Home » Betuwse streekgeschiedenis » Het geslacht ‘Van Meerten’ in de Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe – Deel 20: Gerichtssignaat Bank Zoelen 1614-1661

Het geslacht ‘Van Meerten’ in de Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe – Deel 20: Gerichtssignaat Bank Zoelen 1614-1661

In 2007 promoveerde dr. Peter D. Spies aan de Theologische Universiteit Apeldoorn op een belangrijke studie naar de classis van Tiel. De titel van zijn proefschrift luidt ‘De classis van Tiel 1579-1816: De gereformeerde kerk in de Nederbetuwe in het spanningsveld van politieke machten en maatschappelijke veranderingen’.1 Daarna heeft dr. Spies ook niet stilgezeten en heeft hij diverse gerichtelijke transcripties en ander transcriptiewerk uitgegeven. Zo ook de ‘Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe’. We hopen de komen de tijd, als de Heere het leven en de gezondheid geeft, deze transcripties door te nemen op zoek naar stamgenoten. Het betreft vooral individuen met de achternaam ‘Van Meerten’ of aangetrouwde leden van deze familie. Als het gaat om de vrouwelijke lijn nemen we, gewoontegetrouw, alleen de kinderen en aan die kinderen aangetrouwde gezinsleden (dus man of vrouw) mee. Na verloop van het genealogisch onderzoek is het mogelijk dat dit artikel wijzigingen ondergaat, bijvoorbeeld als wordt ontdekt dat naam X of Y ook tot (afstammelingen van) dit geslacht behoort. Hieronder de bestudering van het eenentwintigste deel.2

Johan van Bemmel

Johan van Bemmel komt twee keer voor in dit deel (bladzijde 31 en 73). Het is slechts een vermelding dat hij behoorde tot het ridderschap of de gerichtslieden. Het gaat dan om 25 juni 1618 en 22 september 1625. Mogelijk is dit de zoon van Heijmerick van Bemmel en Anna van Meerten.

Everhard Godfried van Meerten

Jonker Everhard Godfried van Meerten komt drie keer voor in dit deel van de Gerichtelijke Transcripties. Op 17 oktober 1657 zien we dat hij aanwezig is bij de ‘in Soelen gespannen bancke’.3 Op dinsdag 20 oktober 1657 compareert hij eveneens voor de ambtman en is er sententie uitgebracht.4 Op 11 november 1659 behoort hij bij de ‘gerichtsluijden’ van de ‘Soelensche bancke’.5

Johan (Ernsten) van Meerten

Een ‘Van Meerten’ die het meest voorkomt in dit gerichtssignaat is Johan (Ernsten) van Meerten. Op de gerichtsdag van 24 februari 1614 komen we heb als eerste tegen.6 Het gaat om een ‘Aenspraeck’ die ‘Affgedaen’ is. Ik citeer:

“#Aenspraeck#
Lambert Corstensen spreeckt aen mit recht tuschen pandongh ende pandtkerongh Johan van Meerten voor de somme van LXVI gulden hercommende van verdient loon ende voor den schaden mit recht ende bedinght hiermede zijn wacht.
#Affgedaen#”

Op bladzijde 23 gaat het opnieuw over hem op de gerichtsdag van 4 juli 1616:

”#Aenspraeck#
Aelbert van Leuwen, als rentmeijster sijns genedighen fursten ende heeren mijn heere den Prince van Orengen etc., spreect aen met recht tuschen pandongh ende pandtkerong Johan van Meerten, eerstelick voor XXIX gulden ses stuvers, als reste van meerder somme van verscheenen ende onbetaelde landtpachten, ende voor den schaden met recht. Ende bedinght hiermede zijn wacht.”

Dezelfde dag krijgen ze ook antwoord, op bladzijde 24 lees ik:

”#Antwoordt#
Johan van Meerten andtwoort op aenspraeck van Aelbert van Leuwen rentmeijster van mijn heere den Prince van Orengen etc., ut in scriptis.”

Op 17 oktober 1616 wordt zijn naam opnieuw genoemd.7 Ik citeer:

”#Aenspraeck#
Wolter Roeloffsen spreeckt aen mit recht tuschen pandongh ende pandtkerongh Derick Jansen ende Johan van Meerten, als gewesene vercopers van sekere thien hondt landts binnen Soelen opte Huijsgarden, als voor vrijong, quijtongh ende affhaldonge van hondert negen ende vijftich gulden tien stuvers, daer die voorschreven thien hondt landts voor dato des coops met beswaert zijn gewest und alnu uut cracht van een verwonnen acte op datselve landt gevordert werden ende oock voor alle hijnder, schade ende costen dienthalven algereets gedaen ende noch te doen, na inhalt segel ende brieve, ende voor den schade met recht. De voorschreven segel ende brieve, mitsgaders copie van de geruerte verwonnen acte hiermede als oock de wacht bedingende.”

Op deze gerichtsdag gaat het ook over de eis van Aelbert van Leuwen van 4 juli 1616.8 Ik citeer:

”Gesien den eijsch van Aelbert van Leuwen, als rentmeijster van sijn forstelicke genaden mijne heere den Prince van Orangiën etc., eijscher ter eenre ende ’t andtwoordt van Johan van Meerten verweerder ter andere, wijsen die ridderschappen voor recht, dat den eijscher tuschen dit ende XIIII dagen bij eede verclarende de geëijschte schuldt deuchdelick te zijn, sal in sulcken geval den verweerder hem deselve opleggen ende betalen.
#Den eijscher heeft de hem in desen operlachte verclaronge gedaen voor den substituit amptman jonckher Johan van Bronckhorst ende gerichtzluijden jonckher Adriaen van Druten ende Geridt van Haech den 26en des voorschreven maents octobris#”

Op 17 oktober 1616 wordt eveneens nog ingegaan op de zaak van Wolter Roeloffsen (zie hierboven).9 Ik lees kort:

”#Andtwoort#
Derick Jansen ende Johan van Meerten contra Wolter Roeloffsen ut in scriptis.”

Op de gerichtsdag 29 april 1619 gaat het over een zaak tussen Steven van Eck en Johan van Meerten.10 Daar lees ik:

”#Aenspraeck#
Steven van Eck spreeckt aen mit recht tuschen pandongh ende pandtkerongh Johan Ernsten vn Meerten voor de betalonge van acht en dartich gulden hercommende van coop van een slachtbeest anno 1616, affslaende elff gulden hem door tuschenspreken van goede luijden daervan quijtgescholden, ende voor den schaden met recht. Ende bedinght hiermede sijn wacht.”

Op de volgende bladzijde eveneens.11

”Op de rechtzvorderinge van Steven van Eck eijscher ter eenre ende Johan van Meerten verweerder ter andere, ’t gericht gesien den eijsch ende d’ obligatie bij den verweerder in plaets van andtwoort overgelevert, condemneert den verweerder de geëijschte schult tuschen dit ende ses weecken aen den eijscher te betalen. Reserverende den verweerder zijn recht tegens den eijscher te mogen institueren zoo zijnen goeden raedt gedragen sal.”

Op 8 juli 1619 gaat het over een andere zaak en wordt een ‘acte van indemniteijt’ gegeven.12

”#acte van indemniteijt#
Johan van Meerten promisit, voor den substituit amptman ende gerichtzluijden nabenoempt, te quiteren, indemneren, along ende geheel schadeloos te halden jonckher Christiaen van den Steenhuijs van alsulcke borchtochte, als zijn edele voor de pachtonghe, als denselven van Meerten verledenen jare 1618 van den impost van den besaijden mergen op Drumpt gedaen, gepresteert heeft. Stellende ende verbijndende daeronder tot versekerong van dijen alle sijne goederen, reede ende onreede, in den kerspel van Soelen gelegen, om bij nalaticheijt van quiteronghe morgen ofte commen te lijden, daeraen (als met allen rechten vervolcht ende verwonnen wesende) met coopbiedonghe te verhalen. Daervan hij comparant sich alsoo betuijcht gegeven heeft. Actum voor gerichtzluijden Maes Gerridtsen scholtis ende Nicolaes Broeckhuisen den 8e julii voorschreven.“

Op 2 november 1620 werd er opnieuw gericht gehouden en kwam Johan van Meerten opnieuw ter sprake.13

”#Aenspraeck#
Johan van Meerten spreeckt aen mit recht tuschen pandongh ende pandtkerongh Johan van Ingen voor twelff gulden ter goeder rekenongh vermogens pandonge hierbij inbedingen[de], ende voor den schaden met recht. Ende bedinght hiermede sijn wacht.”

En op dezelfde bladzijde:

”#Overgifte#
Jan Jansen van Inggen heeft verwillecoert ende overgegeven op d’ aenspraeck huijden bij Jan van Merten op hem gedaen mit denselven te rekenen ende volgens dien te betalen.”

Op 20 juni 1622 lezen we op bladzijde 52 het volgende:

”#Aenspraeck#
Jan van Meerten spreeckt aen mit recht tuschen pandongh ende pandtkerongh Ghijsbert Huijberts voor de somme van XXVIII gulden ses stuvers 4 penningen hercommende van affgerekende schuldt vermogens rekenboeck daervan zijnde, ende voor den schaden met recht. Ende bedinght hiermede sijn wacht.”

Op dezelfde dag is er nog een vervolg:

”#Verfolch#
Johan van Meerten supra Ghijbert Huijberts.”

Op de gerichtsdag van 22 september 1625 komt de weduwe voor van Johan van Meerten. Het gaat om een oude belofte van borgtocht uit 1619 tussen Christiaen van den Steenhuijs. Inmiddels leeft Christiaen ook niet meer en komt in plaats van hem zijn weduwe. Johan is dus overleden tussen 20 juni 1622 en 22 september 1625. Ik lees op bladzijde 71:

”#Aenspraeck#
Joffrouw Marie van Eldijck, weduwe van zaliger jonckher Christiaen van Steenhuijs, cum tutore spreeckt aen met recht tuschen pandongh ende pandtkerongh Ernstgen van Lauwijck, weduwe van Johan van Meerten zaliger, voor de betalonge van een hondert ende sestich gulden, als reste van borchtael wegens des landts middelen bij gemelte Steenhuijs voor Johan van Meerten gepresteert ende aen den ontfanger tot Bommel voor denselven heeft moeten betalen vermogens extract hierbij inbedingende, ende voorts voor den schaden met recht. Ende bedinght hiermede haer wacht.”

Op de volgende bladzijde komt een antwoord op de bovenstaande aanspraak.

”In saecke van de weduwe van jonckher Christiaen eijschersche eens ende de weduwe van Johan van Meerten verweerdersche ter andere worde gecommiteert die edele ende erentfeste jonckheren Johan de Cock van Oppijnen tot Tiel, Wilhem van Heese, Joost van Bueren ende Steven Steenhuijs, om parthijen ten zeeckeren dage voor oer edelen te bescheijden ende deselve in der vrundtschap sien te verdraghen, is ’t mogelick. Soo niet, sal volgens in der sake gedaen werden na rechts behooren.”

Het lijkt erop dat Ernstgen van Lauwijck na het overlijden van Johan van Meerten hertrouwde met Nicolaes Broeckhuijsen. Op pagina 92 wordt in ieder geval aangegeven dat zij getrouwd is met Claes van Broeckhuijsen.
Op bladzijde 103 (dat gaat over de gerichtsdag donderdag 7 september 1631 lezen we dat zij overleden is. Het gaat dan ook over de nagelaten kinderen van Ernstgen en het lijkt erop dat dit niet de kinderen zijn van Nicolaes.

”#Aenspraeck. Leuwen#
Nicolaes Broeckhuijsen, weduwenaer van Ernstgen van Lauwijck sijn gewesen huijsfrouw, spreeckt aen met recht tuschen besatongh en ontsatongh Jan Gerritssen, smit tot Soelen, als borge voor de nagelaten kijnderen van Ernstgen van Lawick, ut inscriptis. Ad proximam.
#Niet gelesen#”

Ze moet dan overleden zijn tussen 14 mei 1629 en 7 september 1631.

Voetnoten

  1. Het voornemen ligt er om dit proefschrift in een drieluik te bespreken voor deze website.
  2. Bron: Spies, P.D., 2019, Ambt Nederbetuwe Gerichtssignaat Bank Zoelen 1614-1661. Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe deel 20 (Pumbo.nl).
  3. Bladzijde 240.
  4. Pagina 241.
  5. Pagina 255.
  6. Pagina 7.
  7. Pagina 25.
  8. Pagina 26.
  9. Pagina 27.
  10. Pagina 39.
  11. Pagina 40.
  12. Pagina 41.
  13. Pagina 48.