Home » Gastbijdrage » Kerk en slavernij? (6) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Kerk en slavernij? (6) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Echter als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

De kerk sterk bij slavernij betrokken

A. Merz, G. Harinck, R.M. Allen en M. Stoutjesdijk beweren: “De Gereformeerde Kerk was sterk betrokken bij de slavernij: gereformeerde predikanten als Udemans, Hondius, Smytegelt en Capitein namen deel aan academische en kerkelijke debatten over de theologische fundering en ethische toelaatbaarheid van slavenhandel en de uitbuiting van tot slaaf gemaakten (zie bijv. Joosse 2008, 511-529 en Stegeman 2021)”.1

Onbegrijpelijkheid

Uit het deelnemen aan debatten over slavernij door individuele predikanten leiden bovengenoemde hoog- en zeergeleerde auteurs af, dat de gereformeerde kerk sterk betrokken was bij slavernij. Volgens deze onzinnige wijze van redeneren zou dus ook de schrijver van deze bijdrage sterk betrokken zijn bij slavernij. Door deel te nemen aan een discussie wordt men immers niet betrokken bij of schuldig aan het onderwerp van die discussie. Genoemde woke-auteurs slepen van alles bij de reeds vaststaande kerkelijke betrokkenheid bij slavernij. Een woke-auteur is iemand die bij voorbaat al een persoon of instelling schuldig acht en vanuit dat standpunt schrijft.

Maatschappelijke omstandigheden

De publicaties van Joosse2 vestigen de aandacht op de maatschappelijke omstandigheden in de tijd van de slavernij. De Engelse hoogleraar Rio geeft een overzicht van vormen van slavernij tot 1100.3 Lijfeigenschap en horigheid bestonden nog. De horigheid in Oost-Nederland is pas in de loop van de negentiende eeuw afgeschaft. Plaatselijke gereformeerde kerken en de meerdere verbanden daarvan waren geenszins vrij. De overheid oefende het hoogste recht over de kerk uit. Ook was er het patronaatrecht waardoor de houder van dat recht bindend de predikant kon voorstellen en de financiële (kerkvoogdelijke) zaken behartigen. Vaak was de predikant geheel onderworpen aan een adellijk heer.4

In de maatschappij was fundamentele ongelijkheid: de ene mens was in staat en orde meer dan de ander. Dit werd als door God gewild gezien. Een ondergeschikte was bijna absolute gehoorzaamheid aan zijn heer schuldig. Het verschil tussen rijk en arm was enorm.

Wie het niet met de overheid en adel eens was, kon dat maar beter niet duidelijk laten blijken. De hoogleraar H. Donellus (1527-1591), een in heel Europa vermaarde rechtsgeleerde en behorend tot de Waalse kerk, was aanhanger van de puriteinse landsvoogd Leicester. Daarom ontsloeg de Leidse magistraat Donellus in 1587, zeer tegen de zin van zijn universiteit. Magistraat en adel ergerden zich enorm aan G. Voetius (1589-1676), de Utrechtse hoogleraar die de grootste Nederlandse theoloog kan worden genoemd. In verband met de zogeheten vicariestichtingen – kerkelijke goederen in Utrecht – keerde hij zich, gesteund door zijn zoon, rechtsgeleerde hoogleraar P. Voetius (1619-1667), en later zijn kleinzoon en ook rechtsgeleerde hoogleraar J. Voetius (1647-1713), tegen de graaicultuur van bestuurders en adel. De raadpensionaris J. de Witt (1662-1701) wilde G. Voetius laten ontslaan. Dat durfde de Utrechtse magistraat niet omdat hij honderden studenten trok. Toen M. Nethenus (1618-1686), leerling en collega-hoogleraar van G. Voetius, de Groningse bestuurders en adel op hetzelfde onderwerp aanviel, werd hij ontslagen. Het is duidelijk dat het weerspreken van zelfs foutieve zaken van de overheid gevolgen voor de criticus kon hebben.

G. Voetius kon het zich vanwege zijn internationale vermaardheid permitteren om lijfeigenschap en slavernij in duidelijke bewoordingen geheel af te wijzen.5

Ondanks de risico’s die zij liepen hebben ook veel predikanten, behorend tot de Nadere Reformatie, zich ingezet voor de lotsverbetering van slaven.6 Zij namen deel aan het debat, maar juist tegen slavernij.7

Conclusies

Miljoenen lidmaten van de plaatselijke gereformeerde en later hervormde kerk leefden onder slechte levensomstandigheden. Zij hadden als prioriteit: het in leven blijven van zichzelf en hun gezinnen. Als zij al weet hadden van horigheid, lijfeigenschap en slavernij, dan speelde dat geen rol in hun leven. Tot in de twintigste eeuw woonden er nog arbeiders met hun gezinnen in plaggehutten. Zo waren de maatschappelijke omstandigheden van de tijd. Kinderen van hun tijd waren ook de gereformeerde predikanten van de Nadere Reformatie. Zij lieten zich, indien mogelijk, tegen de slavernij uit. Zij zetten zich in ieder geval in voor lotsverbetering van slaven. Het deelnemen aan een debat kan voorts niemand worden tegengeworpen. De genoemde auteurs Merz en consorten hebben zich onvoldoende rekenschap gegeven van de omstandigheden van de tijd.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

  1. A. Merz, G. Harinck, R.M. Allen, M. Stoutjesdijk, ‘Kerk en slavernij in het Nederlandse koloniale rijk’, in: Handelingen 2023/1, p. 33-40. Voor het geciteerde zie p. 34-35.
  2. L.J. Joosse, Geloof in de Nieuwe Wereld. Ontmoeting met Afrikanen en indianen, Kampen, 2008, p. 511-529. De referentie Stegeman 2021 is geen ‘open acces.’ Zie ook L.J. Joosse, ‘Slavernij’, in: W.J. op ’t Hof et al., Encyclopedie Nadere Reformatie 5 (2023) p. 45-50.
  3. A. Rio, Slavery after Rome. 500-1100, Oxford, 2017. Zie ook H.D.J. van Schevichaven, Slavernij en dienstbaarheid, hoofdzakelijk in de vroege middeleeuwen, Arnhem, 1924.
  4. D. de Vos, ‘Het ius patronatus’, in: Documentatieblad Nadere Reformatie 47.1 – [2-32] (2023).
  5. C. Poudroyen/A. Kuyper, Voetius’ catechisatie over den Heidelbergschen catechismus, Rotterdam, deel 2, 1891, p. 953-995.
  6. Zie noot 2.
  7. Dit wordt krachtig gesteund: A. Verwijs, ‘Veel gereformeerde predikanten spraken negatief over de slavernij’, in: In het spoor 44 (2023) p. 276-280; A. Verwijs, ‘Veel gereformeerde predikanten spraken negatief over de slavernij 2’, in: In het spoor 47 (2023) p. 160-170.