Drs. Jan Kloosterman (Driestar Educatief) over de week van de lentekriebels – Uitgelicht! 22 maart 2023

Op 22 maart 2023 was drs. Jan Kloosterman te gast in het programma Uitgelicht! van Family7. Hij sprak in dit programma over de week van de lentekriebels. Met dank aan Family7 staat deze video online en kunnen we deze via onze website delen.

Onder de video staat de volgende informatie:
“De week van de Lentekriebels roept veel weerstand op en veel mensen vinden de inhoud veel te ver gaan. Deze projectweek is voor alle basisscholen en leert jonge kinderen op een expliciete manier over seksualiteit. Maar gaat deze les methode niet veel te ver?”

De buitengewone ontstaansgeschiedenis van de Noorse fjorden

Laatst mocht ik een verhaal houden voor een groep docenten van een Reformatorische scholengemeenschap. Dat bestond uit twee delen. Het eerste ging over het ontstaan van de Noorse fjorden tijdens de ijstijd (onderstaande foto). Het tweede was meer algemeen en weidde uit over de kwestie hoe het komt dat binnen de gevestigde aardwetenschap ijstijdverschijnselen, zoals de fjorden, immense ijsschilden, stuwwallen en tongbekkens, die naar hun aard volstrekt extreem en abnormaal zijn, toch worden voorgesteld als normale, alledaagse fenomenen.

De buitengewone ontstaansgeschiedenis van de Noorse fjorden. Bron: Pixabay.

Wat betreft de vorming van de fjorden tijdens de ijstijd kwam mijn betoog hierop neer. Kenmerkend voor de ijstijd zijn twee dingen. Allereerst dat er zich immense hoeveelheden ijs op de landmassa’s van Noord Amerika en Noordwest Europa hebben opgehoopt. Maar daarnaast kwamen er tijdens de ijstijd jaarlijks ook enorme massa’s smeltwater onder het ijs vrij. En wel in de vorm van ‘sheet floods’: stortvloeden van water die op een licht hellende, vlakke ondergrond over een breed front met grote snelheid zich zijwaarts verplaatsen.1

Alles wijst erop, dat een serie ‘sheet floods’, met onvoorstelbare erosiekracht, uiteindelijk de fjorden in het harde rotsgesteente van de Noorse hoogvlakte heeft uitgesleten. Hoe je deze serie ‘sheet floods’ onder de Noorse ijskap kunt verklaren wordt in het eerste deel van dit stuk uitgelegd.

De enorme eroderende werking van smeltwaterstromen wordt direct duidelijk in het voorbeeld van de Dettifoss (onderstaande foto). Bij deze grootste waterval van IJsland hoort een aangrenzende kilometers lange, honderden meter brede en tientallen meters diepe canyon-achtige afwateringsgeul. Dit hele afwateringsstelsel is binnen enkele weken gevormd.2 Namelijk toen er door een vulkaanuitbarsting onder een gletsjer een geweldige massa smeltwater ineens vrijkwam; onder de gletsjer was de druk van het smeltwater zo hoog dat er ‘in no time’ een waterval met bijbehorende kilometerslange afwateringsgeul in het harde vulkanisch gesteente werd gefreesd.3

“De enorme eroderende werking van smeltwaterstromen wordt direct duidelijk in het voorbeeld van de Dettifoss.” Bron: Wikipedia.

Er zijn meer situaties bekend waarbij ‘sheet floods’ van smeltwater in korte tijd een volledig nieuw landschap modelleerden. Beroemd is het voorbeeld van de Channeled Scablands in het noordwesten van de VS, in de staten Washington, Oregon en Idaho. Daar is aan de eind van de ijstijd een kolossaal smeltwatermeer leeggelopen. Een gebied zo groot als de drie noordelijke provincies van ons land veranderde daarop in mum van tijd in een maanlandschap. De complete bodemlaag werd gestript en in de harde ondergrond van basalt ontstond een chaotisch netwerk van diepe afwateringsgeulen.4

Een soortgelijk scenario is van toepassing op de vorming van de Niagara watervallen en het omringende landschap. Hier is het vrijkomen van een vloedgolf van smeltwater, dat zich in een meer onder een noordelijker gelegen ijskap had opgehoopt, de achterliggende oorzaak.5

Voor 80 % van Canada geldt, dat het tijdens de ijstijd door een machtig ijsschild was bedekt. Ook hier zijn het subglaciale ‘sheet floods’ van smeltwater geweest die het landoppervlak van Canada onder het ijsschild hebben veranderd in een golvend terrein vol afwateringsgeulen, smeltwaterruggen (eskers) en opgestuwde smeltwaterheuvels (drumlins). Surfend op deze smeltwatervloedgolven werd het landijs met hoge snelheid naar lagere breedte verplaatst.6

In de ondergrond van de Noordzee en de provincies Noord Holland, Friesland en Groningen kom je een indrukwekkend netwerk van smeltwatertunnels tegen. Deze tunnels zijn op sommige plaatsen 200 meter diep. Ze zijn in een vroege fase binnen de ijstijd (Elsterien) ontstaan toen het landijs tot aan het tegenwoordige Wieringermeer en Gaasterland over het noorden van ons land schoof. Net als in Canada werden daarbij dikke pakketten landijs , surfend op smeltwater ‘sheet floods’, met grote snelheid in zuidelijke richting verplaatst. Daarbij kerfden deze smeltwatervloedgolven onder het ijs diepe tunneldalen in de ondergrond uit.7

Ons land kent nog twee fraaie voorbeelden van landschappen die onmiskenbare sporen dragen van glaciale aquaplaning, namelijk het golfribbel landschap van de Hondsrug, dat zich uitstrekt van Assen tot aan Emmen en de ‘overreden’ keileem complexen bij Steenwijk/Vollenhove en bij Havelte. Op deze drie locaties denderden ijsstromen, voortgedreven door smeltwaterstromen, met een sneltreinvaart over het land, waardoor de ondergrond in een soort golfplatenlandschap veranderde.8

En dan is er natuurlijk nog het Kanaal tussen Engeland en Frankrijk. Dat is een brede kloof in het landschap, die is ontstaan toen door de druk vanuit een smeltwatermeer, dat voor een ijskap op de Noordzee lag, de krijtlagen tussen Engeland en Frankrijk opeens werden weggeslagen; daardoor stroomden massa’s smeltwater met grote snelheid vanuit de Noordzee via de ontstane afvoergoot, die nu het Kanaal heet, de Atlantische Oceaan in.9

Al deze voorbeelden tonen de opmerkelijke rol van smeltwater tijdens de ijstijd bij het ontstaan van uiteenlopende landschapsvormen. Dit geldt ook voor de Noorse fjorden. Daar gaat het om een hele serie smeltwater ‘sheet floods’. Die hebben honderden meters diepe geulen in de knoertharde rotsen van het Noors hoogland uitgesleten. Hoe is dat in zijn werk gegaan?

In de eerste plaats speelt hier mee, dat in het Tertiair Noorwegen 2 km omhoog is getild (figuur 1, blokdiagram 2).10 Mainstream wetenschappers beschouwen deze stijging van Noorwegen als een realiteit, maar men tast in het duister naar de oorzaak ervan.11 Vanuit creationistisch perspectief heeft deze opheffing te maken met de na-ijleffecten van de zondvloedtektoniek.12

In ieder geval transformeerde door deze ‘uplift’ de restanten van het afgesleten Caledonisch gebergte, die dateren uit de tijd van het Paleozoïcum (dat is voor creationisten tijdens de zondvloed, zie figuur 1 blokdiagram 1), tot de Noorse hoogvlakte: een schuin naar het oosten oplopend plateau dat aan de westkant door een hoog oprijzende stijlrand grenst aan de Atlantische Oceaan (figuur 1 blokdiagram 3).13

Daar komt nog bij dat tijdens de ijstijd er veel water uit de Atlantische Oceaan in de vorm van ijs op de landmassa’s terecht kwam. De zeespiegel in de wereldzeeën stond toen zo’n honderd meter lager dan nu. Dat zorgde bij de stijlrand voor een extra grote, abrupte overgang van het Noors hoogland naar de Atlantische Oceaan. Dit betekende een verlaging van de erosiebasis. Daardoor hadden de gletsjers verticaal nog meer ruimte om zich in het Noors hoogland in te snijden. Door diepte-erosie in het Noors hoogland realiseerde het ijs de kortste weg richting het laag staande water van de Atlantische Oceaan. Dat leverde uiteindelijk de fjorden op. De gletsjers volgden bij dit uitslijten van de fjorden de niet al te diepe Tertiaire rivierdalen; die hadden zich (na de zondvloed) in breukzones binnen het Noors hoogland ontwikkeld (figuur 1 blokdiagrammen 2, 3 en 4).14

Figuur 1. Blokdiagrammen die de vier fasen in de ontwikkeling van de Noorse fjorden in beeld brengen. 1. Ontstaan Caledonisch gebergte tijdens zondvloed. 2. Opheffing Noors hoogland in het Tertiair. 3. Ontwikkeling stijlrand en rivierstelsels in een netwerk van breuken. 4. Serie smeltwater ‘sheet floods’ die fjorden in het Noors hoogland slijpen.

In tegenstelling tot de eenmalige smeltwater ‘sheet flood’ die op IJsland het Dettifoss afwateringsstelsel binnen enkele weken in het landschap freesde was het in Noorwegen een hele serie smeltwater ‘sheet floods’ die onder de gletsjers in de Tertiaire rivierdalen het diepte-erosie werk opknapte. Dit gebeuren speelde zich af binnen een tijdsbestek van enige honderden jaren.

Daarmee zijn we uitgekomen bij het sluitstuk in de verklaring van de Noorse fjorden: hoe is tijdens de ijstijd die serie smeltwatervloeden onder de gletsjers op het Noorse hoogland ontstaan? Dit vergt een apart mechanisme. Want het Noorse hoogland is een zogenaamde passieve continentrand. Daar heb je geen actieve vulkanen zoals op IJsland. Hoe kan dan op het Noorse hoogland niet één maar nota bene een hele serie smeltwatervloedgolven onder de gletsjers zich hebben ontwikkeld? Dat is de prangende kwestie waarvoor alleen een buitengewoon mechanisme de oplossing biedt.

Dit mechanisme kan uit de ‘kosmische winter’ theorie, waarmee je de ijstijd kunt verklaren, worden afgeleid. Deze theorie is gebaseerd op een set aanwijzingen dat rond 2350 voor Christus de aarde een heftig kosmisch bombardement heeft ondergaan.15 Daar vind je onder het ijs op Groenland en op het zuidelijk halfrond de nodige sporen van terug in de vorm van recent gevormde inslagkraters.16 Alle inslagstof, as en roet die bij dit komisch bombardement vrijkwamen zorgden ervoor dat het zonlicht decennia lang werd tegengehouden, wat een fikse temperatuurdaling op aarde opleverde.17

Maar ook in de oceanen zijn in die tijd brokstukken kosmisch puin terecht gekomen. Deze kosmische voltreffers in de diepzee genereerden wereldwijd zoveel verdamping van zeewater dat hierdoor een langdurige wereldwijde pluviale periode in gang werd gezet.18 Door de combinatie van een afkoelende aarde en excessieve neerslag konden zich aan de polen enorme ijsschilden ophopen.

De ‘kosmische winter’ theorie bevat nog een laatste cruciaal aspect. Het geweld van de impacts resulteerde in een plotselinge verplaatsing en herverdeling van massa (magma, water, ijs) aan het aardoppervlak. Deze abrupte herschikking had ook zo z’n effect op de stand van de aardas. Die kantelde en kwam in een schommelbeweging terecht.19 Dat hiervan sprake is geweest blijkt uit de analyse van bouwwerken (megalieten, tempels, piramiden) die uit de oude beschavingen van de vroege bronstijd dateren. Deze monumenten werden allemaal gebouwd met een gerichtheid op de poolster. Alleen blijkt uit de ligging van deze bouwsels, dat in de loop der tijd deze oriëntatie flink veranderde. Wat impliceert dat de aardas t.o.v. sterrenhemel fluctueerde. Hetgeen betekent dat de aardas in die tijd moet zijn gekanteld en is gaan schommelen.20 Door deze aardasschommeling wisselden in een tijdbestek van zo’n 800 jaar fasen waarin de aardas heel scheef stond af met fasen waarin de aardas rechter stond dan nu (figuur 2).

Figuur 2. Grafisch model dat de belangrijkste aspecten van de ‘kosmische winter’ theorie samenhangend weergeeft. 1. Impacts op land. 2. Impacts in oceanen. 3. Impacts genereren vulkanisme. 4. Impacts en vulkanisme werpen veel stof, as, roet in atmosfeer. 5. Impacts en vulkanisme genereren extreme verdamping van zeewater. 6. Waterdamp en vervuilde atmosfeer genereren extreme wolkvorming. 7. Wolken en vervuilde atmosfeer schermen zonlicht van aarde af waardoor de continenten afkoelen. 8. Veel waterdamp plus aerosolen genereren een pluviale periode die aan de polen extreme sneeuwval geeft. 9. Accumulatie van landijsschild in poolgebieden. 10. Schommeling aardas door impacts genereert afwisseling glaciale en interglaciale fasen.

Waar het nu om draait zijn de effecten van de aardasschommeling op de ijskap, die zich op het Noors hoogland ontwikkelde uit de overvloedige neerslag die door de oceanische inslagen werden opgewekt.

Welnu: bij een zeer scheve stand van de aardas zijn de winters aan de polen heel koud. We zitten dan in een glaciale fase binnen de ijstijd. Deze koude levert, gecombineerd met een pluviale periode, in de wintermaanden enorme ijsaccumulatie op. Maar, nu komt het verrassende punt: de polen zijn bij een extra scheve aardas ieder jaar tijdens de zomer juist extreem warm.21 Daardoor hoopt zich dan onder het ijs enorm veel smeltwater op; dat resulteert aan het eind van elke zomer in gletsjer-surges (gletsjerlawines) van het type dat het Dettifoss afwateringstelsel op IJsland heeft gevormd (figuur 3).

Dit gebeurt dus tijdens een glaciale fase, die tientallen jaren kon duren, niet één keer, zoals bij Dettifoss, maar jaar in jaar uit. Door deze dynamiek van enerzijds enorme ijsaccumulatie ’s winters en anderzijds subglaciale smeltwatervloedgolven ’s zomers kerfden de gletsjers steeds dieper hun U-vormige dalen in het Noors hoogland.

Figuur 3. Klimaatkenmerken aan de polen tijdens een glaciale fase bij een zeer scheve stand van de aardas (35 booggraden).

Schommelt de aardas tijdens de ijstijd naar een meer rechte stand dan betekent dat aan de polen zachte winters met beperkte ijsgroei en warme zomers. Tijdens zo’n relatief warme interglaciale fase, die ook enige tientallen jaren kon duren, is jaarlijks nog meer smeltwater onder de gletsjers actief dan in de glaciale fasen (figuur 4).

Figuur 4. Klimaatkenmerken aan de polen tijdens een interglaciale fase bij een rechte stand van de aardas (15 booggraden).

Kortom: tijdens de hele 800 jaar durende ijstijd – die bestaat uit een consequente afwisseling van glaciale en interglaciale fasen – was er continu sprake van extreme smeltwaterstromen onder de gletsjers. Het waren deze smeltwatervloedgolven die de gletsjers de bewegingsenergie gaven om in de Tertiaire rivierdalen van het Noors hoogland honderden meters diepe U-vormige dalen uit te slijten (figuur 1, blokdiagram 4).

Tot zover mijn beschouwing over de buitengewone ontstaansgeschiedenis van de fjorden zoals die kan worden afgeleid uit de ‘kosmische winter’ theorie.

Vanuit dit fjordenbetoog wil ik in het tweede deel van dit stuk laten zien hoe de kennisverwerving in de natuurhistorische wetenschap werkt en welk uitgangspuntenconflict hier speelt.

Dit licht ik toe aan de hand van wat reacties op mijn betoog van enkele docenten, waaraan ik mijn verhaal over fjorden en ijstijd presenteerde. Hun opmerkingen varieerden van: “we hebben genoeg nieuws gehoord om hier verder over na te denken” via “je moet wel enorm schakelen met al die nieuwe inzichten” tot “dit is zo anders en afwijkend van wat je tijdens je opleiding leert”.

Ik proefde de nodige voorzichtigheid en terughoudendheid, die bij nader inzien volstrekt logisch zijn. De docenten namen voor het eerst kennis van de ‘kosmische winter’ theorie, waaruit ik het ontstaan van smeltwatervloeden afleidde die gedurende de ijstijd zo’n prominente rol hebben gespeeld bij de vorming van allerlei landschapsvormen, waaronder de fjorden. Deze theorie klink behoorlijk ‘abnormaal’ als je alleen vertrouwd ben met de ‘normale’ theorie over de ijstijd die je tijdens je studie krijgt ingeprent.

In feite gaat het hier om een frontale botsing tussen de denkbeelden van de naturalistische mainstream wetenschap en een creationistische ‘rand’ wetenschapper, die blijft vasthouden aan Bijbelse tijdskaders. Het verwondert niets dat dit ‘conflict van de eerste orde’ (die gaat over uitgangspunten) wordt beleefd als het ‘normale’ tegenover het ‘abnormale’.

Abraham Kuyper wees hier al in 1898 in zijn ‘Stone-lezingen’ op. Hij stelde, dat de mainstream wetenschap uitgaat van de “hypothese van het eindeloos normaal verloop aller dingen”. Hij voegde daaraan toe, dat de gevestigde wetenschap “deze zienswijze aan ons opdringt als de enig juiste en eist dat we ons bewustzijn daaraan aanpassen“.22 Dat is precies wat je ziet gebeuren als mensen tijdens hun opleiding, zonder enig weerwoord of relativering, de theorieën van de mainstream wetenschap als waarheid ingepeperd krijgen. Het door de mainstream wetenschap aangeleerde is normaal, het alternatief dat door creationisten wordt ontwikkeld is dan abnormaal.

Abraham Kuyper gaat voor dit abnormale. Hij bepleit dat christenen een eigen wetenschap van heel de kosmos optrekken die past bij hun Bijbelse grondslag. Vanuit een Bijbels uitgangspunt wordt de natuurhistorie niet gezien als een oneindig doorlopende geschiedenis van normaal verlopende processen, maar als een in de tijd begrensd en eindig gebeuren dat is aangetast door de zondeval en sindsdien abnormaal functioneert en onderhevig is aan catastrofen van uiteenlopende aard. Normalisten staan dus in de bestudering van de natuurhistorie pal tegenover de abnormalisten – dat is volgens Kuyper het gevolg van het radicale onderscheid in wereldbeschouwing tussen de gevestigde wetenschap (de normalisten) en de creationistische (de abnormalisten).23

We weten nu veel meer over de natuurhistorie dan Abraham Kuyper. We kunnen stellen dat veel geologische feiten inderdaad in de categorie vallen van abnormaliteiten. Om maar wat te noemen. Dat alle continenten in het Paleozoïcum (volgens creationisten is dat tijdens de zondvloed) zijn afgedekt met dikke pakketten diepzeemodder die vanuit de oceaanbekkens op de continenten zijn gedeponeerd is niet normaal. Nu ontstaan er sowieso geen aardlagen, laat staan pakketten mariene sedimenten die hele continenten bedekken.24 En dat al die aardlagen boordevol zitten met fossielen van zeedieren is ook volstrekt abnormaal. Fossielen ontstaan alleen als organismen snel in sediment worden begraven en dat gebeurt tegenwoordig eigenlijk nooit.25

Dat er perioden zijn geweest waarin de hele aarde lag te roesten (Perm, Trias), episoden waarin er honderden meters dikke zoutpakketten zich in bekkens ophoopten (Perm), fasen waarin zich honderden steenkoolbanden boven elkaar in de aardlagen opstapelden (Carboon), en waarin over de hele wereld immense hoeveelheden biogene kalk op de continenten werden gedeponeerd (Krijt), of dat er op de zeebodem kilometers dikke plateaubasalten zich ontwikkelden (Jura, Krijt), en dat er een tijd is geweest waar in de Alpen machtige aardplaten over elkaar zijn geschoven en sedimentpaketten honderden kilometers zijwaarts werden verplaats (Tertiair) – dat is allemaal niet normaal, niet alledaags, niet ‘business as usual’ (actualistisch), maar volstrekt abnormaal, extreem, extraordinair en van de buitencategorie.

Hetzelfde geldt voor de ijstijdverschijnselen. Dat tijdens de ijstijd een groot deel van Noord Amerika en noordwest Europa onder onvoorstelbaar dikke lagen ijs is bedekt – bij elkaar tientallen miljoenen Aletsch gletsjers (onderstaande foto) die naast en over elkaar liggen; dat er door het ijs vanuit Scandinavië enorme aantallen zwerfkeien naar ons land zijn getransporteerd, dat er op de Veluwe door ijstongen dikke pakketten zand tientallen kilometers opzij werden geduwd, waarbij zich diepe tongbekkens ontwikkelden en hoge stuwwallen oprezen: dat is ook allemaal hoogst buitengewoon. Al deze verschijnselen, die extreem, extraordinair en abnormaal zijn, vereisen ook allemaal een niet-alledaagse, buitengewone, extraordinaire verklaring. Die wordt, voor wat betreft de ijstijdverschijnselen, inclusief de Noorse fjorden, geleverd door het ‘kosmische winter’ scenario.

“Dat tijdens de ijstijd een groot deel van Noord Amerika en noordwest Europa onder onvoorstelbaar dikke lagen ijs is bedekt – bij elkaar tientallen miljoenen Aletsch gletsjers.” Bron: Pixabay.

Wat Kuyper op grond van zuiver theologische overwegingen poneerde kunnen we nu met dieper inzicht in de aard van geologische verschijnselen met grotere stelligheid onderbouwen: dat de theorieën van de mainstream natuurhistorische wetenschap zijn gebaseerd op een foutief uitgangspunt, een denkfout26; namelijk dat men er vanuit gaat dat geologische verschijnselen, die naar hun aard volkomen abnormaal zijn, worden gezien als het resultaat van normale, alledaagse processen; daardoor worden ze ten onrechte als de normaalste zaak van de wereld voorgesteld. Dit impliceert bovendien dat men er vanuit gaat dat al die geologische abnormaliteiten in ‘deep time’ zijn ontstaan. Zo wordt wat extreem en abnormaal is verspreid over denkbeeldige miljoenen jaren en daardoor in onze perceptie ‘verdund’ tot iets wat opeens normale, alledaagse proporties krijgt. Dat is de grote truc die de gevestigde wetenschap met ons bewustzijn uithaalt: zaken die volstrekt buitenissig, extraordinair zijn uitsmeren over miljoenen jaren. Zoals bijvoorbeeld de ijstijdverschijnselen; die worden over een tijdsbestek van 2,6 miljoen jaar ‘uitgerekt’ waardoor ze opeens de gewoonste zaak van de wereld lijken.

De docenten waarvoor ik mijn verhaal hield, gaan binnenkort op studiereis. Die heeft mede ten doel om verwonderd te raken over de fjorden en andere ijstijdverschijnselen. Ze willen daarna iets van die verwondering in hun lessen overbrengen op hun leerlingen.

Deze verwondering zal zich allicht allereerst richten op de primaire beleving van de natuurverschijnselen – hoe prachtig en indrukwekkend die zijn. Maar daarnaast zou er verwondering kunnen worden bijgebracht over het volstrekt abnormale van de geologische verschijnselen die tijdens de ijstijd zijn ontstaan: de fjorden in Noorwegen en de stuwwallen, tongbekkens, zwerfkeien in ons land. In het verlengde daarvan kan zich een verrassend en dieper inzicht ontwikkelen in de wijze waarop kennisverwerving in de natuurhistorische wetenschap werkt: dat de heersende vooroordelen beslissend de interpretatie van de feiten bepalen; en dat langs deze weg in de mainstream wetenschap de meest abnormale feiten ten onrechte als iets dood normaals worden voorgesteld.

Voetnoten

Parenteel van Jan van Meerten (1877-1958) en Maaike van Dijk (1875-1953)

Jan van Meerten werd op 8 juni 1877 geboren te Rhenen1 als zoon van Frederik van Meerten (1851-1930) en Maria Alida van Hoeven (1842-1911). Het parenteel van zijn ouders is hier te vinden. Hij is overleden op 15 november 1958 te Zoelen.2 Hij trouwde op 4 april 1912 te Zoelen3 met Maaike van Dijk. Maaike van Dijk werd op 29 oktober 1875 te Kapel Avezaath4 geboren als dochter van Antonie van Dijk (1835-1913) en Maaike den Otter (1840-1915). Zij is overleden op 9 januari 1953 te Zoelen.5

Kinderen

Uit dit huwelijk werd één kind geboren. Omdat dit kind minder dan 120 geleden geboren is, zal alleen de naam en de geboorte- en overlijdensdatum worden weergegeven. Omdat dit kind al is overleden, wordt in de voetnoot alle openbare informatie rond dit kind weergegeven.

  1. Jan Marinus van Meerten (1918-1982).6

Overige informatie over dit echtpaar

Dit parenteel wordt momenteel verder aangevuld en compleet gemaakt.

Voetnoten

Parenteel van Maria van Meerten (1820-1860) en Jan Carel Knierim (1821-1899)

Maria van Meerten werd op 28 oktober 1820 geboren te De Bilt1 als dochter van Hendrik van Meerten (1791-1860) en Elisabeth Fukkink (1802-1865). Het parenteel van haar ouders is hier te vinden. Zij is overleden op 17 februari 1860 te Utrecht.2 Zij trouwde op 9 mei 1849 te Utrecht3 met Jan Carel Knierim. Jan Carel Knierim werd op 15 juni 1821 te Amsterdam4 geboren als zoon van Johan Marten Knierim (±1790-?) en Maria Sebes (1792-?). Na het overlijden van Maria hertrouwde Jan Carel Knierim op 17 juli 1861 te Utrecht met Elisabeth Alida Schrader (1831-1914). Jan Carel Knierim is overleden op 14 april 1899 te Utrecht.5

Kinderen

Uit dit huwelijk werden de volgende kinderen geboren:

  1. Maria Elisabeth Knierim. Zij werd geboren op 31 januari 1850 te Utrecht6 en overleed op 18 november 1851 te Utrecht.7
  2. Elisabeth Cornelia Knierim. Zij werd geboren op 31 januari 1850 te Utrecht8 en overleed op 11 december 1850 te Utrecht.9
  3. Maria Elisabeth Knierim. Zij werd geboren op 11 februari 1852 te Utrecht10 en overleed op 21 maart 1917 te Utrecht.11 Het is de auteur (nog) onbekend wanneer en waar ze trouwde met Johan Hendrik Weidner, geboren op 4 juli 1846 te Utrecht12 en overleden op 21 december 1902 te Utrecht.13 Hij was een zoon van Johan Christoph Weidner (1819-1875) en van Dora Johanna Penning (1813-1875). Voordat hij in het huwelijk trad met Maria Elisabeth was Johan Hendrik op 6 mei 1868 te Utrecht in het huwelijk getreden met Neeltje de Boef (1843-1884). Na het overlijden van Neeltje was hij op 28 januari 1885 te Utrecht in het huwelijk getreden met Hermina Catharina Hoenders (1849-1888). Na het overlijden van Hermina Catharina was hij op 21 februari 1889 te Oud-Beijerland in het huwelijk getreden met Johanna Margaretha van der Sluijs (1851-?).
  4. Hendrik Knierim. Hij werd geboren op 13 juli 1853 te Utrecht14 en overleed op 14 oktober 1854 te Utrecht.15
  5. Hendrik Knierim. Hij werd geboren op 10 maart 1855 te Utrecht16 en overleed op 4 april 1907 te Utrecht.17 Hij trouwde op 8 mei 1889 te ‘s-Gravenhage18 met Johanna Knierim, geboren op 11 februari 1850 te Utrecht19 en overleden op 17 maart 1890 te Utrecht.20 Zij was een dochter van Johann Martin Knierim (1823-1880) en Antonia Christina Stilting (1815-1876). Na het overlijden van Johanna hertrouwde Hendrik op 18 mei 1899 te Utrecht21 met Jacoba Hessel, geboren op 15 juli 1861 te Utrecht22 en overleden op 4 augustus 1937 te Zeist.23 Zij was een dochter van Pieter Hessel (1831-1915) en Jacoba Janszen (1828-1895).

Overige informatie over dit echtpaar

Dit parenteel wordt momenteel verder aangevuld en compleet gemaakt.

Voetnoten

Een verfrissend boek over het gezag van de Schrift – Bespreking van ‘Collec­ted Writings on Scripture’

Voor een christen en zeker een protestants christen is het gezag van de Schrift een aangelegen punt. Elke klassieke en orthodoxe christen tot welke stroming hij ook binnen de wereldkerk behoort, aanvaard de Bijbel als het Woord van God. Een protestant stelt daarbij heel nadrukkelijk dat de Schrift haar gezag niet aan dat van de kerk maar aan zichzelf ontleent. Het gezag van de Kerk is ondergeschikt aan dat van de Schrift. Niet de Kerk maakt uit hoe we de Schrift moeten lezen, maar uit de Schrift weten we wat de kenmerken van de ware Kerk zijn.

De Amerikaan Donald A. Carson is zowel een leidinggevend Evangelical als een toonaangevend nieuwtestamenticus. Hij is trouwens ook een bekend cultuurcriticus en niet het type van een studeerkamergeleerde. De afgelopen decennia heeft Carson in meerdere bundels en tijdschriften diepgravende artikelen en recensies geschreven rond het thema van het Schriftgezag. De belangrijkste daarvan zijn al weer meerdere jaren geleden in gebundelde vorm uitgegeven onder de titel Collected Writings on Scripture.

Carson onderstreept dat wij voor onze Schriftleer niet een aantal moeilijkheden waarop wij bij het lezen van de Bijbel stuiten tot uitgangspunt van ons spreken en denken daarover moeten nemen (waarbij hij onder andere denk aan de zogenaamde schijnbare tegenstrijdigheden) maar het getuigenis binnen de Schrift zelf over de Schrift. Dat zijn in het bijzonder 2 Tim. 3:16 en 2 Pet. 1:21. Deze Schriftgedeelten maken ons dat de Bijbel de stem is van de levende God. Bij ons Schriftonderzoek en dat geldt ook voor academisch onderzoek dient ootmoed onze grondhouding te zijn. Wij moeten en mogen ons niet rechter over de Schrift opwerpen.

Carson wil heel nadrukkelijk aan de zogenaamde oude of premoderne hermeneutiek vasthouden die echte uitleg onmogelijk acht als de Bijbel niet wordt benaderd in de wetenschap dat dit het Woord van God is. In de moderne hermeneutiek gaat men bij het verstaan van wat de Bijbel als historie aandient, op zoek naar een gereconstrueerde geschiedenis die afwijkt van de presentatie daarvan in de Bijbel. De winst van de postmoderne benadering is dat aan de tekst als literaire eenheid wordt rechtgedaan. Het grote bezwaarpunt is dat aan de historiciteit geen enkel belang meer wordt toegekend en dat men niet wil weten van een objectieve en eenduidige boodschap die vanuit de Schrift tot ons komt.

Carson keert zich tegen de visie van Walter Bauer dat het onderscheid tussen orthodoxie en ketterij pas van late datum is en niet op grond van het Nieuwe Testament zelf kan worden gemaakt. Uiteraard, zo laat Carson zien, heeft elk nieuwtestamentisch boek zijn eigen accent. Echter, wat alle nieuwtestamentische geschriften met elkaar verbindt is het getuigenis dat Jezus Zoon van God en Heere is en dat onze zaligheid aan Zijn kruisdood en opstanding is verbonden.

Slechts wie uitgaat van de eenheid van het Nieuwe Testament kan ook een theologie van het Nieuwe Testament schrijven. In samenhang met zijn kijk op de eenheid van het Nieuwe Testament keert Carson zich tegen de zienswijze dat de christelijk kerk eerst een charismatische fase zou hebben gekend die pas later zou zijn gevolgd door een fase waarin de ambten betekenis kregen. Wie recht doet aan de bronnen, moet stellen dat het ambt van meet af aan een plaats had in de kerk en dat er geen sprake is van na elkaar maar van naast elkaar.

Van groot belang is de duidelijkheid van de Schrift. Carson laat zien dat het niet juist als wij menen dat deze eigenschap van de Schrift pas door de Reformatie werd beleden. Reeds in de Vroege Kerk gaat men daarvan uit. Als Augustinus belijdt dat hij het gezag van de Schrift niet aanvaard zou hebben als de Katholieke Kerk hem dat niet had betuigd, gaat het hem erom dat de Kerk de Schrift heeft bewaard. Het aanvaarden van het gezag van de Schrift geschiedt nooit los van de Kerk als gemeenschap der heiligen. Dat betekent echter niet dat de Schrift geen gezag in zichzelf heeft of dat de Kerk de boodschap van de Schrift mag aanvullen met haar eigen tradities. Dat is een visie die in samenhang met de zogenaamde vierderlei betekenis van de Schrift zich pas breed maakt in de Middeleeuwen.

Terwijl het modernisme wel de eenheid en het goddelijk gezag van de Schrift verwierp, meende het wel dat het mogelijk was over een eenduidige zij het slechts menselijke boodschap van individuele bijbelse passages te spreken. Het postmodernisme daartegen stelt dat er geen objectieve betekenis is en elke lezer zijn eigen betekenis aan een tekst schenkt. Dat betekent dat er in geen enkel opzicht meer over de duidelijkheid van de Schrift kan worden gesproken.

Wie dit volledig volhoudt, stelt dat echte communicatie per definitie onmogelijk is en dat zou elke menselijke samenleven onbestaanbaar maken. Carson verdedigt terecht dat wij de objectieve betekenis van de Schrift waarachtig, zij het nooit uitputtend, op spoor kunnen komen. Als wij die betekenis totaal misverstaan, is dat niet aan de Bijbeltekst maar aan onszelf te wijten. Om de Schrift werkelijk te verstaan is wedergeboorte en verlichting door de Heilige Geest nodig.

Zowel qua inhoud als stijl is het lezen van de werken van Carson een genot. Dat geldt ook voor dit werk. Voor wie de Engelse taal machtig is, kan ik het hartelijk aanbevelen. Helaas zijn er op het terrein van de Bijbelvakken in onze taal in vergelijking met de Angelsaksische wereld maar heel weinig werken beschikbaar die met dezelfde eerbied voor de Schrift en met dezelfde academische diepgang zijn geschreven. Zeker is dat ook voor de Kerk van Nederland het kennis nemen van een helder geluid ten aanzien van de Schrift en haar gezag nodig en nuttig is.

N.a.v. Donald A. Carson, Collected Writings on Scripture (Apollos, Nottingham 2010).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Overlijdensakte van Christina van Zetten (1902-1965)

Overlijdensakte van Christina van Zetten (1902-1965) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Amsterdam.

Hierboven wordt de overlijdensakte van Christina van Zetten (1902-1965) weergegeven.1 Op 10 december 1965 verscheen Johannes Jacobus Mulder (±1899-?) voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Amsterdam om aangifte te doen van het overlijden van Christina. Johannes Jacobus was zes en zestig jaar oud, aanspreker van beroep en wonende te Amsterdam. Hij verklaarde dat Christina op 8 december 1965 om zes uur in de avond is overleden in de leeftijd van drie en zestig jaar. Christina was zonder beroep, geboren te Echteld en woonachtig te Amsterdam.2 Ze was de echtgenote van Bartus van Meerten (1905-1970) en een dochter van Catrina Alida van Zetten (1878-1949).3

Voetnoten

Overlijdensakte van Gerrit van Meerten (1835-1875)

Hierboven wordt de overlijdensakte van Gerrit van Meerten (1835-1875) weergegeven.1 Op 1 maart 1975 verscheen Rimke de Jongh (±1836-?) voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van Amsterdam om aangifte te doen van het overlijden van Gerrit. Rimke was negen en dertig jaar oud, bode van beroep en woonachtig aan de Geesstraat. Hij deed de aangifte samen met Hendrik Obermann (1835-?), veertig jaar oud en bode van beroep. Zij verklaarden dat Gerrit op 27 februari 1875 om drie uur ’s nachts is overleden in de leeftijd negen en dertig jaar. Hij is overleden in het huis Oostrum, kanton 4, buurt 77 nummer 126. Gerrit was machinist van beroep en woonde te Amsterdam aan de Voorburgsmal H. 59. Gerrit was geboren te Utrecht en getrouwd met Gerarda Johanna Frijlink (1834-1911).2 Hij was een zoon van Hendrik van Meerten (1791-1860) en Elisabeth Fukkink (1802-1865).3

Voetnoten

Overlijdensakte van Ronald van Meerten (1959-1960)

Overlijdensakte van Ronald van Meerten (1959-1960) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Amsterdam.

Hierboven wordt de overlijdensakte van Ronald van Meerten (1959-1960) weergegeven.1 Op 11 januari 1960 verscheen Hendrik Frederik Brenker voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Amsterdam om aangifte te doen van het overlijden van Ronald. Hendrik Frederik was vier en vijftig jaar oud, technisch opzichter van beroep en wonende te Amsterdam. Hij verklaarde dat Ronald op 7 januari 1960 om negen uur in de ochtend is overleden in de leeftijd van zeventien dagen. Hij was geboren te Amsterdam en woonachtig te Amsterdam. Ronald was een zoon van Karel van Meerten (1929-1999)2 en Alida Wilhelmina Lötjen (1930-2011). Karel was glazenwasser van beroep en Alida Wilhelmina zonder beroep. Het echtpaar woonde te Amsterdam.

Voetnoten

Overlijdensakte van Elisabeth van Meerten (1823-1823)

Overlijdensakte van Elisabeth van Meerten (1823-1823) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Utrecht.

Hierboven wordt de overlijdensakte van Elisabeth van Meerten (1823-1823) weergegeven..1 Op 11 september 1823 verscheen Hendrik van Meerten (1791-1860) voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Utrecht om aangifte te doen van het overlijden van zijn dochter. Hendrik was een en dertig jaar oud en smid van beroep. Hij woonde achter in de Vrouwe Juttenstraat wijk A. no. 340 te Utrecht. Hij verklaarde dat Elisabeth op 9 september 1823 om half acht in de avond is overleden in de leeftijd van negen maanden. Ze was geboren en woonachtig te Utrecht.2 Haar moeder was Elisabeth Fukkink (1802-1865).3 Hendrik deed de aangifte samen met Gerrit Bartels (±1772-?), een en vijftig jaar oud en groefbidder van beroep. Hij woonde aan de Maugitte straat te Utrecht en was een bekende van de ouders van de overledene.

Voetnoten

Geboorteakte van Elisabeth van Meerten (1823-1823)

Geboorteakte van Elisabeth van Meerten (1823-1823) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Utrecht.

Hierboven wordt de geboorteakte van Elisabeth van Meerten (1823-1823) weergegeven.1 Op 7 februari 1823 om elf uur in de ochtend verscheen Hendrik van Meerten (1791-1860) voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Utrecht om de geboorte van zijn dochter aan te geven. Hendrik was een en dertig jaar oud, geboren te Ingen en smid van beroep. Hij verklaarde dat Elisabeth geboren is op 5 februari 1823 om half zeven in de avond. Haar moeder was Elisabeth Fukkink, twintig jaar oud en geboren te Driebergen. Het echtpaar woont in de Vrouw Juttenstraat.2 Hendrik had twee getuigen meegebracht: (1) Arie Fukkink (1798-1852)3, vier en twintig jaar oud, timmerman van beroep en wonende in de Vrouw Juttenstraat te Utrecht, en (2) Cornelis van Hoesen (±1796-?), zeven en twintig jaar oud, timmerman van beroep en wonende aan de Lange Nieuwstraat te Utrecht.

Voetnoten