Een paar weken geleden was ik uitgenodigd door natuurkundestudenten van de Universiteit van Amsterdam om te komen spreken over hoe het is om als wetenschapper in de Tweede Kamer te zitten. Als natuurkundige, welteverstaan.
Nou moet ik eerst zeggen dat ik al heel lang geen wetenschapper meer ben. Al vrij snel in mijn wetenschappelijke carrière heb ik ervoor gekozen om een andere afslag te nemen. Zo ben ik terechtgekomen in het vak van onderzoeks- en innovatiebeleid. En als manager van een natuurkundeinstituut en directeur van een organisatie voor wetenschapsfinanciering kwam ik in 2015 in de Tweede Kamer. Ik heb dus vooral heel lang aan de rand van de wetenschap gewerkt, dienstbaar aan de échte onderzoekers die in het lab aan de knoppen staan te draaien.
Toch blijf je – in de ogen van anderen, maar ook wel voor mijn eigen gevoel – je leven lang wetenschapper als je eenmaal hebt geproefd hoe het is om iets als eerste in de wereld te ontdekken, te zien, te berekenen, te analyseren of te meten. Dat gevoel is gewoon magisch. Ik heb het zeker twee keer meegemaakt. De eerste keer midden in de nacht in de controlekamer van een deeltjesversneller in Bonn, toen we een nieuwe deeltjesdetector aansloten op de elektronica en de deeltjesbundel aanzetten. We zagen zonder verder te finetunen meteen een signaal van neutronen uit zwaar waterstof, dat zo kraakhelder was als nog nooit iemand in de wereld gezien had.
De tweede keer stond ik voor een whiteboard in een zeecontainer in Hamburg met een viltstift en zag ik opeens dat ik een ingewikkeld stelsel aan vergelijkingen kon omschrijven naar een matrix (zeg maar een soort schaakbord-structuur) waardoor de analyse van de gegevens veel gemakkelijker zou gaan en de analyse ook nauwkeuriger resultaten zou geven dan dat tot dan toe mogelijk was geweest. De methode draagt twintig jaar later nog steeds de naam die ik er toen aan gaf.
Kortom, ik voel me dus nog steeds een wetenschapper. En zo stond ik een paar weken geleden in een collegezaal van de UvA in het Amsterdamse Science Park te vertellen aan een groep jonge natuurkundestudenten over hoe het is om als wetenschapper in de Tweede Kamer te zitten. Ik heb ze verteld dat je als gecijferd persoon sowieso een streepje voor hebt. Je brengt een natuurlijk gezag mee in een wereld waar iedereen sociologie, geschiedenis, bestuurskunde of politicologie heeft gestudeerd. Als natuurkundige doorzie je bepaalde dingen veel sneller dan anderen en zo heb je een groot voordeel.
Maar ik heb ze ook gewezen op de nadelen. De hoeveelheid tekst en papierwerk is ontmoedigend, de omslachtigheid van werken is tergend, de werkelijkheid bestaat uit veel meer dan cijfertjes. De politieke werkelijkheid bestaat uit belangen en principes, uit beeldvorming en soundbytes, uit hoop en angst. En uiteindelijk kán je wel gelijk hebben maar dat is zinloos als je de enige bent die jezelf begrijpt. Politiek bedrijven vergt dus een forse dosis nederigheid. En geduld. Als je serieus politiek wilt bedrijven en wat wilt bereiken.
Zo heb ik de studenten verteld over “de mooiste hondenbaan die er is” en ze opgeroepen vooral lid te worden van een politieke partij. Want we hebben gewoon een grotere diversiteit aan Kamerleden nodig dan dat er nu zit. Zou het niet mooi zijn als er een stuk of tien bèta’s zouden zitten op de numeriek lastige dossiers zoals belastingen, energie, pensioenen en arbeidsmarkt?
Bij de vragenronde aan het eind kwamen veel geïnteresseerde opmerkingen en vragen vanuit de collegebanken. Ik merkte dat mijn verhaal ze had aangesproken. Eén vraag verraste me: “U bent toch van de ChristenUnie? Hoe kunt u christen zijn en wetenschapper tegelijk? Dat gaat toch niet samen?”
Wat was dat een geweldige kans om te getuigen voor een collegezaal met studenten van de meest vrijgevochten universiteit van Nederland! Ik heb kunnen vertellen over mijn persoonlijk geloof en over hoe dat geloof op geen enkele manier botst met welk detail uit de wetenschap dan ook. Ik heb kunnen vertellen over mijn jarenlange zoektocht en over hoe ik geloof en wetenschap bij elkaar kreeg in één hoofd (en hart).
Om ook anderen de kans te geven nog vragen te stellen, heb ik niet te veel tijd genomen. Maar na afloop kwam deze ene student nog naar me toe. En een groep van zeker 10 à 15 andere studenten bleef om me heen staan. Zo heb ik in kleine setting voor in de collegezaal nog zeker drie kwartier doorgepraat over de oerknal, over evolutietheorie en wat we precies wel en niet weten. Over DNA, mutaties en over wat de vinkjes van Darwin ons wél vertellen. Over waar de geldigheid van wetenschap stopt, en over hoe je nooit God kunt tegenkomen in wetenschap. Over hoe je naar de natuur kunt kijken. Over foute beelden en populaire beweringen in media en studieboeken.
Ik heb als met een snelcursus natuurkunde-en-biologie-voor-gevorderden kunnen getuigen van Jezus in de collegebanken van de UvA. Ik vond het een geweldige middag. En alle studenten bleven luisteren en praatten mee. En ik kreeg drie mooie busjes thee mee naar huis als dank.
Er is een grote honger naar zingeving, naar kennis en naar aandacht onder onze jonge mensen. Laten we die honger voeden, lieve mensen. De velden zijn rijp om te oogsten.
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website Christelijk Informatieplatform (CIP). Het originele artikel is hier te vinden.