Home » 2025 » januari (Pagina 2)

Maandelijkse archieven: januari 2025

E-mail aan Nederlandstalige theologen ter aanbeveling van ‘Defending Sin’ (geschreven door dr. Hans Madueme)

Vandaag stuurde ik onderstaande e-mail naar diverse theologen waarmee al eerder (positief) contact was. Het is goed mogelijk dat ik theologen vergeten ben, of niet (meer) van weet. Om deze theologen ook te bereiken, wordt hieronder de e-mail gedeeld.

Geachte theologen,

Het is (mogelijk) al enige tijd geleden dat we contact hadden. Vond dit belangrijk om door te sturen. Vandaag heb ik een vertaling gemaakt van de bookreview van ‘Defending sin: A Response to the Challenges of Evolution and the Natural Sciences’ (recensie door dr. David Tyler): https://oorsprong.info/hoe-kan-het-evangelie-betekenisvol-zijn-als-we-zonde-herdefinieren-zodat-het-verenigbaar-is-met-de-wetenschap-van-deze-tijd-bespreking-van-defending-sin/. Het boek is een aanrader voor theologen die zich (willen) verdiepen in de gevolgen van evolutieacceptatie (in Nederland, maar zeker ook in de Angelsaksische wereld). Het heeft (grote) gevolgen voor onder andere de hamartiologie (‘zondeleer’), dat laat dr. Madueme duidelijk zien. Hij doet dit op een grondige en genuanceerde wijze, op zoek naar dialoog met zijn opponent (vriendelijk doch duidelijk). Dat maakt dit boek één van de betere boeken die het afgelopen jaar verschenen is op dit terrein. Het boek ‘Defending sin’ is uitgegeven door Baker Academic en op de website van de uitgever is meer informatie te vinden: https://bakerpublishinggroup.com/books/defending-sin/380921. Ik hoop dat het boek ook in Nederland meer bekendheid krijgt. Warm aanbevolen!

Hartelijke groet,

Jan van Meerten
Fundamentum
www.oorsprong.info

‘Hoe kan het Evangelie betekenisvol zijn als we zonde herdefiniëren, zodat het verenigbaar is met de wetenschap van deze tijd?’ – Bespreking van ‘Defending sin’

Er is een evolutionair verhaal dat concurreert met het traditionele bijbelse narratief van Schepping, Zondeval en Verlossing. Alle belangrijke elementen uit Genesis 1-11 worden betwist door degenen die beweren te spreken namens ‘de wetenschap’. Hoe moeten christenen omgaan met dit conflict?

Door te delven in de kerkgeschiedenis, geeft Hans Madueme voorbeelden van mensen die het conflict oplossen door een voorkeur te geven aan de wetenschap van hun tijd. Hij stelt {daar tegenover} dat de Schrift onze primaire basis moet zijn, dit leidt tot de methodologie van ‘Bijbels Realisme’.

Er zijn hoofdstukken die gaan over de ongehoorzaamheid van Adam en Eva in de Hof van Eden, de erfzonde en de geestelijke aard van zonde. Madueme onderzoekt grondig de geschriften van theologen die een harmonie zoeken tussen de Bijbel en evolutionaire wetenschap. Hij laat zien dat er {binnen die geschriften} grote afwijkingen zijn van de historische geloofsverklaringen en -belijdenissen, hierdoor komt de theologie over de zonde {hamartiologie} in het gedrang.

De culturele context van het Oude Nabije Oosten (ONO) is een populair uitgangspunt. Wetenschappers die Genesis interpreteren aan de hand van ONO-normen, nemen zonder uitzondering het evolutionaire verhaal over en concluderen dat dood, lijden en pijn niets te maken hebben met zonde, maar deel uitmaken van Gods ‘goede’ schepping.

Elk onderdeel {van het boek} heeft aandacht voor detail. Zijn historische perspectief strekt zich uit van de vroege kerkvaders tot hedendaagse theïstische evolutionisten. Madueme neemt de lezers mee op een leerzame reis langs deze controverses, waarbij hij steeds stof tot nadenken biedt.

Het boek is geen academisch discours vanuit een ivoren toren. Er is rijk voedsel voor de ziel. Voor iedereen die denkt dat de kwesties rond de oorsprong van secundair belang zijn voor het Evangelie, biedt dit boek een overtuigende uitdaging.

Hoe kan het Evangelie betekenisvol zijn als we zonde herdefiniëren, zodat het verenigbaar is met de wetenschap van deze tijd? Waarom moest Christus sterven om de {hoge} prijs voor onze verlossing te betalen? Essentiële lectuur voor iedereen die een serieuze interesse heeft in dit vraagstuk! Van harte aanbevolen!

Dit is een recensie van ‘Defending Sin: A Response to the Challenges of Evolution and the Natural Sciences’.  Het boek van dr. Hans Madueme is te bestellen bij internetwinkels zoals Amazon en Bol. De tekst tussen accolades is door de vertaler toegevoegd om het leesbaar te maken of te verduidelijken.

Dit artikel is met toestemming van de auteur vertaald en overgenomen uit de Evangelical Times. De volledige bronvermelding luidt: Tyler, D.J., 2025, Bookreview Defending Sin. A Response to the Challenges of Evolution and the Natural Sciences, Evangelical Times 2025 (2): 21.

Sociaal slobberen

Het Rivierengebied is rijk aan eenden. Sommige soorten zoals Wilde Eend, Krakeend en Kuifeend laten zich het hele jaar door bewonderen. Anderen zijn vooral in een bepaald jaargetijde te zien.

Dit keer aandacht voor de Slobeend. Zover mij bekend komen relatief grote aantallen Slobbers in het winterhalfjaar bij ons alleen in de Blauwe Kamer voor. Op 11 december schatte ik het aantal hier op 130. Op 20 december 2024 en op 7 januari nam ik ook tientallen voedselzoekende Slobeenden in de Tollewaard waar. In strenge winters zijn Slobeenden in onze regio beduidend schaarser.

Mij viel de afgelopen weken op hoe actief – bijna fanatiek – de vogels waren: constant rondjes draaiend, soms ook wel achter elkaar zwemmend, met de kop naar beneden. Dit om met de brede en sterk lepelvormige snavel voedselrijk water op te nemen. Slobeenden zijn voedselspecialisten. Ze zuigen het water op aan de punt van de snavel en persen het er weer uit aan de snavelbasis. Het bovenste gedeelte van de spatelvormige bek ligt over het onderste gedeelte heen. In de snavel zitten ruim 100 kamvormige lamellen (fijne plaatjes) waardoor de snavel werkt als een perfecte voedselfilter. Kleine waterdiertjes en waterplanten worden zo uit het water gezeefd.

Slobeenden komen in het winterhalfjaar veelal in groepen voor. Mogelijk komt dit de voedselopbrengst ten goede. Het zijn echte sociale slobbers!

Op de foto ziet u twee mannetjes in prachtkleed met groene kop, witte borst en kastanjebruine flank. De twee vrouwtjes lijken qua kleed op vrouwtjes Wilde Eend.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2025, Sociaal slobberen, Het GemeenteNieuws 24 (3): 7.

De fout van de sluipwesp (2) Een drieluik over de uitdagende vraag van de sluipwesp

Een jonge collegabioloog, hij noemt zichzelf online AJ, heeft een heel aantal vragen bij het christelijk geloof, waarmee hij is opgevoed. Die vragen dagen uit. Ze vragen om een reactie. Ik ga niet in op aspecten van de betrouwbaarheid van de Bijbel, omdat ik geen theoloog ben.1

Een uitdagende vraag die ik wel graag zou willen proberen te beantwoorden:

“Is Gods schepping echt zo prachtig en getuigend van Hem? Of: Hoe wespen Gods karakter illustreren.”

In dit voorbeeld volgt de auteur de denktrant van Charles Darwin. Darwin kon het zich niet voorstellen dat een goede almachtige God zulke dieren als sluipwespen zou hebben geschapen. Of zoals AJ citeert:

“I cannot persuade myself that a beneficent and omnipotent God would have designedly created the Ichneumonidae with the express intention of their feeding within the living bodies of caterpillars (…)”(Darwin, 1860).

Sluipwespen zijn zeer gespecialiseerde insecten waarvan het vrouwtje voor de voortplanting afhankelijk is van andere insecten of spinnen. Het vrouwtje zoekt deze insecten op en legt er met behulp van een legboor eitjes in. Deze eitjes ontwikkelen zich tot larven die het levende insect, bijvoorbeeld een rups langzaam maar zeker opeten zonder het in eerste instantie te doden. Uiteindelijk gaat de rups dood, komen de wespenlarfjes uit de rups, verpoppen ze en ontstaan er weer nieuwe volwassen sluipwespjes klaar voor de paring.

AJ vindt dit een gruwelijk gebeuren, net zoals een leeuw die een prachtige gazelle verslindt. Het heeft misschien mooie kanten, maar is gruwelijk. Hij vindt het verschrikkelijk.

Hier is heel veel op te zeggen. In een vorige reactie heb ik gesteld, dat het consequenties heeft, voor ons handelen, als we iets gruwelijk vinden en de mogelijkheid hebben om er iets aan te doen.2 We zijn er dan moreel toe verplicht dit te verhinderen. Maar nu zou ik meer in detail de vraag willen bestuderen: Is de levenscyclus van een sluipwesp gruwelijk, in de zin van kwaadaardig? Als we deze vraag slechts puur op ons gevoel beantwoorden, dan mist het elke objectiviteit. Het is dan maar net welk gevoel iets oproept. Dat kan per persoon en per situatie verschillen. Een gevoel is een ander ook niet op te leggen. Gevoel is door gewoontevorming eenvoudig te manipuleren.

Er zijn voor het analyseren van een morele kwestie grofweg twee benaderingen mogelijk, die respectievelijk utilisme en deontologie worden genoemd. Bij het utilisme is datgene goed wat het meeste geluk oplevert voor de meeste individuen (mensen, maar dit kunnen we uitbreiden naar dieren). Bij een deontologische benadering kan ervoor gekozen worden om een andere grond te gebruiken voor de stelling of iets goed of fout is. Een bepaalde handeling kan dan toch beschouwd worden als verwerpelijk hoewel het praktisch gezien leidt tot het meeste geluk voor de meeste mensen en dieren. Soms leidt de benadering vanuit het utilisme tot andere beslissingen dan die vanuit deontologie. Volgens het utilisme kan het bijvoorbeeld beter zijn dat een onschuldige voor het volk sterft, dan dat een heel volk verloren gaat. Volgens deontologie mag een onschuldige persoon nooit ter dood gebracht worden, zelfs al zou het oproer en verder bloedvergieten voorkomen. Dan is het dus principieel fout, dat een onschuldig persoon opgeofferd wordt (Wie herkent hier niet het voorbeeld van Jezus voor Pilatus?). Deontologie en utilisme kunnen op verschillende manieren of op verschillende niveaus tegelijk in een argumentatie gebruikt worden. Maar het is goed om ons van het verschil in uitgangspunt bewust te zijn.

Volgens het utilisme is het bestaan, en de levenswijze van de sluipwesp goed, als het meer goede dan kwade dingen oplevert voor het leven op aarde. We kunnen nu een lijstje maken met goede en met kwade facetten van de cyclus van de sluipwesp. Niet alle facetten zijn waarschijnlijk even belangrijk en ook zijn ze niet even makkelijk te duiden. Iemand anders kan wellicht nog veel meer facetten inbrengen.

Goede zaken:

  • sluipwespen houden hun eigen soort in stand.
  • sluipwespen voorkomen dat hun prooidieren zich ongebreideld vermenigvuldigen
    • dit voorkomt dat prooidieren verhongeren.
    • dit voorkomt dat andere dieren verhongeren doordat de gastheer teveel consumeert
    • dit voorkomt dat andere dieren gedood worden, bijvoorbeeld als de prooi van een sluipwesp een roofinsect of een spin is.
  • sluipwespen zorgen voor stabiliteit in een ecosysteem.
  • sluipwespen zijn een voedingsbron voor andere organismen.

Slechte zaken:

  • sluipwespen ontnemen hun gastheer gezondheid en hun natuurlijk gedrag. Al kun je je afvragen welk gedrag in de natuur natuurlijk is of onnatuurlijk.
  • sluipwespen bezorgen hun gastheren misschien pijn en ongerief. Dit is hypothetisch, hoewel AJ er op grond van enkele recente artikelen nogal stellig over is.
  • sluipwespen doden hun gastheer.

Saldo

Als we de goede en slechte zaken tegen elkaar afwegen, dan hebben we dat enerzijds de gastheer dood gaat, terwijl sluipwespen het leven krijgt. Het punt is, dat er meerdere sluipwespen opgroeien op kosten van één gastheer. Als we een sluipwespleven van even veel waarde achten als een gastheerleven, betekent dit dat met betrekking tot dood-en-leven de sluipwespcyclus een positief saldo heeft.

Ten tweede hebben we het over het in stand houden van de diersoort. Sluipwespen houden hun eigen diersoort in stand zonder hun gastheerdiersoort uit te roeien. Er zijn dus tegelijkertijd sluipwespen en gastheren. Dit geeft dus ook een batig saldo.

Ten derde dragen sluipwespen bij aan het ecosysteem en zijn zij ook weer een waardevolle voedingsbronnen voor andere dieren, zodat sluipwespen ook op die manier een gunstig saldo opleveren.

Er blijft dan over dat sluipwespen de gezondheid van hun gastheer benadelen. Dat is een eenvoudige waarneming. Maar in welk opzicht is dit een kwalijke zaak? Is ziekte bij organismen als insecten of spinnen verkeerd? Is het voor een insect of spin erger om langzaam dood te gaan, dan om snel dood te gaan? Maar gaan veel dieren niet vanwege de eigen aard van het beestje langzaam dood? Waarom zou het slechter zijn, dat dieren vanwege parasitisme door sluipwespen dood gaan, dan dat ze dood gaan door de loop van de natuur? Is het voor een rups beter om een vlinder voort te brengen, dan om een aantal sluipwespen voort te brengen? Is het ziekzijn van een rups erger dan het ziekzijn van een beukennootje? Waarom zou dat zo zijn? Vinden we het gruwelijk als een rups door een sluipwesp geparasiteerd wordt, maar vinden we het niet gruwelijk dat een pruim door een pruimenmot wordt opgegeten? Is het het bezit van zenuwcellen? Dat bespreken we enkele alinea’s verderop.

Ik denk dat we hier alleen een punt hebben, als we schade aan insecten in principieel opzicht een probleem vinden. Maar ik kan geen reden bedenken waarom schade aan insecten moreel gezien kwalijker is dan schade een pruim of aan een beukennootje. Of het zou moeten zijn dat een insect een dier is en een beukennootje een plant. Maar waarom zou een individueel dier beschermwaardiger zijn dan een individuele plant? Toch vinden we veel dieren wel beschermwaardiger dan planten. Honden zijn beschermwaardiger dan bloemkolen. De redenen dat we honden beschermwaardig vinden is voor een groot deel gebaseerd op de aanname dan deze organismen bewustzijn hebben. Deze dieren kunnen lijden. Als deze dieren lijden, dan beschouwen we dat als een kwalijke zaak, net zoals we lijden bij mensen een kwalijke zaak vinden. Het is hierbij belangrijk om onderscheid te maken tussen pijn voelen en pijn lijden. Bij pijn voelen, is er een bepaalde schadelijke prikkel, die door een organisme wordt waargenomen, en een reactie teweeg brengt. Dit hoeft niet gepaard te gaan met negatieve emoties. Bij dieren die bewustzijn hebben, kan pijn gepaard gaan met negatieve emoties en dan is er sprake van pijn lijden. Nu is het de vraag of insecten bewustzijn hebben. Deze vraag is door de historie heen door biologen eigenlijk altijd negatief beantwoord. Het zenuwstelsel van insecten is te eenvoudig, om een bepaalde vorm van bewustzijn mogelijk te maken. Daarom gelden er in Nederland ook geen wetten voor het vriendelijk behandelen van insecten, zoals er wel wetten zijn voor de omgang met gewervelde dieren en ook inktvissen.

Recent gaan er stemmen op om meer aandacht te hebben voor bewustzijn bij insecten. Men wil daarbij de term bewustzijn niet gebruiken (consciousness in het Engels) maar gebruikt de term gevoel (sentience). Er wordt dan gewezen op nieuwe inzichten die aangeven dat beschadigende prikkels bij insecten bepaalde specifieke gedragspatronen kunnen induceren en op inzichten die aangeven dat insecten veel ingewikkelder gedragspatronen kunnen aanleren en uitvoeren, dan men vroeger gedacht had.

Het zwakke punt hierbij is, dat het uitoefenen van gedragspatronen in reactie op een prikkel niet betekent dat er sprake is van bewustzijn. We zien dat in de apparaten die we zelf maken. Computers en robots. Zelfrijdende auto’s kunnen allerlei handelingen uitvoeren in reactie op een potentieel gevaarlijk signaal. Ze kunnen zelflerend vermogen vertonen in de omgaan met de signalen. Toch denken we niet dat er bij zelfrijdende auto’s sprake is van bewustzijn. Om van bewustzijn te kunnen spreken, zal er toch wel sprake moeten zijn van een functionaliteit die enigszins lijkt op die van ons mensen, zoals gewervelde dieren die hebben. Insecten hebben dat niet. Het zenuwstelsel van een fruitvliegje bevat grofweg zo’n 100.000 neuronen. De hersenen van een mens bevatten zo’n 100.000.000.000 neuronen. Dat is pakweg een miljoen keer zo veel: een astronomisch verschil. Een ander voorbeeld: wij mensen hebben een zeer uitgebreid zenuwstelsel in ons maagdarmkanaal. Dit is een ingewikkeld systeem met een scala aan verschillende neurotransmitters. Het is in staat tot ingewikkelde gedragspatronen. Deze brain-in-the-gut bevat 100.000.000 neuronen. Duizend keer meer dan die van een fruitvlieg. Toch hebben we geen enkele neiging om het neurale systeem in onze ingewanden een eigen bewustzijn toe te kennen. Er zijn eigenlijk geen goede argumenten te geven voor het idee dat insecten een bewustzijn zouden hebben en als gevolg van pijn of andere prikkels negatieve emoties zouden kunnen ondergaan.

Toch is AJ hier best wel stellig over. Ik vind dat hij te grote conclusies trekt op basis van de artikelen die hij noemt. Hij citeert een artikel van Gibbons uit 2022. Deze groep heeft zelf recent een aantal criteria uitgedacht om te beoordelen of insecten pijn hebben. Hierbij gaat het over het vermogen om een pijnprikkel waar te nemen en het vermogen om hier met specifiek gedrag op te reageren. Gibbons heeft het keurig geïnventariseerd. Dit blijkt inderdaad vaak aanwezig te zijn. Het zenuwstelsel van insecten is complex. Met betrekking tot bewustzijn, hanteert Gibbons het principe dat afwezigheid van bewijs nog niet betekent dat er bewijs is van afwezigheid. Op zichzelf genomen is dit waar, maar als positief argument is het niet sterk. Ook stelt Gibbons voor om het voorzorgsprincipe te hanteren, en er vanuit te gaan dat insecten gevoel hebben. Hiermee ben ik het niet eens. Dit heeft volgens Gibbons implicaties voor het houden van insecten. Uiteindelijk nuanceert Gibbons het toch wel: “Notably, each of these criteria is likely to be necessary, but not sufficient, for sentience in insects; therefore, we stress that these criteria are only meant to add to the case for sentience.

AJ citeert ook een artikel van Bridi (2020) die zou suggereren dat er homologe neurale structuren zijn bij insecten en vertebraten. Dit artikel toont aan dat bepaalde regulerende genen in het motorische systeem van zowel insecten als vertebraten een rol spelen. Het vormt geen aanwijzing dat insecten pijn kunnen lijden.

Ik denk dat de recente gedachten in onze maatschappij, dat insecten bewustzijn hebben, enerzijds ingegeven is door onze intuïtieve neiging, voorwerpen en gebeurtenissen, vooral als het beweegt, doelgerichtheid toe te schrijven. (Ons Feilbare denken, Kahneman). Kahneman toont dit mooi aan met een beschrijving van een filmpje met een paar bewegende stipjes op een scherm, waarbij niet-autistische kijkers direct de interpretatie hebben: dit stipje is boos en dat stipje is bang. Intuïtief gaat men te menselijk over rupsen te denken. Anderzijds denk ik dat het veroorzaakt wordt door de denkfout van het evolutionisme. Men ontdekt dat biologische structuren veel complexer zijn, dan men voordien vermoedde. De logische gevolgtrekking zou zijn, dat voor een bepaalde functionaliteit kennelijk veel complexiteit nodig is, dat zulke complexiteit niet zomaar ontstaan en dat Intelligent Design het meest voor de hand ligt. Maar omdat de mogelijkheid van ontwerp vanuit evolutionisme vooraf al wordt afgeserveerd, ontstaat een denktrant de andere kant op. Men denkt dan: Er is veel complexiteit, nou dan zal deze en die functionaliteit ook wel spontaan kunnen zijn ontstaan. Vanuit emotivisme, die in onze maatschappij ook opkomt kan de neiging bestaan om het ontkennen van bewustzijn in die enkele zenuwknopen van een insect, te beschouwen als een vorm van speciesisme.

Persoonlijk vind ik het overigens een pijnlijke zaak, dat we discussiëren over pijn bij insecten, maar dat over het welzijn van een ongeboren menselijke vrucht in Nederland wordt heen gewalst.

Maar goed. Stel nu, dat we toch tot de gedachte moeten komen, dat de cyclus van de sluipwesp gruwelijk is, en niet samen kan gaan met een schepping door een goede God? Dan geven orthodoxe christenen het argument dat deze gruwel het een gevolg geweest kan zijn van de zondeval. Maar daar heeft collega AJ ook problemen mee:

“Het punt dat ik niet begrijp dat een liefhebbende, almachtige God dit bewust ontworpen moet hebben.” “Oh ja, dat is als straf op de zonde. Maar waarom moet al die dieren, miljarden en miljarden, zeker over de tijden heen, die straf ook ervaren? En los daarvan blijft het opvallend dat God blijkbaar heeft zitten ‘nadenken’ over hoe ontwerp ik nou eens zulke perfecte killermachines?”

Hier hoop ik in een volgende bijdrage een antwoord op te formuleren.

HET DRIELUIK OVER DE SLUIPWESP
Dr. ir. Erik van Engelen heeft een drieluik geschreven over een vraag rond de sluipwesp. Hieronder worden zijn bijdragen overzichtelijk bij elkaar gezet.

  1. Stop de sluipwesp.
  2. De fout van de sluipwesp.
  3. De vloek van de sluipwesp.

Voetnoten

Wachtlijsten in transgenderzorg: zorgvuldigheid is essentieel

Dit artikel is geschreven samen met dr. Gerrie Strik.

Het recente opiniestuk ‘Ontdoe transzorg van demotivering en infantilisering’ van Alexandra Philippa in NRC pleit voor een drastische drempelverlaging van toegang tot transitiezorg. De auteur stelt dat genderzorg “net zo eenvoudig verkrijgbaar zou moeten zijn als elke andere vorm van zorg” en vergelijkt hormoonbehandelingen met anticonceptie en menopauzemedicatie. Deze vergelijkingen gaan voorbij aan fundamentele medisch-ethische principes en de complexiteit van genderzorg.3

De auteur beschouwt het huidige ‘shared consent’-model als “diabolisch” en pleit voor een ‘informed consent’-model waarbij zelfdiagnose leidend zou zijn. Dit miskent echter de essentie van verantwoorde gezondheidszorg. Medische zorg onderscheidt zich van cosmetische ingrepen door zorgvuldige indicatiestelling, gebaseerd op geobjectiveerde lijdensdruk én bewezen therapeutische effectiviteit. Het fundamentele principe ‘primum non nocere’ – eerst geen schade berokkenen – vereist dat artsen de risico’s van behandeling zorgvuldig afwegen tegen de verwachte voordelen.

De suggestie dat hormoontherapie “net als de anticonceptiepil” tijdelijk gebruikt kan worden om te experimenteren, is medisch onverantwoord. De effecten van geslachtshormonen zijn deels onomkeerbaar en kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor vruchtbaarheid, botdichtheid en cardiovasculaire gezondheid. Het pleidooi voor een ‘informed consent’-model in dit opiniestuk sluit naadloos aan bij een verontrustende ontwikkeling. De genderpoli van het Amsterdam UMC erkent namelijk zelf in een recent controversieel artikel dat genderbevestigende medische behandelingen niet noodzakelijkerwijs leiden tot vermindering van psychische stress of verbetering van het functioneren. In sommige gevallen kunnen patiënten zelfs een toename van suïcidale gedachten ervaren tijdens de behandeling.4

Des te zorgwekkender is dat de Amsterdamse genderkliniek, in plaats van deze realiteit onder ogen te zien, ervoor kiest om de wetenschappelijke basis van evidence-based medicine zelf ter discussie te stellen en suggereert dat ‘patiëntautonomie’ belangrijker zou zijn dan meetbare klinische uitkomsten. Dit standpunt, dat Philippa enthousiast omarmt, is niet alleen medisch-ethisch onhoudbaar, maar schept ook een gevaarlijk precedent voor de behandeling van kwetsbare jongeren. Juist vanwege deze ingrijpende risico’s en onzekere uitkomsten is grondige diagnostiek en psychologische evaluatie essentieel, in plaats van directe toegang tot onomkeerbare behandelingen op basis van zelfdiagnose.

Philippa presenteert het diagnostische traject als een vorm van “demotivering” en “infantilisering”. In werkelijkheid is het een noodzakelijk zorgvuldigheidsproces. Zoals de Finse hoogleraar adolescentenpsychiatrie Riittakerttu Kaltiala benadrukt: “Deze lichamelijke ingrepen hebben hun nut en er zijn zeker mensen die er baat bij hebben gehad. Maar het grootste deel van deze mensen heeft serieuze psychiatrische hulp nodig, hulp bij normale identiteitsvragen, of gewoon meer tijd.”

Het is verontrustend dat de roep om zelfdiagnose en directe toegang tot hormonen steeds luider wordt, terwijl steeds meer internationaal wetenschappelijk onderzoek juist pleit voor meer terughoudendheid. Zelfs voorstanders van transitiezorg erkennen dat er weinig bewijs is voor de therapeutische effectiviteit van snelle hormoonbehandeling zonder uitgebreide diagnostiek.

De wachtlijsten in de transgenderzorg zijn inderdaad problematisch. Maar de oplossing ligt niet in het versneld toegang bieden tot onomkeerbare medische behandelingen. Recente studies, waaronder het Britse Cass Review en Zweeds onderzoek, pleiten juist voor een meer holistische aanpak met uitgebreide psychologische ondersteuning en behandeling van onderliggende problematiek. Het afschaffen van diagnostische trajecten en overstappen op zelfdiagnose zou niet alleen een gevaarlijk precedent scheppen, maar gaat ook voorbij aan de complexe psychosociale aspecten die vaak samengaan met genderdysforie.

De auteur heeft gelijk dat transpersonen recht hebben op respect en goede zorg. Maar goede zorg betekent ook zorgvuldige diagnostiek en behandeling volgens wetenschappelijk onderbouwde richtlijnen. Dat is geen kwestie van “infantilisering”, maar van medische professionaliteit en verantwoordelijkheid voor het welzijn van kwetsbare jongeren op lange termijn.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Om de Schrift te kunnen begrijpen, is de juiste bril nodig

De ene bril is meer geschikt om de Schrift te verstaan dan de andere. Ook zijn er brillen die volstrekt ongeschikt zijn. Wij hebben de Heilige Geest nodig om de Schrift in beginsel op de juiste wijze te leren verstaan, om de juiste bril te gebruiken. Dan leren we onze eigen context in het licht van de Schrift te bezien en niet omgekeerd.

Wie zich tegenwoordig binnen de kerk rechtstreeks op de Bijbel beroept, moet er niet vreemd van opkijken dat hij op de vingers wordt getikt. Dat geldt bijvoorbeeld als het gaat om het Bijbelse getuigenis over het huwelijk en seksualiteit of de positie van de vrouw in de kerk.

Tegenover de gedachte dat een rechtstreeks beroep op de Bijbel niet alleen mogelijk maar ook geboden is, wordt dan beargumenteerd dat het Bijbelse getuigenis in een bepaalde context klonk die anders was dan de onze. Volgens dergelijke theologen geven we het Bijbelse getuigenis getrouw door als wij bepaalde elementen die uitdrukkelijk in de Bijbel voorkomen niet overnemen, omdat wij in een andere context leven dan de Bijbelschrijvers. Wie daarentegen stelt dat het Schriftgetuigenis rechtstreeks naar onze huidige situatie moet worden doorgegeven, kan het verwijt krijgen dat hij de Schrift rationalistisch leest en geen rekening wil houden met de leiding van de Heilige Geest. De Heilige Geest leert ons, zo wordt dan gesteld, om de kern van de Bijbelse boodschap uit haar toenmalige context te pellen en in een nieuwe context door te geven.

Deze wijze van omgang met de Bijbel heeft grote gevolgen voor het kerkelijk leven. Ze beïnvloedt sterk onze kijk op God en wat Hij van ons vraagt in leer en leven. Eeuwenlang is de Bijbel gelezen als de stem van de levende God. De woorden van de Schrift zijn de woorden van de Heilige Geest. Een dergelijke verschuiving in benadering heeft dus grote consequenties voor de wijze waarop wij de Bijbel lezen en toepassen.

Bijbel als eenheid

De Reformatie vroeg aandacht voor datgene wat de menselijke auteurs werkelijk met hun woorden bedoelden, om de bedoeling van God Zelf te achterhalen. De reformatoren deden dit vanuit de overtuiging dat de Bijbel een eenheid vormt. Omdat de Heilige Geest hen op een bijzondere wijze in dienst nam, kunnen de Bijbelschrijvers elkaar wel aanvullen, maar niet tegenspreken. In samenhang daarmee hanteerden de reformatoren de leesregel dat men de Schrift harmoniserend dient te lezen. Zij zochten naar de overeenstemming tussen verschillende Bijbelgedeelten, of die nu gaan om leer, levenswandel of geschiedenis. Uiteraard telden zij wel het verschil tussen de oude en nieuwe bedeling mee. De reformatoren lazen de Bijbel bovenal in de wetenschap dat het een onvergelijkbaar boek is waarin wij de stem van God horen.

De theoloog wiens naam verbonden is met een nieuw lezen van de Schrift is Schleiermacher. Hij was de eerste die hermeneutiek zag als een afzonderlijke discipline die niet zomaar in exegese opgaat. Bij uitleg gaat het volgens Schleiermacher niet alleen om verklaren (”erklären”) maar vooral ook om begrijpen (”verstehen”). Uitgangspunt voor Schleiermacher is niet de ene Goddelijke Auteur van de Schrift, maar de vele menselijke auteurs. In zijn opinie moeten wij deze menselijke schrijvers nog beter proberen te begrijpen dan zij zichzelf begrijpen.

Geen innerlijke eenheid

De Bijbelboeken vormen volgens Schleiermacher geen innerlijke eenheid. Uitleg en toepassing, vertolking naar het heden, liggen daarom niet zomaar in elkaars verlengde. Het feit dat een Bijbelschrijver iets stelt, betekent volgens Schleiermacher nog niet dat wij hem daarin moeten volgen. Bron van het geloof is niet de Schrift, maar de Christus als Persoon, Die in de gemeente woont.

In de twintigste eeuw ontstaat er een verschuiving van moderniteit naar postmoderniteit. Bij de postmoderne hermeneutiek is niet meer de menselijke auteur het uitgangspunt en vertrekpunt, maar wordt de Bijbeltekst als een zelfstandige grootheid gezien. Een tekst moeten en mogen wij interpreteren los van wat de auteur ermee heeft bedoeld.

De aandacht verschuift dan van de tekst naar de lezer. Deze lezer hoort bij een bepaalde cultuur en een bepaalde sociale groep. Hij heeft een bepaalde status. Niet de menselijke auteur bepaalt de betekenis, laat staan de Goddelijke Auteur, maar de mens die de tekst leest. Bij deze benadering vervaagt het verschil tussen uitleg en toepassing en staat de persoon die de tekst leest centraal.

Traditie

Het postmodernisme vraagt vooral aandacht voor de uitgangspunten van de lezer of uitlegger. Volgens deze visie staan die uitgangspunten nooit los van de traditie waarin iemand staat en van iemands culturele en sociale context. Hiermee hangt een positieve kijk op de traditie samen.

Het grote bezwaar tegen de postmoderne visie is het relativisme dat met deze zienswijze is verbonden. Immers, volgens het postmodernisme mag en moet ieder de Schrift vanuit de eigen traditie en context lezen en uitleggen. In gesprek met anderen mag je uiteraard aandragen hoe je de Schrift leest en welke perspectieven je daarin ontdekt, maar je moet ook bereid zijn te aanvaarden dat anderen de Schrift heel anders lezen of andere perspectieven zien. Wat dan alleen overblijft, is het goede gesprek met elkaar.

Ongetwijfeld bestaat bij het uitleggen van de Schrift het gevaar dat bepaalde teksten worden uitvergroot en andere teksten, die ook van belang zijn, niet aan de orde komen. Uiteraard geldt ook dat wij bij verschil van inzicht over de inhoud van de Schrift met elkaar in gesprek moeten gaan. Niet elk verschil is immers ook even zwaarwegend. Echter, als we dit zo zeggen, houden we nog steeds vast dat de Schrift een eigen, objectieve en vaststaande betekenis heeft. Deze objectieve en vaste betekenis verdwijnt in de postmoderne benadering. Daarmee is verbonden dat alle onderscheid tussen waarheid en leugen vervaagt en daarmee de kern van de Bijbelse boodschap van zonde en genade in het geding komt.

Hoe moeten we de Schrift dan wel lezen? Wie over de omgang met en uitleg van de Schrift klassiek denkt, beseft dat iedereen de Bijbel met een bepaalde bril leest. De ene bril is meer geschikt om de Schrift te verstaan dan de andere. Er zijn ook brillen die volstrekt ongeschikt zijn. Wij hebben de Heilige Geest nodig om de Schrift in beginsel op de juiste wijze te leren verstaan, om de juiste bril te gebruiken. Dan leren we onze eigen context in het licht van de Schrift verstaan en niet omgekeerd.

Sleutel

Terecht sprak Luther over het onderscheid tussen wet en Evangelie als dé sleutel van kennis. Zonder het juiste gebruik van die sleutel blijft de diepste kern van de Bijbel volgens Luther voor ons verborgen. De wet veroordeelt en het Evangelie is de boodschap van vrijspraak. Newton zei hetzelfde toen hij het wereldbekende gezang ”Amazing Grace” dichtte: „Genade, woord van heerlijkheid, van vrijspraak in het gericht, vond mij in mijn verlorenheid, gaf aan mijn ogen licht.” Om met de woorden van Psalm 119 af te sluiten: „Uw Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.”

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Vries, P. de, 2019, Om de Schrift te kunnen begrijpen, is de juiste bril nodig, Reformatorisch Dagblad 49 (151): 18-19 (artikel).

In de leer voor rentmeester bij de grote Ontwerper

Rentleerlingschap ten opzichte van God als de Meester-Ontwerper is de voorwaarde voor rentmeesterschap. Om zo van Hem te leren hoe we moeten omgaan met al de werken van Zijn handen.

Rentmeesterschap lijkt vaak gepresenteerd te worden als iets wat we zouden moeten kunnen. Lijstjes met theologische en praktische aspecten die we kunnen afwerken. Alsof iedereen weet wat rentmeesterschap inhoudt en het slechts om een keuze, een juiste ”mindset” gaat.

Ik vermoed dat iedereen die de hand aan de ploeg geslagen heeft, ervaren heeft dat rentmeesterschap niet vanzelf gaat. Keuzes die met de beste intenties gemaakt zijn, confronteren ons even later met onverwachte (of bij ons onbekende) neveneffecten. Zonnepanelen op je dak en iemand begint over recyclebaarheid. Zelf groenten verbouwen en de slakken eten alles op.

We proberen van alles en nog wat, maar lopen vast in het moeras van mogelijkheden, eisen vanuit onze omgeving en vul zelf maar in. Ik mis een goede referentie. Hoe moet ik rentmeesterschap nu eigenlijk beoefenen? Waar moet ik precies voor zorgen? Wat mag dat kosten aan tijd en aandacht?

Begrensde kennis

Bij wie kunnen we beter te rade gaan dan bij de Meester-Ontwerper van alles? Hij heeft ons twee boeken nagelaten waaruit we Hem en Zijn bedoeling met deze wereld kunnen leren kennen. De Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) is heel duidelijk: we leren God in de eerste plaats kennen door de „schepping, onderhouding en regering van de hele wereld”. De Bijbel komt daarin op de tweede plaats. Onze voorouders zagen scherp het belang ervan dat we God zien in de natuur, in het dagelijks leven. Zie bijvoorbeeld het boek ”De wonderen des Allerhoogsten” van A. van de Velde.

„Gods eeuwige kracht en goddelijkheid” – dat is de kennis die we uit de natuur, ons lichaam en de schepselen om ons heen over God verkrijgen. Een kennis die genoegzaam is om ons alle onschuld te benemen, aldus de NGB. Gods Woord leert ons dat dit een begrensde, gebrekkige kennis van God is. Pas nadat we Hem door Zijn Woord hebben leren kennen, gaan onze ogen open voor een vollediger interpretatie van de lessen die de natuur ons kan leren over God.

Gebroken relaties

De Bijbel leert dat de zorg die we geacht worden te hebben voor al Gods werken (inclusief onszelf) in het teken staat van relaties, van verbondenheid. Onderlinge afhankelijkheid is geen zwakte maar een grondstructuur van Gods werken. Alles bestaat in God. Zo is ook alles onderling verbonden. We zien dat in de gevolgen van Adams ongehoorzaamheid. Die resulteerde in verbroken relaties tussen mensen, de rest van de schepping en God. Het is evengoed zichtbaar in de gevolgen van ons handelen in de laatste generaties. De hele schepping zucht daaronder.

Het leven in en de gebruikmaking van de schepping houdt ons, ondanks de zondeval, nog steeds in relatie met de Schepper en de schepping. Door te besluiten om de schepping naar eigen goeddunken te gebruiken, kiezen we ervoor de Schepper te omzeilen. Alleen door Gods initiatief tot een nieuw verbond is er een mogelijkheid tot herstel van deze hechte en nabije relaties. Daarom moet eerst de juiste relatie met God er komen, voordat we een goede relatie met de wereld om ons heen kunnen herstellen.

Enige taak op aarde

Bekering is daarmee een noodzakelijke voorwaarde voor rentmeesterschap. Dit geldt eens temeer als we beseffen dat ”de rust” en niet ”de mens” de kroon op en het doel van de schepping is. Uiteindelijk brengt Christus alles tot rust. De Hebreeënbrief maant ons om toe te zien dat we in die rust ingaan. De wekelijkse sabbat is een voorbeeld van die rust. Dat voorbeeld kunnen we als richtinggevend patroon aanhouden voor het vormgeven van rentmeesterschap in ons dagelijks leven. Want als ik de boodschap van Genesis goed begrijp, is rentmeesterschap niet maar iets wat we erbij doen. Het is onze enige taak op aarde en omvat al ons werk…

De sabbat kenmerkt zich door een rusten van onze eigen werken, door dankbaarheid die zich uit in lofprijzing van God en door het bezoeken van zieken en eenzamen. Zo worden we als mensen opgeroepen om al onze werken te richten op God, om als priesters de mond te zijn van de stemloze schepping om ons heen, opdat ook die, door onze stem, God kan lofprijzen en dank kan betuigen. Dankbaarheid is een grondpatroon van Gods schepping. „Dankt God in alles!”

Op de zevende dag rusten we niet met zorgen. We rusten van het ontwikkelen van de mogelijkheden die in Gods schepping liggen. Genesis en Openbaring laten zien dat er een ontwikkeling is van de tuin in Eden naar de tuinstad van het nieuwe Jeruzalem, waarin God bij de mensen komt wonen.

Een stad bestaat niet zonder techniek. Als onderdeel van de scheppingsopdracht heeft ook de ontwikkeling van techniek een plaats. Niet als middel om macht uit te oefenen ten behoeve van zelfverwerkelijking, zoals Lamech, de bouwers van de toren van Babel en vele anderen deden en doen. Ook niet om onafhankelijk van God te zoeken naar zelfvoorziening en autonomie. Wel als middel tot zorg voor mensen, planten en dieren. Denk aan de kleding die God gaf aan Adam en Eva of de ark van Noach. Voorbeelden waarbij God techniek inzet tot zorg.

Eensgezinde lofprijzing

De opdracht tot rentmeesterschap maakt het leven op aarde tot een soort beroepspraktijkvorming, waarin we opgeroepen worden om Gods aanwijzingen te horen (door de werken van Zijn handen) en die op te volgen. Dat vraagt om aandachtig bestuderen van en luisteren naar de stemmen van de natuur in en om ons heen. Stemmen die ons vertellen over God, Zijn grootsheid, majesteit en heerlijkheid. Niet om planten en dieren rechten te geven, wel om te beseffen wat de juiste plaats van elk schepsel binnen Gods schepping is. Zodat we daar recht aan doen (Jesaja 28:23-29). God zorgt er genadig voor dat alle schepselen elkaar nodig hebben (zowel levende als niet-levende). Dienstbaarheid en zorg binden de schepping samen en stellen haar in staat om een eensgezinde lofprijzing te offeren.

Het welzijn van de wereld om ons heen kan niet los worden gezien van onze relatie met God. Dit is een inzicht dat de profeten van het Oude Testament, bijvoorbeeld Hosea (4:1-3), zeker hadden. Adam kende God aan de wind van de dag… In de naamgeving van de dieren was er als het ware een samenwerking tussen God en Adam. Mensen kunnen niet zelfstandig heerschappij voeren over Gods werken. God heeft het zo nooit bedoeld. ”Rentleerlingschap” ten opzichte van God als de Meester-Ontwerper is daarom de voorwaarde voor rentmeesterschap. Om zo met Hem te wandelen en van Hem te leren hoe we moeten omgaan met al de werken van Zijn handen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Wit, K. de, 2024, In de leer voor rentmeester bij de grote Ontwerper, Reformatorisch Dagblad 54 (181): 30-31 (Artikel).

De ark van Noach – Het beroemde Bijbelverhaal voor jonge kinderen op rijm

Toen sloot God de deur – het was tijd voor de reis
De strakblauwe lucht kleurde langzaamaan grijs.
En de donkere wolken die bleven maar komen,
De regen viel neer en bleef stromen en stromen.

Een stroom werd een slootje, een sloot werd een beek,
Overal water – waar je maar keek
Een plas werd een meertje, een meertje een zee
En toen nam het water de ark met zich mee.

Marianne Busser en Ron Schröder zijn bekende schrijvers in kinderboekenland. Van hen verscheen in 2016 het boek De ark van Noach. Het beroemde Bijbelverhaal voor jonge kinderen op rijm. Het rijk geïllustreerde boek is uitgegeven bij Uitgeverij Moon in Amsterdam en is geschikt voor kinderen vanaf 4 jaar. De tekst is op rijm geschreven en dat zal de jonge kinderen aanspreken. Hieronder een korte bespreking van het boek.

Geschiedenis

Het boek neemt de kinderen mee in de geschiedenis van Noach en de ark. Helaas noemen de auteurs dit een verhaal en het lijkt erop dat ze dit ‘verhaal’ gelijkstellen met andere mythen, legenden en sprookjes. Dat is schadelijk voor het jonge kinderhart. Dit is niet zomaar een verhaal, zoals er talloze verhalen zijn. Dit is waargebeurd én heeft ons (daarom) wat te zeggen. De auteurs geven aan dat het land tijdens de zondvloed onder water stond, waarmee ze de zondvloed een wereldwijd karakter toekennen. Ze beginnen bij het begin: God zag dat de aarde vol geweld, zonde en pijn was. Hij besloot om opnieuw te beginnen. “Het slechte op aarde mag nooit overwinnen, ik [sic] moet met mijn [sic] schepping opnieuw beginnen.” Een man vond genade in Gods ogen, namelijk Noach. Hij moet een ark gaan bouwen. Noach gaat aan het werk terwijl andere mensen met hem spotten. Als de ark klaar is wordt deze vanbinnen in gericht. “Noach moest ook voor de dieren gaan zorgen en dus werd er stro in de ruimen geborgen. Manden vol knollen en zakken vol graan, het voorraadhok kwam vol met eten te staan.” Nadat dit voedsel ingeladen is komen de dieren, twee aan twee. Dat geldt ook voor de vogels. Ook de insecten kwamen aan boord.5 Toen alle dieren binnen waren sloot God de ark. Het water bleef stijgen. Noach en zijn gezin hadden het druk met het verzorgen van de dieren. Na verloop van tijd strandt de ark op een berg en na nog een tijd wachten zendt Noach vogels uit om te kijken of het water al gezakt is. “Gelukkig, dacht Noach, de aarde wordt droog, hij keek met een dankbare bik naar omhoog. Nog even, zei Noach, dan is het voorbij dan laat ik de dieren weer allemaal vrij.” De dieren werden uit de ark gelaten en zochten hun eigen leefgebied weer op. De Heere maakte met Noach weer een verbond. “Toen dankten ze God die hen samen bewaard had en tijdens de zondvloed voor ’t water gespaard had.” God belooft Noach dat dit nooit meer zal gebeuren en het gezin van Noach ziet de regenboog in de wolken als teken van deze belofte.

Beeld

Het kinderboek volgt de Bijbelse geschiedenis van de zondvloed. De tekeningen zijn aansprekend en de vormgeving en het uiterlijk zijn prachtig. Helaas zien we ook hier weer een ark waar dieren tijdens het meest heftige natuurgeweld op het dek staan of vrolijk hun kop door de patrijspoorten steken. Dat zorgt bij kinderen voor een verkeerd beeld van de zondvloed en neemt de ernst van het oordeel weg. Wanneer het zou gaan om slechts een verhaal dan is dat minder erg dan wanneer werkelijke geschiedenis verkeerd wordt voorgesteld. De zondvloed heeft werkelijk plaatsgevonden zoals dat opgeschreven is in de Bijbel en God wil ons hiermee wat zeggen. Wanneer de zondvloedgeschiedenis voorgesteld wordt als mythe of sprookje, hoe serieus moeten we Gods boodschap met deze geschiedenis dan nemen? Laat de zondvloed voor kinderen een waarschuwing zijn en dat kan alleen wanneer er een realistische en sobere ark weergegeven wordt zonder dat er vrolijke dieren met hun kop uit de patrijspoort steken. Dit lijkt misschien muggenzifterij, maar we menen dat hoe over de Bijbelse geschiedenis gesproken en getekend wordt van levensbelang is voor onze kinderen.

Dit artikel werd in 2020 geschreven.

Voetnoten

Was koning David slechts een ‘nomadische sjeik’? – Archeologische kennis van koning David

Vraag

Beste dr. Paul. In de New Yorker stond recent een uitgebreid artikel over het koninkrijk van koning David. Verschillende archeologen geven hierin hun visie, waarbij de een zegt dat David slechts een nomadische sjeik was, terwijl de archeoloog die ‘pro-David’ is, denkt dat hij alleen over Hebron, Jeruzalem en mogelijk nog enkele stadjes regeerde. Is er archeologisch gezien meer bekend over koning David dan de Aramese inscriptie waarin het “Huis van David” wordt genoemd? En in hoeverre botst de archeologische kennis met het bijbelse verhaal van koning David?6

Antwoord

Kaartje van het Verenigd Koninkrijk Israël ten tijde van Saul en David. Al is er discussie over de uiterste reikwijdte van dit koninkrijk. Bron: Wikipedia.

Beste vragensteller,

Het artikel in de New Yorker geeft een uitgebreid overzicht en laat zien hoeveel verschil van mening er is bij vooraanstaande archeologen in Israël. Die verschillen hebben voor een groot deel te maken met het kader waarin archeologie bedreven wordt. Volgens Finkelstein is de bijbelse beschrijving van de periode van David en Salomo vooral fictie. In dat geval moet de archeologie aantonen wat er historisch waar is. Er zijn echter maar weinig teksten uit de tiende eeuw voor Christus gevonden. Dat heeft te maken met het vergaan van schrijfmateriaal en van de onmogelijkheid op bepaalde plaatsen, zoals de tempelberg, opgravingen te doen. Ook is door latere bebouwing veel verloren gegaan. Andere archeologen zijn veel meer bereid om de bijbelse beschrijving te accepteren, al dreigt daar weer het gevaar dat zij te snel verbindingen leggen. Finkelstein accepteert veel Schriftkritische theorieën en meent dat de eerste Bijbelboeken pas rond de tijd van koning Josia zijn ontstaan. Hij is het dan ook grondig oneens met de archeologe Eilat Mazar die meent het paleis van David gevonden te hebben, waarbij zij zich beroept op de beschrijving in het boek Samuël.

Wat er tot nu toe gevonden is botst niet met de bijbelse beschrijving van het koninkrijk van David en Salomo, maar het probleem is dat er weinig vondsten zijn en dat die uiteenlopend geïnterpreteerd worden. Gebrek aan gegevens is echter geen bewijs dat iets niet waar geweest is. Er kan nog veel in de grond verborgen liggen en nieuwe opgravingen kunnen meer helderheid verschaffen. Toch blijven de interpretatiekaders van groot belang. Zelfs bij teksten die gevonden worden rijst er vaak discussie over de echtheid ervan.

In de Studiebijbel Oude Testament staat een uitvoerig artikel “De historiciteit van het koninkrijk van David en Salomo” (deel 4, excurs 2). Hier volsta ik met het vermelden van enige extra argumenten ten gunste van een historisch koninkrijk van David en Salomo.

a. In het krantenartikel wordt slechts één inscriptie genoemd, de Tel Dan-stèle, uit de negende eeuw, met de vermelding “huis van David.” Daarnaast is er de stèle van de Moabitische koning Mesa, uit dezelfde tijd; daarin wordt ook David genoemd. De Egyptoloog Kenneth Kitchen meent dat het overwinningsverslag van farao Shoshenk/Sisak (uit ong. 925) een verwijzing bevat naar de hoogten van David. Deze twee of drie inscripties wijzen op een belangrijke stichter van een koningshuis.

b. In Egypte tonen de Amarnabrieven aan dat Jeruzalem in de 14e eeuw een belangrijke stad was. Het was in feite de belangrijkste stadstaat in de zuidelijke heuvelregio en had eigen schrijvers in dienst. Het ligt voor de hand dat Jeruzalem die status gehouden heeft en niet een kleine nederzetting was in de tijd van David. Het is aannemelijk dat een groot deel van de watersystemen in Jeruzalem al afkomstig is uit de tijd van de Jebusieten. Die hebben verdedigingstorens gebouwd bij de bron Gihon en dat wijst op een ommuurde stad.

c. De archeoloog Yadin zag de overeenkomstige stadspoorten in Megiddo, Hazor en Gezer (poorten met zes kamers). De Bijbel zegt dat koning Salomo deze steden versterkte (1 Kon. 9:15) en Yadin trok de conclusie dat deze poorten uit de tijd van Salomo zijn. Er moet een sterke centrale regering zijn geweest om dit te bewerken. Finkelstein acht dit bijbelvers onbetrouwbaar en suggereert dat de poort te Megiddo (waar hij later zelf opgravingen deed) gebouwd is door Omri of een van zijn opvolgers.

d. Gesteld dat er diverse bewerkingen zijn geweest van de bijbelse verhalen, dan nog is het waarschijnlijk dat er authentiek materiaal opgenomen is, met name betreft dat de gegevens die geen ideologisch doel hebben. Het is onbegrijpelijk waarom iemand later allerlei lijsten verzonnen zou hebben, zoals de opsomming van Davids vrouwen en kinderen (2 Sam. 3:2-5; 5:14-16); zijn beambten (2 Sam. 8:16-18; 20:23-26) en officieren (2 Sam. 23:8-39), Salomo’s hoge beambten (1 Kon. 4:2-6), de twaalf opzieners en hun districten (1 Kon. 4:9-19) en details van bouwactiviteiten in Jeruzalem en elders (1 Kon. 9:15,17-18).

e. Het bijbelse beeld over Israël in de tijd van Saul, David en Salomo past goed in de betreffende periode. Nadat lange tijd de Egyptenaren en Hethieten de Levant (het westelijke Midden-Oosten) gedomineerd hebben, zijn er in de periode 1200-900 voor Christus minirijken geweest. Daarna kwamen er opnieuw grote rijken, zoals Assyrië en Babel. In de genoemde periode waren er vier ministaten. De eerste is Tabal in Klein-Azië, de tweede Karkemis bij de Eufraat, de derde Aram-Soba en de vierde Israël in de tijd van David en Salomo.

f. Finkelstein en anderen menen dat de strijd van David met Edom, genoemd in 2 Sam. 8:13-14 en 1 Kon. 11:14-16, sterk overdreven is, omdat Edom in die tijd een eenvoudige samenleving met veehouders zou zijn. Recente opgravingen in het laagland van Edom, ongeveer 50 km ten zuiden van de Dode Zee, geven een ander beeld. In de tijd van David en Salomo was Edom een complexe samenleving met de mogelijkheid grote gebouwen te maken en ook in bezit van sterke verdedigingswerken en een uitgebreide koperindustrie.

Onze conclusie kan zijn er dat vanuit de archeologie toch nog wel iets meer ten gunste van een groot historisch koninkrijk van David en Salomo gezegd kan worden dan in de New Yorker gebeurt. Toch is de belangrijkste bron van informatie de Bijbel en de fundamentele keuze is of we die accepteren of niet.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van Refoweb. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Feedback & Vragen 2025: Is Gerardina van Waenroij de nicht van Ernst van Abcoude van Meerten?

In het genealogische werk Van Abcoude van Meerten samengesteld door Johan Louis van Abcoude van Meerten (1641-?) wordt ook geschreven over het echtpaar Ernst van Abcoude van Meerten (1595-1657) en Gerardina van Waenroij (1614-1639). Johan Louis schrijft: “Errenst van Abcoude van Merthen (…) is voor de twede rijse hertrout met sijn nichte jofferou Gernardina van Wanrooi van Uijtenham”.7 Op welke wijze is Gerardina de nicht van Ernst?

Het familieverband is niet via het geslacht Van Abcoude van Meerten, maar via het geslacht Splijtloff. Hoe is het familieverband? Ernst was een zoon van Piter van Abcoude van Meerten (?-1599) en Anna Splijtloff (?-1598). Moeder Anna was een dochter van Helmich Splijtloff (?-1575) en Maria van Renesse van Wulven (?-1571).8 Gerardina was de dochter van Dirck van Waenroij Utenhamme en Maria Helmich van Welle. Moeder Maria was een dochter van Splinter Helmich van Welle (1545-1589) en Herberta Splijtloff (1560-1626). Herberta was een dochter van Helmich Splijtloff (?-1575) en Maria van Renesse van Wulven (?-1571).9 Herberta hertrouwde in 1592 met Geerlich Doys, burgemeester van Deventer. Anna en Herberta waren zussen. Johanna (?-1637) was ook een zus, daarnaast hadden zij nog vier zussen.10 In het Archief van de familie Cousebant wordt meer informatie gegeven over de familie Splijtloff.11 In feite was Gerardina de dochter van de nicht van Ernst: Maria Helmich van Welle. Gerardina was dus naast de tweede vrouw van zijn vader Ernst, ook de achternicht van Johan Louis van Abcoude van Meerten. Hieronder het hierboven opgeschreven verband nog eens uitgetekend in een stamboom.

Voetnoten