Home » Genealogie » Het honderdenvijftiende jaargang van ‘De Nederlandsche Leeuw’ en telgen uit het geslacht Van Meerten

Het honderdenvijftiende jaargang van ‘De Nederlandsche Leeuw’ en telgen uit het geslacht Van Meerten

Het honderdenvijftiende jaargang van De Nederlandsche Leeuw, het maandblad van het Genealogisch-Heraldiek Genootschap, verscheen in 1998. In dit jaargang komen enkele telgen uit het geslacht Van Meerten voor.

Stochius uit Wijk bij Duurstede

Bij de bespreking van het geslacht Stochius uit Wijk bij Duurstede door C.A. van Burik op bladzijde 116-134, komt ook één telg uit het geslacht ‘Van Meerten’ voor. Allereerst wordt er melding gemaakt van Peter Ernst van Abcoude van Meerten (1619-1695). Bij Matheus Stochius (1638-1655) staat het volgende:

“26 nov. 1650: Christoffel Stochius verzoekt Gedeputeerde Staten van Utrecht om de bevestiging van diens zoon in de vicarie gefundeerd op St. Thomas-altaar in de kerk van St. Jan Baptist te Wijk, nadat deze vicarie door Peter Ernst van Abcoude van Meerten als collator op 23 nov. aan Matheus Stochius was vergeven (RAU St.v.Ut. 264-55). Na de bevestiging door de Gedeputeerden wordt Matheus op 27 nov. d.a.v. door het kapittel van St. Jan. Baptist als vicaris aanvaard. (RAU Kap. St. Jan Baptist 3, resoluties). Tegen deze begifitiging komt Dirck van Schoonderwoert in verweer aangezien de maarschalk van het Eemland (=Van Abcoude van Meerten) de vicarie reeds aan hem had vergeven.46 Dirk van Schoonderwoert had echter geen toestemming van de Staten van Utrecht verkregen en was derhalve ook niet als vicaris door het kapittel erkend. Dit was de reden dat Van Abcoude van Meerten de vicarie opnieuw had toegewezen. Desalniettemin maakte Dirck van Schoonderwoert deze kwestie aanhangig bij het Provinciaal Hof van Utrecht (Alwaar echter geen uitspraak werd aangetroffen). In verband hiermee verzoekt het kapittel op 18 aug. 1653 om de herbevestiging van Matheus Stochius (RAU St.v.Ut. 264-58). Na Matheus’ overlijden gaat de vicarie op 24 juli 1655 over op diens broer Anthony (zie hieronder). 10 juli 1655: “begraven de soon van Stochius int cruyswerck in sijn eygen graffstede (ontvangen) 16 gulden ende overluydt met alle de clocken edoch seggen dat het cap(itt)el vrij is van altemael ende willen niet geven dient alsoo voor (doorgehaald: “p.memorie”) 8 gulden” (aantekening: “sall de weduwe van borgemr. Stochius hebben te betalen”). (RAU Herv.gem.WbD 172-2 Rekeningen van de kerkmeester victoris 1654 tot victoris 1655)”

Bij voetnoot 46 staat dan: “Dirck Christiaansz. van Schoonderwoert komt al op 15 febr. 1644 voor als kennelijke bezitter van de vicarie (GAU n.a. U020a002, notaris H. Ruysch). Deze familie van Schoonderwoert woonde in de stad Utrecht, maar wellicht heeft bij de aanvankelijke toewijzing door Van Abcoude van Meerten de Wijkse herkomst van Dirck’s grootmoeder Maria Aerts Vosch nog een rol gespeeld. Zie voor de families Vosch en Van Schoonderwoert: CA . van Burik, De oudere generaties Vosch (Vosch van Avesaet) te Wijk bij Duurstede, Gens Nostra 1990, blz. 553-558.

Bij Anthoni Stochius (1647-1693) staat over deze Peter Ernst van Abcoude van Meerten het volgende:

“15 mei 1651: Jonker Peter Ernst van Abcoude van Meerten verkoopt aan mr. Thomas van Rijssen, advocaat voor het Hof van Utrecht, het patronaatsrecht van de vicarie van St. Thomas en St. Matthias in de kerk van St. Jan Baptist te Wijk bij Duurstede (in de wandeling genaamd “vicarie van de Vrouwe van Gent”). Matheus Stochius is op dat moment in het bezit van de vicarie. (zie hierboven) Na het overlijden van Matheus, verkrijgt diens vader Christoffel op 24 juli 1655 voor zijn minderjarige tweede zoon Anthony van Gedeputeerde Staten van Utrecht de bevestiging in de vicarie, nadat Thomas van Rijssen deze aan Anthony had vergeven. (RAU St.v.Ut. 264-60) Waarschijnlijk betreft het land behorend tot deze vicarie als Anthonetta van Ewijck op 15 mei 1663 en 31 mei 1665 voor haar minderjarige zoon Anthony achterstallige pachten vordert van Dirck de Cruyff. (SKU r.a. 585-14)”

Bij voetnoot 52 staat: “Tenzij anders vermeld zijn de gegevens over deze vicarie ontleend aan dr. A. Johanna Maris, Het Wijkse of Rijswijkse veer over de Lek, Jaarboekje Oud-Utrecht, 1963, blz. 27-47.

Lenen van de hofdstede Broekhuizen te Doorn

Op bladzijde 219-221 beschrijft dr. J.C. Kort het repertorium op de lenen van de hofstede Broekhuizen te Doorn, 1531-1662. Voorafgaande aan de beschrijving van de lenen worden enkele telgen uit het geslacht Van Meerten genoemd. De lenen zijn bescheiden net als de resterende registratie ervan in de collectie Booth-Buchel. “Op de achterzijde van het origineel werd meegedeeld, dat het ging om de lenen, die gehouden werden van Ernst, Willem, Jan en Jan van Meerten. De overgeleverde gegevens dateren echter pas van Jan van Meerten in 1531, later in 1568 voorkomend als Jan van Abcoude van Meerten. Hij werd opgevolgd door zijn neef Jan van Oostrum, die ook de hofstede Oostrum bezat. In 1604 specificeerde Jan van Oostrum, zoon van de voorgaande, het leen, dat hij en zijn voorouders van de heer van Vianen hadden gehouden en noemde toen deze leenkamer. Hoewel in het register geen nadere aanduidingen worden aangetroffen, lijkt het ons echter dat de lenen veeleer aan Broekhuizen verbonden waren mede gelet op het aangekochte leen. De collectie Booth-Buchel is aanwezig op het Rijksarchief te Utrecht en wordt hier aangeduid met B.” In de beschrijving zelf komen geen telgen uit het geslacht Van Meerten voor.

Voetnoten