Home » Natuurkunde

Categorie archieven: Natuurkunde

Toont finetuning het bestaan van God aan? – Andringa zoekt wanhopig redenen waarom dit niet het geval zou zijn

Het is een veelgebruikt argument onder christenen en moslims: de finetuning van het heelal maakt het Godsbestaan waarschijnlijker. Onder andere de wiskundige Emmanuel Rutten en William Lane Craig verdedigen dit argument. Is dat echt een goed godsargument? Theoretisch natuurkundige Roel Andringa vindt van niet. Wat is finetuning eigenlijk? Dat kan Andringa voor wat betreft de natuurkunde goed uitleggen. Hij heeft daar een blogpost met de naam “Toont finetuning het bestaan van God aan?” aan besteed. Deze post is interessant, want het toont ons de schamelheid van de atheïstische redeneerkunde.1

De eerste vraag die Andringa behandelt is, wat finetuning is. Hij kan dit goed uitleggen m.b.t. de fundamentele natuurkunde. Andringa is ook niet voor niets middelbareschooldocent natuurkunde. Zo’n docent zou ik ook wel gehad willen hebben.

Andringa zegt het volgende:

Finetuning impliceert dat alle deeltjes in het standaardmodel, zoals de quarks, neutrino’s, tauonen, muonen en het Higgsdeeltje parameters hebben die je moet meten, om ze te weten te komen. Maar waarom precies deze waarden? Tot nu toe hebben we (nog?) geen idee. Zou je er in berekeningen iets aan veranderen dan wordt in verreweg de meeste gevallen leven zoals wij dat begrijpen (!) onmogelijk. Materie stort in, kan überhaupt nooit ontstaan, het universum wordt een kille, dooie plek, enzovoort. Dat is een hint voor finetuning.

Finetuning is kortgezegd het fenomeen waarbij je theorie alleen goede voorspellingen doet voor heel nauwkeurig gekozen waarden van je parameters. Ga je ietsiepietsie afwijken van die parameterkeuze, dan geeft je theorie compleet andere voorspellingen. Het lijkt dan alsof Iemand aan de knoppen van de parameters heeft gedraaid en doelbewust leven heeft willen laten ontstaan! Of toch niet?

De eerste poging van Andringa om het finetuning argument te ondermijnen betreft het geven van drie voorbeelden uit het verleden. Daarin werd ook gedacht dat er van finetuning sprake was, maar waarbij later bleek dat dit onterecht was.
Een bekend voorbeeld is dat van Einstein. Einsteins zwaartekrachtstheorie voorspelde een heelal dat instort of uitdijt, en Einstein wou graag een heelal in evenwicht. Dit loste hij op door een extra parameter in zijn theorie voegen met de naam “kosmologische constante”, die als een soort “veerkracht van de ruimte” optreedt. Einstein kon vervolgens deze constante finetunen zodat het heelal inderdaad netjes in evenwicht bleef. Dit bleek later fout te zijn.

Als we deze boodschap op het finetuningsprobleem loslaten, en dat is natuurlijk de bedoeling van Andringa, want waarom noemt hij het anders, dan wil Andringa suggereren: de basale natuurkunde klopt van geen kanten. Die constanten zijn gevolg van een foute gedachtegang. Later zullen we er achter komen, dat deze gedachtegang niet klopte.

Het tweede voorbeeld van Andringa is dat van schutkleuren bij dieren en planten in de natuur.

“Voer jezelf terug naar pre-Darwiniaanse tijden en vraag jezelf af: hoe kan het toch dat de omgeving zich dikwijls zo precies heeft afgesteld op de schutkleuren van bijvoorbeeld de nachtzwaluw, de gehakkelde aurelia (een vlindersoort), de ijsbeer of de wandelende tak? Heeft God die omgeving zo nauwkeurig in elkaar geknutseld en houdt Hij deze omgeving vervolgens minutieus in stand om deze diersoorten te laten overleven? Wel, sinds Darwin weten we dat… De omgeving past zich niet aan op de diersoorten, maar andersom!”

Hier had Andringa wellicht beter even met een collega docent biologie of geschiedenis kunnen praten. Dachten de biologen voor Darwin echt, dat het ergens ging sneeuwen doordat er een ijsbeer rondliep? Integendeel. Biologen geloofden niet dat de omgeving zich aangepast aan de verschillende dieren en planten. Veelal werd juist de catastrofetheorie aangehangen. Er werd gedacht dat de aarde in het verleden diepgaand getroffen was door één of meerdere wereldwijde catastrofes waarbij complete ecosystemen werden uitgeroeid. Geen finetuning, dus ook geen finetuning die later niet waar bleek te zijn.

Het derde voorbeeld van Andringa, is er gelukkig weer een uit de natuurkunde. Ook een bekend voorbeeld. “De Grieken (Ptolemeus, Hipparchus en anderen) hadden bedacht dat planeten cirkelbanen afleggen, en afwijkingen hiervan werden wegverklaard met extra hulpcirkels. Zo werd ons zonnestelsel met de aarde in het midden een enorm nauwkeurig afgesteld uurwerk tsjokvol finegetunede cirkelbanen.

Ook hier is de boodschap, ‘dat we wederom iets fundamenteels over het hoofd zagen: niet de aarde maar de zon is het middelpunt van ons zonnestelsel en (…) dat planeetbanen in het algemeen ellipsen zijn’. De boodschap van dit voorbeeld van Andringa is dezelfde als die van het eerste voorbeeld. Als er sprake is van finetuning, dan zit je fundamenteel fout met je modellen. Tabé, fundamentele natuurkunde.

De volgende ‘oplossing’ van Andringa is te suggereren dat er wel eens sprake zou kunnen zijn van een multiversum. Hoogleraar Klaas Landsman ziet dat niet zitten, maar daar luisteren we nu maar even niet naar.

“Zijn wij gewoon één heelal in een enorme verzameling universa waarvoor de omstandigheden toevallig net goed zijn, en verbazen we ons hierover zoals een loterijwinnaar zich kan verbazen over zijn winst? Stel dat je bij het uitwerpen van je hengel na 5 minuten een vis vangt van precies 78,986 cm. Is dat bijzonder? Niet echt: dat getal is nogal lukraak. Maar stel dat je daarna ontdekt dat je net alleen vissen van deze lengte met een marge van eentienduizendste cm kan vangen. Dan wordt het wel verleidelijk om te geloven dat er heel veel verschillende vissen in de vijver zaten, want wat is anders de kans dat jij binnen 5 minuten een vis vangt? Hoe meer vissen in de vijver, des te waarschijnlijker wordt deze gebeurtenis. Je vangst maakt de hypothese “er zijn heel veel andere vissen in de vijver” dus aannemelijker.”

Het voorbeeld dat Andringa hier stelt geldt wellicht voor hem zelf, maar zeker niet voor ieder ander. Laten we ons het voorbeeld concreet voorstellen: we stellen ons voor dat we een superspecifieke hengel hebben en we vinden daarmee een superspecifieke vis, dan denken we niet: wat zitten er veel verschillende vissen in deze vijver. Dan denken we: hier zit meer achter. Hier zit iemand een spelletje met me te spelen, die ik niet ken of hier is sprake van een oorzaak of patroon dat ik niet begrijp. Dat Andringa nu juist aan een grote hoeveelheid verschillende vissen denkt, wordt waarschijnlijk veroorzaakt door vooringenomen ideeën over de werkelijkheid.

Andringa concludeert met betrekking tot finetuning dat er sprake is van het waarnemerseffect. De waarneming is überhaupt alleen mogelijk als de omstandigheden precies goed zijn om de waarnemers te laten ontstaan. Dit argument is al langer bekend. Het negeert de mogelijkheid dat het ook heel anders had kunnen zijn. We hadden ook kunnen ontdekken dat er helemaal geen fijne afstemming van de constanten was, maar dat het leven toch zo wel zou zijn ontstaan. We hadden kunnen ontdekken dat het heelal ritselt van leven, maar dat vinden we niet. Ten tweede is een multiversum een soort surogaatgod. Je kunt m.b.t. onze werkelijkheid alles geloven wat je wilt, hoe zeer onwaarschijnlijk ook, er zal altijd wel een universum zijn waar het plaatsvindt, en daar leven wij dan toevallig in. Ten derde staat hier vanuit theïstische hoek het voorbeeld van de firing squads tegenover. Stel dat twintig scherpschutters met elk twintig kogels van dichtbij op je schieten terwijl je tegen de muur staat en je overleeft het. Hoe waarschijnlijk is het dan, dat dit volledig toeval was?

Tenslotte eindigt Andringa met een paar vragen aan Christenen. Zijn eerste vraag is: Als een mens bestaat uit ziel en lichaam, en deze mensen krijgen bij hun opstanding een nieuw lichaam, waarom zou God dan zoveel moeite doen om het materiële te finetunen?

Het antwoord hierop is niet zo ingewikkeld: zoiets kost God geen moeite.

De volgende vraag van Andringa is: Wat zegt die finetuning eigenlijk over God? Als ik een huis bouw voor mijn kinderen dat bij hele kleine variaties van de eigenschappen in elkaar ‘dondert’, drukt dat dan mijn liefde uit voor hen?

Het antwoord hierop is: Het maakt niets uit dat het heelal bij een kleine variatie van parameters in elkaar zou storten, want de parameters variëren niet. Er is geen enkele indicatie dat het huis van dit heelal zomaar in elkaar stort.

Andring stelt de vraag: Waarom zou God ‘zo precies tussen de lijntjes scheppen’?

Het antwoord hierop is: God schept niet tussen de lijntjes, maar God schept de lijntjes zelf en alles daartussen.
Zo heeft Andringa vragen, vragen en vragen, waar gelovigen al eeuwen antwoorden, antwoorden en antwoorden op hebben.
De conclusie van Andringa is dat de vermeende finetuning van ons heelal waarschijnlijk een hint is dat we weer iets over het hoofd zien. Misschien wel een multiversum, hoewel dat idee naar zijn smaak nog veel te speculatief is. Maar minder speculatief dan de zoveelste ‘God did it’. En dan fantaseert Andringa nog even over zijn verwachting van buitenaards leven op andere planeten.

Zelf trek ik een iets andere conclusie. Het multiversum is in mijn ogen de (af)god van de atheïsten. De opstelling ‘God did it’ is in de ogen van Andringa speculatief, omdat hij nu eenmaal atheïst is. Door voorbeelden te noemen van finetuning in het verleden, die achteraf een fout in de natuurkundemodellen bleken te zijn ondermijnt Andringa z’n eigen vakgebied. De vragen die Andringa stelt met betrekking tot het karakter van God zijn door de eerste de beste serieuze zondagschoolleraar te beantwoorden. Misschien moet Andringa daar zijn licht opsteken?

Voetnoten

Natuurwetten als fingerprint van God?

Waarom zijn de natuurwetten zoals ze zijn? Een vraag die al vele malen gesteld is, en waarop diverse antwoorden worden gegeven. Vaak hoor je de naturalistische opvatting, dat de natuurwetten slechts de huidige vorm kunnen hebben omdat anders de kosmos (in de aan ons bekende vorm) niet zou bestaan. Anderen beweren dat deze wetten ‘tussen onze oren’ zitten: de wetenschappers hebben ze zelf geconstrueerd om daarmee de waargenomen verschijnselen te kunnen beschrijven. Vanuit christelijk oogpunt is er misschien nog iets anders te zeggen?

Er is discussie over de vraag of de natuurwetten aan de basis van de vorming van de kosmos liggen, of andersom. Maar wie Gods Woord recht wil doen kan niets met beweringen als: “God had geen keus toen Hij de wereld schiep” – à la Stephen Hawking. God is de (vrij)Machtige, Transcendente, Die alles wat wij mensen kunnen beredeneren ver te boven gaat. Wetenschappers moeten voortdurend eraan herinnerd worden dat zij ‘gevangen’ zitten in de beelden en termen die aan de ervaring zijn ontleend: krachten, deeltjes, interacties. In feite hebben we het dan over verschijnselen op nano-niveau, om het zo maar te zeggen, die we willen verklaren of beschrijven in termen die hun equivalent hebben in onze dagelijkse ‘macro’-wereld. We kunnen bijvoorbeeld denken aan de atoomtheorie, waarin men een atoom wilde zien als een miniatuur-zonnestelsel, waarin elektrische krachten zorgen voor de aantrekking tussen de kern en de daaromheen draaiende elektronen. Natuurkundigen hebben al lang in de gaten dat dit maar tot een bepaalde grens mogelijk is. Of zelfs dat we een common sense-benadering maar helemaal kunnen vergeten, omdat deze een dieper inzicht in de weg zou staan. Een klein kind zou, zoals ik zelf destijds heb gepresteerd, kunnen denken dat de hemel zijn kleur heeft gekregen door een schilder die met een pot blauwe verf aan de slag is gegaan. Een volwassene kan om die kinderlijke gedachte glimlachen, omdat hij weet dat er meer geavanceerde pogingen zijn gedaan om het blauw van de lucht te verklaren. Toch moeten we beseffen dat een fysische benadering met begrippen als ‘golflengte’ en ‘lichtverstrooiing’ ook tegen een grens kan aanlopen. Men probeerde ooit een blindgeborene duidelijk te maken hoe helder het licht van de zon is. Na vele vergeefse pogingen riep hij tenslotte uit: “Nu begrijp ik het: het is als het geluid van een grote bazuin!” Bij dit voorbeeld (van de Schotse prediker Erskine) is commentaar overbodig. We kunnen nu eenmaal niet denken of spreken in termen die niet tot onze ervaringswereld behoren.

Filosofen hebben erop gewezen dat het menselijk verstand zich graag bemoeit met zaken die de rede overstijgen. Natuurlijk maakt dit tegelijk ook de grootheid van de rede (en daarmee van zijn Schepper) uit: men kan het zintuiglijke nu eenmaal niet als ‘grens van het weten’ accepteren. Daar is niets mis mee, maar zodra men de op basis van waarnemingen verkregen kennis – beter: verzameling van opinies – gaat verabsoluteren is er een probleem. Je kunt dan beschouwingen tegenkomen, waarbij hedendaagse inzichten als een ‘mal’ over gebeurtenissen in het verleden worden gelegd. Het vermaarde ‘onzekerheidsprincipe’ van Heisenberg bijvoorbeeld laat enorme energiefluctuaties toe, als de daarvoor beschikbare tijd maar klein genoeg is. En in de ogen van sommige wetenschappers heeft dat de mogelijkheid geschapen (!) tot de vorming van de kosmos. Nietwaar: snel kattenkwaad uithalen als oom agent even niet kijkt. Bovendien heeft de geschiedenis meermalen laten zien dat een nieuwe ontwikkeling in korte tijd tot geheel andere inzichten kan leiden. Denk aan de gravitatietheorie van Newton, de relativiteitstheorie van Einstein, de kwantummechanica en, heel recent, de visie van Erik Verlinde op de zwaartekracht. Dat alles moet ons bescheiden maken.

God en de natuurwetten

Niemand kan ontkennen dat de schitterende harmonie die de wetten van de natuurkunde in het heelal ‘ten gehore brengen’ overduidelijk de suggestie van ‘ontwerp’ meebrengt. Zelfs de bekende natuurkundige Paul Davies komt tot de conclusie dat “de indruk van ontwerp overweldigend is”.1 Hiertegen wordt vaak geargumenteerd dat dit een schijnindruk is: als alle wetten en natuurconstanten niet zo waren zoals ze zijn, dan zouden wij eenvoudigweg niet bestaan en dus ook niet deze prachtige orde in de kosmos kunnen waarnemen. Een christen weet dat God de Schepper en onderhouder van het heelal is. Zonder de samenwerking van de door God gewilde natuurwetten zou de kosmos niet bestaan of ineenstorten. Daarbij moeten we meteen alle speculaties vermijden: of deze wetten al vanaf het eerste begin hebben bestaan of dat er in dit opzicht een zekere ‘evolutie’ is geweest. Men stelt wel eens de vraag: Kunnen we Gods hand zien in de natuurwetten? Misschien is het beter deze vraag om te keren tot een (geloofs)uitspraak: De natuurwetten zijn in Gods hand!

Het leggen van een verbinding tussen de natuurwetten en het Godsbestaan is niet iets van lang vervlogen tijden. De eerder genoemde Paul Davies heeft zich met dit thema diepgaand beziggehouden. Ruim een halve eeuw geleden (1951) werd door Paus Pius XII op een congres van wetenschappers betoogd dat de ware wetenschap, naarmate zij verder voortschrijdt, steeds meer van God gaat ontdekken – alsof God staat te wachten achter elke deur die de wetenschap opent. We moeten deze uitspraak zien in het licht van de (destijds) vrij recente ontdekking van het ‘uitdijend heelal’. De Belgische priester-fysicus Georges Lemaître had in 1931 gesteld dat dit niet veel anders kon betekenen dan dat het heelal ooit als een ‘oeratoom’ is begonnen en dat tijd en ruimte zijn ontstaan bij het uitdijen daarvan. Zijn tegenstanders brachten soms het argument naar voren dat Lemaître, vanwege zijn katholieke achtergrond, bezig was de natuurwetenschap te misbruiken. Immers, de overtuiging dat ‘alles een begin’ moet hebben gehad zou prachtig kunnen dienen als ‘bewijs’ voor het Bijbelse scheppingsverhaal. Lemaître was daarvan bepaald niet gecharmeerd; hij maakte duidelijk dat een bewering als: “er is een schepping uit het niets geweest” niet tot het terrein van de wetenschap behoort, maar tot dat van de religie, filosofie en wereldbeschouwing.

Er waren overigens ook andere, zuiver natuurwetenschappelijke, bezwaren tegen de visie van Lemaître. Astronoom Fred Hoyle, die tegen de theorie van het uitdijend heelal opponeerde, sprak rond 1950 spottend over de ‘Big Bang’, de term die tot op de dag van vandaag heeft weten te overleven. Pius XII wilde in zijn rede voor de Pauselijke Academie van Wetenschappen duidelijk maken dat de scheppingsgedachte volkomen verenigbaar is met de toenmalige stand van het natuurwetenschappelijk onderzoek. Sterker nog: “Dit is het antwoord dat we van de wetenschap verwachten”. Naar aanleiding hiervan is scherp, maar terecht, opgemerkt dat wie zoiets uitspreekt óf geen benul heeft van wat een natuurwetenschapper doet óf niet het minste besef heeft van de transcendentie, het alle menselijk begrip overstijgende, van de eeuwige God.2 Geen wonder dat Lemaître pogingen heeft gedaan om het Vaticaan ervan te overtuigen dat het onterecht en zinloos is de resultaten van zijn onderzoekingen met de religie te verbinden.

Al is het wetenschappelijk onmogelijk om uit de harmonie in de natuurwetten het Godsbestaan af te leiden, omgekeerd is wel gesuggereerd dat de aanwezigheid van God zou kunnen blijken, wanneer aantoonbaar de natuurwetten worden ‘opzijgezet’. Je kunt daarbij denken aan de wonderen die in de Bijbel worden beschreven, zoals de doortocht door de Schelfzee, het manna in de woestijn, de koperen slang, de maagdelijke geboorte en de genezingen door Jezus. Maar ook hier zijn door sommigen natuurlijke verklaringen voorgesteld, zodat het ‘wonder’ slechts zou inhouden dat het om een voor de waarnemer volkomen onverwachte gebeurtenis gaat, terwijl tegelijkertijd geen enkele fysische wet wordt geschonden. De dood van Uzza na het aanraken van de heilige ark (2 Sam. 6) is wel eens verklaard door een zware elektrische schok ten gevolge van Sint-Elmusvuur. Er is gepoogd om de genezing van een blinde door Jezus te verklaren met de zogeheten ‘staarsteek’, waarmee de troebele lens wordt weggeduwd, zodat deze onder in de oogbol komt te liggen. Zelfs is de geboorte van Jezus Christus beschouwd als een zeer uitzonderlijk geval van parthenogenese (maagdelijke voortplanting), waarbij dan nog ‘slechts’ onderzocht moet worden waarom Maria geen dochter baarde… Maar genoeg: er wordt duidelijk een grens overschreden als we op deze wijze de Bijbelse wonderen leggen op het ‘procrustesbed’ van de menselijke rede.

Anderzijds zijn er gevallen waarin de Bijbel zelf aanwijzingen geeft. God gebruikte een oostenwind om de sprinkhanen over Egypte te brengen én om de Schelfzee droog te maken (Ex. 10 en 14). Het passeren van de Jordaan door de Israëlieten onder leiding van Jozua kan goed worden verklaard door een blokkade van de rivier. In Jozua 3 wordt beschreven hoe het water ter hoogte van de stad Adam (het huidige Damiyeh, een grenspost met Jordanië) werd tegengehouden, zodat de Jordaan over zo’n dertig kilometer droog kwam te staan. In feite heeft hier de wet van de zwaartekracht enkele malen zijn werk gedaan: bij de instorting van de rivieroevers bij Adam én bij het leegstromen van de Jordaan in de Dode Zee. Dit verschijnsel heeft zich in het verleden meerdere malen voorgedaan, onder andere in 1927 na een aardbeving. Betrekken we er nog Psalm 114 bij (“De bergen sprongen als rammen”), dan is het duidelijk dat een aardbeving als natuurlijke (‘tweede’) oorzaak niet behoeft te worden uitgesloten.

Kunnen we de aanwezigheid van God afleiden uit de natuurwetten? Misschien dat je als overtuigd christen geneigd bent te wijzen op de prachtige structuren in onze kosmos, de indrukwekkende toepasbaarheid van de wiskunde in het onderzoek naar de wetmatigheden in de natuur. Elke wetenschapper kan zaken noemen die hem fascineren: de verbazende schoonheid van de wetten van zwaartekracht, elektriciteit en magnetisme. Vaak is aandacht gevraagd voor de wel zeer bijzondere eigenschappen van water, de vloeistof die zo belangrijk is voor het leven. Er is meer dan eens gewezen op het feit dat de wetmatigheden in de natuur toegesneden lijken te zijn op het in stand houden van het heelal en het voortbrengen en onderhouden van het leven. Ook de seculiere wetenschapper zal dit erkennen. Toch moeten we voorzichtig zijn. Is het niet een arrogante veronderstelling dat de mens, een wezen dat zelf deel uitmaakt van de schepping, in staat zou zijn de fingerprint van God te ontdekken door wetenschappelijk onderzoek? Er is immers geen ‘Archimedisch punt’ dat de mens kan betrekken, om van daaruit eens alles grondig te bestuderen en tot verregaande conclusies te komen.

Om deze stelling verder te onderbouwen wil ik nog een aantal zaken benoemen. Ten eerste: de 14e-eeuwse filosoof Willem van Occam heeft duidelijk gemaakt dat de mens bij het uitdrukken van wetmatigheden (in woorden) minimaal twee stappen van de werkelijkheid is verwijderd. Wat de onderzoeker waarneemt moet eerst nog een indruk of begrip in de geest vormen, voordat dit in woorden kan worden omgezet. In het licht van de moderne wetenschap kan er zelfs een extra stap worden toegevoegd. Regelmatig wordt erop gewezen dat niet elke waarneming als identiek met een ‘feit’ kan worden beschouwd. Als je een flits ziet, wil dat niet zeggen dat er ook werkelijk licht aanwezig is; misschien heeft een collega je per ongeluk met zijn elleboog in het oog geraakt.

Deze overweging heeft ertoe geleid dat men in de vorige eeuw steeds meer is gaan spreken over het ‘correleren van waarnemingen’ bij natuurwetenschappelijk onderzoek. Bondig gezegd: men streeft niet naar verklaring van feiten, maar naar beschrijving van observaties. De formuleringen zijn behoedzamer geworden. De bekende auteur Clifford Pickover beschouwt de natuurwetten als “het raamwerk waarbinnen de verschijnselen worden verkend”.3 Ik heb, eerlijk gezegd, wel minder bescheiden uitspraken ontmoet. Kortom, we ontwaren tekenen, die veelbelovend zijn. Ad Lagendijk zegt in zijn bekende inaugurele rede “De arrogantie van de fysicus” (1989): “Het zoeken naar antwoorden op de ultieme vragen behoort niet tot het domein van de natuurkunde (…) Blijkbaar kost het de fysici veel moeite om deze vorm van impotentie te accepteren.” Om zijn argumenten kracht bij te zetten citeert hij Wittgenstein: “Aan de gehele moderne wereldbeschouwing ligt de dwaling ten grondslag dat de zogenaamde natuurwetten de verklaringen van de verschijnselen zouden zijn.” En Gilbert Lewis zet ons aan het denken: “Om een wet van de natuurkunde een natuurwet te noemen, is wetenschappelijke arrogantie!”

Ook de christen-wetenschapper kan niet om deze uitspraken heen. Sterker nog, juist hij zou terdege doordrongen moeten zijn van zijn onwetendheid en beperktheid als gevallen zondaar. Dat alleen al zou hem moeten weerhouden van overhaaste gevolgtrekkingen. Bekend is de metafoor van de legpuzzel. Stel dat je over alle stukjes van de puzzel zou beschikken, maar dat je het ‘deksel’ niet in bezit hebt, dus in het ongewisse bent betreffende de voorstelling die eruit zou moeten komen. Zoiets is: natuurwetenschap bedrijven. Maar dan wel met enkele restricties. Allereerst kan men nooit alle puzzelstukjes bij elkaar zoeken; de geschiedenis van de wetenschap leert immers dat elk ‘opgelost’ probleem ons weer voor vele nieuwe raadsels zal stellen. Ten tweede: zelfs al zou het huzarenstuk geleverd worden dat men de legpuzzel kan oplossen (dus de grote Theorie van Alles zou kunnen afleiden), dan nóg resteert er een ‘plat’ beeld van de werkelijkheid. Dat wil zeggen dat men, vanwege de menselijke beperktheid, slechts kan spreken in een taal die niet volledig recht doet aan de ware aard van de verschijnselen.

Een tweede overweging. Letten we op de huidige ontwikkelingen in de wetenschap, en in het bijzonder de moderne natuurkunde, dan lijkt zich voor onze ogen een surrealistisch panorama te ontrollen. De belangstellende leek heeft dat niet zo in de gaten, omdat er een omvangrijk oeuvre is aan populairwetenschappelijk werk, waarin men de materie – lang niet altijd met succes – voor een breed publiek ‘toegankelijk’ tracht te maken. Maar wie een laag dieper kijkt, kan niet anders dan dit bevestigen. De beschrijvende wetten van de natuurverschijnselen zijn steeds meer contra-intuïtief, zodat een uitbundig gebruik van steeds meer exotische wiskunde de enige manier lijkt te zijn om er nog wat vreugde aan te beleven. Dat hoeft ons er niet van te weerhouden om aan enkele aspecten daarvan aandacht te besteden.

Einstein heeft aan het begin van de 20e eeuw de knuppel in het hoenderhok gegooid met zijn relativiteitstheorie. Een van de principes daarvan is dat, welke meting of observatie er ook gedaan wordt, elke waarnemer het licht met dezelfde snelheid ‘ziet’ voortbewegen: de befaamde 300.000 kilometer per seconde.4 Denken we ons de eigenaardige consequentie hiervan eens in. Stel: een ruimteschip passeert ons met 90% van de lichtsnelheid. Op zeker moment stuurt de bemanning een krachtige laserpuls naar voren. Hoe snel zien wij die lichtstraal gaan? Sinds ‘Einstein’ zal men op zijn hoede zijn en dus niet antwoorden: 190% van de lichtsnelheid. Voor ons, als aardse waarnemers, zal de straal ‘gewoon’ de lichtsnelheid hebben, dat wil zeggen: we zullen uit onze meetgegevens concluderen dat de laserpuls zich met slechts 10% van de lichtsnelheid van het ruimteschip verwijdert. Na een duizendste seconde zal deze puls zich dus op nog maar 30 kilometer afstand van het ruimteschip bevinden.

Maar hoe is de kijk van de raketbemanning hierop? Zij zien de laserpuls met 100% van de lichtsnelheid van zich af bewegen. Zij zullen dus oordelen dat een duizendste seconde later de puls reeds op 300 kilometer afstand van hen zal zijn gekomen.

Wie volgt dit nog? Het was de grootheid van Einstein dat hij niet, zoals anderen vóór hem, gepoogd heeft deze tegenstrijdigheid op te lossen, maar ze simpelweg als feit heeft aanvaard. Geleidelijk drong het inzicht door dat de relativiteitstheorie ons noodzaakt een totaal andere visie op afstand en tijd te ontwikkelen. Hoe lang een gebeurtenis duurt, welke afstand er tussen twee punten ligt, dat zijn geen gegevens die zonder meer vastliggen, maar afhankelijk zijn van de plaats en de bewegingstoestand van de persoon, die antwoord op deze vragen wenst. Het aloude beproefde concept van tijd en ruimte moet dus volledig worden herzien. Zouden ook deze ontwikkelingen in de natuurkunde ons niet bescheiden moeten maken? Ze drukken ons met onze neus bovenop de beperktheid van het menselijk denken.

De kwantumtheorie van Planck (1900) is ook een voorbeeld van een theorie die ons leert dat een onorthodox out-of-the-box-denken soms noodzakelijk is om de wetenschap weer een stap vooruit te helpen. Indien ergens, dan worden we hier een wereld binnengeleid, waarin gespot lijkt te worden met alle regels met betrekking tot wat wij gewoon zijn causaliteit en logica te noemen. Een simpele proef als het vermaarde dubbelspleet-experiment van Young uit 1807 kan dit illustreren. In een eenvoudige versie hiervan laat men vanuit een laser (of vergelijkbare lichtbron) een bundel licht vallen op twee smalle spleten die zich zeer dicht bij elkaar in een plaat bevinden. Aan de andere kant ervan zal zich op de muur een patroon vormen van een flink aantal heldere stroken, door donkere gebieden afgewisseld. Dat alleen al is, gezien het feit dat het licht maar door twee openingen kan gaan, niet minder dan een raadsel, beschouwd vanuit de klassieke natuurkunde. Letten we nu op het punt dat zich precies halverwege de beide spleten op de muur ertegenover bevindt. Als we de onderste opening sluiten zal slechts een klein deel van het licht via de bovenste spleet het genoemde punt bereiken; laten we het houden op 1%. Andersom, als we alleen de onderste opening gebruiken, is dat ook zo. Maar wat, als het licht door beide spleten kan gaan? De intensiteit in het punt midden op het scherm is dan niet de verwachte 2%, maar het dubbele daarvan: 4%. Voor punten van het scherm die in de buurt liggen kan zo’n berekening een ander resultaat geven; in feite is elke waarde van 0% tot en met 4% mogelijk. Het is duidelijk: hier moeten we voorbereid zijn op een totaal andere ‘rekenkunde’ (waarin niet vanzelfsprekend 1 + 1 = 2), die slechts door voor een leek onbegrijpelijke wiskundige bewerkingen gerepresenteerd kan worden.

Natuurwetten als de vingerafdruk van God? Een vraag waarop we het antwoord niet op wetenschappelijke wijze kunnen vinden. De onderzoeker, ook de christen-wetenschapper, zal het met een zeer beperkte hoeveelheid gegevens moeten doen en tegelijkertijd te worstelen hebben met tegen-intuïtieve beschrijvingen (of verklaringen). De moderne theorieën zijn maar al te vaak omgeven door een waas van geheimzinnigheid en ongenaakbaarheid, ondanks alle oprechte pogingen die gedaan worden om ze bij het publiek te laten ‘landen’.

Maar er is een andere kant. Als we eerbiedig naar Gods Woord luisteren, kunnen we niet anders dan deze vraag bevestigend beantwoorden. Er gaat vanuit de schepping een krachtig signaal van God uit, dat door alle mensen wordt opgevangen om vervolgens… weer te worden verminkt, verdrongen of ontkend. De Bijbel, zie Romeinen 1, is daar niet onduidelijk over. Ook artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt van de schepping als van “een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, grote en kleine, gelijk als letteren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen.” Het is onder andere de grote denker Pascal geweest die hiervan duidelijk blijk heeft gegeven. Enerzijds wijst hij er op5: “Wie verstoken zijn van geloof en genade: als zij de natuur onderzoeken met het licht dat ze tot hun beschikking hebben, ontmoeten ze slechts donkerheid en duisternis.” Maar tegelijkertijd: “Wie een levend geloof in zijn hart draagt, ziet dat alles wat bestaat het werk is van de God die hij aanbidt.”

Op meerdere plaatsen in de Bijbel wordt deze gedachte ondersteund; denk aan Psalm 148, waarin gesproken wordt over “een orde” die God in de schepping heeft gelegd. In Jesaja 45 lezen we dat God de aarde voor de mens heeft bereid om er te wonen – de Bijbelse variant van het ‘antropisch principe’. Maar mogen we nog aan iets anders denken als we spreken over de ‘vingerafdruk’ van God? Zegt het scheppingsverhaal niet dat God de mens schiep naar Zijn beeld? Of moeten we nog een stap verder gaan? In Hebreeën 1 lezen we dat Christus het Afschijnsel is van Gods heerlijkheid en “het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid”. Op grond van Gods Woord mogen we wel zeggen: dé fingerprint van God is het zenden van Zijn Zoon naar deze aarde, met al haar zonde, lijden en dood. Dat is de wijze waarop het God heeft behaagd om Zichzelf te openbaren, in de belofte van het Evangelie: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.”

Dit artikel is een bewerking van de lezing die drs. Ligtenberg gehouden heeft op 15 oktober 2016 te Opheusden. De programma’s van deze congressen worden op deze pagina weergegeven.

Voetnoten

‘What is the Heat Problem in Flood Geology?’ – Een samenvatting van het onderzoek van dr. Bill Worraker naar het hitteprobleem binnen de zondvloedgeologie

De afgelopen jaren heeft de Engelse dr. William Worraker onderzoek gedaan naar het hitteprobleem. Hij heeft het probleem gekwantificeerd en mogelijke oplossingsrichtingen onderzocht. Dr. Worraker heeft zijn onderzoek laten samenvatten in een 10 minuten durende YouTube-video. Matthew Pickhaver heeft deze video ingesproken.

Onder de video is een bibliografie van artikelen en abstracts te vinden, gepubliceerd in creationistische tijdschriften (deze wordt in de loop van de tijd verder compleet gemaakt). Met dank aan Biblical Creation Trust voor het vereenvoudigen en publiceren van dit onderzoek. Het bijschrift bij de video:
“BCT’s associate researcher Dr Bill Worraker has been looking into the heat problem associated with the Genesis Flood. This short video summarises Bill’s findings so far about the extent of the challenge it presents to our scientific Flood model.”

Bibliografie rond het onderzoek van dr. Worraker

(2026) Biblical Creation Trust, Heat problems associated with Genesis Flood models, Onderzoeksamenvatting in ‘Research Projects’ (samenvatting).
(2016) Worraker, W.J., Quantifying the Flood Heat Problem, Journal of Creation Theology and Science Series C: Earth Sciences 6: 4-5 (abstract).
(2018) Worraker, W.J., Heat Problems Associated with Genesis Flood Models—Part 1: Introduction and Thermal Boundary Conditions, Answers Research Journal 11: 171-191 (artikel).
(2018) Worraker, W.J., Ward, R., Modeling of Flood and Post-Flood Ocean Floor Cooling, in: J.H. Whitmore (ed.), Proceedings of the Eight International Conference on Creationism, blz. 673–682 (artikel).
(2019) Worraker, W.J., Heat Problems Associated With Genesis Flood Models—Part 2: Secondary Temperature Indicators, Answers Research Journal 12: 211-254 (artikel).
(2020) Worraker, W.J., Heat Problems Associated with Genesis Flood Models—Part 3: Vapour Canopy Models, Answers Research Journal 13: 69-94 (artikel).
(2023) Worraker, W.J., Heat Problems Associated with Genesis Flood Models—Part 4: Heat Deposited by Magmatic Activity, Answers Research Journal 16: 201-251 (artikel).

Voetnoten

‘Age of the Earth: Polonium Radiohalos Demolish Geologic Time’ – Dr. Andrew Snelling sprak voor de livestream van Logos Research Associates

Noot van de redactie: De redactie zou wat minder grote woorden (‘demolish’) gebruiken, maar ziet ‘Polonium Radiohalos’ als interessant (tegen)argument in de discussie over ‘Deep Time’.

Dr. Andrew Snelling heeft, in navolging van dr. Robert Gentry, een groot deel van zijn leven onderzoek gedaan naar Polonium Radiohalos. Dit heeft hij gepresenteerd op diverse creationistische conferenties en gepubliceerd in diverse creationistische In Depth tijdschriften (zoals Answers Research Journal).1 Afgelopen jaar was hij in de livestream van Logos Research Associates om zijn onderzoek te presenteren. Helaas is de livestream niet Nederlands ondertiteld.

Onder de video staat een uitgebreide beschrijving (in het Engels):

After defining what radiohalos are, this presentation will discuss the enigma of the polonium radiohalos, produced by the three very-short-lived polonium isotopes in the uranium-238 decay chain. They are most easily recognized in the black mica, biotite, alongside uranium-238 radiohalos. Biotite is a ubiquitous mineral in many granites and metamorphic schists and gneisses globally and at all levels in the geologic record. Yet the conventional millions-of-years timescale cannot explain the formation of the polonium radiohalos. Indeed, one conventional geochronologist described them as a tiny mystery because the polonium isotopes have such a fleeting existence, with half-lives of only 3.1 minutes, 164 μsecs and 138 days. In contrast, a hydrothermal fluid flow model coupled with accelerated nuclear decay has been proposed that has successfully explained the formation of polonium radiohalos within a young-earth timescale, primarily during the year-long global Flood cataclysm. This hydrothermal fluid flow model was used to make predictions, which have been successfully tested in several case studies involving granites, metamorphic rocks, and hydrothermal ore deposits. Hydrothermal fluids are produced as granites and metamorphic schists and gneisses crystallize and cool, but conventionally such processes require millions of years. Furthermore, it has been observationally determined that the radiohalos can only form and survive below 150°C , which is late in the cooling phase of these rocks. So, their survival argues against there being a heat problem with the accelerated nuclear decay required for their formation. Thus, the exceedingly rapid formation of the ubiquitous polonium radiohalos in these crystalline rocks puts severe time constraints on the crystallization and cooling of granites and metamorphic rocks, such that they may each have formed within only 7-10 days, which is compatible with the Flood year. Even the major occurrence of polonium radiohalos through the geologic record correspond with the Flood year. Thus, polonium radiohalos demolish the claimed long geologic ages.

Meer weten over de argumenten van Snelling? Onlangs plaatsten we een samenvatting van zijn zeven geologische argumenten om uit te gaan van een wereldwijde zondvloed.

Voetnoten

Paul Garner (MSc.) met ten minste twee papers aanwezig op de ICC – Definitieve programma laat nog op zich wachten

De International Conference on Creationism (ICC) is een van de betere conferenties georganiseerd door creationisten.1 Eind volgende week begint deze conferentie aan de Cedarville University. Helaas laat het definitieve programma nog op zich wachten. Daarom vandaag weer een tipje van de sluier opgelicht. We weten al dat dr. Todd C. Wood aanwezig is met vijf papers die vooral gaan over paleoantropologie.2 Paul Garner (MSc.)3 laat via Facebook weten dat hij ook aanwezig is met twee papers.4

Paul Garner

Paul Garner (MSc.) laat ons weten dat hij als co-auteur meegewerkt heeft aan de paper ‘Testing the order of the fossil record’. Deze wordt kort beschreven door dr. Todd C. Wood.5 Daarnaast heeft hij in de achterliggende periode met een aantal studenten onderzoek gedaan naar dateringen met isotopen. De titel van deze studie is: ‘How often do radioisotope ages agree? A preliminary study of 29.000 radioisotope ages in the USGS National Geochronological Database’. De studenten hebben, samen met Garner, deze database bestudeerd en ontwikkelden een concordantie/disconcordantie-metriek. De patronen die ontstonden werden geanalyseerd op overeenstemming en verschil. Er is nog veel te doen op dit gebied (vandaar ‘preliminary’), maar er zijn ook al interessante resultaten te presenteren. Garner geeft ook aan deel te zullen nemen aan de paneldiscussie over zondvloedgrenzen.

Creation Theology Society

Op de zaterdag voor de ICC (volgende week zaterdag dus) zal de CBS, CGS en CTS ook een conferentie organiseren op dezelfde locatie. Dit is een jaarlijks terugkerend evenement, waarbij korte abstracts worden gepresenteerd over onderzoeksresultaten behaald door verschillende creationistische wetenschappers. Ook deze groepen zijn beslist de moeite van het volgen waard, omdat zij gedegen onderzoek doen.6 Via hun website laat de Creation Theology Society weten dat mensen zich kunnen registreren voor deze conferentie. Naast de presentaties van de abstracts zal er ook een ‘Interdisciplinary Session’ zijn met presentaties over ‘Created Kinds’. De papers die uit deze presentaties voortvloeien zullen gebundeld worden in de derde issue van het Journal of the Creation Theology Society (2024/2025). Na deze presentaties wordt er door de genoemde organisaties ook nog een Annual Members Business Meeting gehouden.7

Voetnoten

Heat and the Genesis Flood – Bewerkte presentatie van ing. Maarten ’t Hart

In 2016 hield ing. Maarten ’t Hart drie presentaties in Zuid-Afrika. Een gaat over het zogenoemde hitteprobleem en de zondvloed. Deze video werd geplaatst op het YouTube-kanaal GeoDetective. Met dank aan dat kanaal kunnen we de video hier delen. Deze video is in het Engels, voor wie de Engelse taal niet machtig is zijn er Nederlandse ondertitels.

‘Makkelijke antwoorden op moeilijke vragen’? – Een reactie van prof. dr. Edgar Andrews op een recensie van dr. René Fransen

Een reactie van professor Edgar Andrews1 op de recensie2 van zijn boek Wie heeft God gemaakt? (2012)3 door René Fransen (bioloog en wetenschappelijk auteur bij Science Linx aan de RUG4).

Normaal gesproken reageer ik niet op ongemanierde en oppervlakkige recensies als deze, maar ik zie mij hier nu toch toe genoodzaakt vanwege de vele extravagante onjuistheden die deze ‘recensie’ bevat. Allereerst lijkt de recensent niet te begrijpen wat er bedoeld wordt met deze zin op de achterflap:

‘Het boek behandelt (en dus niet: beantwoordt) moeilijke vragen over wetenschap, filosofie en geloof met verbazingwekkende eenvoud. Edgar Andrews ontmaskert de pretenties van het ‘nieuwe atheïsme’ van Richard Dawkins en anderen, waarbij hij scherpe argumenten op een vriendelijke en humoristische wijze weet over te brengen.’

Het moet mij dunkt toch duidelijk zijn dat de ‘verbazingwekkende eenvoud’ waarmee het boek ‘moeilijke vragen over wetenschap, filosofie en geloof behandelt’, naar de schrijfstijl verwijst (die toegankelijk is voor leken), maar de recensent geeft er in zijn hoofd de betekenis aan van ‘makkelijke antwoorden op moeilijke vragen’, en daarom, zo geeft hij zelf toe, heeft hij de nodige scepsis voordat hij het boek ook nog maar opengeslagen heeft. Dat is geen veelbelovende start.

Aangemoedigd door deze fundamentele non sequitur (onlogische gevolgtrekking), voelt hij de behoefte om het boek te trivialiseren door te beweren dat ik de wetenschap verwerp en elke moeilijke vraag beantwoord met ‘God deed het’! Hij schrijft: ‘De auteur wil aantonen dat de wetenschappelijke verklaring voor de oorsprong van het universum en de ontwikkeling van leven op aarde niet klopt, zodat hij daarna triomfantelijk kan uitroepen: dus God deed het!’ Ik heb nieuws voor de recensent: er zijn helemaal geen wetenschappelijke verklaringen voor het ontstaan van het universum en de oorsprong van het leven – zoals ik uitvoerig in mijn boek betoog, wat eerlijke critici ook steeds weer beamen; er zijn slechts speculaties.

De recensent ontbreekt het helaas aan de hierboven genoemde eerlijkheid. Hij zegt: ‘De auteur probeert dan ook aan te tonen dat de Bijbel geen ‘platte aarde’ voorstaat, terwijl veel teksten toch echt uitgaan van een aarde met hemelkoepel.’ Nu vind ik het woord ‘koepel’ nergens terug in de Bijbel, en het enige woord dat er vrij dicht bij in de buurt komt, is het Hebreeuwse woord ‘chug’, dat slechts vier keer in het Oude Testament voorkomt, en betekenissen heeft als omtrek (twee keer), cirkel of gewelf (twee keer). Zeker, Jesaja 40:22 gebruikt het woord om de ‘hemelkoepel’ te beschrijven, maar dat is slechts poëtische taal van de soort die we vandaag de dag ook gebruiken. Misschien wil de recensent vertellen waar ik de ‘vele’ andere teksten kan vinden. [Met toestemming van de auteur wil de uitgever eraan toevoegen dat prof. Benno Zuiddam5 ook al eens uitlegde dat de gedachte dat de kerk in een platte aarde geloofde ‘een mythe is die in de 19e werd bedacht’ – voor meer over de koepel, zie raqiya6. Denk ook aan de bolvormige globus cruciger op de munten van Theodosius II.]

De recensie is ongemanierd omdat de recensent het nalaat de lezer te vertellen dat ik schrijf als een hooggekwalificeerd wetenschapper met een doctoraat en een hoger doctoraat in de natuurkunde, en met een internationale reputatie in de moleculaire fysica, en dat ik de academische posten bekleed heb van rector en later hoofd van de faculteit technische wetenschappen aan een toonaangevende Britse universiteit. Hij schrijft: ‘Andrews maakt gebruik van standaard creationistische kritiek op de wetenschap’ en ‘hij grijpt terug op de fictieve strijd tussen geloof en wetenschap.’ O ja, natuurlijk … niemand die dit leest zou beseffen dat mijn boek geschreven is door een wetenschapper met meer dan vijftig jaar onderzoekservaring en die meer dan honderd ‘peer reviewed’ (door vakgenoten besproken) wetenschappelijke artikelen geschreven heeft die in vooraanstaande internationale vakbladen gepubliceerd zijn! Zelfs mijn atheïstische critici hebben geen commentaar op de wetenschap in mijn boek; zij hebben alleen kritiek op mijn theïsme.

In de tweede plaats is de recensie oppervlakkig. De recensent zegt namelijk dat het onzin is ‘dat het oerknalmodel een idee was waar eigenlijk niemand iets van wilde weten’, maar dat ‘het model al snel werd aanvaard, ook door niet-gelovige wetenschappers’. Ik heb in mijn boek zeer uitvoerig uiteengezet hoe het wetenschappelijk concept ‘dat het universum een begin had’, heel geleidelijk aan vorm kreeg, en dat het nog redelijk lang heeft geduurd voordat het algemeen aanvaard was. Het begon met Einsteins algemene relativiteitstheorie, waarbij hij bewust nog een ‘fudge factor’ (zeg maar een veiligheidsmarge of correctie) aan zijn vergelijkingen toevoegde om ze te laten stroken met een ‘steady-state’ universum (zie pag. 114 van Wie heeft God gemaakt? – in de nieuwe editie met lettertype Calibri wordt dat pag. 106) en om onder de suggestie van ‘een begin’ uit te kunnen komen. Dat was in 1915, en het uiteindelijke wetenschappelijke bewijs voor de oerknal kwam pas in 1963, met de ontdekking van de uniforme elektromagnetische achtergrondstraling. Zelfs nog tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw verkondigden de toonaangevende Britse kosmoloog Fred Hoyle en zijn medewerkers het idee van een ‘steady-state’ universum, terwijl ook vandaag kosmologen als Stephen Hawking nog steeds werken aan theorieën die de voorwaarde van een ‘begin in de tijd’ voor het universum zouden moeten wegnemen.

Ten slotte beschuldigt hij mij ervan dat ik ‘aperte nonsens’ schrijf over evolutie. Dat is heel vreemd, vooral omdat ik in niet één van de meer dan honderd eerdere recensies van het boek ervan beschuldigd ben ‘nonsens’ te schrijven over evolutie. Vorig jaar (in 2012) heb ik een uur lang op de radio gedebatteerd over mijn boek met de toonaangevende atheïst en bekende emeritus hoogleraar biologie Lewis Wolpert. Het kan nog steeds beluisterd worden (hier7).

Niet eenmaal suggereerde hij dat mijn bespreking van de relevante wetenschap niet klopte. Integendeel. Hoewel hij uiteraard mijn theïstische conclusies verwierp, zei hij dat het ‘heel goed’, ja, zelfs ‘prachtig geschreven’ was. Dat zou hij natuurlijk niet gezegd hebben als het boek vol zou staan met ‘aperte nonsens’ over zijn eigen vakgebied.

De recensent zegt dat ‘de auteur ook geen ruimte laat voor de visie dat God via evolutie zou kunnen hebben gewerkt’. Dat is natuurlijk nauwelijks een eerlijke samenvatting van de vier hoofdstukken en zeventig pagina’s waarin ik juist dit onderwerp grondig analyseer. Hij zegt ook nergens dat ik geen probleem heb met micro-evolutie, maar om heel goede wetenschappelijke redenen macro-evolutie verwerp. Hij heeft natuurlijk het recht om het oneens te zijn met mijn conclusies, maar in plaats van mijn gedetailleerde wetenschappelijke argumenten te trivialiseren, had hij er beter gewoon op kunnen reageren. Helaas doet hij geen poging om mijn argumenten te weerleggen.

Ik neem afscheid van de lezer met een laatste voorbeeld van de verkeerde weergave van mijn gedachten door de recensent. Hij citeert mij als volgt: ‘Al het leven bestaat hoofdzakelijk uit taal.’ Hij laat echter het vervolg van de zin gewoon weg, die luidt: ‘(…) gecodeerde informatie die wordt samengesteld, opgeslagen, gecommuniceerd en geïnterpreteerd en waarop gereageerd wordt.’ Zelfs theïstisch evolutionist Francis Collins noemde zijn eigen boek over genetica De taal van God.

Red.: We zijn bezig met het opstellen van een bibliografie van prof. dr. Edgar Andrews. Zie daarvoor: https://oorsprong.info/bibliografie-van-natuur-en-materiaalkundige-prof-dr-edgar-h-andrews/.

Voetnoten

Warmtestraling als koelingsmechanisme voor de basaltische korst tijdens de vloed – Ing. Maarten ’t Hart sprak op Nederlands congres d.d. 26 februari 2021

Op 26 februari 2021 organiseerde ik, Jan van Meerten, namens Logos Instituut, een congres over ‘Geloof en Wetenschap’. Ing. Maarten ’t Hart sprak over warmtestraling als koelingsmechanisme voor de basaltische korst tijdens de vloed. Deze video is, met dank aan Geloofstoerusting, opgenomen en hieronder te bekijken.

Wiskunde helpt schepping begrijpen

Een prima beschrijving van geloof kunnen we vinden in de Bijbel: het geloof is een vaste grond der dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet (Hebreeën 11:1). Het bestaan van God kan niet met menselijke redeneringen bewezen worden, maar wordt als waarheid vanbinnen beleefd.

Wiskunde daarentegen wordt gebruikt om waarheden met behulp van stellingen te bewijzen. Hiervoor worden getallen, structuren en patronen bestudeerd. In het alledaagse leven wordt wiskunde vooral gebruikt voor berekeningen en meetkunde. Het Nederlandse woord „wiskunde” is afgeleid van het woord „wisconst”: de kunst van wat gewis en zeker is. Dit woord werd voor het eerst gebruikt door Simon Stevin in de 17e eeuw.

Er zijn (tenminste) drie verschillende filosofische opvattingen over wiskunde. Het intuïtionisme vindt dat wiskundige structuren door de menselijke geest ontwikkeld zijn en niet echt bestaan (denk aan oneindigheid). De platonische stroming vindt dat wiskundige structuren wel bestaan als een wereld op zich, en dat de mens dat alleen heeft ontdekt. Het formalisme tot slot geeft de wiskunde geen zelfstandig bestaan, maar herleidt het tot symbolen en formele systemen.

Welke vormen van wiskunde kunnen in relatie met Gods schepping gebracht worden? Laten we een aantal verschillende deelgebieden nader beschouwen.

Logica

Logica is een onderdeel van de wiskunde dat veel gebruikt wordt om stellingen op een formele manier te bewijzen. Deze heldere redeneertechniek kan helpen om begrippen als alomtegenwoordigheid, almacht, alwetendheid, zonde en verzoening beter te begrijpen. In de Heidelbergse Catechismus vinden we veel logische redeneringen terug, zoals in de redenen waarom de Middelaar een waarachtig en rechtvaardig mens en tegelijk waarachtig God moet zijn.

Logica is ook gebruikt in de onvolledigheidsstellingen van Gödel. Deze stellingen laten zien dat een wiskundig systeem altijd onvolledig of inconsistent zal zijn, en daarnaast nooit gebruikt kan worden om zijn eigen consistentie te bewijzen. Hiermee wordt aangetoond dat de wetenschap altijd te beperkt zal zijn om alles te kunnen begrijpen.

Analyse

Binnen de Analyse wordt het limietbegrip veel gebruikt. Daarbij wordt onderzocht hoe functies zich gedragen als het argument naar nul of oneindig gaat. Voor het menselijk verstand zijn de oneindigheid van God en de eeuwigheid moeilijk te bevatten. Het limietbegrip kan helpen om dit beter te begrijpen.

Statistiek

Met behulp van Kansrekening en Statistiek kan aangetoond worden dat de kans dat leven ontstaat via evolutionaire ontwikkelingen heel klein is. Er zijn ontzettend veel zeer zeldzame toevalligheden nodig voor het ontstaan van ons universum. Zonder een van die voorwaarden zou leven niet mogelijk zijn (fine-tuning argument).

Optimalisering

Met enige kennis over Optimalisering kunnen we verwonderd zijn over de efficiëntie op aarde, en zien hoe optimaal alles geschapen is. Denk bijvoorbeeld aan de gulden snede, een verhouding die niet alleen intrinsieke schoonheid bevat, maar die er ook voor zorgt dat een cirkelschijf op de meest efficiënte manier gevuld wordt (bloemblaadjes, zaden, kelkbladeren).

Modellering

De kennis van wiskundige Modellering kan gebruikt worden om zaken als bloedstolling en wondgenezing beter te begrijpen. Bloedstolling wordt beschreven met maar liefst veertig vergelijkingen voor veertig verschillende stoffen. Een van die stoffen is pas na een maand nodig voor genezing van de wond! Mijn collega merkte eens op: „Je moet een groot geloof (in de evolutietheorie) hebben om te denken dat dit door toeval ontstaan is.”

Ook het begrip chaos kan met modellering bestudeerd worden. Als voorbeeld van een chaotisch systeem wordt vaak de vlinder van Lorenz gebruikt. Lorenz beweerde dat een vleugelslag van een vlinder in Brazilië een paar maanden later een tornado in Texas zou kunnen veroorzaken. Dit voorbeeld geeft de grenzen van de voorspelbaarheid aan. De toekomst ligt niet vast door alleen de beginvoorwaarden: sturing van God is onvermijdelijk om tot een bepaalde uitkomst te komen. Daarnaast blijkt hieruit dat het heel onwaarschijnlijk is dat planetenbewegingen en het klimaat miljoenen jaren constant zijn, hetgeen nodig is volgens de evolutietheorie.

Meetkunde

Meetkunde kan gebruikt worden om de verschillende dimensies te begrijpen. De moderne natuurkunde en wiskunde maken gebruik van hoge dimensies om de bouwstenen van materie te beschrijven. Wat de effecten zijn van meer dan vier dimensies (drie plaatsdimensies en een tijdsdimensie) is heel moeilijk te begrijpen. Iets van deze worsteling is te zien in het boekje Flatland (platland) waar tweedimensionale wezens proberen te begrijpen dat de ‘echte’ wereld uit drie dimensies bestaat.

Numerieke Wiskunde

Tenslotte kan Numerieke Wiskunde gebruikt worden om zaken als afrondfouten, stabiliteit en extrapolatie te begrijpen. De meeste metingen en modellen dateren van de afgelopen honderd jaar. Wetenschappers gebruiken extrapolatietechnieken om uitspraken te doen over de oorsprong van de wereld, die miljoenen jaren geleden ontstaan zou zijn. Vanuit de wiskunde is bekend dat dit absoluut niet mogelijk is, en geen reële voorstelling van de werkelijkheid geeft.

Wiskunde kan op allerlei manieren gebruikt worden om de schepping beter te begrijpen en te bewonderen. De complexiteit en structuur van de schepping maken het ongeloofwaardig om te stellen dat er geen Schepper is.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website van het Reformatorisch Dagblad. Het artikel is hier te vinden.

Chemicus dr. ir. Johannis Heijboer (1920-1995) daagde de koolstofdatering uit in stelling bij proefschrift

Het is bemoedigend als studenten en promovendi willen denken vanuit het klassieke scheppingsgeloof. Dat geldt zowel in het heden als in het verleden. Soms zou je wensen dan bepaalde mensen nog leefden óf dat je eerder van hun bestaan had geweten. Dat geldt in dit geval voor de chemicus dr. ir. Johannis Heijboer (1920-1995). Hij promoveerde in 1972 en in één van zijn stellingen daagde hij de koolstofdatering (C14-dateringsmethode) uit. Na zijn promoveren werd hij uitgenodigd door de GOLV om daar te spreken over deze stelling. Laten we de spaarzame informatie1 die we hierover hebben op een rij zetten.

Dr. ir. Johannis Heijboer

Johannis Heijboer werd op 17 september 1920 geboren te Oud-Vossemeer. Hij was een zoon van Adriaan Cornelis Heijboer (1872-1955) en Elizabeth Johanna de Viet (1878-1963). Johannis overleed op 23 april 1995 te Veenendaal. Op 9 februari 1972 promoveerde hij cum laude aan de Rijksuniversiteit te Leiden op een proefschrift met als titel ‘Mechanical Properties of Glassy Polymers Containing Saturated Rings’. Van de zestien stellingen die het proefschrift bevat zijn twee stellingen mij bekend. De twaalfde stelling gaat over koolstofdatering en de zestiende stelling gaat over de staat Israël. Over de twaalfde stelling later meer. Johannis bezocht in zijn jeugdjaren de Rijks-HBS te Bergen op Zoom. Van 1932 tot 1937 studeerde hij Scheikundige Technologie aan de Technische Hogeschool te Delft. Uiteindelijk werd hij scheikundig ingenieur (ir.). Van 1945 tot 1947 was hij als docent verbonden aan het Chemisch Instituut en vanaf 1947 werkte hij voor TNO te Delft.2 Vanaf 1960 was hij onderdirecteur van het Centraal Laboratorium TNO te Delft. Heijboer was vanaf 1971 voorzitter van de Nederlandse Reologische Vereniging. Tot hoe lang hij deze functies heeft uitgevoerd en of hij na zijn promotie nog andere functies heeft gehad, kon ik helaas niet vinden. Heijboer heeft veel publicaties over chemische onderwerpen, in internationale peer-reviewed wetenschappelijke tijdschriften, op zijn naam staan.3

Stelling 12

Predikant en theoloog drs. Arie Vergunst (1926-1981) feliciteert in een De Saambinder uit 1972 de kersverse doctor met zijn promotie. Hij schrijft dat het bespreken van de dissertatie te ingewikkeld zou worden voor het landelijke kerkblad. Maar dat zijn aandacht in het bijzonder uitgaat naar stelling 12 van het proefschrift. Dankzij deze vermelding van drs. Vergunst weten we hoe deze stelling luidt. Bijzonder omdat het laat zien dat dr. ir. Heijboer op de hoogte was van de Amerikaanse creationistische literatuur.4

De stelling:

”XII. De ouderdomsbepaling aan de hand van radioactieve koolstof is gebaseerd op veronderstellingen, die de betrouwbaarheid, in absolute zin, van gemeten tijden, langer dan ca. 5000 jaar, onzeker maken.” – W.F. Libby, Radiocarbon Dating, Univ. Of Chicago Press, 1952. – J.C. Whitcomb and H.M. Morris, The Genesis Flood, The Presbyterian and Reformed Publ. Co, Philadelphia 1966, bid. 374”

De stelling verwijst dus naar ‘The Genesis Flood’, het, voor creationisten, baanbrekende werk van dr. John C. Whitcomb en dr. Henry M. Morris. Maar ook naar ‘Radiocarbon Dating’ van de chemicus en Nobelprijswinnaar dr. Willard F. Libby. Voor zijn werk aan de C14-dateringsmethode ontving hij in 1960 de Nobelprijs voor Scheikunde. Drs. A. Vergunst is blij met de prestatie van dr. ir. J. Heijboer. Hij schrijft:5

Het is verheugend, dat een man van wetenschappelijk formaat als nu dr. ir. Heijboer een dergelijke stelling op universitair niveau voordraagt en deze ook wil en kan verdedigen. Juist met een beroep op de bedoelde metingen wordt zo dikwijls de juistheid van allerlei theorieën over de ouderdom van de aarde gestaafd. Daarom is het goed, dat de onbetrouwbaarheid van deze metingen wordt aangewezen. Voor ons, die bij het Woord des Heeren zoeken te leven, is de bevestiging van ons geloof door de resultaten van wetenschapsmensen niet nodig; ons geloof immers rust in het Woord Gods zelf. Tegenover allerlei “wetenschappelijke”, schijnbaar onaantastbare beweringen, is het echter uitermate nuttig ook op deze stelling te kunnen wijzen. Daarom verdient deze onze opmerking en zijn wij dr. ir. Heijboer er dankbaar voor, dat hij bij de gelegenheid van zijn promotie ook deze stelling heeft willen en mogen verdedigen. Met een, op eenvoudige wijze gegeven nadere uiteenzetting van de bedoelde uitspraak, zou hij velen van onze studerende jonge mensen, die zoveel onschriftuurlijks of liever gezegd tegen-schriftuurlijks te verwerken krijgen, zeer aan zich verplichten. Misschien mogen we dat in de toekomst tegemoet zien.”

We zien dat dominee Vergunst blij is met de gewaagde stelling en de hoop uitspreekt dat dr. Heijboer de stelling nog nader zal toelichten voor onze studerende jongeren. Die toelichting heeft dr. Heijboer kennelijk gegeven in een lezing voor de Gereformeerde Onderwijzers- en Lerarenvereniging (GOLV)6, waarover hieronder meer. Zowel in Eilanden-Nieuws7 als in het Reformatorisch Dagblad8 wordt verwezen naar het bovengenoemde stukje van drs. Vergunst. In het Reformatorisch Dagblad wordt in een voorstukje nog het belang van deze stelling aangegeven. Er zijn ‘al dan niet vermeende aanvallen door de natuurwetenschappen op de betrouwbaarheid van de Heilige Schrift’. Geleerden die ‘bepaalde theorieën, zoals die over de onvoorstelbare hoge ouderdom van de aarde’, aanvechten worden volgens de krant ‘niet geheel voor vol aangezien’ en daarmee door hun bestrijders ook ‘nauwelijks serieus genomen worden’.

Ouderdomsbepaling met behulp van radioactieve koolstof

Op maandag 21 oktober 1974 vergaderde de Gereformeerde Onderwijzers- en Lerarenvereniging (GOLV). Dr. ir. J. Heijboer hield een referaat met als titel ‘Ouderdomsbepaling met behulp van radioactieve koolstof’.9 De Reformatorische School, het blad van de GOLV, geeft helaas geen verslag of samenvatting van het referaat. 10 Gelukkig was er een verslaggever van het Reformatorisch Dagblad aanwezig. Jammer genoeg lijkt het erop dat Heijboer dit onderwerp niet verder uitgebouwd heeft.11 Hieronder een samenvatting van het referaat op basis van het verslag van de RD-journalist.

Aan het begin van zijn lezing gaat Heijboer in op de werking van de C14-methode.12 De verhouding tussen C12 en C14 is een belangrijke voorwaarde voor de toepasbaarheid van de C14-methode. Heijboer in de woorden van de verslaggever: “Dit werd door Libby gecontroleerd en juist bevonden.” Een andere voorwaarde is dat de verhouding in het verleden hetzelfde moet zijn geweest. Heijboer: “Dit kon door Libby tot ca. 5000 jaar terug op fraaie manier vastgesteld worden, door de ouderdom te bepalen van voorwerpen, waarvan deze op onafhankelijke wijze historisch vaststond (Dode Zee rollen, houten voorwerpen uit graven van Farao’s en boomringen).” Voor christenen komen de problemen wanneer men de oudere resultaten serieus neemt (zoals die van mastodonten, mammoeten, etc.). Heijboer: “Deze tijden overschrijden dus aanmerkelijk de ca. 6000 jaar, die men op grond van een eenvoudig, letterlijke aanvaarding van de Heilige Schrift zou mogen verwachten.” Hij wijst hierbij op het werk van theïstisch evolutionist prof. dr. Van de Fliert, van de Vrije Univeriteit, die zich tegen het werk van ‘een gepretendeerde Bijbelse geologie’ keert.13 Ook wijst hij op oudeaardecreationisten die een grote periode tussen Genesis 1:1 en Genesis 1:2 veronderstellen (de zogenoemde gaptheorie). De verslaggever: “Spreker kan dit echter niet aanvaarden; het is zijns inziens in strijd met het eenvoudige Woord van God.

Als de C14-methode volgens Heijboer niet betrouwbaar is bij oude vondsten hoe moeten we dit dan wel interpreteren? “Door Libby is aangetoond, dat deze verhouding de laatste 5000 jaar vrijwel onveranderd is. Echter moet aangenomen worden dat ze ten gevolge van de zondvloed grondig gewijzigd is. Daarom levert de methode geen betrouwbare resultaten voor dateringen van vóór de zondvloed.14Helaas geeft het verslag niet meer informatie over de wijze waarop het verval beïnvloed is, al is daar wel over gesproken tijdens de lezing. Heijboer sluit zijn referaat af door te stellen dat we ons niet uit het lood moeten laten brengen door de resultaten van bepaalde wetenschappelijke disciplines. “Indien men de veronderstellingen nagaat, op basis waarvan de resultaten verkregen zijn, is het dikwijls in te zien, dat de resultaten geen overtuigende bewijskracht bezitten, voor iemand die in de Schrift gelooft.

Heijboer heeft, volgens de verslaggever, ‘dankbaar gebruik gemaakt van artikelen’ uit het tijdschrift Creation Research Society Quarterly (CRSQ) van het Amerikaanse Creation Research Society (CRS). Hij verwees met name naar het artikel van technisch natuurkundige Robert L. Whitelaw (MSc.)15 met als titel ‘Time, Life, and History in the Light of 15.000 Radiocarbon Dates’.16 Ook aan het slot heeft Heijboer nogmaals verwezen naar het werk van CRS. Volgens de verslaggever: “Het werk van de Amerikaanse Creation Research Society werd zeer in de aandacht bevolen, hoewel ook hierbij een kritische benadering [nodig] blijkt te zijn.17

Ten Slotte

Nederlandse creationisten hebben een geleerd iemand in de gelederen gehad die zich verder verdiept heeft in de C14-dateringsmethode. Helaas lijkt het erop dat Nederlandse creationisten zich slapende hebben gehouden ten opzichte van Heijboer en omgekeerd. In het blad ‘Bijbel en Wetenschap’, in die tijd één van de kernbladen voor creationisten, zijn geen artikelen of verwijzingen opgenomen naar het werk van Heijboer. Navraag bij toen actief en nu nog in leven zijnde creationisten leverde geen informatie op. Er is in ieder geval geen vruchtbare samenwerking ontstaan met Heijboer. We vragen ons af hoe dat komt. Het zorgt er helaas voor dat creationisten in Nederland iedere generatie opnieuw het wiel moeten uitvinden.18 Dit kan én moet anders!

Voetnoten