vraag die bij veel naturalisten blijft hangen. Aan het begin van het interview wil Braeckman er vooral op wijzen dat hij een goede tijd heeft gehad aan de universiteit. “Ik heb les mogen geven aan duizenden studenten, ik heb mij grondig mogen verdiepen in boeiende onderwerpen, ik heb artikelen en boeken kunnen schrijven, ik heb zo’n twintig mensen bij hun doctoraat begeleid. Het waren hele mooie jaren. Maar ik heb al een tijd het gevoel dat ze voorbij zijn.” De filosoof geeft aan dat het niet ligt aan zijn inspiratie of ambities. “Integendeel, ik denk dat het beste nog moet komen”. Deze ambities gaat hij echter niet meer in academische context realiseren. Braeckman geeft aan altijd veel geluk gehad te hebben met de fondsen, maar dat er de laatste vijf à tien jaar niets meer uit zijn projecten is gekomen.

Darwin ligt niet goed in de markt

Het onderzoek dat dr. Braeckman vaak begeleidt vertrekt vanuit evolutionair perspectief, met de theorie van Charles Darwin als uitgangspunt. “En u voelt waar ik naartoe wil: die invalshoek ligt niet meer zo goed in de markt. Als zulke projecten in commissies worden besproken, zijn er altijd wel enkele leden die niet hoog oplopen met de evolutietheorie, en het dossier blokkeren.” Journalist De Ceulaer merkt op dat het verzet tegen een evolutionaire invalshoek ook sterk is als het gaat om de beschrijving van de verschillen tussen man en vrouw (zoals het verzet tegen het werk van dr. Griet Vandermassen11). Braeckman beaamt dat: “Ten tijde van haar doctoraat was er wel al discussie over, maar niet zoals vandaag. Je kunt die evolutionaire invalshoek zinvol op veel toepassen: op onze neiging tot irrationaliteit, op moraliteit, op seksualiteit, maar ook op kunst bijvoorbeeld. Al dat onderzoek is lang goed gegaan. Twintig jaar geleden dacht ik dat ik in 2024 een gevestigde onderzoeksgroep zou hebben. Maar dat is niet gebeurd. De weerstand tegen Darwin is alleen maar toegenomen.” Het evolutionaire denken krijgt dus ook weerstand door geleerden die achter de genderideologie staan, waarvan sommigen het verschil tussen mannen en vrouwen zouden willen wegpoetsen. Dit laatstgenoemde denken vanuit de genderideologie veroorzaakt ook grotendeels de weerstand tegen projectaanvragen van dr. Braeckman. Het spijt Braeckman dat men de waarde van interdisciplinair evolutionair denken veel te weinig inziet. De geleerde geeft de strijd echter niet op. “Ik word gewoon zelfstandig spreker en auteur in plaats van hoogleraar.

Afkeer van de evolutietheorie?

Waar komt de afkeer van de evolutietheorie volgens dr. Braeckman vandaan? “Het begon al bij Darwin zelf, in 1859. Toen al waren er verhitte discussies. (…) Dat komt omdat evolutie ook over onszelf gaat. (…) Als het gaat over verschillen tussen mannen en vrouwen, dan heeft iederéén ineens een mening – zelfs al heeft men daar geen letter over gelezen. En wie niets wíl lezen over evolutie, heeft vaak de sterkste opinies.” Journalist De Ceulaer merkt verontwaardigd op dat men aan de universiteit de wétenschap toch zou moeten aanvaarden. “De lat voor evolutionaire verklaringen wordt heel hoog gelegd. Je kunt aan de universiteit van alles beweren vanuit een freudiaanse, psychoanalytische invalshoek en nauwelijks iemand zal zich daartegen verzetten. Die lat ligt juist heel laag.” En dit terwijl, in tegenstelling tot de in Gent aanvaarde psychoanalyse, volgens de filosoof, ‘de evolutionaire wetenschap harde data presenteert’. Braeckman geeft aan dat er ook een ideologische afweer is. “Bij velen leeft het idee dat evolutionaire verklaringen seksistisch en racistisch zijn en het kapitalistische systeem ondersteunen. Het is interessant dat de weerstand van conservatieve creationisten komt – die denken dat God de wereld heeft geschapen met alles erop en eraan – én ook van de progressieve linkerkant. Zij vinden elkaar in die strijd. Ze delen de afkeer van Darwin. De essentie van die weerstand gaat over wie wij zijn, daarom voelen mensen zich zo sterk aangesproken.” Bovendien vinden andere disciplines de evolutiebiologie bedreigend. “Het idee dat de evolutiepsychologie andere verklaringen wil vervangen. (…) Dat is niet zo. Evolutiepsychologen vullen bestaande kennis aan. Menswetenschappers hebben de neiging om te focussen op wat we de ‘proximate’ verklaringen noemen. (…) Maar er is ook een ‘ultimate’ verklaring. die antwoordt op de diepe vraag: waarom (…).

Proximate en ultimate verklaringen

Het benoemen van het verschil tussen proximate en ultimate verklaringen12 is een sterk punt van de geleerde. Braeckman neemt als verduidelijking de medische wetenschappen. Proximate verklaringen zijn dan antwoorden op de vragen naar hóé iets (zoals een hart of nieren) werkt. Ultimate verklaringen zijn dan antwoorden op de vragen naar waarom we iets (zoals een hart of nieren) hebben. Naturalisten en creationisten zullen waarschijnlijk nauwelijks verschil van inzicht hebben bij de eerste set verklaringen. Bij de tweede set verklaringen zal de schoen (soms) wat wringen. Het komt zeer bevooroordeeld over dat Braeckman hier slechts voorrang geeft aan evolutionaire verklaringen (die passen binnen Universele Gemeenschappelijke Afstamming) en niet aan teleologische verklaringen (die passen binnen Intelligent Design). Mogelijk omdat Intelligent Design door naturalisten a priori gedefinieerd wordt als pseudowetenschap. Echter, juist binnen de medische wetenschap en de neurowetenschap lijken teleologische verklaringen het veel beter te doen.13 Seksualiteit wordt als, laatste hier genoemde voorbeeld, óók gezien als Meesterwerk.14 De hoogleraar meent dat academici ‘vaak niet geïnteresseerd’ zijn ‘in ultieme verklaringen’. “De cruciale vragen worden zelfs aan de universiteit nauwelijks gesteld. Terwijl dat toch evident zou moeten zijn. Als je nadenkt over culturele producten, moet je toch willen weten waaróm we die producten maken.” De vraag waar je vanuit cultureel perspectief bij kunst het meest in geïnteresseerd zou moeten zijn is, volgens hem, de vraag waarom er zoiets bestaat als kunst. Volgens dr. Braeckman kun je die vraag niet beantwoorden zonder een evolutionaire invalshoek. Daar ben ik het beslist mee oneens. De teleologische invalshoek van Intelligent Design kan prima (wellicht zelfs beter) een ultimate verklaring geven naar aanleiding van deze vraag. Ik meen zelfs dat de vraag waarom er toegevoegde creativiteit en schoonheid in de schepping bestaat (en daarmee ook de, door mensen gefabriceerde, kunst), het beste beantwoord kan worden door een teleologische ID-verklaring. Veel beter dan door een evolutionaire verklaring.15 Braeckman verduidelijkt het verschil tussen proximate en ultimate verklaringen met de (bouw van de) piramiden van Egypte. “U reist naar Egypte en de gids is een archeoloog die u van alles vertelt over de piramides. Waarvan de stenen gemaakt zijn. Hoe groot die stenen zijn. Hoe ze naar boven werden getakeld. Wie de mensen waren die dat deden. Dat leer je allemaal. Maar die gids geeft geen antwoord op de vraag waaróm die piramides werden gebouwd. Dat zou toch vreemd zijn. Als je niet weet dat het grafmonumenten voor de farao’s waren, wat weet je dan?” Dat geldt ook voor ultimate verklaringen: ‘wie die niet kent, kent maar de helft van het verhaal.’ Wanneer dr. Braeckman een aanstelling had gehad aan een creationistische universiteit (of: een universiteit vanuit ID-perspectief), dan had hij kunnen werken aan zowel proximate als ultimate verklaringen (zij het niet vanuit evolutionair perspectief maar vanuit teleologisch ID-perspectief).

Stoppen

Wanneer zijn Gentse collega’s de evolutietheorie in de bovengenoemde volle breedte hadden aanvaard, dan was dr. Johan Braeckman op zijn post gebleven. Hij zou dan ook een echte onderzoeksgroep gehad hebben. “Nu ben ik min of meer alleen. Mensen die bij mij doctoreerden, vonden hun eigen weg, tot aan buitenlandse universiteiten. Het verschaft mij vreugde, maar het betekent ook dat ik in mijn eentje zou moeten werken. En daar zie ik de zin niet meer van in.” Een andere functie aan de universiteit (zoals het bestuur of decanaat) ziet Braeckman niet zitten. Hij vindt dat het huidige universitair bestel de nodige flexibiliteit mist en zou graag zien dat er meer interdisciplinair gewerkt zou worden. Hoewel je juist aan de universiteit die interdisciplinaire structuren kunt creëren, vindt dat nu véél te weinig plaats.

Naturalist pur sang

Aan het slot van het interview laat dr. Johan Braeckman zien dat hij een naturalist pur sang is, geworteld in de heidense, d.w.z. Grieks-Romeins Epicurische, natuurfilosofie. Journalist De Ceulaer vroeg Braeckman welk boek van een groot filosoof hij zou aanraden. Het antwoord hierop is tekenend: “Ik zou zeggen: Epicurus, maar dan in de versie van Lucretius ‘De rerum natura’, ‘De natuur der dingen’ in de vertaling van Piet Schrijvers, is een van de grote werken uit de filosofische oudheid. En het is absoluut nog altijd aangenaam om te lezen. Lucretius maakte al lang voor Darwin duidelijk dat er geen doelgerichtheid bestaat in de natuur, dat de mens niet op een hiernamaals hoeft te hopen, dat de goden niet bestaan. Hij bestreed ook al bijgeloof en legde veel nadruk op positieve waarden: vriendschap en rust, genieten maar met mate, geen geweld. Het goede leven, kortom. Waar ik ook enorm van hou.” Dit is ook wat evolutiebioloog Ruben Jorritsma (MSc.) constateerde in zijn Masterscriptie: “Lucretius’ poem is of special significance, because it was the reemergence of this text at the onset of the renaissance that brought Epicurean thought back to the attention of natural philosophers.16 De wijze Salomo blijkt opnieuw gelijk te hebben: er is niets nieuws onder de zon. De ultieme strijd rond doelgerichtheid in de natuur is al eeuwen oud. Ultimate evolutionaire verklaringen, als universeel zuur, worden (gelukkig) niet door iedereen gewaardeerd en geaccepteerd.

Met zeer veel dank aan een Vlaamse medecreationist die deze krant voor mij afgehaald en opgestuurd heeft.

Voetnoten

Een vierluik naar aanleiding van ‘Genetic Entropy’ (van dr. John Sanford) – Samenvatting deel 2

Het stond nog altijd op mijn to-do-list om het boek Genetic Entropy van J.C. Sanford te lezen. Sanford is een emeritus hoogleraar aan de Cornell universiteit, een zeer gerenommeerd instituut, die de genetica van planten tot zijn vakgebied had. Hij heeft veel onderzoek verricht. Oorspronkelijk was hij evolutionist, maar hij heeft die zienswijze verlaten en is creationist. Hij heeft, inmiddels al wel heel wat jaren geleden het boek Genetic Entropy geschreven omdat hij denkt dat de genen met de tijd niet door evolutie steeds verrijkt worden, maar daarentegen aan slijtage onderhevig zijn doordat zich mutaties ophopen. In het vorige deel heb ik een samenvatting van de eerste drie hoofdstukken gegeven. Nu volgen de hoofdstukken 4, 5 en 6.

Almachtige selectie (hoofdstuk 4)

Kan de almachtige selectie redding brengen? Nee, volgens Sanford zijn de mogelijkheden van selectie heel beperkt. En hierin heeft hij volkomen gelijk. Dit is praktische kennis van planten- en dierveredeling. Getoetst aan de praktijk. Je ziet dat ook bij selectie van dieren. Men kan niet selecteren op een groot aantal eigenschappen tegelijk. Dan blijven er geen dieren over om mee te fokken. Elke serieuze dierfokker weet dit, en plantenteler ook, maar bij planten kun je ontzettend streng selecteren doordat je heel veel nakomelingen kunt maken. De consensus is dat op dit moment de menselijke soort genetisch degenereert door opeenstapeling van mutaties en weinig selectie. Dit leidt tot afname van fitness per generatie die behoorlijk snel op kan lopen. Het basale probleem met selectie is, dat selectie niet dat ene kleine effect van die ene mutatie ziet. Er zijn zoveel andere factoren die overleving beïnvloeden, dat dit kleine effect gewoonweg weg valt. “In fact, mother Nature (natural selection) never sees the individual nucleotides. It only sees the whole organism.” Hier heeft Sanford een andere visie dan iemand als Richard Dawkins. Dawkins denkt dat selectie plaatsvindt op het niveau van het gen. Maar Dawkins’ ideeën hebben geen wetenschappelijke basis. Selectie ziet het complete organisme, het fenotype en niet het genotype. Sanford gebruikt hier het beeld van het sprookje van de prinses op de erwt. Selectie is als een prinses die op een enorme stapel bedden ligt en de ene erwt moet voelen, terwijl tussendoor ook nog allerlei ander voorwerpen aanwezig zijn. Een onmogelijke opdracht. Een nog mooier voorbeeld van Sanford is dat hij evolutie vergelijkt met een studieboek dat studenten moeten bestuderen en vervolgens een tentamen maken. Nu treden er in dat studieboek elke keer dat een student hem krijgt 100 extra typefouten op. Die typefouten treden random op. Dus die zullen per keer niet heel veel effect hebben. Heel af en toe treedt er een grote fout op, maar de meesten zullen niet veel impact hebben. Vervolgens worden de boeken geselecteerd voor de volgende studentengeneratie. Selectie vindt plaats door de boeken van de studenten met de beste resultaten voor de volgende generatie te gaan gebruiken. Evolutionisten zouden zeggen dat dit dan de beste boeken zouden zijn. Dat is echter nog maar de vraag. Welke studenten de beste resultaten hebben wordt veel meer verklaard door de kwaliteiten van die studenten dan door de plaats van de typefouten in de studieboeken. De nieuwe generatie studieboeken krijgt per boek elk vervolgens ook weer 100 extra typefouten enzovoort. Volgens de evolutietheorie zou dit leiden tot de beste studieboeken die er zijn. Maar zinvol redeneren geeft aan dat dit alleen maar kan leiden tot studieboeken die uiteindelijk verzanden in een compleet rommeltje.

Een ander probleem met selectie is, dat een organisme heel veel compensatiemechanismen heeft die er toe leiden dat ondanks een heel klein gebrek in het ene systeem een organisme daar geen hinder van ondervindt, omdat een ander systeem dit opvangt. Er is homeostase en zelfregulatie. Evolutionisten ontkomen aan dit probleem door het te negeren. Men neemt een gen als eenheid van selectie en negeert dat er een compleet wezen omheen zit. Zo creëert men voor zich een schijnwereld waarin het kan gebeuren dat door selectie informatie ontstaat. De modellen van ET-genetici zijn geen getrouwe weergave van de biologische werkelijkheid.

Een ander probleem is, dat nucleotiden nooit allemaal afzonderlijk worden overgeërfd. Overerving gebeurt van grote delen van het genoom tegelijk. Nadelige mutaties zijn veruit in de meerderheid. Dit betekent dat bij het optreden vaneen positieve mutatie, er altijd een overmaat aan negatieve mutaties in de nabijheid is. Dit betekent dat als die positieve mutatie overgeërfd wordt, altijd ook meer negatieve mutaties mee geërfd worden. Als er selectie plaat zou vinden op die positieve eigenschap, dan wordt ongewild ook een reeks negatieve eigenschappen mee geselecteerd. Dit verschijnsel is goed bekend in de fokkerij. Het is er de oorzaak van dat, ook al heb je een topdier, je toch met dat dier niet onbeperkt moet fokken, omdat je dan ook negatieve eigenschappen mee fokt de populatie in.

Sanford noemt drie specifieke selectieproblemen:

1) Selectie is kostbaar. Er moet in biologische zin wat voor opgeofferd worden. Een gedeelte van de zich voortplantende populatie moet worden verwijderd, maar dat zijn wel individuen waarin energie is geïnvesteerd. Haldane, een beroemd ET geneticus berekende dat van de menselijke populatie slechts 10% zou kunnen worden gebruikt voor selectie. Eerst moeten alle ander kosten voor het bestaan worden betaald, dan is er pas ruimte voor selectie. Daarnaast is fitness een eigenschap die een heel lage erfelijkheidsgraad heeft. Erfelijkheidsgraad is een erg bekende term bij fokkers. Het geeft aan in welke mate een eigenschap beïnvloed wordt door genetica. Melkgift heeft bijvoorbeeld een hoge erfelijkheidsgraad, wel 0.4. Daar kun je goed op selecteren. Maar fitness heeft dus een lage erfelijkheidsgraad. Daar kun je slecht op selecteren, want de variatie waar je op selecteert wordt veroorzaakt door andere factoren. Kimura zou een erfelijkheidsgraad voor fitness berekend hebben van 0.004, dus vrijwel 0.

2) Selectie kan verborgen mutaties niet waarnemen. Ze zijn onzichtbaar voor selectie. Selectie kan alleen plaatsvinden op het fenotype. Er zijn miljoenen mutaties aanwezig in het genoom. Allemaal in onderlinge interactie. Selectie kan die niet onderscheiden. Selectie kan geen onderscheid maken tussen good en bad guys.

3) Met betrekking tot mensen is er het probleem dat het niet ethisch is om van mensen met gering nadelige mutaties te vergen dat ze zich van voortplanten onthouden. Hitler heeft het gruwelijke experiment uitgeprobeerd. Het is een ramp. Kunstmatige selectie is beperkt in zijn mogelijkheden maar natuurlijke selectie is nog veel beperkter in zijn mogelijkheden. Natuurlijke selectie moet namelijk onder veel ongunstiger omstandigheden functioneren dan kunstmatige selectie.

Kunnen de problemen worden opgelost?

Stelt de vraag of de problemen voor genomische selectie kunnen worden opgelost. Het antwoord van Sanford is dat selectie het genoom niet kan redden. Mensen nemen vaak eenvoudigweg aan dat, als je kunt selecteren tegen een mutatie, je ook kunt selecteren tegen alle mutaties die optreden. Dat is echter een onzinnige extrapolatie. Als je één bal in de lucht kunt houden, kun je niet om die reden ook 300 ballen tegelijk in de lucht houden. Je moet echt kijken op het niveau van het hele genoom. Vooraanstaande genetici weten van het probleem maar het wordt regelmatig onder het tapijt geveegd omdat het onoverkomelijke problemen geeft voor de evolutietheorie. Het functionele genoom is naar nu blijkt vele malen complexer en groter dan men eerder ooit voorspelde. Dat zorgt er voor dat het percentage mutaties dat informatie kan toevoegen uiterst klein is. Zoals gezegd hebben we niet alleen 100 mutaties van onze ouders, maar ook die van onze grootouders, overgrootouders enzovoort.

1) Als we kijken naar de kosten van selectie. We hebben allemaal ettelijke mutaties van onze voorouders, maar anderen hebben weer heel andere mutaties van hun ouders gekregen. Samen hebben we enorme aantallen mutaties in onze genen. Wie is dan de mutant die weggeselecteerd zou moeten worden? We zijn allemaal mutanten. Toch kunnen we, om de menselijke bevolking in stand te houden, niet meer selecteren dan ongeveer 33% van de bevolking. Daarmee neemt toch per generatie het aantal mutaties steeds meer toe.

2) Hoewel selectie in staat is effectief de weinig frequent optredende erg schadelijke mutaties te elimineren, ziet selectie juist de heel veel voorkomende gering schadelijke mutaties niet. Die blijven zich dus ophopen. Toch zijn het die bijna-neutrale maar schadelijke mutaties die wel echt informatie beschadigen. Dit is heel anders bij bacteriën. Bacteriën kunnen zich zo snel vermeerderen dat ze veel grotere aantallen hebben voordat ze muteren. Daar kan selectie dus bijzonder goed zijn werk doen. EvE: Koonin gaat in zijn boek The logic of chance op dit terrein verder, waar hij aangeeft dat bacteriën DNA moeten uitwisselen omdat anders onherroepelijk hun DNA degradeert. Maar mensen zijn geen bacteriën en hebben hun eigen beperkingen. Er zijn dus enorme aantallen mutaties tegelijkertijd en natuurlijke selectie werkt ook op enorme aantallen mutaties tegelijkertijd. Per mutatie is er bijna geen effect, dat versterkt het effect dat de mutaties effectief bijna neutraal worden. Maar selectie heeft wel een stabiliserend effect. Anders zou het genoom nog veel sneller vervallen. Factoren die niet helpen zijn epistase en genetic drift.

3) Een derde probleem is selective interference. Dat betekent dat als je selecteert voor een bepaalde eigenschap je er een negatieve andere eigenschap gratis bij krijgt. Bij selectie op miljoenen mutaties, wordt deze factor duizelingwekkend groot.

4) Selective interference treedt ook op doordat bepaalde functies fysiologisch met elkaar verbonden zijn. Als er dan geselecteerd wordt op een goede eigenschap, dan komt de nadelige automatisch mee. Dat is niet te scheiden. Ook in het genoom zijn bij overerving gebieden met elkaar verbonden. Het humane genoom bestaat uit ongeveer 100.000 tot 200.000 bouwstenen. Omdat de weinige goede mutaties altijd gecombineerd zijn met een veelvoud aan nadelige mutaties is het duidelijk dat elk van de bouwstenen aan verval onderhevig is. “The extinction of the human genome appears to be just as certain and deterministic as the death of organisms, the extinction of stars, and the heat death of the universe”.

Genetische ruis (hoofdstuk 6)

Laten we eens wat beter kijken naar ruis. Als we bijvoorbeeld een radio ontvangen en er komen allerlei radiogolven doorheen, dan creëert dat ruis. Ruis leidt tot verlies van informatie. Een zwak signaal wordt al snel door ruis vernield, een sterk signaal wat minder snel. Een lage signaal-ruis-verhouding leidt altijd tot verlies aan informatie. Dan helpt het niet als we de radio harder zetten, want we versterken dan de ruis net zo erg als het signaal. Om geen informatieverlies te hebben moeten we dus een hoge signaal-ruis-verhouding hebben. Als we naar het genoom kijken, dan zien we een heel lage signaal-ruis-ratio als we willen selecteren voor een groot aantal mutaties tegelijkertijd. In de genetica wordt de signaal-ruis-verhouding weergegeven met de term erfelijkheidsgraad. De erfelijkheidsgraad geeft eenvoudigweg weer in welke mate variatie in een eigenschap wordt veroorzaakt door genetische en in welke mate door andere factoren. Voor IQ is de erfelijkheidsgraad best wel hoog, meer dan 50%. Maar voor fitness is deze heel laag, zo laag, dat deze bijna niet te meten is. Vroeger dacht men dat de lage erfelijkheidsgraad werd veroorzaakt doordat selectie in het verleden zo efficiënt was, dat er in de populatie geen genetische variatie aanwezig was. Maar die naïeve gedachte is niet meer geldig. We weten dat hogere dieren en de mens hoge mutatiegraden hebben. Gezonde natuurlijk populaties zijn veelal genetisch heel divers. Het is niet de afwezigheid van genetische variatie, maar het is de aanwezigheid van teveel ruis, die de lage erfelijkheidsgraad veroorzaakt. “Low heretability means that selecting away bad phenotypes does very little to actually eliminate bad genotypes.

Ten eerste is er een grote invloed van toeval. Net, of je beukennootje op een goede plek valt of niet. Het is meer selectie van de gelukkigste dan selectie van de beste genotype. Daarnaast is gemiddeld zeker 50% van de fenotypische variatie sowieso het gevolg van de omgeving en niet van het genotype. Daarnaast is er ook interactie tussen genotype en de omgeving. In de ene omgeving is het ene genotype net in het voordeel en in de andere omgeving een ander genotype. Daarnaast is er ook niet-overerfelijke genetische variatie. Dat zijn epigenetische effecten, epistatische effecten, dominantie effecten en genetische effecten als gevolg van cyclische selectie. De enige genetische variatie die erfelijk is, is wat genoemd wordt additieve genetische variatie. En die is voor fitness zeer gering. Zo gering, dat slechts 1 persoon van de 1000 over zou blijven voor selectie, als je erop zou selecteren. Een eigenschap zoals fitness heeft een lage erfelijkheidgraad, maar een enkele nucleotide heeft een nog veel lagere erfelijkheidsgraad. Te laag om te meten. Een nucleotide drijft als het ware in een oceaan van ruis. Een belangrijke bron van ruis is, dat er in de natuur sprake is van waarschijnlijkheidsselectie en niet van truncatie selectie. Dit betekent dat bij natuurlijke selectie de organismen met betere eigenschappen een betere kans hebben zich voort te planten, maar dat hoeft niet. Bij kunstmatige truncatie-selectie kan selectie veel strenger zijn. Daar kun je er voor kiezen om echt alleen maar met de beste organismen door te gaan. Waarschijnlijkheidsselectie is erg fuzzy en inefficiënt. De wat beter zwemmende garnaal die midden in de school zit die in een enorme slok door een walvis naar binnen wordt geschept, heeft weinig aan z’n betere zwemvermogen gehad. Ook hier zien we weer, dat het meer overleving van de gelukkigste is dan overleving van de best aangepaste. Sanford schat in dat 50% van het reproductiefalen onafhankelijk is van het fenotype. Dus gewoon domme pech. EvE: en ik denk dat het in de natuur nog hoger is.

Er is een derde niveau van genetische ruis en dat is gametic sampling ofwel toevalsprocessen die optreden in kleine populaties. Dit wordt ook genetic drift genoemd. In kleine populaties kan dit selectie volledig overrulen. Dit is van belang in bedreigde soorten en kan leiden tot mutational meltdown (EvE: Ik heb gelezen dat gedacht wordt dat dit de oorzaak was van het uitsterven van de laatste mammoeten een paar duizend jaar geleden op Wrangel Island). Populatiegenetici nemen vaak juist deze vorm van ruis mee in de berekeningen van hun modellen. Ze kunnen in modellen met populatiegroottes spelen en zo periodes genereren van weinig individuen en dus weinig selectie en andere periodes met meer individuen en dus meer selectie. Andere oorzaken van ruis worden dan niet verdisconteerd. Die andere oorzaken van ruis worden ook veel minder tegengegaan bij een grote populatie. In feite zorgen grote populaties voor meer ruis. Ze leven tenslotte in een gevarieerdere omgeving.

Wat zijn de consequenties van al die ruis? Deze zorgt ervoor dat de no-selection box van Kimura erg groot wordt. Door het gebrekkige verband tussen genotype en fenotype en tussen fenotype en reproductiesucces. Selectie verknoeit de meeste energie aan ruis en niet aan het kiezen van het beste genotype.

Een vierluik naar aanleiding van ‘Genetic Entropy’ (van dr. John Sanford) – Samenvatting deel 1

Noot van de redactie: Nog niet zo lang geleden verscheen het boek ‘En God zag dat het goed was’. Een boek waarin vooral voorstanders van een vorm van theïstische evolutie (hetzij door directe verbinding, hetzij door boedelscheiding) schrijven over oorsprongsvragen. Kort nadat het boek verschenen was en voordat er een studiedag belegd werd, besloot ‘Stichting Logos Instituut’ om iedere medewerker aan het boek (of spreker op de studiedag) een exemplaar van ‘Genetic Entropy’ te sturen en zo de auteurs allereerst erop te wijzen dat menselijke evolutie biologisch niet werkt en ten tweede te laten zien dat er alternatieven zijn voor Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Het persbericht hebben wij onlangs ook gedeeld via deze website. Er kwam geen enkele inhoudelijke reactie van de voorstanders van een vorm van theïstische evolutie, laat staan dat het gebodene weersproken of zelfs weerlegd werd. Bij enkelen kon er gelukkig wel een bedankje vanaf, maar daar bleef het bij. Dr. ir. Erik van Engelen werpt met zijn vierluik nieuw licht op deze publicatie. Wie weet komen de waarde opponenten nu wel met een reactie!

Inleiding

‘Genetic Entropy’. “Genen worden met de tijd niet door evolutie steeds verrijkt, maar zijn, daarentegen, aan slijtage onderhevig zijn doordat mutaties ophopen.”

Het stond nog altijd op mijn to-do-list om het boek ‘Genetic Entropy‘ van J.C. Sanford te lezen. Sanford is een emeritus hoogleraar aan de Cornell University, een zeer gerenommeerd instituut, die de genetica van planten tot zijn vakgebied had. Hij heeft veel onderzoek verricht. Oorspronkelijk was hij evolutionist, maar hij heeft die zienswijze verlaten en is creationist geworden. Hij heeft, inmiddels al wel heel wat jaren geleden, het boek ‘Genetic Entropy‘ geschreven, omdat hij denkt dat de genen met de tijd niet door evolutie steeds verrijkt worden, maar, daarentegen, aan slijtage onderhevig zijn doordat mutaties ophopen. In de herfstvakantie heb ik de tijd gevonden om het boek uit te lezen. Het is een interessant werk. Niet buitengewoon diepgravend of technisch. Voor een niet-ingewijde in het vakgebied eigenlijk ook wel goed te volgen. Het is opvallend dat hij eigenlijk geen grote nieuwe inzichten geeft. Wat hij vertelt is zo’n gewoon standaard genetica, maar dan op zo’n wijze verwoord dat het duidelijk maakt dat ons genoom niet door evolutie steeds meer informatie verkrijgt. Veel dingen wist ik eigenlijk al wel, maar enkele zaken had ik me vooraf niet zo gerealiseerd, zoals bijvoorbeeld het principe, dat selectie plaatsvindt op het fenotype en niet op het genotype, maar dat, voor opgaande evolutie, een verbetering van het genotype nodig is. Een zwakte van het werk van Sanford is, dat hij in sommige uitspraken net wat té extreem is. Zo stelt hij dat er geen voordelige mutaties zijn. Die zijn er natuurlijk wel, ook al zijn die ver in de minderheid ten opzichte van de nadelige mutaties. Hij weet dat soort dingen zelf ook wel, maar zet vanwege retorische redenen zijn punt wat extremer neer dan nodig is. Dat is jammer, want het is niet nodig en maakt hem vatbaar voor commentaar. Selectie is gemiddeld genomen bij lange na niet in staat om alle nadelige mutaties te elimineren, laat staan dat selectie in staat is om voordelige mutaties te laten accumuleren. Dat komen we ook tegen bij zijn uitspraken over de evolutie van het griepvirus. Het griepvirus H1N1 zou volgens hem in degeneratie zijn. Ik denk niet dat daar sprake van is. Ook is verminderde ziekte door griep geen symptoom dat het genoom van een virus zou degenereren. Het is immers niet het levensdoel van een virus om mensen ziek te maken. Afgezien van deze kanttekeningen is het boek van Sanford lezenswaardig en zie je, ook op internet, dat er eigenlijk geen gefundeerde weerleggingen zijn van de kern van zijn betoog.

Geen blauwdruk (hoofdstuk 1)

In hoofdstuk 1 legt Sanford uit dat het genoom van een organisme geen blauwdruk is maar een handleiding. Het genoom bevat een handleiding vol met instructies over hoe de cel en uiteindelijk het geheel van de cellen, het lichaam, moet worden opgebouwd en moet werken. Deze handleiding is heel erg groot. Voor de mens bestaat die uit een paar miljard letters. Eigenlijk is ons genoom niet te vergelijken met een boek, maar met een complete bibliotheek met boeken, met hoofdstukken, met alinea’s, met zinnen en woorden. Sanford benadrukt hoe ontzettend veel informatie in het genoom aanwezig is, en dat er sprake is van data-compressie van informatie die op veel verschillende manieren gelezen kan worden en tot verschillende functionele uitkomsten leiden. Het is geen lineaire, maar een 3D-architectuur met gebieden die wel-, en gebieden die niet afgelezen worden. Gebieden die naar voren afgelezen worden maar die ook achterwaarts afgelezen kunnen worden en dan ook functionele waarde hebben. Waar komt al die informatie vandaan? En hoe kan het worden onderhouden? Dat is de mysterie van het genoom.

Volgens Sanford is het belangrijke primaire axioma binnen de biologie: “Life is life because random mutations at the molecular level are filtered through a reproductive sieve acting on the level of the whole organism.” Hij ondergraaft dat axioma. Hij stelt de vraag hoe random mutaties ertoe kunnen leiden dat uit eenvoudige organismen complexe organismen ontstaan. “Isn’t it remarkable that the primary axiom of biological evolution essentially claims that typographical errors and limited selective copying within an instruction manual can transform a wagon into a spaceship in the absence of any intelligence, purpose, or design? Do you find this concept credible?” Dat is op zich ook ongeloofwaardig. Nu zullen evolutionisten zeggen dat deze uitspraak geen axioma is, maar een uitkomst van gedegen wetenschappelijk onderzoek. Ook dan is Sanford al tevreden, want dan kan er tenminste over gesproken worden. Persoonlijk denk ik niet dat deze stelling in officiële zin een axioma is, maar wel dat ze in praktische zin vaak deze functie vervult.

Zijn alle mutaties goed? (hoofdstuk 2)

Hoofdstuk 2 gaat erover of mutaties goed zijn. Het antwoord van Sanford is dat random mutaties altijd informatie vernielen. Mutaties zijn typefouten in het levensboek. Dat veroorzaakt schade. Dat zien we in het verouderingsproces. Dat proces wordt in gang gezet door mutaties. Vrijwel alle mutaties zijn schadelijk. Dat zien we alleen al als we kijken hoe ijverig wetenschappers zoeken naar mutaties die voordelig zijn, en hoe weinig ze daarvan vinden. Vrijwel altijd blijkt de “voordelige” mutatie een verlies aan informatie te zijn die voor het individu in dit geval dan toevallig goed uit komt. Dat mutaties nadelig zijn wordt duidelijk als de metafoor van de handleiding wordt gebruikt. Zelden wordt een handleiding beter als er typefouten in komen te staan. Laat staan als er bij elke keer als de handleiding opnieuw wordt gedrukt er weer nieuwe kopieerfouten bij komen. Een belangrijk punt van Sanford is dat bijna alle mutaties, heel weinig negatief effect hebben, maar tóch een negatief effect. Net als het roesten van een auto. Een enkel roestspikkeltje doet geen kwaad. Dit is een belangrijke gedachte. Evolutionisten stellen dat veel mutaties volstrekt neutraal zijn. Dan ontstaat daaruit een pool van info die wellicht voordeel kan opleveren. Voor Sanford zijn typefouten in de handleiding nooit volledig neutraal. Er verandert altijd wat. Een belangrijk punt hier is dat Sanford aanneemt dat het genoom voor het grootste deel functioneel is. Als iets functioneel is, dan is de kans dat het door een mutatie verandert tot iets minder functioneels levensgroot. “It is becoming increasingly clear that most, or all of the genome is functional. Therefore, most mutations in the genome must be deleterious”. Evolutionisten beschouwden vanouds het grootste deel van het genoom als junk, rommel. Dan zijn mutaties daarin niet nadelig. Maar de gedachte dat het grootste deel van het genoom junk is, is volledig achterhaald. Voordelige mutaties zijn in de ogen van Sanford dermate zeldzaam, dat die in modellen gewoon kunnen worden genegeerd. Die spelen geen rol. Belangrijk in de redenatie van Sanford dat juist heel licht negatieve mutaties heel vaak voorkomen en dat juist die mutaties niet kunnen worden weggeselecteerd. Hij maakt hier gebruik van gegevens van Kimura. Kimura definieert een near neutral box, dat zijn mutaties die zo weinig negatief effect hebben (en dat zijn verreweg de meeste mutaties), dat Kimura deze volledig neutraal noemt, maar dat is volgens Sanford incorrect. Ook de zeldzaam optredende voordelige mutaties vallen grotendeels in de near neutral box en die kunnen dus ook niet geselecteerd worden. Ze hebben te weinig effect om door de omstandigheden gezien te worden. “Everything about the true distribution of mutations argues against mutations leasing to a net gain in information, as needed for forward evolution”. Selectie heeft het druk met het selecteren van nadelige mutaties.

Hoeveel mutaties kan een genoom aan? (hoofdstuk 3)

Hoeveel mutaties is teveel? Het menselijk genoom muteert te snel. Men heeft zich al langere tijd geleden zorgen gemaakt over het idee dat zich in het menselijke genoom nadelige mutaties ophopen. Een mutatieopeenhoping van 0.12 tot 0.3 per persoon per generatie was al zorgelijk. Want die moet wel weer door selectie verwijderd worden, wil men voorkomen dat het DNA in de loop van de tijd achteruit gaat. Lang werd gedacht dat een mutatiesnelheid van 1 per persoon en generatie het maximum zou kunnen zijn wat de menselijke soort aan zou kunnen. Nu is het echter common sense dat het aantal mutaties 100 per persoon per generatie is. We hebben dus 100 mutaties van onze ouders, maar 100 ook van onze grootouders en verder en verder en verder terug. Die kunnen we natuurlijk nooit allemaal uitselecteren. Daar zitten grote en kleine mutaties bij. Ook mitochondrieel DNA heeft één mutatie per persoon per jaar. Mitochondriën recombineren niet, die krijg je alleen van je moeder. Dat leidt tot een probleem dat Muller’s ratchet wordt genoemd. Het DNA kan nooit verrijkt worden maar moet degraderen en informatie die verloren is gegaan, krijg je nooit terug. Het is mooi dat in wetenschappelijke artikelen over Muller’s ratchet exact dezelfde redenatie als van Sanford terug te zien is.

Waar blijven we met ”En God zag dat het goed was”?

Dit artikel is samen geschreven met ir. Ko van Dijke, drs. H.J. (Eric) van der Poel en dr. Ruth Seldenrijk.

Christenen horen vanuit Gods Woord en in geloof het contact aan te gaan met de werkelijkheid om hen heen, dus ook met de schepping. Wie niet vanuit deze houding kennisneemt van wat de wetenschap als „bewijsmateriaal” voor de evolutie aanvoert, zal ook nooit meer bij God uitkomen. In het boek ”En God zag dat het goed was” is dat de kardinale fout.

De Russische leider Chroetsjov zei in 1961, kort na de eerste ruimtevlucht: „Gagarin vloog in de ruimte, maar zag er God niet.” Heel anders was de reactie van de Amerikaan Irwin, die in juli 1971 op de maan landde en de Bijbel citeerde: „Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal.” Deze zeer tegengestelde reacties leren ons iets heel belangrijks: de feiten waren min of meer gelijk, maar de interpretatie en de conclusies waren totaal verschillend.

Dat geldt ook voor allerlei gegevens met betrekking tot de evolutietheorie. De feiten zijn gelijk, maar de interpretatie en conclusies zijn sterk afhankelijk van de bril waardoor je ernaar kijkt, ofwel van de vooronderstellingen die worden gehanteerd.

En God zag dat het goed was” vinden we een schokkend boek. Waarom? Omdat de meeste auteurs (pag. 11), zeker de redactie, de seculiere evolutietheorie als „bewezen” aanvaarden, en vervolgens de Bijbel confronteren met de implicaties van deze theorie. Dat is precies het omgekeerde van wat God van ons, en zeker van theologen, vraagt. Wij behoren vanuit Zijn Woord en in geloof het contact aan te gaan met de ons omringende werkelijkheid, dus ook met de schepping.

Het toepassen van de moderne natuurwetenschappelijke methode op de wording van de kosmos en het leven op aarde (daarover spreekt de Bijbel nadrukkelijk) verschilt wezenlijk van het toepassen van deze methode in het onderzoek van de bestaande werkelijkheid, in het kader van het bebouwen en bewaren van de schepping.

Jesaja zegt (40:28): „De eeuwige God, de Heere, de Schepper van de einden van de aarde.” Wie niet vanuit deze houding kennisneemt van wat verschillende wetenschapsgebieden aan bewijsmateriaal voor de evolutie aanvoeren, zal ook nooit meer bij God uitkomen. Bij het interpreteren van feiten en gegevens houdt de moderne natuurwetenschappelijke methode geen rekening met het bestaan van God! Hier zit naar onze mening de meest kardinale fout van dit boek.

Zondeval

Hetzelfde geldt voor hoofdstuk 2, waarin Jeroen de Ridder schrijft over de wetenschappelijke status van de evolutietheorie: „De overheersende gedachte is dat het een wetenschappelijke theorie is waarvoor geen goede wetenschapsfilosofische gronden zijn om er bezwaar tegen te maken.” Tenzij we „wetenschapsscepticus” zijn. Want „hoe je het ook wendt of keert, de evolutietheorie is wetenschappelijk enorm succesvol.” Hoezo? „Veruit de meeste biologen – gelovig en ongelovig – beschouwen de kernonderdelen van de evolutietheorie als ongeveer net zo succesvol als het periodiek systeem in de scheikunde of de kwantummechanica in de natuurkunde.” Is dit alles? Zo vragen we.

In dit hoofdstuk wordt verder onderscheiden tussen observationeel en experimenteel bewijs. Wij spreken liever van observationeel en experimenteel verkregen feiten en gegevens in plaats van „bewijs”. Tussen „feiten en gegevens” enerzijds en „bewijs” anderzijds zit namelijk onze interpretatie. Dáár spelen vooronderstellingen een cruciale rol. Volgens De Ridder is er naast observationeel bewijs ook experimenteel bewijs voor de evolutietheorie, maar hij noemt slechts voorbeelden van micro-evolutie (aanpassing aan veranderende omstandigheden door mutaties). „In Nederland zijn de grote filosofische en theologische vragen over de relatie tussen christelijk geloof en evolutie te lang onder het tapijt geschoven; er is sprake van achterstallig onderhoud” (pag. 12). Van „achterstallig onderhoud” is echter pas sprake als de evolutietheorie voor waar en bewezen wordt aanvaard. Wie dat niet doet, heeft zeker ook huiswerk, maar van achterstallig onderhoud (doordenking van de theologische vragen in dit boek) is geen sprake.

In de gereformeerde geloofsleer is de zondeval van de mens een essentieel gegeven. De boekinleiding noemt die met geen woord. De gevolgen ervan voor het functioneren van de schepping worden niet benoemd, evenmin de verduistering van het menselijk verstand (in onder meer ons kennen van de werkelijkheid).

Misleidend

De auteurs zijn volgens ons te optimistisch over de natuurwetenschappelijke methode. Die is per definitie reductionistisch van aard en geeft dus geen volledig beeld van de werkelijkheid. Het boek onderkent dit onvoldoende, wat resulteert in een onkritische acceptatie van de evolutietheorie. Daarom gaan we ook kort in op hoofdstuk 1 en de appendix.

De slotparagraaf van hoofdstuk 1 begint met: „Een christelijke studente die van huis uit misschien sceptisch staat tegenover evolutie, maar gedurende haar studie overtuigd raakt van de evolutionaire ontwikkeling van het leven, kan in haar zoektocht aansluiten bij de traditie door zich te realiseren dat christenen traditioneel niet afwijzend tegenover de wetenschap hebben gestaan.”

Dit is een misleidende manier van schrijven. Het klopt dat christenen niet afwijzend staan tegenover „de wetenschap”, maar het gaat hier over de houding van christenen tegenover de evolutietheorie. In de inleiding heet het debat over geloof en evolutie een „reizend probleem”: „Eerst geaccepteerd door de seculiere bevolking, daarna door wat meer liberale en vrijzinnige christenen en ten slotte door de orthodox-christelijke gemeenschap.” Kúnnen orthodoxe christenen de evolutietheorie aanvaarden met behoud van hun orthodoxe Bijbelvisie? Of leidt acceptatie onvermijdelijk tot aanpassing of loslating van deze visie?

Schriftgezag

De appendix zet in met de alinea: „Binnen de natuurwetenschappen bestaat er een zeer grote consensus over de realiteit van een miljarden jaren durende evolutie van het leven.” Suggereert dit dat je alleen in de natuurwetenschap actief kunt zijn als je de evolutietheorie als waar aanvaardt? Daarna volgt een beschrijving van uitsluitend argumenten vóór de evolutietheorie. Veel van wat genoemd wordt, heeft weer betrekking op micro-evolutie: daartegen hebben tegenstanders van de evolutietheorie geen bezwaar. De appendix bewijst ook dat er de laatste decennia geen wezenlijk nieuwe inzichten bij gekomen zijn.

Waarom wordt met geen woord gerept over de serieuze bezwaren die tegen de evolutietheorie zijn en worden aangevoerd? We kunnen hier niet uitgebreid op ingaan en volstaan daarom met de conclusies van prof. dr. J. Bruinsma in zijn artikel ”Evolutie in theorie en praktijk” te vinden op de site zoektocht.net:

  • Het leven op aarde kan niet ‘spontaan’ zijn ontstaan.
  • Evolutie speelt zich alleen af op het microniveau van de soort, door het mechanisme van natuurlijke selectie.
  • Voor macro-evolutie volgens de evolutietheorie bestaat geen genetisch of moleculair-biologisch mechanisme en is er geen bewijs uit de ”fossil record” (het fossiele archief) dat zij ooit plaatsvond.
  • Thermodynamisch, statistisch en volgens de informatieleer is evolutie onmogelijk.

Ten slotte: De kop van dit artikel heeft een dubbele bodem. Het eerste deel, ”Waar blijven we?” is de titel van een boekje van prof. dr. J. Lever (1969). Wie het verloop van het debat over geloof en evolutie kent, weet welke verstrekkende consequenties dit heeft gehad voor de theologische ontwikkelingen binnen de Gereformeerde Kerken, onder invloed van Kuitert en anderen. Bijbelgetrouwe christenen beoordelen deze ontwikkelingen als desastreus voor het gezag van de Bijbel. We bidden onze getrouwe God of Hij ons voor een herhaling wil bewaren.

Dit artikel is met toestemming van de auteurs overgenomen uit het Refomatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Blok, M.C., Dijke, K. van, Poel, H.J. van der, Seldenrijk, R., 2019, Waar blijven we met ”En God zag dat het goed was”?, Reformatorisch Dagblad 49 (166): 20-21 (artikel).

Kinderboek over evolutie verzet de theologische bakens vrij grondig

Dit artikel is geschreven samen met dr. Marc J. de Vries.

De hoogleraar Cees Dekker en schrijfster Corien Oranje leggen in een kinderboek uit dat de schepping door evolutie tot stand is gekomen. Dit boek helpt jongeren vast om te begrijpen hoe er in de natuurwetenschap wordt gedacht. Maar helpt het hen te begrijpen wat de Bijbel zegt?

De auteurs hebben grote bewondering voor Gods scheppingswerk, schrijven over de liefde van God voor mensen en geloven in de opstanding van Jezus Christus. Maar er verschuift tegelijkertijd ook veel. Er wordt aan kinderen uitgelegd dat de mens is ontstaan vanuit voorafgaande organismen en dat apen ‘neven’ van de mens zijn. Er wordt uitgelegd dat er veel is dat niet in Genesis 1 en 2 is opgeschreven — en dat vele is voor moderne mensen nu juist het eigenlijke verhaal. Er wordt uitgelegd dat de dood er al was, ook in Gods goede schepping.

Het is de intentie van de auteurs dat jongeren die op school of aan de universiteit te maken krijgen met de evolutietheorie hun geloof niet verliezen als ze de Bijbel lezen. Die intentie delen we. Het is goed als met jongeren wordt gesproken en het is waar dat geloof en wetenschap verbonden kunnen worden. Die verbinding zoeken wij ook in ons werk. Maar in de verbinding die hier wordt gemaakt, worden natuurwetenschappelijke theorieën en hypothesen bepalend voor de manier waarop Gods scheppingswerk wordt gezien. Het helpt jongeren niet als ze moeten leren om het verhaal van de Bijbel aan te passen aan de uitkomsten van natuurwetenschappelijk onderzoek. Het doet iets met hun houding tegenover de tekst van de Bijbel als blijkt dat er iets anders in gelezen moet worden dan er staat.

Bakens worden verzet

Het theïstisch evolutionisme, dat via dit kinderboek aan kinderen wordt uitgelegd, verzet de theologische bakens, en vrij grondig ook. Is er nog wel een eerste mensenpaar, geschapen door Gods hand? Hoe kan Paulus een beroep doen op het gegeven dat Adam eerst geschapen is en daarna Eva als die volgorde helemaal niet bestaan heeft? Hoe moet de dood als straf op de zonde worden geduid als de dood er al was voor de schepping van de mens? Waarvoor stierf Jezus Christus dan precies? Wat betekent de belofte dat de dood er niet meer zal zijn op de nieuwe aarde? Als God dat belooft, wordt daarmee een vloek en een kwaad weggenomen. In de evolutietheorie is de dood een ‘natuurlijk’ verschijnsel, noodzakelijk zelfs voor het verbeteren van de soort en niet per definitie een kwaad in de wereld. Waarom wordt deze belofte dan gedaan?

Ook vanuit wetenschappelijk oogpunt zijn er serieuze vragen te stellen. Het theïstisch evolutionisme bouwt voort op waarnemingen van het verschijnsel evolutie. Maar het is niet geoorloofd om die waarnemingen door te trekken tot een alomvattende theorie over het ontstaan van de soorten en dan te beweren dat ze ‘bewezen’ is. Het evolutieverschijnsel kan worden waargenomen, maar al die stukjes waarneming samen bewijzen nog niet een evolutionair ontstaansproces van alles wat bestaat. Wie dat beweert moet heel wat sprongen maken in z’n denken en interpreteert vanuit een hypothese naar de waarnemingen.

De kritiek op creationisten was altijd dat zij het scheppingsverhaal wetenschappelijk wilden bewijzen. De kritische reflectie op de aard en de grenzen van de wetenschap ontbrak bij hen. Maar die reflectie lijkt ook in het theïstisch evolutionisme te ontbreken. De wetenschap krijgt de stem van de beslissende autoriteit. Wij vinden het belangrijk onze voorstellingen primair te blijven voeden door wat de Bijbel zegt over de schepping van mens en dier en wereld. Daarbinnen plaatsen en toetsen we uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek. Waar ons dat kan brengen weten we niet. Ieder geloof leidt tot inzicht en vermeerdert het.

Dit artikel is overgenomen met toestemming van de auteurs. Bron: Vries, M.J. de, Kuiper R., 2015, Kinderboek over evolutie verzet de theologische bakens vrij grondig, Nederlands Dagblad 72 (19043): (Artikel).

De namen van Jezus doen ons terugkijken en vooruitkijken – Bespreking ‘Het geheim van Jezus’ namen’

Toen het kindje van Maria in Bethlehem werd geboren, was er geen kinderkamer ingericht en er lagen geen geschenken van buren te wachten. Maria was een eenvoudig meidje en Jozef was timmerman. Ze waren niet rijk: de baby werd gelegd in een voerbak van de dieren. (…) Het geschenk dat al bij Zijn geboorte lag te wachten, was niet afkomstig van mensen: het was een door engelen aangedragen cadeau. Het was een naam voor dit kindje.

Zo begint het boekje Het geheim van Jezus’ namen van prof. dr. Jakob van Bruggen. Het boekje gaat over het geheim van de namen van het bovengenoemde Kind Jezus. “Ze onthullen een verlossend geheim dat eeuwenlang verborgen bleef”, zegt de auteur. Het boekje bestaat uit twee delen van elk drie hoofdstukken. In het eerste deel worden drie paren van Jezus’ namen besproken (Jezus, Christus en Heer der Heren). In het tweede deel wordt geschreven over hoe deze namen op aarde bestreden en miskend werden en worden. Maar er is hoop: deze namen zullen de wereld overwinnen. De auteur spreekt in het tweede deel over (1) een tijd van verdrukking, (2) een tijd van ontkenning en (3) een tijd van hoogmoed. Het boekje is helder en duidelijk geschreven. De auteur blijft dicht bij de Bijbel en als het boekje uitgelezen is, groeit het verlangen om het hele oeuvre van prof. Van Bruggen te lezen.

Vroegste geschiedenis

Ook de vroegste geschiedenis van de mensheid komt in het boekje aan bod. Jezus is immers dé afstammeling van Adam (Lucas 3: 23-38). Door Paulus wordt Jezus ‘de tweede mens, de laatste Adam’ genoemd (1 Korintiërs 15: 45-49). In een boekje over de namen van Jezus is het onmogelijk om hieraan voorbij te gaan. De auteur weidt er daarom enkele bladzijden aan. De emeritus-hoogleraar gaat ervan uit dat Adam geschapen werd op de zesde dag (p. 31). “De roepnaam en de schuilnaam van Jezus nodigt ons uit om terug te kijken naar onze eigen geschiedenis als mensheid”, zo schrijft prof. Van Bruggen. “De Bijbel begint met de mens. Met Adam en Eva als kroon op de schepping en als beeld van God. Toen zij geschapen waren, kregen zij als opdracht de aarde te beheren. Zo was de schepping af: en God zag dat het zeer goed was. Het bleef niet goed en bij de zondvloed gaat bijna de hele mensheid verloren door eigen hoogmoed en schuld. Ten tijde van het Oude Verbond (met Noach en met Mozes) is er geen tweede zondvloed gekomen, maar wel een niet-ophoudende botsing tussen God en mensen, ook in Israël.” Deze terugblik is erg waardevol en het doet ons goed dit te lezen. De auteur heeft weinig goede woorden over voor het loslaten van een historiciteit van o.a. Genesis 1-3: “Het is opvallend dat veel christenen in het Westen zo gemakkelijk de historiciteit van Genesis 1-3 en daarmee de historiciteit van onze voorouders Adam en Eva denken te kunnen loslaten. Alsof onze belijdenis van Jezus, De zoon van de mens, niet onlosmakelijk verbonden is aan de werkelijkheid van de ene mens waaruit God het hele menselijke geslacht deed voortkomen (Handelingen 17,26-31; 1 Timoteüs 2,13-15). Waarom zouden wij een laatste verlossende Adam nodig hebben, wanneer er nooit een eerste, in zonde gevallen Adam zou zijn geweest?” Prof. Van Bruggen vraagt zich af waarom wij ons in de 21e eeuw zouden moeten schamen voor vader Adam en moeder Eva, “wanneer onze Heiland juist is gekomen om tot hun familie gerekend te worden?” Hij ziet het ontkennen van onze voorouders als overtreding tegen het vijfde gebod, omdat dit gebod ook voor de eerbied tegenover onze verre voorouders Adam en Eva geldt. De verwijzing naar Hebreeën 2:11 is zeer toepasselijk op het bovenstaande gedeelte. De naam Jezus, de laatste Adam, laat ons zo terugkijken naar het begin van onze eigen familie. Het is prachtig dat een emeritus-hoogleraar dit in een materialistische, naturalistische en daarmee verwarrende tijd opschrijft. In de 21e eeuw is het noodzakelijk om dicht bij het Woord te blijven. Prof. Van Bruggen laat dit als kenner van dat Woord keer op keer in zijn publicatie zien. Dit boekje mag daarom in geen boekenkast ontbreken.

Redder van de schepping

Er valt veel te citeren uit dit prachtige boekje. U begrijpt wel dat dit onmogelijk is, en daarom moet u het zelf maar nalezen. Nog één citaat. De naam Jezus, de laatste Adam, doet ons niet alleen terugkijken maar ook vooruitblikken. Prof. Van Bruggen schrijft: “Hij die gezalfd is met Gods Geest en Gods Zoon mag heten, is zelf verheven boven de schepping. De dingen zijn door Hem geworden. Daarom is Zijn verschijning aan het einde van de tijden ook zo hoopvol voor de schepping die zucht als in barensnood. Deze schepping wordt nu gered van de ondergang! De schepping sprankelt alleen door de Geest van God. Door Hem is er klank en geur en kennis. Zonder Hem wint het kwaad en de dwaasheid. Zonder Hem is er de geur van bederf en dood. De komst van Gods Zoon, vol van Zijn Geest, geeft licht en leven en vreugde terug aan de schepping en dat voorgoed.

Dit artikel werd oorspronkelijk geschreven in 2017.

‘Modellen en theorieën zijn feilbaar, de Bijbel onfeilbaar’ – Interview met wetenschapsjournalist ir. Bart van den Dikkenberg in Bijbelvast

Vandaag viel het magazine Bijbelvast op de mat van Stichting Logos Instituut. Deze keer bevat het blad een lezenswaardig interview met ir. Bart van den Dikkenberg, wetenschapsjournalist van het Reformatorisch Dagblad. Zoals de lezers van artikelen op deze website weten komt Van den Dikkenberg binnenkort met een boek ‘De werken van Zijn handen: Een kritisch commentaar op theïstische evolutie1.2

Van den Dikkenberg liep tijdens zijn studie aan de Wageningen Universiteit regelmatig tegen allerlei evolutionaire voorstellen aan. De wetenschapsjournalist zag dit wel als ongerijmd met de Schrift, maar had het toen, naar eigen zeggen, nog niet zo scherp op zijn netvlies. Dat veranderde toen hij bij het Reformatorisch Dagblad aan de slag ging met het Darwinjaar. Terugkijkend geeft Van den Dikkenberg aan er toen wat ‘naïef’ in gestaan te hebben. Dat is nu anders. “Ik onderscheid Gods Woord van menselijke wetenschappelijke theorieën en modellen, of die nu creationistisch zijn of evolutionistisch. Modellen en theorieën zijn feilbaar, de Bijbel onfeilbaar.3

’De werken van Zijn handen’

Aanleiding voor het schrijven van het boek ‘De werken van Zijn handen’ is de vraag die Van den Dikkenberg in 2018 kreeg van het ‘Deputaatschap Onderwijs, Opvoeding en Catechese’ (DOOC) van de Gereformeerde Gemeente in Nederland.4 Zij vroegen of hij een brochure wilde schrijven voor studerenden tegen het opkomende theïstisch evolutionisme. Het is uiteindelijk een boek geworden van 400 pagina’s. Zijn doel is ‘dat studenten zien dat ze vanwege de evolutietheorie geen afscheid hoeven te nemen van de Bijbel en het christelijk geloof’. De Bijbel is voor de wetenschapsjournalist ‘een vast en onwankelbaar fundament’. Theïstische evolutie ziet Van den Dikkenberg als ‘verklarend filter’ dat over de Bijbel wordt heen gelegd. “Als we Genesis (…) loslaten als waargebeurde historie, raken we de basis onder de leer van verzoening door Christus’ voldoening kwijt. Als de eerste Adam geen historische persoon is in tijd en plaats, de zondeval alleen een theologische en geen historische gebeurtenis meer in tijd en plaats, wat moeten we dan met Christus als de Tweede Adam?” Van den Dikkenberg heeft ook wetenschappelijke bezwaren tegen universele gemeenschappelijke afstamming en ziet theïstische evolutie filosofisch gezien zelfs als een ‘wangedrocht’.5

Voetnoten

Evolutiecongres wil Nederland klaarstomen voor (theïstische) evolutie

Het klassieke scheppingsgeloof is voor veel (theïstische) evolutionisten een doorn in het oog. Zeker als deze visie op de werkelijkheid ook nog eens onderwezen wordt op scholen. Hoe trekken we ook deze halsstarrige evolutieweigeraars over de streep? Iedereen zou de filosofie van universele gemeenschappelijke afstamming toch moeten accepteren? Hoe gaan we om met docenten en studenten die de filosofie van universele gemeenschappelijke afstamming over deep time niet kunnen accepteren? Dat lijken de vragen op het congres dat volgende week (27-31 augustus 2018) zal plaatsvinden.

Handen ineen

Om dat doel te bereiken hebben theïstisch evolutionisten de handen ineengeslagen. Ze hebben ook hulp ingeroepen van enkele atheïstische sprekers. Op de eerste dag wordt een overzicht gegeven van de evolutie-acceptatie van diverse levensbeschouwelijke stromingen (zoals atheïsme, christendom, jodendom en de islam) in het verleden. De tweede dag wordt de sterkte van de evolutietheorie getoetst. We zien hier slechts een applaus voor de evolutietheorie voorkomen, kritische noten lijken niet te worden doorgegeven. De derde dag probeert men een theïstisch evolutionistische levensbeschouwing te schetsen. De vierde dag is gericht op het onderwijs. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat de leerlingen en studenten de filosofie van universele gemeenschappelijke afstamming zullen accepteren? Op de vijfde en laatste dag wordt zelfs geprobeerd om religieus geloof evolutionair te verklaren. Men voelt wel aan dat ze nu tegen de ‘limits of science’ aangelopen zijn. Het laatste uur van deze dag wordt besteed aan het in kaart brengen van de vooruitgang, biologiedocenten toerusten en vervolgplannen smeden.1

Sprekers en onderwerpen

De organisatie ligt in handen van theoloog prof. dr. Gijsbert van den Brink, bekend van het theïstisch evolutionistische boek En de aarde bracht voort2, en bioloog dr. Duur Aanen, bekend van het protest tegen het proefschrift van de in 2013 gepromoveerde Joris van Rossum.3 Op de conferentie komen 27 sprekers aan het woord. Hieronder worden enkele opvallende zaken genoemd en besproken. Op de eerste dag spreekt o.a. dr. Ab Flipse, als wetenschapshistoricus verbonden aan de Vrije Universiteit. Hij zal een historisch perspectief geven op de relatie tussen evolutiebiologie en religieus geloof. Al eerder is opgevallen dat Flipse spreekt van drie golven van ‘creationisme’ in Nederland. Hij zal dat waarschijnlijk ook hier op het congres doen. Dit geeft geen correct beeld van de geschiedenis van het klassieke scheppingsgeloof in Nederland.4 Op de tweede dag spreken diverse theïstische evolutiebiologen. Allen accepteren universele gemeenschappelijke afstamming over deep time. Een van hen doet dat zelfs op nogal clovistische wijze. Als laatste geeft dr. Gijsbert van den Brink een overzicht. Ik hoop dat hij in zijn lezing ook de kritische evolutienoot een plaats geeft. Op de derde dag valt spreker dr. John Walton op. Deze BioLogos-spreker is speciaal vanuit Amerika overgevlogen om zijn visie op de historische Adam te presenteren.5 De spreker is ook bekend vanwege zijn protestactie tegen het tonen van de film Is Genesis history? op de campus.6 Op de derde dag zijn er drie sprekers die opvallen. De eerste spreker is dr. Deborah Haarsma, directeur van BioLogos. BioLogos is een platform voor theïstische evolutie in de VS. Een organisatie met een sterk anti-creationistische agenda. De vierde spreker geeft zijn visie op het evolutieonderwijs op een evangelische middelbare school in Nederland (Teaching Evolution at an Evangelical Secondary School in the Netherlands). Waarom niet naast deze docent ook een creationistisch docent uitgenodigd die spreekt over het scheppingsreferentiekader? De laatste spreker is dr. Héloïse Dufour. Zij spreekt over EVOKE, een project dat de acceptatie van de natuurfilosofie van universele gemeenschappelijke afstamming wil vergroten. Ze sprak in 2017 op een EVOKE-congres en een van haar vragen was hoe onderwijzers en anderen het creationistische verhaal kunnen tegenspreken. Samen met dr. Hans Degens schreef ik al een tijd geleden over dit EVOKE-project.7 Deze dag lijkt te zijn ingericht om de bijzondere scholen voor Basis- en Voorgezet Onderwijs klaar te stomen voor (theïstische) evolutie. Dat zien we ook aan de vragen die gesteld worden aan het einde van de dag. Bij de eerste vraag wordt een vals dilemma opgeworpen van wetenschap vs. geloof. Ook creationisten verdedigen ‘origin theories’, denk maar aan discontinuity systematics of de baranoomtheorie. De volgende vraag is of biologiedocenten (dat is wat anders dan teachers of evolutionary biology, biologie is meer dan evolutie) evolutie als wetenschap dienen te kwalificeren. De volgende twee vragen gaat over de evolutieweigeraars (zowel docenten als studenten) en hoe daar mee om te gaan. Als laatste is de vraag of de evolutietheorie ook niet in de basisschool onderwezen moet worden. Zelf denk ik dat groep 8 geschikt is voor een tweemodellenonderwijs, waarbij enerzijds het scheppings- en anderzijds het evolutieparadigma onderwezen wordt. Dit is het geval in de geweldige methode Wondering the World.8 Op de laatste dag van het congres spreekt dr. Herman Philipse, een van de bekendste atheïsten van Nederland. Het is jammer dat op de sprekerslijst geen enkele creationistische academicus aan het woord wordt gelaten. Sommige sprekers die wel aan het woord worden gelaten, laten een sterk anti-creationistische agenda zien. Is dit congres niet anders dan een strategische zet om (theïstische) evolutie in de scholen en kerken onderwezen te krijgen en het klassieke scheppingsgeloof de deur te wijzen?

Deelnemers

Het congres is volgeboekt. Volgens de deelnemerslijst zijn er 58 deelnemers.9 Onder die deelnemers zijn vooral theïstische evolutionisten. We zien veel namen van Nederlandse theïstische evolutionisten: Duur Aanen, Gijsbert van den Brink, Cees Dekker, Sander van Doorn, Herman van Eck, Ab Flipse, René Fransen, Gerdien de Jong, Everard de Jong, Marnix Medema, Jitse van der Meer, Jeroen de Ridder en René van Woudenberg. Is dit congres niet anders dan een strategische zet om (theïstische) evolutie in de scholen en kerken onderwezen te krijgen en het klassieke scheppingsgeloof de deur te wijzen?

Tenslotte

Het Nederlands Dagblad schreef dat de organisatie het erom gaat óf evolutie en geloof te combineren zijn.10 Vanuit het programma wordt wel duidelijk dat dit geen vraag is, maar als gegeven wordt verondersteld. Een kritische noot op universele gemeenschappelijke afstamming over deep time ontbreekt volledig. Laat staan dat er wetenschappelijke alternatieven als het scheppingsparadigma en/of Intelligent Design aan bod komen. Hoe ver zijn we in de evolutie-acceptatie en welke hordes moeten er nog worden genomen? Dat lijkt de hoofdvraag van dit evolutiecongres. Deze hoofdvraag had beter kunnen luiden: hoe brengen we de scholen en kerken weer terug bij het klassieke scheppingsgeloof en een werkelijkheid die wetenschappelijk beschreven wordt binnen een scheppingsreferentiekader? We moeten ons niet laten leiden door de naturalistische ontstaansmythe van universele gemeenschappelijke afstamming over deep time, maar door het Levende Woord. Hij was bij het begin aanwezig, door Hem zijn alle dingen gemaakt. Acceptatie van universele gemeenschappelijke afstamming over deep time leidt tot grote theologische problemen en ondermijning van het Schriftgezag. Dat laatste leidt onherroepelijk tot grote twijfel en zelfs kerkverlating.11

Dit artikel werd in 2018 geschreven.

Voetnoten

McGrath is erudiet, vriendelijk én denkt dat de evolutietheorie waar is – Bespreking van ‘Darwinism and the Divine: Evolutionary Thought and Natural Theology’

Kort geleden las ik een boek, geschreven door Alister E. McGrath genaamd Darwinism and the Divine: Evolutionary Thought and Natural Theology. Ik had hier hoge verwachtingen van want ik heb enkele Nederlandstalige boeken van hem gelezen en die waren indrukwekkend. McGrath staat bekend als een zeer intelligent en bekwaam verdediger van de Christelijke waarheid. Hij heeft zowel een natuurwetenschappelijke als een theologische graad en hij is in staat om atheïsten als Dawkins met gemak de mond te snoeren. Inmiddels is hij met pensioen, maar hij is nog productief, erudiet en vriendelijk. McGrath is daarnaast een kenner van C.S. Lewis. Wat mij bevreemdt, is dat hij denkt dat de evolutietheorie waar is. Hij is geen creationist en ook geen aanhanger van de Intelligent Design gedachte. Dat roept vragen op. Welke redenen zou hij hebben om deze positie in te nemen? En snijden die redenen hout? Om deze vragen te beantwoorden heb ik dit boek gelezen.

Het boek is goed geschreven, bevat veel informatie en heeft een uitgebreid notenapparaat. McGrath heeft veel nieuws te vertellen. Het boek handelt over de vraag hoe de evolutietheorie zich verhoudt tot natuurlijke theologie. Natuurlijke theologie is het verschijnsel dat theologen op grond van waarnemingen in de natuur uitspraken doen over God. Natuurlijke theologie heeft zeer oude papieren. We komen het tegen in de Griekse oudheid, maar ook in de Bijbel en in de vroeg-Christelijke kerk. In de 18e eeuw, net als in de eeuwen ervoor was het algemeen aanvaard dat de natuur sporen droeg van een goddelijke oorsprong. Dit was het algemeen aanvaarde raamwerk. In 1802 resulteerde dat in de publicatie van het beroemdste boek hierover van William Paley, Natural Theology. Van hem is het beroemde verhaal afkomstig waarbij je wordt gevraagd je voor te stellen dat je op de heide loopt en je ziet naast het pad een steen en een horloge liggen. Van het horloge denk je dan onmiddellijk dat het ontworpen is, designed, en van de steen denk je dat niet. Dit voorbeeld wordt bij Paley uitgeplozen en de auteur geeft ettelijke voorbeelden van design in de biologie. De beschrijvingen zijn gedetailleerd en spreken voor zich: levende wezens zijn ontworpen door een almachtig en goed Opperwezen. Paley’s boek was beroemd en werd door velen gelezen. Het werd aanbevolen als leerstof op de universiteiten. Darwin kende het boek en waardeerde de voorbeelden, hoewel hij de conclusie niet deelde.

Niet zo positief over Paley

McGrath is niet zo positief over Paley. Er was bij Paley sprake van een aantal zaken, die zijn geloofwaardigheid voor de mensen aantastten. Hoewel, mensen dat in 1802 nog niet zo beseften, zorgden die zaken er ten tijde van Charles Darwin voor dat de notie van ontwerp in de biologie spoedig verdween.

Ten eerste was er voorafgaand aan die periode al een ontwikkeling geweest waarin de verwijzing vanuit de natuur naar het Opperwezen niet zozeer samenhing met de complexiteit van de natuur, maar juist van eenvoud en aanwezigheid van vaste wetmatigheden. Het Engeland van die tijd was Protestants getoonzet. Protestanten hebben sinds de reformatie een sterke drang om zich af te zetten tegen het Rooms Katholicisme. De Rooms Katholieke kerk hechtte in de middeleeuwen voor apologetiek veel waarde aan allerlei wonderen die bijvoorbeeld werden gerelateerd aan relikwieën of aan heiligenverering. Bij Protestanten was er een sterke neiging om het bestaan van wonderen te wantrouwen of die dan toch in ieder geval zo veel mogelijk te beperken. Bijvoorbeeld tot alleen die in de Bijbel genoemd worden, of betreffende de heilsgeschiedenis opgeschreven zijn. Er was ook een neiging om te zeggen dat wonderen eigenlijk geen ander karakter hebben dan natuurlijke alledaagse verschijnselen. Newton zei dat het enig verschil tussen een wonder en een natuurlijk verschijnsel de frequentie van voorkomen was. Ik moet eerlijk zeggen dat ik die neiging zelf herken. Het leidde er ook toe dat ontwerp vooral werd gezien in de prachtige samenhang en eenvoud van de natuurwetten. Wat kan leiden tot een Deïstische benadering.

Ten tweede was de benadering van Paley achterhaald. Hij toonde aan hoe bijzonder goed en uitgebalanceerd levende wezens in elkaar steken, hoe alle onderdelen samen meewerken aan het overleven van het dier en hoe functie en structuur op elkaar ingrepen. Hij gebruikte hiervoor het woord “contrivance”. Hij meende dat alleen al het tonen van de complexiteit er voor zou zorgen dat men wel begreep dat dergelijke structuren door een alwijze God zouden moeten zijn geconstrueerd. Hij meende dat ontwerp direct zichtbaar was. Maar dat is volgens McGrath niet zo. Men kan ontwerp niet waarnemen. Men kan slechts op grond van waarnemingen en een bepaalde theorie tot een bepaalde conclusie komen, namelijk dat er sprake is van ontwerp. Ten tijde van Palye was men al tot het besef gekomen dat waarnemingen van zichzelf niet betrouwbaar zijn. In de rechtspraak van die tijd is sprake geweest van een omwenteling. Werd vooraf een verdachte eenvoudig schuldig of onschuldig verklaard op grond van enkele waarnemingen, die als direct bewijs werden gezien, men ging zich realiseren, dat waarnemingen gekleurd kunnen zijn en dat men zowel alle feiten, als ook een samenhangend theoretisch model moest hebben. Daarmee begon het tijdperk van advocaten, die op allerlei manieren proberen om waarnemingen in een gunstig of ongunstig daglicht te plaatsen. Men raakte ook in de wetenschap bewust, dat elke waarneming een theoriegeladen waarneming is, geïnterpreteerd binnen een eigen raamwerk. Daarom voldeed de opzet van Paley niet meer. Hij toonde wel aan hoe buitengewoon complex en mooi de biologie in elkaar stak, maar hij gaf niet aan waarom dit op een Ontwerper zou wijzen.

Een derde punt waarom Paley volgens McGrath geen pluspunten verdiende is, dat hij weinig origineel is geweest. Hij heeft een heel groot deel van zijn voorbeelden overgenomen van een Nederlandse wetenschapper. Namelijk Bernad Nieuwentijt die bijna honderd jaar ervoor een Nederlands boek schreef getiteld: Het regt gebruik der werelt beschouwingen, ter overtuiginge van ongodisten en ongelovigen. Het boek van Nieuwentijt werd in veel talen vertaald en maakte veel opgang. In Nederland is hij echter vrijwel compleet vergeten. In Engeland was zijn werk meer bekend en breed gewaardeerd. Paley deed eigenlijk niet veel anders dan een zelfde soort werk schrijven en verder uitbreiden.

Ten vierde was het uitgangspunt en de conclusie van Paley een buitengewoon stabiel maar ook statisch wereldbeeld. Organismen waren onveranderd sinds de schepping. Er was geen verandering en alle structuren waren perfect toegerust zoals ze indertijd door de Schepper waren ontworpen. Hooguit waren er in de tijd enkele imperfecties ontstaan. Maar soorten waren onveranderlijk. Ook waren er geen soorten uitgestorven. Dat we nu fossielen aantreffen waarvan we geen hedendaagse vertegenwoordigers van kennen, zou gewoonweg komen omdat we de hele wereld nog niet hebben doorvorst. Ze zouden echter nog steeds leven. Ik weet niet of McGrath van Paley een stroman maakt. Ten tijde van Darwin was men in wetenschappelijke kringen al overtuigd geraakt dat de aarde miljoenen jaren oud moest zijn en dat er wezens op aarde hadden geleefd die nu niet meer leven en dat nu levende wezens er in het verleden niet waren.

Darwin en teleologie

Toen Darwin op het toneel verscheen, leek het werk van Paley de norm te zijn, maar er waren al verschillende ontwikkelingen gaande die het werk van Darwin in vruchtbare aarde deden vallen. Toen Darwin zijn theorie in zijn boek On the origin of species in 1859 ontvouwde, was zijn theorie nog behoorlijk speculatief. Er waren veel problemen, maar hij had het vertrouwen dat deze problemen in de tijd zouden worden opgelost. Nu kan men als criterium van een goede theorie hebben, dat deze het vermogen heeft om controleerbare voorspellingen te doen, die bij controle bewaarheid worden. Een ander criterium is, of een theorie in staat is tot het creëren van een compleet raamwerk waardoor allerlei feiten die anders losliggend zouden zijn tot een geheel worden samen gevoegd. McGrath noemt die feiten als losliggende parels en een goede theorie is dan de draad die de losse parels samenvoegt tot een parelketting. Zo positioneerde Darwin zijn theorie en zo heeft het er ook toe geleid dat de gemeenschap de evolutietheorie ging accepteren. Er zijn volgens McGrath vier “feiten” die zich voordien voordeden als onverklaarde losse zaken, en die door Darwins theorie eenvoudig, elegant en overtuigend verklaard werden: 1) het bestaan van rudimentaire organen, 2) dat veel soorten zijn uitgestorven, 3) dat diersoorten op eilanden verschillen van die op het vaste land en onderling ook van elkaar, 4) dat organismen zijn aangepast aan de situatie waarin zij leven. Paley zag daarin een situatie waarin God de soorten zo geschapen had maar Darwin kon verklaren hoe het zo ontstaan was. Paley’s beeld was statisch, dat van Darwin dynamisch.

Maar hoe zit het sinds Darwin met teleologie? Ook Darwins taalgebruik is teleologisch getoonzet. Ook hij schrijft steeds over de verbeteringen die plaats vinden als er door selectie veranderingen plaats vinden. Die teleologie is echter niets meer dan gericht op de overleving van het dier. Dit is het enige en ultieme doel van evolutie. Ondanks dat meende Asa Gray, dat Darwin de natuurlijke theologie heeft gered, en dat Darwins theorie elegant laat zien hoe God in de biologie werkt, net zoals Newtons theorie elegant Gods ontwerp in de natuurkundige wetten laat zien. Daar waren anderen weer mordicus op tegen.

Toch was er uiteindelijk geen sprake meer van dat men in God geloofde omdat men ontwerp in de biologie zag. De leus werd dat men ontwerp in de biologie zag, omdat men in God geloofde. Het echte diepe ontwerp, de elegante bron van teleologie, lag er niet in dat men geloofde dat God de soorten ontworpen had, maar dat God een werkelijkheid had gecreëerd die zichzelf kon ontwikkelen. Wat is er grootser dan dat God wezens schiep die zichzelf konden scheppen? Voor McGrath is het spontaan ontstaan van leven en het ontwikkelen van leven vanuit eenvoudige levensvormen tot de mens niet aan vragen onderhevig. Hij neemt het gewoonweg aan. Hij gebruikt hiervoor de term emergence. In het Nederlands vaak overgenomen als emergentie. Emergentie betekent dat bepaalde stoffen onder bepaalde omstandigheden en op een bepaald niveau compleet andere eigenschappen vertonen dan onder andere omstandigheden. Die eigenschappen zijn niet te voorspellen vanuit de andere situatie. Zo zijn in een voorbeeld van McGrath de eigenschappen van bladgoud niet te voorspellen uit de eigenschappen van de goudatomen, terwijl de eigenschappen van bladgoud wel ergens in de eigenschappen van de goudatomen vastliggen. Dit is waar, maar nu past hij emergentie toe op het ontstaan van leven en op het ontstaan van complexe structuren. Hierbij maakt hij naar mijn idee een denkfout. Weliswaar heeft materiaal onder andere omstandigheden (zoals in een levend organisme) compleet andere, nieuwe eigenschappen, er is in de biologie geen mechanisme dat tot emergentie leidt. Emergentie kan ook niet voorspeld worden, alleen achteraf vastgesteld. Er kan dus geen natuurlijke teleologie naar emergentie zijn. Met het gebruik van het woord emergentie, blijft het steeds zo, dat men een onverklaarbaar wonder beschrijft.

Lijden van dieren

Voor de evolutietheorie was er een probleem met het lijden van dieren. McGrath beschrijft dat dit probleem met de evolutietheorie veel nijpender is geworden dan voorheen. Ten eerste wordt dan verondersteld dat er immens veel meer dierenleed heeft plaatsgevonden dan men vroeger dacht. Ten tweede is de ernst van dierenleed veel aangrijpender, doordat mens en dier steeds meer op een zelfde voetstuk zijn komen te staan. Voor het vraagstuk van het lijden in de geschiedenis van de aarde, uitgaande van de waarheid van de evolutietheorie, hebben moderne christenen oplossingen gezocht. Dat zijn oplossingen zoals te suggereren dat God meelijdt met de scheppen. Of dat God Zichzelf in de schepping ontledigt, gekoppeld aan de term kenosis. Of dat God lijden nodig had om deze wereld, die de best mogelijke is, te scheppen. Of de troostvolle gedachte dat er eenmaal ook dieren in de hemel zullen zijn. Dit soort gedachten worden door McGrath kort besproken en hij beschouwt ze als diepe gedachten die voortkomen uit een diepere doordenking van wat de Drie-eenheid van God feitelijk inhoudt.

Ontwerp of design

Na het Darwinisme ziet McGrath ontwerp of design niet zozeer aanwezig in levende wezens als wel in de bouwstenen waaruit levende wezens zijn opgebouwd. Hij steunt op het fine tuning argument. Het gegeven dat een heel set natuurkundige constanten een dermate op het leven gerichte waarde heeft, dat hier wel ontwerp achter schuil moet gaan. Een van die factoren is de evenwichtige verdeling van de beschikbaarheid van zuurstof en koolstof. Dat deze balans zo precies uitkomt als ideaal is voor het ontstaan en onderhouden van leven is bijzonder. Maar als de condities eenmaal goed zijn, dan ontstaat en ontwikkelt leven zich, volgens McGrath, vanzelf.

McGrath beschouwt de theologie en de natuurlijke theologie in Engeland in de dagen rond Darwin als een kokervisie. Men had een specifieke blik ontwikkeld, en men dacht dat men in alle orthodoxe kringen zo over God en schepping dacht. Volgens McGrath hadden Thomas van Aquino met zijn eerste en tweede oorzaken en Augustinus met zijn idee van rationes seminales een scheppingsleer die veel beter aansloot bij de evolutietheorie dan die van de orthodoxe theologen van Darwins dagen. Hij filosofeert dat, als Augustinus en Thomas bekender waren geweest in de 19e eeuw, er wellicht geen clash was geweest van het Darwinisme met de theologie.

Aan het eind van het boek gaat McGrath in op het vraagstuk of de evolutietheorie ook niet het ontstaan en de ontwikkeling van religie zou kunnen verklaren. Volgens hardcore atheïsten zoals Dawkins en Dennet is godsdienst een evolutionair bijproduct die eventueel de overleving van de mens in het verleden heeft bevorderd maar nu vooral hinderlijk is. McGrath beargumenteert dat het misschien zo zou kunnen zijn, maar dat religie dan toch terecht kan zijn. Ook gebruikt hij het argument weer naar atheïsten terug door te stellen dat evolutie niet leidt tot ware overtuigingen, niet van religie maar ook niet van wetenschap. Dan hebben atheïsten ook geen poot om op te staan. Het Darwinisme is een zuur dat religie wegvreet, maar ook rationaliteit oplost. Het opmerkelijke is dat McGrath hiermee ook zichzelf kwetsbaar maakt. Hij is immers ook een Darwinist. Ook voor hem geldt, dat als hij werkelijk denkt dat overtuigingen door evolutie zijn ontstaan, er voor hem geen basis is om te denken dat zijn overtuigingen waarheidsgetrouw zijn. Hij kan niet atheïsten ervan beschuldigen in een lekke boot te zitten, als hij in hetzelfde schuitje zit.

Teleurgesteld

Ik moet zeggen dat ik in dit boek van McGrath teleurgesteld ben. Als dit dan het beste is wat theïstische evolutie aan visie kan leveren, dan is dat bitter weinig. Een echt diepe coherente samenhang tussen christelijk geloof en biologie vinden we niet. Van werkelijke verwondering over de daden van God in de biologie lijkt geen sprake meer te zijn. Het woord teleologie is misschien gebleven, maar de inhoud is veranderd. Terwijl we niet aan een woord, maar aan een inhoud gehecht zijn. Er is geen oogmerk van de eer van God, er is struggle for life. Een aantal specifieke punten van teleurstelling zijn me na het lezen bijgebleven.

Ten eerste is dit de kritiekloze opstelling ten opzichte van de evolutietheorie. Waar Paley wordt bekritiseerd, omdat deze zich van inzichten van theoriegeladen waarneming niet bewust was, vinden we in het boek geen informatie over of dit dan met de evolutietheorie van Darwin ook niet het geval is.

Ten tweede wordt er een dermate statisch beeld van het creationisme neergezet dat het na verloop van tijd wat ongelovig gaat worden. Dan zouden de vogelsoorten op de Galapagoseilanden nog afkomstig zijn uit het paradijs. McGrath zou toch hebben kunnen weergeven dat er wellicht bredere creationistische denkbeelden waren, die op hun beurt beter konden wedijveren met de evolutietheorie.

Ten derde komt het inconsistent over dat er bij McGrath geen openheid is ten opzichte van Intelligent Design. Deze beweging wordt stelselmatig genegeerd, maar McGrath doet wel een sterke aanbeveling voor het idee van fine tuning in het heelal. McGrath schrijft in zeker opzicht een historische studie, maar omdat deze ook onze tijd omvat, was bespreking van ID op zijn plaats geweest. Ik vermoed dat hij hier geen weerwoord tegen heeft. Dit zien we ook bij Nederlandse theïstisch evolutionisten.

Ten vierde is er geen uitwerking van de problemen die er zijn, als we christendom willen verenigen met evolutietheorie. Zaken zoals hoe de evolutietheorie interfereert met schepping, zondeval, verlossing en heerlijkmaking zoals beschreven in de Bijbel komen niet aan bod.

Ten vijfde gebruikt McGrath teksten van Augustinus op een wijze zoals Augustinus deze niet bedoeld heeft. Augustinus staat een letterlijke lezing van Genesis met een leeftijd van de aarde van, in zijn tijd, zesduizend jaar, Echter, omdat Augustinus leest dat er staat; “en de aarde bracht voort” en daaruit betoogt dat op een scheppingsdag God bepaalde elementen schiep, die vervolgens zich in de aarde ontwikkelden. Deze gedachte van Augustinus gebruikt McGrath voor een ontwikkeling over miljarden jaren.

Ik waardeer McGrath zeer voor het goede werk dat hij doet in het verdedigen van het christendom. Ook merk ik in het boek dat hij kritiek heeft op erg speculatieve oplossingen voor het theïstisch evolutionisme, zoals dat van Polkinghorne en Teihard de Chardin. Het is daarom jammer, dat hij zijn buitengewoon grote gaven niet inzet vóór Intelligent Design. Op deze manier zou hij aan het universele Darwinistische zuur ontkomen.