Home » Evolutietheorie (Pagina 3)

Categorie archieven: Evolutietheorie

Evolutiecongres wil Nederland klaarstomen voor (theïstische) evolutie

Het klassieke scheppingsgeloof is voor veel (theïstische) evolutionisten een doorn in het oog. Zeker als deze visie op de werkelijkheid ook nog eens onderwezen wordt op scholen. Hoe trekken we ook deze halsstarrige evolutieweigeraars over de streep? Iedereen zou de filosofie van universele gemeenschappelijke afstamming toch moeten accepteren? Hoe gaan we om met docenten en studenten die de filosofie van universele gemeenschappelijke afstamming over deep time niet kunnen accepteren? Dat lijken de vragen op het congres dat volgende week (27-31 augustus 2018) zal plaatsvinden.

Handen ineen

Om dat doel te bereiken hebben theïstisch evolutionisten de handen ineengeslagen. Ze hebben ook hulp ingeroepen van enkele atheïstische sprekers. Op de eerste dag wordt een overzicht gegeven van de evolutie-acceptatie van diverse levensbeschouwelijke stromingen (zoals atheïsme, christendom, jodendom en de islam) in het verleden. De tweede dag wordt de sterkte van de evolutietheorie getoetst. We zien hier slechts een applaus voor de evolutietheorie voorkomen, kritische noten lijken niet te worden doorgegeven. De derde dag probeert men een theïstisch evolutionistische levensbeschouwing te schetsen. De vierde dag is gericht op het onderwijs. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat de leerlingen en studenten de filosofie van universele gemeenschappelijke afstamming zullen accepteren? Op de vijfde en laatste dag wordt zelfs geprobeerd om religieus geloof evolutionair te verklaren. Men voelt wel aan dat ze nu tegen de ‘limits of science’ aangelopen zijn. Het laatste uur van deze dag wordt besteed aan het in kaart brengen van de vooruitgang, biologiedocenten toerusten en vervolgplannen smeden.1

Sprekers en onderwerpen

De organisatie ligt in handen van theoloog prof. dr. Gijsbert van den Brink, bekend van het theïstisch evolutionistische boek En de aarde bracht voort2, en bioloog dr. Duur Aanen, bekend van het protest tegen het proefschrift van de in 2013 gepromoveerde Joris van Rossum.3 Op de conferentie komen 27 sprekers aan het woord. Hieronder worden enkele opvallende zaken genoemd en besproken. Op de eerste dag spreekt o.a. dr. Ab Flipse, als wetenschapshistoricus verbonden aan de Vrije Universiteit. Hij zal een historisch perspectief geven op de relatie tussen evolutiebiologie en religieus geloof. Al eerder is opgevallen dat Flipse spreekt van drie golven van ‘creationisme’ in Nederland. Hij zal dat waarschijnlijk ook hier op het congres doen. Dit geeft geen correct beeld van de geschiedenis van het klassieke scheppingsgeloof in Nederland.4 Op de tweede dag spreken diverse theïstische evolutiebiologen. Allen accepteren universele gemeenschappelijke afstamming over deep time. Een van hen doet dat zelfs op nogal clovistische wijze. Als laatste geeft dr. Gijsbert van den Brink een overzicht. Ik hoop dat hij in zijn lezing ook de kritische evolutienoot een plaats geeft. Op de derde dag valt spreker dr. John Walton op. Deze BioLogos-spreker is speciaal vanuit Amerika overgevlogen om zijn visie op de historische Adam te presenteren.5 De spreker is ook bekend vanwege zijn protestactie tegen het tonen van de film Is Genesis history? op de campus.6 Op de derde dag zijn er drie sprekers die opvallen. De eerste spreker is dr. Deborah Haarsma, directeur van BioLogos. BioLogos is een platform voor theïstische evolutie in de VS. Een organisatie met een sterk anti-creationistische agenda. De vierde spreker geeft zijn visie op het evolutieonderwijs op een evangelische middelbare school in Nederland (Teaching Evolution at an Evangelical Secondary School in the Netherlands). Waarom niet naast deze docent ook een creationistisch docent uitgenodigd die spreekt over het scheppingsreferentiekader? De laatste spreker is dr. Héloïse Dufour. Zij spreekt over EVOKE, een project dat de acceptatie van de natuurfilosofie van universele gemeenschappelijke afstamming wil vergroten. Ze sprak in 2017 op een EVOKE-congres en een van haar vragen was hoe onderwijzers en anderen het creationistische verhaal kunnen tegenspreken. Samen met dr. Hans Degens schreef ik al een tijd geleden over dit EVOKE-project.7 Deze dag lijkt te zijn ingericht om de bijzondere scholen voor Basis- en Voorgezet Onderwijs klaar te stomen voor (theïstische) evolutie. Dat zien we ook aan de vragen die gesteld worden aan het einde van de dag. Bij de eerste vraag wordt een vals dilemma opgeworpen van wetenschap vs. geloof. Ook creationisten verdedigen ‘origin theories’, denk maar aan discontinuity systematics of de baranoomtheorie. De volgende vraag is of biologiedocenten (dat is wat anders dan teachers of evolutionary biology, biologie is meer dan evolutie) evolutie als wetenschap dienen te kwalificeren. De volgende twee vragen gaat over de evolutieweigeraars (zowel docenten als studenten) en hoe daar mee om te gaan. Als laatste is de vraag of de evolutietheorie ook niet in de basisschool onderwezen moet worden. Zelf denk ik dat groep 8 geschikt is voor een tweemodellenonderwijs, waarbij enerzijds het scheppings- en anderzijds het evolutieparadigma onderwezen wordt. Dit is het geval in de geweldige methode Wondering the World.8 Op de laatste dag van het congres spreekt dr. Herman Philipse, een van de bekendste atheïsten van Nederland. Het is jammer dat op de sprekerslijst geen enkele creationistische academicus aan het woord wordt gelaten. Sommige sprekers die wel aan het woord worden gelaten, laten een sterk anti-creationistische agenda zien. Is dit congres niet anders dan een strategische zet om (theïstische) evolutie in de scholen en kerken onderwezen te krijgen en het klassieke scheppingsgeloof de deur te wijzen?

Deelnemers

Het congres is volgeboekt. Volgens de deelnemerslijst zijn er 58 deelnemers.9 Onder die deelnemers zijn vooral theïstische evolutionisten. We zien veel namen van Nederlandse theïstische evolutionisten: Duur Aanen, Gijsbert van den Brink, Cees Dekker, Sander van Doorn, Herman van Eck, Ab Flipse, René Fransen, Gerdien de Jong, Everard de Jong, Marnix Medema, Jitse van der Meer, Jeroen de Ridder en René van Woudenberg. Is dit congres niet anders dan een strategische zet om (theïstische) evolutie in de scholen en kerken onderwezen te krijgen en het klassieke scheppingsgeloof de deur te wijzen?

Tenslotte

Het Nederlands Dagblad schreef dat de organisatie het erom gaat óf evolutie en geloof te combineren zijn.10 Vanuit het programma wordt wel duidelijk dat dit geen vraag is, maar als gegeven wordt verondersteld. Een kritische noot op universele gemeenschappelijke afstamming over deep time ontbreekt volledig. Laat staan dat er wetenschappelijke alternatieven als het scheppingsparadigma en/of Intelligent Design aan bod komen. Hoe ver zijn we in de evolutie-acceptatie en welke hordes moeten er nog worden genomen? Dat lijkt de hoofdvraag van dit evolutiecongres. Deze hoofdvraag had beter kunnen luiden: hoe brengen we de scholen en kerken weer terug bij het klassieke scheppingsgeloof en een werkelijkheid die wetenschappelijk beschreven wordt binnen een scheppingsreferentiekader? We moeten ons niet laten leiden door de naturalistische ontstaansmythe van universele gemeenschappelijke afstamming over deep time, maar door het Levende Woord. Hij was bij het begin aanwezig, door Hem zijn alle dingen gemaakt. Acceptatie van universele gemeenschappelijke afstamming over deep time leidt tot grote theologische problemen en ondermijning van het Schriftgezag. Dat laatste leidt onherroepelijk tot grote twijfel en zelfs kerkverlating.11

Dit artikel werd in 2018 geschreven.

Voetnoten

McGrath is erudiet, vriendelijk én denkt dat de evolutietheorie waar is – Bespreking van ‘Darwinism and the Divine: Evolutionary Thought and Natural Theology’

Kort geleden las ik een boek, geschreven door Alister E. McGrath genaamd Darwinism and the Divine: Evolutionary Thought and Natural Theology. Ik had hier hoge verwachtingen van want ik heb enkele Nederlandstalige boeken van hem gelezen en die waren indrukwekkend. McGrath staat bekend als een zeer intelligent en bekwaam verdediger van de Christelijke waarheid. Hij heeft zowel een natuurwetenschappelijke als een theologische graad en hij is in staat om atheïsten als Dawkins met gemak de mond te snoeren. Inmiddels is hij met pensioen, maar hij is nog productief, erudiet en vriendelijk. McGrath is daarnaast een kenner van C.S. Lewis. Wat mij bevreemdt, is dat hij denkt dat de evolutietheorie waar is. Hij is geen creationist en ook geen aanhanger van de Intelligent Design gedachte. Dat roept vragen op. Welke redenen zou hij hebben om deze positie in te nemen? En snijden die redenen hout? Om deze vragen te beantwoorden heb ik dit boek gelezen.

Het boek is goed geschreven, bevat veel informatie en heeft een uitgebreid notenapparaat. McGrath heeft veel nieuws te vertellen. Het boek handelt over de vraag hoe de evolutietheorie zich verhoudt tot natuurlijke theologie. Natuurlijke theologie is het verschijnsel dat theologen op grond van waarnemingen in de natuur uitspraken doen over God. Natuurlijke theologie heeft zeer oude papieren. We komen het tegen in de Griekse oudheid, maar ook in de Bijbel en in de vroeg-Christelijke kerk. In de 18e eeuw, net als in de eeuwen ervoor was het algemeen aanvaard dat de natuur sporen droeg van een goddelijke oorsprong. Dit was het algemeen aanvaarde raamwerk. In 1802 resulteerde dat in de publicatie van het beroemdste boek hierover van William Paley, Natural Theology. Van hem is het beroemde verhaal afkomstig waarbij je wordt gevraagd je voor te stellen dat je op de heide loopt en je ziet naast het pad een steen en een horloge liggen. Van het horloge denk je dan onmiddellijk dat het ontworpen is, designed, en van de steen denk je dat niet. Dit voorbeeld wordt bij Paley uitgeplozen en de auteur geeft ettelijke voorbeelden van design in de biologie. De beschrijvingen zijn gedetailleerd en spreken voor zich: levende wezens zijn ontworpen door een almachtig en goed Opperwezen. Paley’s boek was beroemd en werd door velen gelezen. Het werd aanbevolen als leerstof op de universiteiten. Darwin kende het boek en waardeerde de voorbeelden, hoewel hij de conclusie niet deelde.

Niet zo positief over Paley

McGrath is niet zo positief over Paley. Er was bij Paley sprake van een aantal zaken, die zijn geloofwaardigheid voor de mensen aantastten. Hoewel, mensen dat in 1802 nog niet zo beseften, zorgden die zaken er ten tijde van Charles Darwin voor dat de notie van ontwerp in de biologie spoedig verdween.

Ten eerste was er voorafgaand aan die periode al een ontwikkeling geweest waarin de verwijzing vanuit de natuur naar het Opperwezen niet zozeer samenhing met de complexiteit van de natuur, maar juist van eenvoud en aanwezigheid van vaste wetmatigheden. Het Engeland van die tijd was Protestants getoonzet. Protestanten hebben sinds de reformatie een sterke drang om zich af te zetten tegen het Rooms Katholicisme. De Rooms Katholieke kerk hechtte in de middeleeuwen voor apologetiek veel waarde aan allerlei wonderen die bijvoorbeeld werden gerelateerd aan relikwieën of aan heiligenverering. Bij Protestanten was er een sterke neiging om het bestaan van wonderen te wantrouwen of die dan toch in ieder geval zo veel mogelijk te beperken. Bijvoorbeeld tot alleen die in de Bijbel genoemd worden, of betreffende de heilsgeschiedenis opgeschreven zijn. Er was ook een neiging om te zeggen dat wonderen eigenlijk geen ander karakter hebben dan natuurlijke alledaagse verschijnselen. Newton zei dat het enig verschil tussen een wonder en een natuurlijk verschijnsel de frequentie van voorkomen was. Ik moet eerlijk zeggen dat ik die neiging zelf herken. Het leidde er ook toe dat ontwerp vooral werd gezien in de prachtige samenhang en eenvoud van de natuurwetten. Wat kan leiden tot een Deïstische benadering.

Ten tweede was de benadering van Paley achterhaald. Hij toonde aan hoe bijzonder goed en uitgebalanceerd levende wezens in elkaar steken, hoe alle onderdelen samen meewerken aan het overleven van het dier en hoe functie en structuur op elkaar ingrepen. Hij gebruikte hiervoor het woord “contrivance”. Hij meende dat alleen al het tonen van de complexiteit er voor zou zorgen dat men wel begreep dat dergelijke structuren door een alwijze God zouden moeten zijn geconstrueerd. Hij meende dat ontwerp direct zichtbaar was. Maar dat is volgens McGrath niet zo. Men kan ontwerp niet waarnemen. Men kan slechts op grond van waarnemingen en een bepaalde theorie tot een bepaalde conclusie komen, namelijk dat er sprake is van ontwerp. Ten tijde van Palye was men al tot het besef gekomen dat waarnemingen van zichzelf niet betrouwbaar zijn. In de rechtspraak van die tijd is sprake geweest van een omwenteling. Werd vooraf een verdachte eenvoudig schuldig of onschuldig verklaard op grond van enkele waarnemingen, die als direct bewijs werden gezien, men ging zich realiseren, dat waarnemingen gekleurd kunnen zijn en dat men zowel alle feiten, als ook een samenhangend theoretisch model moest hebben. Daarmee begon het tijdperk van advocaten, die op allerlei manieren proberen om waarnemingen in een gunstig of ongunstig daglicht te plaatsen. Men raakte ook in de wetenschap bewust, dat elke waarneming een theoriegeladen waarneming is, geïnterpreteerd binnen een eigen raamwerk. Daarom voldeed de opzet van Paley niet meer. Hij toonde wel aan hoe buitengewoon complex en mooi de biologie in elkaar stak, maar hij gaf niet aan waarom dit op een Ontwerper zou wijzen.

Een derde punt waarom Paley volgens McGrath geen pluspunten verdiende is, dat hij weinig origineel is geweest. Hij heeft een heel groot deel van zijn voorbeelden overgenomen van een Nederlandse wetenschapper. Namelijk Bernad Nieuwentijt die bijna honderd jaar ervoor een Nederlands boek schreef getiteld: Het regt gebruik der werelt beschouwingen, ter overtuiginge van ongodisten en ongelovigen. Het boek van Nieuwentijt werd in veel talen vertaald en maakte veel opgang. In Nederland is hij echter vrijwel compleet vergeten. In Engeland was zijn werk meer bekend en breed gewaardeerd. Paley deed eigenlijk niet veel anders dan een zelfde soort werk schrijven en verder uitbreiden.

Ten vierde was het uitgangspunt en de conclusie van Paley een buitengewoon stabiel maar ook statisch wereldbeeld. Organismen waren onveranderd sinds de schepping. Er was geen verandering en alle structuren waren perfect toegerust zoals ze indertijd door de Schepper waren ontworpen. Hooguit waren er in de tijd enkele imperfecties ontstaan. Maar soorten waren onveranderlijk. Ook waren er geen soorten uitgestorven. Dat we nu fossielen aantreffen waarvan we geen hedendaagse vertegenwoordigers van kennen, zou gewoonweg komen omdat we de hele wereld nog niet hebben doorvorst. Ze zouden echter nog steeds leven. Ik weet niet of McGrath van Paley een stroman maakt. Ten tijde van Darwin was men in wetenschappelijke kringen al overtuigd geraakt dat de aarde miljoenen jaren oud moest zijn en dat er wezens op aarde hadden geleefd die nu niet meer leven en dat nu levende wezens er in het verleden niet waren.

Darwin en teleologie

Toen Darwin op het toneel verscheen, leek het werk van Paley de norm te zijn, maar er waren al verschillende ontwikkelingen gaande die het werk van Darwin in vruchtbare aarde deden vallen. Toen Darwin zijn theorie in zijn boek On the origin of species in 1859 ontvouwde, was zijn theorie nog behoorlijk speculatief. Er waren veel problemen, maar hij had het vertrouwen dat deze problemen in de tijd zouden worden opgelost. Nu kan men als criterium van een goede theorie hebben, dat deze het vermogen heeft om controleerbare voorspellingen te doen, die bij controle bewaarheid worden. Een ander criterium is, of een theorie in staat is tot het creëren van een compleet raamwerk waardoor allerlei feiten die anders losliggend zouden zijn tot een geheel worden samen gevoegd. McGrath noemt die feiten als losliggende parels en een goede theorie is dan de draad die de losse parels samenvoegt tot een parelketting. Zo positioneerde Darwin zijn theorie en zo heeft het er ook toe geleid dat de gemeenschap de evolutietheorie ging accepteren. Er zijn volgens McGrath vier “feiten” die zich voordien voordeden als onverklaarde losse zaken, en die door Darwins theorie eenvoudig, elegant en overtuigend verklaard werden: 1) het bestaan van rudimentaire organen, 2) dat veel soorten zijn uitgestorven, 3) dat diersoorten op eilanden verschillen van die op het vaste land en onderling ook van elkaar, 4) dat organismen zijn aangepast aan de situatie waarin zij leven. Paley zag daarin een situatie waarin God de soorten zo geschapen had maar Darwin kon verklaren hoe het zo ontstaan was. Paley’s beeld was statisch, dat van Darwin dynamisch.

Maar hoe zit het sinds Darwin met teleologie? Ook Darwins taalgebruik is teleologisch getoonzet. Ook hij schrijft steeds over de verbeteringen die plaats vinden als er door selectie veranderingen plaats vinden. Die teleologie is echter niets meer dan gericht op de overleving van het dier. Dit is het enige en ultieme doel van evolutie. Ondanks dat meende Asa Gray, dat Darwin de natuurlijke theologie heeft gered, en dat Darwins theorie elegant laat zien hoe God in de biologie werkt, net zoals Newtons theorie elegant Gods ontwerp in de natuurkundige wetten laat zien. Daar waren anderen weer mordicus op tegen.

Toch was er uiteindelijk geen sprake meer van dat men in God geloofde omdat men ontwerp in de biologie zag. De leus werd dat men ontwerp in de biologie zag, omdat men in God geloofde. Het echte diepe ontwerp, de elegante bron van teleologie, lag er niet in dat men geloofde dat God de soorten ontworpen had, maar dat God een werkelijkheid had gecreëerd die zichzelf kon ontwikkelen. Wat is er grootser dan dat God wezens schiep die zichzelf konden scheppen? Voor McGrath is het spontaan ontstaan van leven en het ontwikkelen van leven vanuit eenvoudige levensvormen tot de mens niet aan vragen onderhevig. Hij neemt het gewoonweg aan. Hij gebruikt hiervoor de term emergence. In het Nederlands vaak overgenomen als emergentie. Emergentie betekent dat bepaalde stoffen onder bepaalde omstandigheden en op een bepaald niveau compleet andere eigenschappen vertonen dan onder andere omstandigheden. Die eigenschappen zijn niet te voorspellen vanuit de andere situatie. Zo zijn in een voorbeeld van McGrath de eigenschappen van bladgoud niet te voorspellen uit de eigenschappen van de goudatomen, terwijl de eigenschappen van bladgoud wel ergens in de eigenschappen van de goudatomen vastliggen. Dit is waar, maar nu past hij emergentie toe op het ontstaan van leven en op het ontstaan van complexe structuren. Hierbij maakt hij naar mijn idee een denkfout. Weliswaar heeft materiaal onder andere omstandigheden (zoals in een levend organisme) compleet andere, nieuwe eigenschappen, er is in de biologie geen mechanisme dat tot emergentie leidt. Emergentie kan ook niet voorspeld worden, alleen achteraf vastgesteld. Er kan dus geen natuurlijke teleologie naar emergentie zijn. Met het gebruik van het woord emergentie, blijft het steeds zo, dat men een onverklaarbaar wonder beschrijft.

Lijden van dieren

Voor de evolutietheorie was er een probleem met het lijden van dieren. McGrath beschrijft dat dit probleem met de evolutietheorie veel nijpender is geworden dan voorheen. Ten eerste wordt dan verondersteld dat er immens veel meer dierenleed heeft plaatsgevonden dan men vroeger dacht. Ten tweede is de ernst van dierenleed veel aangrijpender, doordat mens en dier steeds meer op een zelfde voetstuk zijn komen te staan. Voor het vraagstuk van het lijden in de geschiedenis van de aarde, uitgaande van de waarheid van de evolutietheorie, hebben moderne christenen oplossingen gezocht. Dat zijn oplossingen zoals te suggereren dat God meelijdt met de scheppen. Of dat God Zichzelf in de schepping ontledigt, gekoppeld aan de term kenosis. Of dat God lijden nodig had om deze wereld, die de best mogelijke is, te scheppen. Of de troostvolle gedachte dat er eenmaal ook dieren in de hemel zullen zijn. Dit soort gedachten worden door McGrath kort besproken en hij beschouwt ze als diepe gedachten die voortkomen uit een diepere doordenking van wat de Drie-eenheid van God feitelijk inhoudt.

Ontwerp of design

Na het Darwinisme ziet McGrath ontwerp of design niet zozeer aanwezig in levende wezens als wel in de bouwstenen waaruit levende wezens zijn opgebouwd. Hij steunt op het fine tuning argument. Het gegeven dat een heel set natuurkundige constanten een dermate op het leven gerichte waarde heeft, dat hier wel ontwerp achter schuil moet gaan. Een van die factoren is de evenwichtige verdeling van de beschikbaarheid van zuurstof en koolstof. Dat deze balans zo precies uitkomt als ideaal is voor het ontstaan en onderhouden van leven is bijzonder. Maar als de condities eenmaal goed zijn, dan ontstaat en ontwikkelt leven zich, volgens McGrath, vanzelf.

McGrath beschouwt de theologie en de natuurlijke theologie in Engeland in de dagen rond Darwin als een kokervisie. Men had een specifieke blik ontwikkeld, en men dacht dat men in alle orthodoxe kringen zo over God en schepping dacht. Volgens McGrath hadden Thomas van Aquino met zijn eerste en tweede oorzaken en Augustinus met zijn idee van rationes seminales een scheppingsleer die veel beter aansloot bij de evolutietheorie dan die van de orthodoxe theologen van Darwins dagen. Hij filosofeert dat, als Augustinus en Thomas bekender waren geweest in de 19e eeuw, er wellicht geen clash was geweest van het Darwinisme met de theologie.

Aan het eind van het boek gaat McGrath in op het vraagstuk of de evolutietheorie ook niet het ontstaan en de ontwikkeling van religie zou kunnen verklaren. Volgens hardcore atheïsten zoals Dawkins en Dennet is godsdienst een evolutionair bijproduct die eventueel de overleving van de mens in het verleden heeft bevorderd maar nu vooral hinderlijk is. McGrath beargumenteert dat het misschien zo zou kunnen zijn, maar dat religie dan toch terecht kan zijn. Ook gebruikt hij het argument weer naar atheïsten terug door te stellen dat evolutie niet leidt tot ware overtuigingen, niet van religie maar ook niet van wetenschap. Dan hebben atheïsten ook geen poot om op te staan. Het Darwinisme is een zuur dat religie wegvreet, maar ook rationaliteit oplost. Het opmerkelijke is dat McGrath hiermee ook zichzelf kwetsbaar maakt. Hij is immers ook een Darwinist. Ook voor hem geldt, dat als hij werkelijk denkt dat overtuigingen door evolutie zijn ontstaan, er voor hem geen basis is om te denken dat zijn overtuigingen waarheidsgetrouw zijn. Hij kan niet atheïsten ervan beschuldigen in een lekke boot te zitten, als hij in hetzelfde schuitje zit.

Teleurgesteld

Ik moet zeggen dat ik in dit boek van McGrath teleurgesteld ben. Als dit dan het beste is wat theïstische evolutie aan visie kan leveren, dan is dat bitter weinig. Een echt diepe coherente samenhang tussen christelijk geloof en biologie vinden we niet. Van werkelijke verwondering over de daden van God in de biologie lijkt geen sprake meer te zijn. Het woord teleologie is misschien gebleven, maar de inhoud is veranderd. Terwijl we niet aan een woord, maar aan een inhoud gehecht zijn. Er is geen oogmerk van de eer van God, er is struggle for life. Een aantal specifieke punten van teleurstelling zijn me na het lezen bijgebleven.

Ten eerste is dit de kritiekloze opstelling ten opzichte van de evolutietheorie. Waar Paley wordt bekritiseerd, omdat deze zich van inzichten van theoriegeladen waarneming niet bewust was, vinden we in het boek geen informatie over of dit dan met de evolutietheorie van Darwin ook niet het geval is.

Ten tweede wordt er een dermate statisch beeld van het creationisme neergezet dat het na verloop van tijd wat ongelovig gaat worden. Dan zouden de vogelsoorten op de Galapagoseilanden nog afkomstig zijn uit het paradijs. McGrath zou toch hebben kunnen weergeven dat er wellicht bredere creationistische denkbeelden waren, die op hun beurt beter konden wedijveren met de evolutietheorie.

Ten derde komt het inconsistent over dat er bij McGrath geen openheid is ten opzichte van Intelligent Design. Deze beweging wordt stelselmatig genegeerd, maar McGrath doet wel een sterke aanbeveling voor het idee van fine tuning in het heelal. McGrath schrijft in zeker opzicht een historische studie, maar omdat deze ook onze tijd omvat, was bespreking van ID op zijn plaats geweest. Ik vermoed dat hij hier geen weerwoord tegen heeft. Dit zien we ook bij Nederlandse theïstisch evolutionisten.

Ten vierde is er geen uitwerking van de problemen die er zijn, als we christendom willen verenigen met evolutietheorie. Zaken zoals hoe de evolutietheorie interfereert met schepping, zondeval, verlossing en heerlijkmaking zoals beschreven in de Bijbel komen niet aan bod.

Ten vijfde gebruikt McGrath teksten van Augustinus op een wijze zoals Augustinus deze niet bedoeld heeft. Augustinus staat een letterlijke lezing van Genesis met een leeftijd van de aarde van, in zijn tijd, zesduizend jaar, Echter, omdat Augustinus leest dat er staat; “en de aarde bracht voort” en daaruit betoogt dat op een scheppingsdag God bepaalde elementen schiep, die vervolgens zich in de aarde ontwikkelden. Deze gedachte van Augustinus gebruikt McGrath voor een ontwikkeling over miljarden jaren.

Ik waardeer McGrath zeer voor het goede werk dat hij doet in het verdedigen van het christendom. Ook merk ik in het boek dat hij kritiek heeft op erg speculatieve oplossingen voor het theïstisch evolutionisme, zoals dat van Polkinghorne en Teihard de Chardin. Het is daarom jammer, dat hij zijn buitengewoon grote gaven niet inzet vóór Intelligent Design. Op deze manier zou hij aan het universele Darwinistische zuur ontkomen.

‘Pal voor Gods heilige schepping’ – Dr. Mart-Jan Paul bespreekt gelijknamig boek voor ‘Het Zoeklicht’

De auteur schrijft in het ‘Voorwoord’ dat het evolutiemodel onder “niet-gelovigen” vrijwel algemeen geaccepteerd is. Hij vindt het zorgelijk dat ook onder gelovigen steeds meer mensen het evolutiemodel geloofwaardig achten. Zij combineren dat met het geloof in God en nemen daarom een door God geleide evolutie aan. Er kleven echter veel bezwaren aan dat standpunt. De auteur wil in dit boek dit theïstische evolutiemodel ontmaskeren.

De auteur, die onder pseudoniem schrijft, is geen bioloog, geoloog of astronoom. Als christen richt hij zich op de Bijbel om te laten zien welke boodschap daar staat over het ontstaan van de hemel en de aarde. De conclusie is dat er op zeer veel punten botsingen zijn met de evolutietheorie. Dit boek richt zich ook op de gevolgen: wat betekent aanvaarding van een miljoenen jaren durend wreed proces voor de geloofsopvattingen van christenen en de kerk?

Het boek is ingedeeld in vijf hoofddelen: 1) Verleiding; 2) Schepping volgens de Bijbel; 3) Zondeval en zondvloed; 4) Oude en Nieuwe Testament over schepping en zondvloed; 5) Slotbeschouwingen. Het boek eindigt met een indringende oproep: “Lieve mensen, geliefd door je Schepper, buig niet voor dat beeld [nl. de evolutietheorie]. Buig je voor de God van hemel en aarde, Die ons heeft gemaakt naar Zijn Beeld en Gelijkenis. Verwerp met kracht de gedachte dat Jezus afstamt van de apen. Belijd uw zonden als u in uw gedachten, in woord of werk, geloof hebt gehecht aan de evolutietheorie en keer om! Lieve mensen, mijn hart breekt als ik zie hoevelen vallen voor de verlokking van de evolutietheorie.” Vanuit deze houding is ook de titel te begrijpen: Pal voor Gods heilige schepping.

Zelf houd ik mij al vele jaren bezig met de uitleg van het boek Genesis en met de verhouding tussen geloof en wetenschap, speciaal in relatie tot de evolutietheorie. In mijn boek Oorspronkelijk. Overwegingen bij schepping en evolutie bespreek ik deze zaken. Onze conclusies komen voor een groot deel overeen. Het boek is duidelijk en toegankelijk geschreven. Aan het eind van het boek staat de belangrijkste literatuur die geraadpleegd is. De bronverwijzingen in de hoofdstukken zijn gering in aantal. Meermalen verwijst de auteur naar de Hebreeuwse grondtekst, wat ook past bij de Hebreeuwse naam die hij gebruikt.

Het valt op, dat Yochanan Lev zich bij dit complexe onderwerp beperkt tot de uitleg van de Bijbel. Dat is een bewuste keuze, omdat hij niet deskundig is op de vele andere wetenschapsterreinen die te maken hebben met de evolutietheorie. Op zich is deze beperking goed te verdedigen en wil hij christenen wijzen op de vele consequenties van een veranderende visie op het Schriftgezag. Dat is terecht! Ik heb echter in de afgelopen jaren veel christenen gesproken die terugschrikken voor de consequenties, maar toch echt van mening zijn dat de gangbare wetenschap zoveel argumenten aandraagt voor de evolutietheorie, dat we die wel moeten aanvaarden. Ze leven dan liever met “ik weet het niet meer” dan met een duidelijke overtuiging. Ik vermoed dat deze christenen na het lezen van het huidige boek wel schrikken van de vele knelpunten, maar nog niet helemaal overtuigd zullen zijn. Naar mijn mening is het ook nodig om de huidige wetenschapsvisie te bespreken en te laten zien hoeveel onbewezen aannames er zijn bij de evolutietheorie. Er zijn zelfs veel wetenschappelijke waarnemingen die regelrecht botsen met de veronderstelde onderlinge afstamming en miljarden jaren. Een aanvullende verwijzing naar literatuur op dat gebied zou de lezer kunnen helpen. Een ander punt is dat de auteur zeer veel Bijbelteksten aanhaalt en die van een korte uitleg voorziet. In bijna alle gevallen ben ik het met hem eens, maar wie de boeken van theïstische evolutionisten leest, komt veel andere verklaringen tegen. Wie een tegenstander bestrijdt, doet er goed aan niet alleen standpunten te bestrijden, maar ook in te gaan op de argumenten van die ander. En vooral op diens motivatie: wat beweegt die ander om dit standpunt in te nemen? Deze onderliggende zaken komen naar mijn mening te weinig aan de orde in dit boek. Het betekent dat deze publicatie vooral geschikt is voor hen die dezelfde grondhouding hebben tegenover de Bijbel. In dat geval is er een overvloed aan argumenten om de evolutietheorie af te wijzen. De oproep van de auteur is het waard om zorgvuldig beluisterd te worden!

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website van Het Zoeklicht. Het originele artikel is hier te vinden.

Dr. Winston Ewert publiceert paper over Dependency Graph Model – DGM als alternatief voor universele gemeenschappelijke afstamming toegepast op echolocatie vleermuizen en dolfijnen

Binnen de ‘Intelligent Design’-beweging wordt gewerkt aan diverse modellen als alternatief voor Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Volgens dr. Winston Ewert zijn deze modellen tot dusver nog niet doorontwikkeld. Dr Ewert heeft in 2018 een nieuw model voorgesteld: Dependency Graph Model. Deze maand verscheen er een nieuwe paper in het tijdschrift vóór Intelligent Design, Bio-Complexity. In deze wetenschappelijke publicatie wordt het Dependency Graph Model verder uitgewerkt en ondersteund met voorbeelden.1

Hoe werkt het Dependency Graph Model van dr. Ewert? Je kunt het vergelijken met de werking van computerprogramma’s (software). “Volgens dit model delen verschillende levensvormen overeenkomsten, doordat ze gemeenschappelijke modules delen. Dit gebeurt op dezelfde manier als waarop verschillende softwareprogramma’s overeenkomsten en codes delen door gemeenschappelijke modules te hergebruiken. De modules die in een bepaald organisme of programma worden gebruikt, worden beperkt door een afhankelijkheidsgrafiek. In een afhankelijkheidsgrafiek zijn sommige modules op hun beurt weer afhankelijk van andere modules, zodat een module niet kan worden opgenomen zonder ook zijn afhankelijke modules op te nemen. (…) In het Dependency Graph Model worden taxonomische categorieën gedefinieerd door een module waarvan alle soorten in die categorie direct of via een tussenweg afhankelijk zijn.” Geen gemeenschappelijke afstamming, maar gedeelde afhankelijkheid of, als de modules verschillen, onafhankelijkheid.2 In Weet Magazine 54 (het decembernummer 2018) worden de gevolgen van de analyse van dr. Ewert als het volgt weergegeven: “Uit zijn analyse blijkt dat de overeenkomsten tussen soorten minstens zo goed verklaard kunnen worden door modulaire afhankelijkheid als door gemeenschappelijke afstamming.3

De schrijver van het OnTopic-artikel in Weet Magazine moest nog zeggen dat dit onderzoek in de kinderschoenen staat, maar ondertussen is er begin deze maand opnieuw een paper verschenen van dr. Winston Ewert waarbij het Dependency Graph Model verder wordt uitgewerkt. Ze gebruikten hierbij de tool AminoGraph en pasten de theorie toe op het prestine-gen, een gen dat de stof prestine aanmaakt.4 Dit eiwit in de trilhaartjes van het slakkenhuis (cochlea) zorgt ervoor dat de oren gevoelig zijn voor hoge tonen. Bij dolfijnen en vleermuizen is dit eiwit onmisbaar bij het gebruik van echolocatie en ook goed met elkaar te vergelijken.5 De prestine-sequenties van sommige vleermuizen die werken met echolocatie vertonen overeenkomsten met prestine-sequentie van dolfijnen. In de naturalistische wetenschapsbeoefening wordt dit gezien als een convergentie, omdat zo de evolutionaire boom in stand blijft. Het Dependency Graph Model biedt echter een alternatieve verklaring. Het onderzoek van dr. Ewert wijst uit dat er twee prestine-modificerende modules zijn, die afzonderlijk of beiden aangetroffen worden in alle vleermuizen en walvissen die echolocatie gebruiken.6 Dr. Brian Miller, onderzoekcoördinator van het Discovery Institute, ziet dat het evolutionaire raamwerk geen afdoende verklaring kan bieden voor echolocatie. Hij is hoopvol als het gaat om het Dependency Graph Model van dr. Ewert. “It represents a valuable tool in the developing theory of biological design, which should eventually supplant phylogenetic analysis.7

Voetnoten

Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? – Bespreking van het gelijknamige boek door dr. Piet de Vries

Hoe verstaan we de eerste hoofdstukken van Genesis? Niet in de laatste plaats door de publi­catie van het boek En de aarde bracht voort door Gijsbert van den Brink is deze discussie op­nieuw in kerkelijk Nederland opgelaaid. Een steeds groter deel van het overigens afbrokke­lend kerkelijk Nederland heeft er geen moeite mee het Bijbelse getuigenis met de evolutieleer te combineren. Bij de oprichting van de EO in 1967 was de historische be­trouwbaarheid van de Bijbel één van de brandpunten. Inmiddels is de EO onherkenbaar veran­derd. In de beginjaren van de EO liet onder andere Willem Ouweneel over de be­trouw­baarheid van de eerste Bijbelhoofdstukken een helder geluid horen. Samen met mijn broer Wim bezocht ik eens een EO-congres onder voorzitterschap van Ouweneel gewijd aan dit thema.

Nu is Ouweneel over meerdere zaken anders gaan denken. Een aantal jaren geleden gaf hij aan dat hij een oorsprongsagnost was. Zelf vatte ik dat op dat hij de vraag of de evolutie wel strijdig is met het bijbelse getuigenis niet belangrijk vond. Met zijn publicatie Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? maakt hij duidelijk dat hij die kant nadrukkelijk niet op wil. Hij wilde alleen maar aangeven dat niet op alle vragen over oorsprong van deze werkelijkheid in relatie tot het Bijbelse getuigenis een antwoord kan worden gegeven.

Het verheugt me dat Ouweneel met deze publicatie is gekomen. Hij maakt duidelijk dat de vraag of de zondeval al dan niet een historisch feit is en in samenhang daarmee of heel de mens­heid van Adam en Eva afhangt, geen onbelangrijke of zelfs maar middelmatige zaak is. Hier is het hart van het christelijk geloof in het geding. Aanvaarding van de evolutieleer staat nooit los van een andere wijze van Bijbellezen of hermeneu­tiek. Een wijze van Bijbellezen die niet in overeenstemming is met het zelfgetuigenis van de Schrift.

Voor ik verder op de positieve zaken van dit boek inga, toch een paar kanttekeningen. Ouweneel heeft sterk de neiging om wat hij schrijft, zo te presenteren dat dit het einde is van alle tegenspraak en dat ieder die hem niet volgt onnadenkendheid moet worden verweten. Belangrijker is dat hij meent dat de aanvaarding van de vrouw in het ambt niet met de nieuwe hermeneutiek heeft te maken. Dat is ontegenzeggelijk wel het geval. Gegevens die de Schrift niet als contextueel presenteert, worden met beroep op de eigentijdse cultuur als niet geldend voor alle eeuwen verklaard. Kennelijk is Ouweneel – als het gaat om de positie van de vrouw – wel bereid met de nieuwe hermeneutiek mee te gaan maar niet als het gaat om de historiciteit van het paradijs en de zondeval.

Een andere zaak is zijn visie op theologie. Voor Ouweneel is theologie een vakwetenschap waar­van mij de bedoeling niet duidelijk is. Een goede theoloog is dan puur een goede vak­weten­schapper. Dat moge voor deelgebieden van de theologie waar zijn maar niet voor de theologie als geheel. Iemand kan een goede kerkhistoricus zijn, een geweldige filoloog zijn of grote kennis van het oude Midden-Oosten hebben enz. Echter, een goede theoloog is iemand die de boodschap van de Schrift kan verhelderen met het oog op prediking, catechese, pastoraat en missionaire activiteiten. Daarom kan alleen iemand die door de werking van Gods Geest de diepste kern van de Schrift verstaat, echt een goede theoloog zijn.

De grote kracht en betekenis van het boek Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? is dat het de gevolgen van de aanvaarding van de evolutieleer laat zien. In tegenstelling tot de dieren is de mens geroepen om na dit leven voor Gods rechterstoel verantwoording af te leggen. Echter, wanneer kwam dat moment als wij uitgaan van de evolutie? Moet aanvaarding van de evolutie­leer niet tot relativering van de erfzonde en de zonde in het algemeen leiden? Gaat het niet om restanten van dierlijke driften die onlosmakelijk met het mens-zijn zijn verbonden?

Alleen als we vasthouden aan de klassieke lezing van Genesis 1-3 kan het werk van Christus in overeenstemming met het Nieuwe Testament als verzoening en verlossing van de zonde en haar gevolgen worden gezien. Met het aanvaarden van de evolutieleer verdampt ook de moederbeloften als het beginpunt van Gods verlossend handelen,

Terecht wijst Ouweneel erop dat aanvaarding van de evolutieleer in onderscheid met aanvaar­ding van het heliocentrische wereldbeeld tot een herschrijving van de christelijke geloofsleer moet leiden. Hij wijst er ook op dat wij de algemene openbaring niet gelijk mogen stellen met de uitkomst van natuurwetenschappen. De klassieke theologie kent aan de algemene open­baring een veel beperktere scopus toe en weet dat zij sinds de zondeval nooit los van de bij­­zondere openbaring tot ware Godskennis leidt.

Voor Adam en Eva was in het paradijs de centrale vraag of zij zich geheel door God wilden laten leiden. Die vraag komt na de zondeval op een nieuwe wijze tot ons. Dat laatste kunnen we alleen stellen als we vasthouden aan het eerste. Dat laat Ouweneel overtuigend zien. Daarom herhaal ik nogmaals dat ik – ondanks de kanttekeningen die ik plaats – zeer blij ben met de verschijning van dit boek. Het is niet het laatste woord, maar het is wel een verlost woord. Een boek dat recht doet aan het Bijbelse getuigenis van schepping, zondeval, verlos­sing en voleinding.

Willem J. Ouweneel, Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? Een theologische evaluatie van de nieuwe evolutionistische hermeneutiek (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn Motief, 2018).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Moleculair bioloog dr. Peter Borger op 21 juli 2023 D.V. in Aduard – Borger geeft een lezing over het ‘einde van het materialisme’

Moleculair bioloog dr. Peter Borger is op 21 juli 2023 D.V. in het Groningse Aduard om een lezing te geven over het einde van het materialisme. Borger is in Nederland bekend geworden vanwege zijn boek Terug naar de Oorsprong. Ook schreef hij een hoofdstuk voor de bundel Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht.1 Hij hield onlangs een lezing voor het congres ‘Bijbel & Wetenschap 2022’ te Hardinxveld-Giessendam.2 Bovendien spreekt hij vaker over de onhoudbaarheid van de evolutietheorie.3 Het in de eerste regel genoemde evenement wordt georganiseerd door uitgeverij De Blauwe Tijger.

In de uitnodiging staat dat dr. Peter Borger de genodigden graag bijpraat ‘over lang gekoesterde, maar doodlopende dwaalwegen, die koste wat kost bewandeld moeten blijven omdat materialistische filosofie dat wil’. In deze werkelijkheid ‘horen we nooit iets over de nieuwste wetenschappelijke ontdekkingen die biologische en kosmologische evolutie weerleggen’. Volgens de auteur van de tekst legt Borger ‘overtuigend uit dat het materialisme achterhaald is’. Borger mag bovendien bevraagd worden over virussen, DNA en bacteriën. Zijn boek Terug naar de oorsprong verscheen ook via deze uitgeverij. Het is mogelijk om op deze avond het boek te laten signeren of met de auteur op de foto gaan. Deelname aan de avond kost 20 euro en een ticket is te bemachtigen via de website van De Blauwe Tijger. De webmaster zou nog wel de tekst moeten nalopen op (spel)foutjes, zo wordt bijvoorbeeld aangekondigd dat het evenement op 21 juli 2023 D.V. is, maar wordt ook 21 juni 2023 genoemd. Dit is verwarrend!4

Voetnoten

Dingohekwerk zorgt voor snelle kangoeroe-evolutie – Kangoeroemannetjes hebben een grotere schedel en kangoeroejongen zijn groter dan hun leeftijdsgenootjes

Dwars door Australië loopt een hekwerk van meer dan 5.600 kilometer. Dit hekwerk moet de dingo weghouden van de schaapkuddes in het zuidoosten van Australië. De scheiding houdt niet alleen dingo’s buiten de deur maar ook kangoeroes, emoes en andere grote dieren. Het hekwerk zorgde voor een scheiding in de kangoeroepopulatie. Je hebt nu kangoeroes voor en achter het hekwerk. Wetenschappers ontdekte dat de kangoeroes aan de dingokant van de Dingo Barrier Fence zich anders ontwikkelen dan de kangoeroes in zuidoost Australië. Het dingohekwerk zorgt voor een snelle kangoeroe-evolutie. Overigens is niet iedereen gelukkig met het hekwerk. Er worden regelmatig verzoeken gedaan om het hekwerk af te breken/open te stellen.1

Hekwerk

Met de bouw werd in 1880 begonnen en vijf jaar later was het hekwerk voltooid, en had als hoofddoel de dingo (Canis dingo) te scheiden van de schapen (Ovis aries) die de graslanden van het zuidoosten begrazen. In de inleiding zagen we al dat dit niet alleen dingo’s buiten de deur houdt, maar ook andere soorten. Deze scheiding van populaties heeft gevolgen voor soortvorming. Dat ruimtelijke scheiding voor soortvorming kan zorgen is al langer bekend, we noemen dat allopatrische soortvorming.2 Tot voor kort was het effect van deze roofdieruitsluiting door de Dingo Barrier Fence op kangoeroepopulaties niet onderzocht. Daar is nu verandering in gekomen. Dit jaar werd er een onderzoek gepubliceerd in Journal of Mammalogy waarin die effecten zijn bestudeerd en beschreven.3

Effect

Onderzoekers volgen twee geïsoleerde populaties van rode kangoeroes (Osphranter rufus) aan weerszijden van het hekwerk. De onderzoekers zagen dat de scheiding van deze populaties zorgden voor verschillen in leeftijdsopbouw en groeipatronen. Het viel de onderzoekers op dat in de populatie in het dingoleefgebied er relatief minder vrouwtjes en kangoeroejongen waren. Bovendien waren de individuen groter voor hun gegeven leeftijd, ondanks dat er minder vegetatie lijkt te zijn. Hoewel dat laatste nog verder onderzocht moet worden. Het roofgedrag van de dingo’s lijkt dus effect te hebben op de ontogenie (wordingsgeschiedenis van embryo tot volwassen individu) van de kangoeroes. Ook opvallend is het gegeven dat de populatiedichtheid van kangoeroes in het dingoleefgebied hoger is dan in het zuidoosten van Australië.4

Evolutie

In 2018 werden 166 rode kangoeroes die willekeurig waren geselecteerd aan weerszijden van het hekwerk bemonsterd en de monsters werden met elkaar vergeleken. De wetenschappers wilde met het onderzoek drie hypothesen testen: (1) of de kangoeroepopulaties die te maken hebben met meer dingo’s kleiner zijn en minder jonge vrouwtjes tellen, (2) of de kangoeroepopulaties een hoger ontogenetisch groeipercentage kent, en (3) of dit ook zal leiden tot een veranderende schedelmorfologie. Hoewel vervolgonderzoek wenselijk is, is dit het eerste vergelijkende onderzoek naar de gevolgen van het dingohekwerk op kangoeroepopulaties. Ze vonden geen aanwijzingen voor verschillen in schedelvorm tussen de populaties. Wat wel opviel was dat jonge kangoeroemannetjes in het dingoleefgebied grotere schedels hebben. Geen verschil in vorm, maar dus wel in grootte. Populaties van rode kangoeroes in het gebied waar dingo’s vaker voorkomen (ten noorden van het hekwerk) groeien sneller op, individuen zijn groter dan hun leeftijdsgenoten en bevatten minder jongen én vrouwtjes dan hun zuidelijke soortgenoten. De voorkeur van dingo’s voor jongere en lichtere prooien zou een mechanistische verklaring kunnen zijn voor grotere afmetingen bij jonge individuen. Maar de wetenschappers zijn voorzichtig en zouden graag meer onderzoek willen naar de effecten van het roofgedrag van de dingo op kangoeroepopulaties. Dat kangoeroepopulaties door het roofgedrag van de dingo minder vrouwtjes en jongen bevatten, past in ieder geval wél bij de waarnemingen in het veld aangaande dingopredatie. Karkassen die achtergelaten zijn door dingo’s zijn vaker van jonge exemplaren of kleinere vrouwtjes.

Allergisch

In de populair-wetenschappelijke media wordt gewezen op deze snelle kangoeroe-evolutie.5 Creationistische organisaties reageren wat allergisch op dit e-woord. Volgens Answers in Genesis is hier geen sprake van evolutie omdat de kangoeroes gewoon kangoeroes blijven.6 We hoeven ons geen zorgen te maken om dit evolutie te noemen. Het is namelijk een verandering in de kangoeroepopulatie in de loop van de tijd. Als je dat evolutie noemt is dat natuurlijk prima. We hoeven niet allergisch te reageren als we ergens het e-woord tegenkomen. Als eerder heb ik erop gewezen dat dit soort voorbeelden uiteraard geen aanwijzingen zijn voor Universele Gemeenschappelijke Afstamming.7 Laten we het verschil blijven zien tussen ‘evolutie’ als wetenschappelijk gegeven en ‘Universele Gemeenschappelijke Afstamming’ als naturalistische natuurfilosofie. Als we dat doen, dan hoeven we niet allergisch te reageren op evolutieberichtgeving en kunnen we dit soort evolutie-onderzoek welwillend omarmen en gebruiken in ons scheppingsonderzoek.8 De Heere heeft immers in Zijn oneindige wijsheid en goedheid geen starre en onveranderbare soorten geschapen, maar basistypen het vermogen gegeven om zich aan te passen aan hun omgeving (óók of juist ná de zondeval).

Voetnoten

Kunnen christenen evolutie combineren met God? – Dr. Mart-Jan Paul werd bevraagd door CIP

Mart-Jan Paul denkt na over de vraag of christenen de evolutietheorie kunnen combineren met de God van de Bijbel. Prof. dr. Mart-Jan Paul beantwoordt verschillende vragen van Rik Bokelman (CIP). Dit interview is opgenomen en met dank aan CIP hieronder terug te kijken.

Geloven in evolutie én de Bijbel: wat staat er op het spel?

Dit artikel is samen met drs. Dick van der Stouw geschreven.

De onlangs verschenen, zorgvuldig vormgegeven Wetenschapsbijbel1 combineert een NBV21-vertaling met driehonderd bijdragen over geloof, cultuur en wetenschap: reflecties van wetenschappers en theologen op feitelijke, historische notities uit de Schrift.2 Eenduidige antwoorden op terreinen als genderproblematiek, duurzaamheid en ethiek worden – terecht – niet gegeven. Maar over het scheppingsverhaal en de uitleg van Genesis 1-11 laten de auteurs geen twijfel bestaan: het gaat om mythische vertellingen uit het Midden-Oosten over het ontstaan van de wereld.

Deze auteurs aanvaarden zonder meer de evolutietheorie. Ze zijn het erover eens zijn dat Adam en Eva niet echt hebben bestaan, dat de zondeval en de zondvloed (Genesis 1-11) niet feitelijk hebben plaatsgevonden. Zij baseren dat op wetenschappelijke aannames over ‘de big-bang’ en evolutie (natuurlijke selectie). Hieruit blijkt dat deze auteurs – theologen en wetenschappers van naam – het standpunt van theïstische evolutie hanteren. Dat veroorzaakt bij ons de nodige zorg vanwege spanning op dit punt met het heilig Woord van God zoals wij dat hebben ontvangen door de Heilige Geest. Het gaat ons dan ook in dit artikel met name om deze visie op het scheppingsverhaal.

Twee visies

Onder christenen leven globaal twee visies op deze thema’s uit het Bijbelboek Genesis.
De eerste visie is: geloven en aanvaarden wat er in het gelaagde verhaal van Genesis staat beschreven – ook al gaat het ons voorstellingsvermogen te boven.
De tweede visie is: accepteren wat er staat, maar dat beschouwen als een tijd- en cultuurgebonden beschrijving en duiding van gebeurtenissen. Deze zienswijze – die we (ook) tegenkomen in de Wetenschapsbijbel – is voortgevloeid uit de toenemende acceptatie van de evolutietheorie onder christenen en heeft geleid tot een stroming die we nu kennen als theïstisch evolutionisme (TE). Grondlegger is de Jezuïet en paleontoloog Pierre Teilhard de Chardin (1881-1955).

Wat is theïstisch evolutionisme? Het is (…) de gedachte dat sommige of alle klassieke religieuze leringen over God en de schepping verenigbaar zijn met een deel van, of de gehele wetenschappelijke theorie van de evolutie. (…) Volgens dit gezichtspunt is het zowel godsdienstig als wetenschappelijk gezien juist om oude religieuze geschriften te herinterpreteren op een manier die overeenstemt met de hedendaagse wetenschappelijk resultaten over evolutie.” (Bron: Wikipedia)

Vanuit deze visie wordt naar ons idee de evolutietheorie – de natuurwetenschappelijke verklaring voor de evolutie van het leven en voor de verscheidenheid aan soorten op de planeet Aarde – over de Bijbel heen gelegd, of binnengeschoven door heel de Schrift heen. Onze ongerustheid spitst zich toe op de historische inperking van de woorden van de Schrift die hiervan het gevolg is.

De opmars van theïstisch evolutionisme

TE heeft in Nederland terrein gewonnen door onder andere publicaties van de hoogleraren Cees Dekker (Oer en Alle verstand te boven), Gijsbert van den Brink (En de aarde bracht Voort; En God zag dat het goed was, (onder redactie van Den Boer, Fransen en Peels3). Van den Brink komt met vijf vragen die de evolutietheorie oproept: over Adam en Eva als eerste mensen, de fysieke dood als gevolg van de eerste zonde, de zondeval, de erfzondeleer en het verlossingswerk van Jezus Christus (pag. 348 e.v.).

In dit discours zijn mondjesmaat kritische stemmen te horen. Bijvoorbeeld die van professor Mart-Jan Paul die het creationisme verdedigt tegenover evolutie en van de hoogleraren. In ‘En God zag dat het goed was’ eindigt mgr. Everard de Jong zijn betoog met de stelling: ‘De werkelijkheid is altijd groter dan welke taal ook kan beschrijven’ (pag. 71). Ook vermelden we hier het boek Woord & Wetenschap. Goddelijke openbaring en menselijk inzicht van P. de Vries, M.J. de Vries en W. de Vries, waarin een bijdrage is opgenomen van Wim de Vries over abiogenese (over het ontstaan van levende materie uit niet-levende materie).

Doordat tot nu toe in de christelijke media weinig discussie gevoerd is over de consequenties van het TE-denken krijgen veel christenen de indruk dat het idee van evolutie een alternatief is waar goed mee te leven valt.

Kritiek op theïstisch evolutionisme

In onder andere de VS en in Zuid-Afrika bevinden zich wetenschappers als James Tour, Michael Behe en vele anderen die hun wetenschappelijke arbeid combineren met het geloof in een scheppende God en de Bijbel als zijn betrouwbare Woord. Een God die per definitie ons vermogen tot redeneren te boven gaat, maar ons wel uitnodigt zijn schepping minutieus te onderzoeken. Maar ook in Nederland roeren zich steeds meer wetenschappers die niet kunnen en willen leven met het feit dat de gangbare wetenschap geen rekening met Gods handelen houdt.

Op 30 maart jl. verscheen de bundel Inzicht – Wetenschap voor Gods aangezicht4 onder redactie van Mart Jan Paul, Wim de Vries, Benno Zuiddam, Jan van Meerten (red.). Hierin staan zeer lezenswaardige bijdragen van twintig wetenschappers die op hun vakgebied actief wetenschap bedrijven ‘voor Gods aangezicht’, waarbij zij rekening houden met de Schepper van deze wereld en Zijn openbaring. Rekening houden met Zijn aanwezigheid en voorzienigheid geeft meer inzicht in onze werkelijkheid dan wetenschappelijke methodes op zichzelf kunnen bieden. Al deze wetenschappers maken inzichtelijk welke rol vooronderstellingen spelen in hun werk én dat van collega-wetenschappers die geen rekening houden met Gods handelen.

Apart vermelden we het werk van de wetenschapsfilosoof Stephen Meyer, mede-auteur van Theistic Evolution -Scientific, Philosophical, and Theological Critic (Illinois: Wheaton, 2017). De vraag of God en evolutie met elkaar zijn te verzoenen, wierp hoogleraar Benno Zuiddam overigens al op in 2018, in zijn artikel Waarom theistische evolutie geen wetenschappelijke optie is.5

Wat deze wetenschappers verbindt is dat ze grote leemtes en onbewezen aannames in de evolutietheorie aanwijzen. Ze stellen dat het boek Genesis ons juist toont waartoe God als Schepper van hemel en aarde in staat is – aansluitend bij de overige openbaringen van God over wie Hij is (o.a. Rom. 1,20; Ps 19:2-5). Dat wij het geheim van Gods schepping niet kunnen (be)vatten, houdt ons de Prediker voor: “(…) toch kan de mens het werk van God niet van begin tot eind doorgronden (Pred. 3,11). Wij, mensen, zijn geschapen in en met de tijd als maatgevend systeem voor ons fysieke en mentale bestaan, terwijl God niet onderhevig is aan tijd en ruimte.

Consequenties TE denken: twee vragen

De opmars van TE onder een groeiende groep christenen stelt ons voor twee belangrijke vragen, waarop we in dit artikel ook een antwoord trachten te geven:

Vraag 1. Wat zijn de consequenties van het theïstisch evolutionistisch denken?

In het licht van het theïstisch-evolutionisme voelen sommige theologen zich geroepen hun eerdere opvattingen over schepping, zondeval en zondvloed te herzien. Het zouden dan met name mythen zijn, waarvan het merendeel tijdens de Babylonische ballingschap zouden zijn opgetekend vanuit de behoefte onze oorsprong te beschrijven en God te karakteriseren. Hoewel het gaat om niet waargebeurde verhalen, worden ze betekenisvol geacht voor mensen van alle tijden.

Dat brengt ons vervolgens bij de TE-opvatting dat God de evolutie in gang heeft gezet, en hier en daar wellicht wat bijgestuurd. En bij de vijf vragen van Van den Brink. Immers: wanneer Adam en Eva niet langer de eerste mensen waren en de zondeval niet langer een historisch feit is, moet opnieuw worden nagedacht over Christus’ verlossingswerk: “(…) namelijk dat Christus niet alleen ‘herstelwerk’ verricht, maar ook de schepping nota bene tot voltooiing brengt” (Pag. 148).

Vraag 2: Deugt het evolutionaire denken? Wordt het niet te gemakkelijk omarmd door het theïstisch evolutionisme?

De evolutietheorie gaat uit van een aantal veronderstellingen. We noemen er een paar en gaan na of er bewijzen voor zijn. Volgens de evolutietheorie is er een ‘tree of life’, dus één gemeenschappelijke afstamming van alle levende wezens, plantaardig en dierlijk. Ze zouden allemaal uit die éne levende cel zijn ontstaan in een langzaam proces van kleine stapjes. Is die ‘tree of life’ waarneembaar?

Juist in de wereld van de fossielen zijn geen tussenstadia gevonden. De overeenkomsten in bouw en structuur van bijvoorbeeld gewervelden doen eerder vermoeden dat er een geniaal ontwerper bezig was met een samenhangend plan. Een scheppende God zogezegd! Die ons bovendien heeft geopenbaard dat Hij ieder dier ‘naar Zijn aard’ schiep afzonderlijk van de mens. Alle levende wezens blijken een uniek DNA te hebben. Daarin is de informatie aanwezig voor alle voorziene varianten van een soort en voor hun verspreiding van die soort over de gehele aarde. Darwin beschikte in zijn tijd echter nog niet over deze kennis en inzicht in de complexiteit van elk leven gestuurd door DNA.

Darwin meende dat natuurlijke selectie hét mechanisme in het evolutionair proces van alle levensvormen kan zijn geweest. Atheïstische evolutionisten, maar ook theïstisch evolutionisten zien dit als het enige bruikbare verklaringsmodel voor the tree of life. Wordt dit mechanisme ook waargenomen?

Planten en dieren kunnen alleen binnen de soort met elkaar voortplanten. Dat is een waarneembaar feit. Zo kan een chimpansee zich niet met een gorilla voortplanten. Meerdere bio-mechanismen maken dit onmogelijk. Wel is er altijd variatie te zien tussen individuen na voortplanting, bijvoorbeeld bij een nest jonge pups. De DNA-verschillen zijn echter klein en alle pups blijken nog steeds een hond te zijn.

Dat verschijnsel van kleine verschillen veroorzaakt natuurlijk selectie. Als de temperatuur in de omgeving stijgt, zal het best aangepaste jonge dier overleven. Maar een grotere verandering naar een nieuwe soort is niet bekend in de praktijk. Als het DNA wijzigt door fouten bij celdeling in het proces van voortplanting, sterft het individu of raakt het gehandicapt.

Ook binnen de kring van gelovigen kreeg de theorie van Darwin voet aan de grond en zaaide twijfel aan het scheppingsverhaal volgens Genesis. Het is en blijf echter een hypothese zonder bewijs, hoezeer men ook hoopt op het tegendeel in de nabije toekomst. Het geheim van het scheppingsverhaal, hoe God precies te werk is gegaan is een waarheid en werkelijkheid die ons menselijk voorstellingsvermogen te boven gaat. Ook al zijn er in de natuurwetenschappen wetmatigheden te onderscheiden waarmee wij kunnen rekenen.

Ten slotte

Wie niet in God gelooft als Schepper van hemel en aarde, is aangewezen op een god-loze premisse (veronderstelling): het evolutionair concept. Er is geen alternatief voorhanden. Wie echter evolutie en geloof in God wil combineren (TE), kan kiezen uit twee premisses: God heeft de mogelijkheid gecreëerd dat leven kon ontstaan door natuurwetten en toevalligheden. Of: God heeft de evolutie in gang gezet en bijgestuurd.

Er staat veel op het spel wanneer men stap voor stap afstand neemt van de Bijbel, ten gunste van een beperkte en aanvechtbare theorie over de oorsprong der dingen. Het intrinsieke bouwwerk van Gods Woord als waarheid wordt niet langer gerespecteerd. Geen recht doen aan God als volmaakte Schepper, is hem krenken in zijn eer. Hoe ernstig Hij dat opneemt, vermeldt Job 42,7: “Ik ben in woede ontstoken tegen jou en je twee vrienden, omdat jullie niet juist over mij hebben gesproken zoals mijn dienaar Job.”

Het veronderstelde krachtenspel dat centraal staat in de evolutietheorie en het TE-denken, staat volgens ons haaks op de belofte dat God een nieuwe aarde en hemel schept. Niet via de weg van evolutie, maar door zijn Woord. Een toekomstige wereld waar liefde, vrede en gerechtigheid woont, en niet het recht van de sterkste, of foutjes in het DNA.

Jezus Christus verwijst geregeld naar de Wet en de heilige boeken van de profeten als het gesproken en geschreven Woord waardoor God Zichzelf en Zijn plan met de wereld aan ons heeft bekendgemaakt. Door de Heilige Geest geïnspireerd, getuigen de apostelen van diezelfde almachtige God door Wiens Woord de wereld met alle zichtbare en onzichtbare dingen geworden is (Joh. 1:1-3).

Langs diezelfde weg heeft God ons gewaarschuwd voor ‘verdwalingen’ onder invloed van wereldse wijsheid. Het ontkennen van de zondvloed – de zondvloed waaraan Jezus zelf refereert in Lucas 17:27 – wordt zelfs met name genoemd (2 Pe. 2:12 en 3:1-7). Ter ondersteuning van onze bezwaren kunnen we nog wel een hele reeks Schriftverwijzingen aanvoeren, maar 1 Korinthe 15 springt er wat ons betreft uit.

Dit is de verkorte versie van een artikel dat in mei D.V. in het blad ‘Nader Bekeken’ verschijnt.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Genesis wordt veel te snel opgeofferd

Dit artikel werd samen met Jan van Meerten in 2015 geschreven.

Op zaterdag 28 november 2015 publiceerde het Nederlands Dagblad een interview met prof. dr. G. van den Brink. Wij maken graag gebruik van de mogelijkheid om hierop te reageren. Door de beperkte ruimte kunnen we helaas niet alle in het interview aangesneden thema’s van commentaar voorzien.

Volgens prof. Van den Brink spreekt de Bijbelschrijver vanuit het wereldbeeld van zijn tijd. Gewoonlijk beschrijft men dit wereldbeeld zo dat de aarde een op water en zuilen rustende schijf is die overkoepeld wordt door een eveneens op zuilen staande massieve koepel die als hemel fungeert. Deze stelling is discutabel. Zo komt bijvoorbeeld prof. dr. C. Houtman in zijn proefschrift (1974) tot de conclusie dat het Oude Testament geen dergelijk wereldbeeld kent. Ook veel exegeten nemen hier stelling tegen. Op basis van de gegevens die het OT ons aanreikt is het niet mogelijk de conclusie te trekken dat Israël een algemeen aanvaarde, systematisch opgebouwde theorie over het ontstaan, de opbouw en de inrichting van de kosmos heeft gehad. (p.195). Dat is geen 20e eeuwse uitvinding om de Schrift te redden, maar zien we ook bij iemand als William Whiston (1755).

Bij de geïnterviewde is er geen plaats voor een zesdaagse schepping. Het vierde gebod in Exodus 20 legt echter een directe verbinding tussen de werkdagen van de mens en de scheppingsdagen van God. God heeft met Zijn schepping in zes dagen de mens een ritme gegeven van zes dagen werken en één dag rust. Spreekt God Zichzelf dan tegen in Zijn Woord?

Één van de grootste probleem voor een evolutionistische benadering van Genesis is de historiciteit van Adam. Van den Brink oppert dat er zich een plotselinge bewustzijnsverwijding met vermogens van taal, communicatie, nadenken en moreel besef voor heeft gedaan. Hoe hij deze ad-hoc-constructie aan natuurwetenschappers wil gaan uitleggen is ons een raadsel. Daarnaast doet deze visie geen recht aan de Schriftgegevens. Nergens in de Schrift lezen we dat Adam en Eva in een groep hebben geleefd, laat staan dat zij voorouders hebben gehad. De Schrift spreekt van Eva als moeder van ‘alle levenden’ en Paulus spreekt over een mensheid ontstaan uit ‘enen bloede’. Hoe gaat Van den Brink om met de verklaringen van kerkvaders, reformatoren en andere theologen die vastgehouden hebben aan de historiciteit van Adam als zijnde een aparte scheppingsdaad van God? In de Gereformeerde theologie bijvoorbeeld werd ten tijde van de Verlichting het geloof in pre-Adamieten als on-Bijbels afgewezen.

Van den Brink stelt enkele retorische vragen aangaande Kaïn: Voor wie moest hij een stad bouwen? Voor wie was hij bang? Ook eerder is over deze vragen nagedacht en is men tot antwoorden gekomen. In Genesis 5:4 staat dat Adam en Eva meer kinderen hadden. Het ligt voor de hand dat Kaïn bevreesd kon zijn voor de wraak van de familie. Bij een stad in Genesis hoeven we niet meteen te denken aan een grote metropool, het bouwen van een stad behoeft niet meer ingehouden te hebben dan het omringen van één of enkele huizen met een afscheiding. Maar met de maximale leeftijden die voor de eerste mensen beschreven worden, zijn ook flinke aantallen nakomelingen mogelijk. Waarom zouden deze antwoorden niet langer volstaan?

Van den Brink offert Genesis 1-11 op aan de hedendaagse wetenschappen en hij beschouwt die hoofdstukken als onhistorisch, hoewel hiervoor geen aanwijzingen in Genesis staan. Als de prioriteit ligt bij de Bijbeluitleg is het onbegrijpelijk dat de geïnterviewde deze hoofdstukken (en de overeenkomstige passages in het Nieuwe Testament) zo gemakkelijk opoffert. Van den Brink wil in de gereformeerde traditie staan en haalt daarom onder andere Calvijn aan. Calvijn spreekt echter niet in het voordeel van theïstische evolutie. In zijn levenswerken (Institutie en Bijbelcommentaar) schrijft Calvijn dat hij gelooft in een jonge schepping die in zes dagen tot stand is gebracht. Adam en Eva worden daarbij gezien als speciale scheppingsdaad van God.

Het is niet nodig om als gelovige te zwichten voor het feit dat de meerderheid van de natuurwetenschappers toch wel heeft aangenomen dat gemeenschappelijke afstamming juist is. Dit als argument gebruiken is een drogreden. Het aantal personen is niet bepalend voor het waarheidsgehalte van een bepaalde visie. De kerk heeft in het verleden het geocentrisme als natuurfilosofie ingepast in de Schriftlezing, hoewel andere opvattingen ook toegestaan werden. Toen bleek dat dit niet juist was werd het een stok voor atheïsten om mee te slaan. We moeten daarom geen enkele wetenschappelijke theorie (noch naturalistisch noch creationistisch) leidend laten zijn bij onze Schriftuitleg. Daarnaast is de evolutietheorie in de zin van gemeenschappelijke afstamming nog lang niet het einde van alle tegenspraak. Vooral het onderste stukje van het evolutiebouwwerk: de ontwikkeling van de eerste cel, meercellig leven en de Cambrische explosie zijn een raadsel en kunnen het gebouw zomaar laten instorten. Theologie op onzekerheden en speculaties bouwen is te vergelijken met het bouwen van een huis op een zandgrond.

Dit artikel is een licht bewerkte versie van het oorspronkelijke artikel en met toestemming van de auteurs overgenomen. De volledige bronvermelding luidt: Hofman, H.A., Meerten, J.W. van, 2015, Genesis wordt veel te snel opgeofferd, Nederlands Dagblad 72 (19.094): 16-17.