Home » Slavernij » Kerk en slavernij? (24) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Kerk en slavernij? (24) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

In zijn proefschrift1 stelt Ipenburg dat de gereformeerden met de leer van de predestinatie, voorbeschikking, een universele waarheidsclaim hebben. Genoemde leer zou een verschil grondvesten dat tot geweld zou leiden. In Nederland wordt zo andersdenkenden de wacht aangezegd. In het algemeen wordt dan de Ander niet als gelijke behandeld, buiten Nederland is slavernij gesanctioneerd en heeft ze onvoorstelbaar leed teweeg gebracht.

Duidelijk is gemaakt dat van de gereformeerde kansel elke rustdag Christus als de enige weg naar de zaligheid werd en wordt gepreekt. Met grote aandrang worden de hoorders opgeroepen hun zonden te leren kennen en zich aan Christus als Zaligmaker toe te vertrouwen en een godzalig leven te leiden. De prediker op de kansel moet ook eerlijk zijn en de hoorders erop wijzen dat wie de Zaligmaker niet nodig heeft, daarmee de rampzaligheid kiest. T. Boston2 formuleert de predestinatie als volgt: ‘De dokter is aangesteld voor het gehele dorp. Alleen die ziek zijn maken er gebruik van.’ In het leerboek van de gereformeerde kerken, de Heidelbergse Catechismus, komt in geen vraag de predestinatie, voorbeschikking voor. In het volgende zet ik de bespreking van de samenvatting3 van het proefschrift voort.

Uit de samenvatting van de schrijver

Nu benader ik de stelling van het verschil van Ipenburg van een andere kant. Worden nu alle mensen die bij de gereformeerde kerken horen zalig? Genoemde mensen duidt men wel aan als de zichtbare kerk. Die zichtbare kerk wordt niet in haar geheel zalig. Dat wordt alleen de onzichtbare kerk van de uitverkorenen. Alleen God ziet die onzichtbare kerk.

Bij de Roomse kerk ligt de zaak anders: iedereen die tot die kerk behoort, wordt zalig. De zichtbare kerk valt dus samen met de onzichtbare kerk. Opgemerkt moet worden dat niet iedereen direct in de hemel komt, maar kortere of langere tijd in het vagevuur moet doorbrengen. Wie niet of niet meer tot de kerk behoort, bijvoorbeeld door een doodzonde, gaat verloren.

Het is duidelijk dat het verschil dat Ipenburg constateert bij de gereformeerde kerken ook bij de roomsen voorkomt. Er is een belangrijk onderscheid tussen de gereformeerde en roomse opvatting. Bij de gereformeerden ligt het verschil in de eeuwigheid bij God. Bij de roomsen is dat bij de menselijke grens van de kerk.

Om verder te illustreren dat het ‘verschil’ van Ipenburg ook in de Roomse kerk voorkwam en komt, noem ik de vicarie- of memoriestichtingen die in de Nederlanden tot aan de reformatie aanwezig waren ten behoeve van het zielenheil van de stichter(s). Betaald uit het stichtingsvermogen werd een vicaris zonder zielszorg (sine cura animarum) aangesteld die als taak had op een speciaal altaar in de kerk zielenmissen op te dragen voor een overledene. Hier komt een verschil tussen rijk en arm aan het licht. Het gaat hier overigens niet om een incidentele zaak. Naar huidige maatstaven ging het bij de vicariestichtingen om een miljardenbezit. Ik schat dat in een kerkgebouw driekwart van de geestelijken met de memoriedienst bezig was.

Nu stel ik aan de orde dat door de gereformeerde leer van het verschil personen die anders dachten, de wacht werd aangezegd volgens Ipenburg. Ik neem aan dat ik niet uitgebreid hoef in te gaan op de vervolging van protestanten die aan de reformatie voorafging. Ik kan verwijzen naar het martelarenboek van A.C. van Haemstede (1525-1562)4 en naar het werk over protestanten in de lage landen van J. Decavele (geb. 1943).5

Na de reformatie was de gereformeerde kerk door het publieke recht tot het publieke domein toegelaten. Er waren ook getolereerde kerken zoals de doopsgezinde en de lutherse. De roomse religie was verboden. Zie bijvoorbeeld het werk van A.J. van Beeck Calkoen (1805-1874).6 Volgens het tractaat van de Unie van Utrecht (1579) was er vrijheid van geweten. De roomsen konden hun geloof praktiseren in huisgodsdienst, in schuilkerken. In mijn geboorteplaats Leiden lag de doopsgezinde kerk achter de huizen, de lutherse kerk lag een stuk naar achter, de roomsen hadden schuilkerken, die kerkelijk functioneerden blijkens de nog bestaande doopboeken. De situatie voor de roomsen was voor hen niet ideaal getuige het werk van C.M. Lennarduzzi (geb. 1960)7, men werd echter niet vervolgd. Merkwaardig was dat de overheden in de Nederlanden het plaatselijke Utrechtse recht van de benoeming van de bisschop beschermden, zoals uit het werk van A.A.A. Besier (1822-1852) blijkt.8

Afsluiting

Dat de leer van de predestinatie van de gereformeerden een actueel werkzaam verschil onderbouwde waardoor andersdenkenden de wacht werd aangezegd, in het algemeen de ander niet als gelijke werd behandeld, slavernij sanctioneerde en onvoorstelbaar leed te weeg heeft gebracht, is door Ipenburg geenszins aangetoond. De gereformeerde leer van zondekennis en verlossing door de kruisverdiensten van Christus leidde juist tot een Gode welgevallig leven der dankbaarheid waarin slavernij werd afgewezen. Met de reformatie kwam er vrijheid van geweten in de Nederlanden die zo een toevluchtsoord voor velen werden. De volgende keer kijk ik verder in de dissertatie van Ipenburg.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

  1. B.J. (Ben) Ipenburg, ‘Een knecht der knechten sy hy syne broederen.’ Christelijk geloof en slavernij in het Nederlandse Atlantische koloniale rijk van de zeventiende en de achttiende eeuw, Leiden, 2024.
  2. T. Boston, Een beschouwing van het verbondt der genade, Leiden/Amsterdam, 1741, p. 314-316; Uitgave Stichting De Gihonbron, Middelburg, 2004, p. 150; A view of the covenant of grace, Edinburgh, 1734, p. 240-248. T. Boston (1676-1732) was een Schotse puriteinse predikant.
  3. Ipenburg (2024) p. 347-350.
  4. A.C. van Haemstede, De historien der vromer martelaren, die om het ghetuygenisse des H. Evangeliums haer bloedt vergoten hebben, vande tijden Christi af tot desen teghenwoordighen tijdt toe, op het cortste byeen vergadert, ’s-Gravenhage, 1593.
  5. J. Decavele, De eerste protestanten in de Lage landen. Geloof en heldenmoed, Leuven, 2004.
  6. A.J. van Beeck Calkoen, Observationes aliquot juris publici sacri in Hollandia, desumtae ex historia introductae legis ecclesiasticae anno 1619, Utrecht, 1830, §13.
  7. C. Lennarduzzi, Katholiek in de Republiek. De belevingswereld van een religieuze minderheid 1570-1750, Nijmegen, 2019.
  8. A.A.A. Besier, De jure placeti historia in Belgio, Utrecht, 1848, deel 2.