Home » Betuwse streekgeschiedenis

Categoriearchief: Betuwse streekgeschiedenis

‘Van Meertens’ in het archief van de Heren en Graven van Culemborg – Een inventarisatie

Het Archief der Heeren en Graven van Culemborg’ wordt beschreven in drie delen van Mr. A.P. van Schilfgaarde.1 Dit is verder uitgebreid op de website van het Gelders Archief. Het digitale archief van de heren en graven van Culemborg is gigantisch groot en bestaat uit duizenden stukken. Soms zijn deze stukken gedigitaliseerd. Soms zijn de stukken alleen in het archiefgebouw te raadplegen. Hieronder doe ik een inventarisatie van de stukken die gaan over telgen uit het geslacht ‘Van Meerten’. Als de Heere het leven en de gezondheid geeft hopen we de originele stukken nog een keer te vinden en te publiceren.

De inventarisatie heb ik vooral gedaan door in het archief te zoeken op de trefwoorden ‘Meerten’, ‘Meerthen’, ‘Merthen’ en ‘Merten’. Het archief omvat meer dan 10.000 stukken en is een goudmijn voor historici die zich verdiepen in de Culemborgse en Betuwse streekgeschiedenis. Het digitale archief is te vinden onder code 0370. Het dateert van 1241-1810. Na de beschrijving van de kenmerken wordt een inleiding geschetst waarin aandacht is voor de geschiedenis. De inventaris wordt onderverdeeld in vier delen: (1) Het archief van de Heeren en Graven van Culemborg, (2) De archieven van geestelijke stichting in het Graafschap Culemborg, (3) Varia, en (4) Regesten. Vooral de eerste en het laatste deel bevatten informatie van telgen uit het geslacht ‘Van Meerten’.2

Ernst van Meerthen

In het archief van de heren en graven van Culemborg komen rekeningen van de schout Ernst van Meerthen voor.3 Deze rekeningen beslaan twee delen en loopt van 1533-1539. Dit archief is nog niet gedigitaliseerd. Het gaat om ‘2954 1ste rekening over 1533-1538, afgehoord 1538 Februari 28, 1533-1538 1 deel4 en ‘2954a Rekening 1538/1539, afgehoord 1540 Mei 26, 1538-1539’.5 Dezelfde Ernst komt ook nog voor in archiefstuk 6454. Het gaat om een ‘uitspraak van den heer en de vrouwe van Culemborg in een geschil tusschen Ernst van Meerten en het kapittel van Oudmunster over een uiterwaard bij Hagestein’. Het stuk dateert van 1536-1537 en bevat 1 charter en 1 omslag.6

Jerephaes van Meerten

In stuk 4844b komt Jerephaes van Meerten voor. Het betreft een proces ‘tegen Jan van Eck over een leengoed’. Het stuk dateert van 1548 en bevat 1 omslag.7

Agniet van Oostrum

Stuk 6051 gaat over Agniet van Oostrum, weduwe van Jan van Meerten.8 Het stuk is gedigitaliseerd en gepubliceerd in dit archief. Het zijn stukken betreffende ‘de geschillen tusschen den heer van Culemborg en Agniet van Oostrum, weduwe van Jan van Meerten, over den eigendom van een zand in de Lek’. Het moet een flink geschil zijn want de digitalisering betreft 179 scans. Het was ook een geschil van lange adem, want de datering is 1515-1541. Alles wel samengevoegd in 1 omslag.9

Jan van Meerten

Nummer 480b maakt melding van Jan van Meerten, richter in de Nederbetuwe. “Jan van Meerten, richter in Nederbetuwe, oorkondt, dat heer Arnt, heer tot Leyenbarch, overdraagt aan Steven van Oemeren 7 hont land onder Riiswiick.” De datering van dit stuk is 30 november 1405 (‘op sunte Andries’ dach’). Erbij staat ‘afschrift in Inv. no. 1787, fol. 112’.10

Ott van Meerten

Stuk 1517 gaat over Ott van Meerten. “Johan van den Steenrots, richter in Nederbetu, oorkondt, dat de buurmeesters in de maalschap van Meerten de goederen aan de heerlijkheid Lienden en van der Lede in die maalschap, bewoont door Ott van Meerten, gerichtelijk doen verkoopen aan Johan van Lienden joncker Dircks bastaard.” Het stuk dateert op 22 februari 1457 (‘op sunte Petersdach ad cathedram’). Erbij staat ‘oorspr. (Inv. no. 5996), met fragmenten van de zegels van den oorkonder en van den gerichtsman Henrick van der Moelen; het zegel van den gerichtsman Gherit van Groetfelt is verloren’ en ‘afschrift in inv. no. 1788, fol. 37 verso’.11

Johan, Frederick en Cornelis van Meerten

In de regesten komen diverse stukken over ‘Van Meertens’ voor. Nummer 2675 gaat over Johan en Frederik van Meerten. “Goessen van Kuyck en Cornelis die Man, schepenen van Culenborch, oorkonden, dat Johan en Frederick van Meerten, mede namens hun broeder Cornelis, in erfhuur geven aan Jaspar, heer tot Culenborch, 6 en 5 morgen land op de Roll, hun door Jaspar verkocht, en geven hem tevens het recht van wederinkoop.” Het stuk dateert van 22 februari 1500 (‘op sinte Petersdach ad cathedram’). Erbij staat ‘Oorspr. (Inv. no. 4721), met de geschonden zegels van de oorkonders’ en ‘Afschrift in Inv. no. 1787, fol. 56’.12 Bij stuk S53 komt het drietal opnieuw voor. “Melchior van Culenborch, bastaard, richter te Culenborch, Dirck Coppier, Geryt Geryt Melisz., Cornelis die Man en Dirck van Koten, schepenen aldaar, oorkonden, dat Zwader van Esschesteyn, hofmeester, en Prederick van Meerten, mede voor Johan en Cornelis van Meerten, gebroeders, allen erfgenamen van Hubert van Culenborch, bastaard, de rente, vermeld in de brief van 1480 november 25 (reg. nr. 2261), waar deze doorgestoken is, overdragen aan Geryt van LymebEck.” De datering van dit stuk is 14 september 1508. Erbij staat ‘Oorspr. (inv. nr. 177), met geschonden zegels van de oorkonders’.13

Johan Bor van Meerten

In stuk 2398 komt Johan Bor van Meerten, de tijnsmeester, voor. “Johan Bor van Merten, tynsmeester, beleent, na opdracht door Johan van Triest Claesz., heer Johan Block ten behoeve eener vicarie met 14 hont land, geheeten Neermeyen.” Het stuk dateert op 29 augustus 1486 (‘op sunt Johansdach Decollacio’). Erbij staat ‘oorspr. (inv. no. 7975), met geschonden zegel van den oorkonder’.14

Gevert van Meerten

In stuk 2493 komt Gevert van Meerten voor. “Alart van Ingen en Jan van Kuyck, schepenen te Culenborch, oorkonden, dat Jan van Kuyck vnd., zijn broeders Sweder, Goessen, Giisbert en Anthonys, en hun zwagers Gevert van Merten en Willem Zuermont erkennen schuldig te zijn aan het kapittel van Culenborch een rente van 1 oud schild ’s jaars, gaande uit 6 morgen land op Zoechwiick.” Het stuk dateert op 7 maart 1491. Erbij staat ‘oorspr. (inv. no. 7884), met het zwaar geschonden zegel van den 2den oorkonder; het zegel van den anderen oorkonder is verloren’.15

Bertelmeus van Meerten Ottensz.

In stuk 2447 van 14 februari 1489 (‘op sunte Valentiinssdach’) komt in het bijschrift Bartholomeus van Meerten Ottensz. voor. Het betreft een stuk over Henrick van Mourick en zijn vrouw Swane van Eck. Er staat: ‘oorspr. (inv. no. 5889), met het geschonden zegel van de verkoopster; de zegels van den verkooper en van den borg Bertelmeus van Merten Ottensz. zijn verloren’.16 In dit regest zou Frederik van Meerten ook voor komen, maar dat is online niet terug te zien.

Dirck Jansz. van Meerten

Volgens de drie delen van Mr. A.P. van Schilfgaarde komt Dirck Jansz van Meerten voor in Regest 2106. Dit stuk dateert op 21 oktober 1475 (‘opten Elffdusent Meechdendag’). Zijn naam is online echter niet terug te zien.17

Gerit van Meerten

In stuk 2102 komt Gerit van Meerten, gerichtsman te Ommeren, voor. Het stuk dateert op 11 oktober 1475 (‘den Guensdages nae sente Vicoersdach’). Het gaat om een stuk van Adam van Lookhorst waarin wordt aangegeven dat Peter van Olmen gerichtelijk wordt gezet in het landgoed ‘de Enge’ te Ommeren. Erbij staat ‘oorspr. (inv. no. 6045), met de geschonden zegels van den oorkonder en den gerichtsman Gerit van Meerten; het zegel van den gerichtsman Hubert Vonck is verloren’.18 Dezelfde Gerit komt, samen met Reyner van Meerten, opnieuw voor in een stuk van Adam van Lochorst. Het stuk is gedateerd op 3 januari 1478 (‘des Saterdaiges nae Nyenjaersdaige’). Erbij staat ‘oorspr. (inv. no. 5999), met de geschonden zegels van den oorkonder en van de gerichtslieden Geryt Aerntsz. en Reyner van Meerten’. 19 Zowel Geryt als Reyner worden gezien als gerichtslieden.

Willem van Meerten

In regest 2133 komt Willem van Meerten voor. “Wyllem van Merten Jansz. erkent in erfpacht genomen te hebben Everwiin, broeder tot Culenborch, een hofstad land te Mauderic.” Het stuk dateert van 1 juli 1476 (‘op onser Liever Vrouwenavont Visitacio’). Erbij staat ‘oorspr. (inv. no. 5893); het zegel van den oorkonder is verloren’, ‘afschrift in inv. no. 1788, fol. 173’ en ‘afschrift (inv. no. 4469)’.20

Voetnoten

Toetreding van Everard Godfried van Meerten en zijn zwager tot het ridderschap in het ‘Resolutieboek 1611-1689’

In het Resolutieboek 1611-1689 van de Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe van dr. P.D. Spies komt zoals al eerder gezien de toetreding tot het ridderschap van Everhard Godfried van Meerten voor. Hieronder het vervolg, zoals deze te vinden is in het resolutieboek, bladzijde 111-114. De duiding en beschrijving volgt later.1

”Kesterensche gerichtsdach den 21 julii 1656.

1. Nae oplesinge van d’ aenspraecken heeft jonckher Willem van Goltsteijn voorgedragen, dat op de leste vergaderinge der ridderschap was geresolveert, dat op d’ admissie van zijn weledele broeder ende swaeger bij dese tegenwoordige vergaderinge soude worden gedisponeert.

2. Heeft volgens zijn weledele doen verlesen de documenten, soo wegen zijn weledele broeder op de voorgaende vergaderinge verlesen zijn geweest, waermede zijn weledele seijde ’t Reglement op d’ Admissie beraemt te hebben voldaen.

3. ’t Welck verlesen ende in omvraege gebrocht zijnde, is de vergaderinge, vermits de maeltijt voorhanden was, sonder geconcludeert te zijn, gescheijden.

4. Naer ’t houden der maeltijt wederom sessie genomen zijnde, is weder op het bordt gebrocht d’ admissie der jonckheren.

5. Ende heeft d’ heer amptman geseijt, dat men deselve saecke soude uutstellen tot des anderen daechs ende verder tusschen de gerichtelicke saecken bij der handt nemen.

6. Waertegens verscheijde jonckheren hebben geseijt, dat de resolutie met pluraliteijt voor de middach genomen, behoorde geteijckent te worden.

7. Versoeckende aen den heere amptman, dat den landtschrijver soude belast worden de soodaene teijckeninge te doen.

8. Daertegens de heere amptman seijde, dat voormiddach was geresolveert, dat men eerst den wegh van accommodatie soude tenteren ende dat voor ’t scheijden deser vergaderinge daerop omvraege gedaen ende geconcludeert soude worden.

9. Waerop jonckheren Everard de Cock van Oppijnen, Reijnold van Wijhe, Heer tot Echtelt, Joost van Stepraedt tot den Pluijmenborch, Jacob van Zuijlen van de Natewisch, Cornelis de Cock van Delwijnen, Wilt van Broeckhuijsen, Johan de Cock van Oppijnen, Didrick van Broeckhuijsen, Melchior de Cock van Oppijnen ende Bernard van Welderen hebben geseijt, dat bij haer weledelen voor de middach was gestemt, dat het reglement vast most blijven ende soo lange de jonckheren (soo haer aengegeven hebben) niet en betoonden ’t selve voldaen te wesen deselve niet te konnen admitteren ende dat overzulcx ’t selve (als hebbende haer weledelen de meeste stemmen) voor resolutie moet zijn en blijven, waerbij haer weledelen alnoch waeren persisterende. Belastende den landtschrijver zulcx te teijckenen.

10. De heer amptman daertegens den landtschrijver met harde woorden belastende ’t selve voor geen resolutie te zullen teijckenen, protesterende van indracht in zijne bedieninge.

11. Item de jonckheren Willem van Goltsteijn, Rodolph van Eck, Floris Vosch, Didrick van Els, Didrick van Eck ende Casper van Eck, dat men deselve saecke soude uutstellen tot des anderen daeghs, totdat de wegh van accommodatie was ingegaen.

12. D’ andere voorgemelte jonckheren seggende, datter met pluraliteijt conclusie was gevallen ende dat haer weledelen daerbij persisteerden.

13. D’ heer amptman seijde als boven.

Den 22en dito a meridie

14. ’t Geene voorschreven in resumtie gebrocht zijnde, hebben jonckheren Willem ende Joost van Goltsteijn geseijt, dat den landtschrijver hadde behooren te teijckenen dat, alsoo jonckher Joost van Stepraedt op gisteren hadde doen verlesen eenige documenten, soo zijn weledele tot paritie van de sententie tot Soelen tussen zijn weledele ende jonckher Steven van den Steenhuijs gewesen, haer weledelen daertegen hadden geseijt, dat deselve alhier niet applicabel en waeren. Versoeckende, dat ’t selve alnoch geteijckent soude worden.

15. Jonckher Joost van Stepraedt daertegens, dat deselve documenten hier wel ende terecht waeren voorgebracht. Versoeckende daervan acte om zijn weledele in toecomende te kunnen dienen.

16. Heeft volgens de heer amptman in omvraege gebrocht, off men de jonckheren Goltsteijn ende Meerten soude admitteren.

17. Ende hebben de jonckheren, soo gisteren geseijt hebben, dat alreede conclusie was genomen, bij haere stemmen gepersisteert ende geseijt, dat men daerover geen nieuwe omvraege behoorde te doen.

18. De heer amptman, jonckheren Casper van Bemmel, Willem van Goltsteijn, Rodolph van Eck, Floris Vosch, Didrick van Els, Didrick van Eck ende Casper van Eck, dat haer weledelen deselve edelluijden verklaerden admissibel te zijn.

19. Ende is den landtschrijver aengeseijt, dat hij de stucken van beijde de jonckheren overgelevert, sal mogen registreren.

Den 23en dito.

20. De heer amptman sessie om tot de besoignes te treden genomen hebbende, heeft zijn weledele de jonckheren, om oock sessie te nemen, vermaent.

21. Ende hebben alsdan de jonckheren Everard de Cock van Oppijnen, Joost van Stepraedt, Jacob van Zuijlen van de Natewisch, Cornelis de Cock van Delwijnen, Wilt van Broeckhuijsen, Johan de Cock van Oppijnen, Dirck van Broeckhuijsen, Melchior de Cock van Oppijnen ende Bernard van Welderen in handen des landtschrijvers gestelt een schriftelick protest luijdende als volght.

#Protest#
Alsoo op gisteren den 22en julii deses jaers 1656 in den gerichte tot Kesteren grote impertinentiën over d’ admissie eenige jonckheren tegens verscheijde leden ende jonckheren des gerichts voorgevallen ende gepleecht zijn, dewelcke in een plaets daer de justitie te administreren aenbestemt was niet compatibel te zijn ende bij de heer officier daerinne volgens zijn ampt geen silentium wierde geïnterponeert, nemaer de versoeckeren van admissie tegens pluraliteijt van stemmen ende resolutie liet binnenkomen, soo is ‘t, dat de geïnteresseerde leden des voorschreven gerichts dienthalven tegens den heere amptman op het cierlickste zijn protesterende, alsmede tegens alle gerichtelicke acten ende andere saecken, soo hiernae alhier als tot Soelen voorgenomen mocht worden, gelijck hiernae breder bij geschrift gededuceert ende ingelevert sal worden, om haer weledelen te dienen daer ende soo deselve te rade zullen bevinden te behooren. Belastende den landtschrijver dit provisionele protest opentelick op te lesen, ten signate te stellen den die heeren protestanten daervan acte mede te deijlen.
Actum tot Kesteren voor den middach den 23en deses maents ende jaers voorschreven.

22. Welck protest verlesen zijnde, heeft de heer amptman zijn contraprotest daertegen in te brengen bedongen ende de jonckheren versocht sessie te willen nemen, ofte anders met de presenten te zullen besoingneren.

23. Ende zijn alsoo de welgemelte heeren protestanten uut de vergaderinge getreden.

24. Heeft volgens de heer amptman, bevoorens tot de besoingnes te treden, de welgemelte jonckheren om sessie te willen nemen door den gesubstitueerden scholtis Wttenweerde doen aensoecken ende alsoo haer weledelen niet en compareerden, is tot de besoingnes getreden.

25. Zijn wederom binnengestaen de jonckheren Meerten ende Goltsteijn eernstelick versoeckende, dat doch finale resolutie op haer edelens versoeck mocht worden genomen ende dat in soodaene forme, dat haer weledelen in haer aengeboren recht niet mochten verkort, maer gemaintineert blijven. Protesterende van ongelijck, indien men haer niet wilde admitteren.

26. ’t Welck gehoort ende deselve buijten getreden zijnde, heeft de heer amptman denselven jonckheren voordraegen in omvraege gebrocht.

27. Ende is daerop met eenparicheijt van stemmen verstaen, dat de welgemelte Meerten ende Goltsteijn admissibel zijn ende het gearresteerde reglement genochsaem hebben voldaen ende dat overzulcx welgemelte heer amptman deselve tegens toecomende gerichtsdach sal verschrijven, om alsdan neffens andere leden sessie te mogen nemen.”

Voetnoten

Akte van Magescheid uit 1644 tussen de kinderen en erfgenamen van Johan van Goltsteijn en Gertruida de Cock van Delwijnen

Transcriptie RAG archief 0559 nummer 17 Magescheid tussen de kinderen en erfgenamen van Johan van Goltsteijn en Gertruida de Cock van Delwijnen, de dato 14-06-1644 (scans 0004-0005).1

Maeghgescheijt tusschen de kinderen ende erfgenaemen van joncker Johan van Goltsteijn ende vrouwe Gertruide de Cock van Delwijnen.

Wij Wilhem van Goltstein ende Hadewich van den Steenhuijs echteluijden, Bartolomeus van Goltstein ende Maria Spaen echteluijden, ende wij Hadewich van den Steenhuijs ende Maria Spaen voorschreven mitte voornoempte onse echte mannen in deese saecke respectivelick gecooren tot onsen mombaers, Gijsbert van Goltstein, Adriaen Johan van Goltstein, Bertina van Goltstein, weduwe ende boedelhouster van joncker Lambrecht ter Heerenhaeff zaliger, ende in deese saecke geassisteert mit den weledelen ende erentfesten joncker Gijsbert van Goltstein voorscheven, haer weledelen broeder, Elisabeth van Goltstein, in deese saecke geassisteert mit den weledelen ende erentfesten joncker Adriaen Johan van Goltstein haer weledelen broeder voorschreven ende momber, ende Alardt Frederick van der Muelen ende Maria van Goltstein echteluijden, ende ick Maria van Goltstein voorschreven mitten voornoempten mijnen echten man in deese saecke gecooren tot mijnen momber, doen samentlick kondt ende bekennen mit deesen maechgescheijtsbrieve voor ons ende onsen erven, dat wij onderlingen ende gesaemenderhandt beraempt, geaccordeert ende geslooten hebben voor ons ende voor onsen erven een eewich, vrundtlicke ende minnelicke erffscheijdinge ende deijlinge van alle alsulcke erfenisse ende versterffenisse, reede ende onreede, allodiale ende leengoederen, niets daervan uutgesondert, als ons door overlijden van de weledele, eer- ende duegentrijcke joffrouwe Geertruijt de Cock van Delwijnen, weduwe van wijlen den weledelen ende gestrengen joncker Johan van Goltstein zaliger, onse geweesene moeder ende schoonmoeder respectiven aengecommen ende aenbestorven zijn, mitsgaders oock van alle alsulcke goederen, zoo leen als eijgen, reede ende onreede, niet daervan uutgesondert, als ons door doodtlicken affganck van den weledelen ende gestrengen joncker Johan van Goltstein voorschreven, onsen geweesenen vader ende schoonvader respective oock aenbestorven ende aengeërft zijn. Dewelcke onse voorschreven moeder ende schoonmoeder respective deels tot haeren sterffdagh toe onder haer gehadt ende deels oock ons tot huwelicxgoedt medegegeven ende laeten volgen heeft, omme nae haer weledelen overlijden wederom ingebracht ende gelijckelick gedeijlt te worden. Ende dat alles in voegen ende manieren als hiernaer volght.

Eerstelick sullen den weledelen ende erentfesten joncker Wilhem van Goltstein ende joffrouw Hadewich van den Steenhuijs echteluijden voorschreven voor haer weledelens [1] filiale portie erffelick hebben ende behouden, eerstelick alle alsulcke goederen, zoo leen als eijgen, reede ende onreede, als den obgemelten joncker Wilhem van Goltstein bij zijn weledele moeder voorschreven ten eersten huwelicke mede gegeven ende bij zijn weledele vercoft zijn. Ende daerenboven noch eenen middelweirt onder het kerspel Druemel ende Ampte tusschen Maes ende Wael gehoorende ende aen de Sennewijnsche zijde gelegen, leenruerich aen den Furstendom Gelre ende Graeffschap Zutphen. Ende dan noch twe weijdekens in de buirschap Luijr kerspel Steenre ende Graeffschap Zutphen voorschreven gelegen, sijnde vrij, eijgen ende allodiael goet. Waermede obgemelte joncker Wilhem van Goltstein ende Hadewich van den Steenhuijs echteluijden renunciëren van de vordere goederen, zoowel reede als onreede, als haer weledelen als vooren van haer weledelen voorschreven vader ende moeder respective aengeërft ende aenbestorven zijn als voorschreven. Ende zal daerbeneffens den duckgemelten joncker Wilhem van Goltstein cederen ende transporteren aen joffrouwe Bertina van Goltstein weduwe voorschreven eenen coorntiendt op Lunteren ende Weeckerum in den Ampte van Eede op Veluwen gelegen, leenruirich aen den huijsse Hemmen, gelijck sulcx nae leenrecht behooren zal. Gelijck zijn weledele oock zal transporteren ende opdraegen aen ende ten behoeve van joncker Bartolomeus van Goltstein voorschreven eenen halven weij- ende rijsweirdt mit zijnen aenwasch ende gerechticheijt, gelijck denselven in den schependomb van Wageningen gelegen is, genaempt Kiphaenenweirt, leenruirich aen den huijsse Doreweirt, gelijck sulcx oock nae leenrecht behooren zal. Ende daerbeneffens hebben de meergemelte joncker Wilhem van Goltstein ende joffrouw Hadewich van den Steenhuijs gequiteert joffrouwe Bertina van Goltstein, weduwe ende boedelhouster voorschreven, van alsulcke driehondert gulden als de voorschreven joffrouw Bertina van Goltstein voorschreven in haer edele qualiteijt aen de duckgemelte joncker Wilhem van Goltstein ende Hadewich van den Steenhuijs schuldich was, ende is het bescheijt daervan zijnde bij deesen overgelevert. Ende hebben de voorschreven joncker Wilhem van Goltstein ende Hadewich van den Steenhuijs echteluijden daerenbooven getelt in gereeden gelde aen den weledelen ende erentfesten joncker Adriaen Johan van Goltstein de somme geldts van twehondert ende vijftich guldens.

Ten tweden sullen de weledele ende erentfeste joncker Bartolomeus van Goltstein ende joffrouw Maria Spaen echteluijden voornoempt voor haar weledelens loth ende filiale portie oock erfflick hebben ende behouden, eerstelick eenen halven uutterweirdt, zoo weij- als rijsweerden, mit aenwasch ende zijne gerechticheijt, als denselven in den schependomb Wageningen in zijn rechte bepalinge ende zoo groot als denselven aldaer gelegen is, genaempt Kiphaenenweirdt, leenrurich aen den huijsse Doreweirdt ende waervan de wederhelfte toecompt joncker Henrick van Eck tot Harseloe. Welcken halven weirdt getransporteert zal worden als booven verhaelt is. Noch een stucxkens landts groot omtrent vier hondt opte Parrekaeren in den kerspel Ingen ende Ampte van Nederbetuwe gelegen, mitte laste van eenige voeten dijcx tot Wiel gelegen, mit recht daertoe behoorende, ende den thins daeruut gaende. Item noch eenen rentbrieff van driehondert goltguldens capitaels, zijnde gevesticht op onderpandt toebehoorende den Grave van Bronckhorst ende in de voorschreven Graeffschap gelegen, mit twe jaeren renten tegens vijff van ’t honderdt, verschenen Petri [2] in de jaeren sestienhonderdt drie ende vier ende veertich ende die noch vorder sullen verschijnen totte afflossinge toe. Item noch een rentobligatie van vierhondert gulden hooftsoms gevesticht op onderpandt in de buirschap Aem kerspel Elst ende Ampte van Overbetuwe gelegen, toebehoorende joncker Johan ter Heerenhaeff, mit vier jaeren renten tegens ses van ’t honderdt, verschenen opten vijftienden augusti 1643 ende die noch vorder sullen verschijnen totte afflossinge toe. Item noch vijffduijsendt vijffhonderdt gulden die haer weledelens van vercofte goederen als opgemelte joncker Bartolomeus van Goltstein ten huwelick medegegeven waeren ontfangen ende uutten boedel gelicht zijn. Ende dan noch de somme gelts van vijffhonderdt ses ende ’t negentich gulden aen gereede penningen bij deesen haer weledelens aengetelt uut des boedels gereede penningen.

Ten darden zal den weledelen ende erentfesten joncker Gijsbert van Goltstein voor zijn weledelens filiale portie hebben ende erffelick behouden, eerstelick een stuck landts groot omtrent drie mergen, genaempt het Campken, bepaelt oostwaerts mitte gemeijne wateringe, suijtwarts ende westwarts mit de gemeijne straten ende noordtwarts mit een stuck landt genaempt Cranckauwen. Item noch een stuck landts groot oock omtrent drie mergen, zijnde genaempt de Lange Ackers, daer booven oostwaerts naest gelandt is Dirck van Hattem, suijdtwarts de straet, westwarts de hoffstadt bij deesen maechgescheijde toegedeijlt joncker Adriaen Johan van Goltstein, als hiernaer beschreven, mitte last van vier voeten dijcks gemein in een roede tot Wiel gelegen, waervan de resterende twaelff voeten toegedeijlt zijn joncker Adriaen Johan van Goltstein als volgen zal, mit oock de lasten van den uutwech van negen mergen landts op Hermenscamp gelegen, bij zoo veern die daertoe gerechticht zijn, als oock den uutwech van de twe mergen landts daer besijden gelegen, te weeten van den hoeck van de voorschreven twe mergen tot deur ’t hecken aen de straet hangende. Item noch een stuck landts genaempt de Geeren, groot omtrent drie mergen landts, daer oostwaerts naest gelandt is het Voorburcht, suijdt- ende westwarts seeckere vicarije ende nordtwaerts de Lange Steegh, mitte laste van vijff voeten dijcks daeraen behoorende tot Wiel gelegen. Item noch eenen weijcamp in Ingenreveldt gelegen, daer oostwaerts ende suijdtwarts naest gelandt de erffgenaemen van vrouw Versteegh, westwaerts den Heer van den Doreweirdt en de noordtwart een gemeijn steegh, groot omrent veertien hondt landts. Welcke voorschreven parcelen te saemen op Ingen in den Ampte van Nederbetuwe gelegen zijn. Item noch twe campen in Ommerenveldt gelegen, groot zijnde beijde omtrent vijff mergen, den eenen genaempt het Onderstal ende den anderen de Steegh, gelijck deselve van den Prince van Oraingiën als Grave van Buiren voormaels aengecoft zijn, vermogens de brieven daervan zijnde. Item noch eenen rentebrieff van achthonderdt gulden capitaels, slaende op onderpandt toebehorende Dirck Johan Hermans rentmeester etc. op Ingen gelegen mit een jaer renten tegens den penninck sestien, verschenen op Lamberti [3] in den jaere van sestienhonderdt drie ende veertich ende die noch vorder sullen verschijnen totte afflossinge toe. Ende dan noch eenen rentebrieff van honderdt Philipsgulden capitaels, gevesticht op onderpandt toebehoorende Jacob Hubertssen, oock op Ingen gelegen, mit bijnae twe jaeren renten, verschenen den eersten meert anno sestienhonderdt ende vier ende veertich ende die noch vorder sullen verschijnen totte afflossinge toe.

Ten vierden zal den weledelen ende erentfesten joncker Adriaen Johan van Goltstein voor zijn weledelens filiale portie oock erffelick hebben ende behouden, eerstelick de binnenhoffstadt mitte timmeragie ende plantagie daerop staende, daer joffrouwe Geertruijt de Cock van Delwijnen, weduwe van wijlen Johan van Goltstein voorschreven, zijn weledelen moeder op gewoont ende overleden is, mitte Corte Ackers daer t’ endens noordtwarts gelegen, groot omtrent twe mergen landts, behalven de binnenhoffstadt voorschreven, mitte lasten van twaelff voeten dijcks gemeijn in een roede tot Wiel gelegen, waervan de resterende vier voeten joncker Gijsbert van Goltstein toegedeijlt zijn als voorschreven, oock metten last van den uutwech van negen mergen landts op Hermenscamp gelegen over de voorschreven Corte Ackers, bij zoe veer deselve negen mergens daertoe gerechticht zijn. Item noch een stuck landts genaempt Cranckauwen groot omtrent veertien mergen, daerbooven oostwarts naest gelandt is de gemeijne wateringe, zuijdtwarts de voorschreven binnenhoffstadt ende de drie mergen genaempt het Campken boven gementioneert, westwarts de gemeijne straet ende Wilhem van Essevelt ende noordtwart de gemeijne wateringe, mette laste van den uutwech der landerijen die daertoe gerechticht zijn. Ende dan noch een weijcamp in Ingenerveldt gelegen groot omtrent twe mergen landts, daer oostwart naest gelandt is de Commandurije tot Ingen, zuijdtwarts joncker Johan van Eck, westwarts Cornelis van Werckhooven ende noordtwarts de gemeijne straet. Te saemen in den kerspel van Ingen ende Ampte van Nederbetuwe voorschreven gelegen.

Ten vijffden zoo zal de weledele, eer- ende deuchdentrijcke joffrouw Bertina van Goltstein, weduwe ende boedelhouster voorschreven, voor haer weledele filiale portie hebben ende behouden, eerstelick eenen coorntiendt op Lunteren ende Weeckerum in den Ampte van Eede op Veluwen gelegen, leenrurich an den huijsse Hemmen, waervan tot haer wedele behoeff opdracht gedaen zal worden als hiervoorens verhaelt is. Item noch ’t recht van pandtschap aen eenen smaelen thiendt in den Ampte van Apeldoorn, eertijdts bepandt van den Vorst van Gelre, vermogens den pandtbrieff daervan zijnde Item noch eenen rentebrieff van twehonderdt gulden hooftsoms, slaende op onderpandt toebehoorende tegenwoordich Dirck Hermanssen op Rijswijck gelegen mit een jaer renten tegens den penninck sestien, verschenen opten eersten augusti in den jaere van sestienhonderdt ende drie ende veertich ende die noch vorder sullen verschijnen totte afflossinge toe. Item noch een rentobligatie, oock van twehonderdt gulden capitaels tot laste van Gerrit Ottenssen tot Rijswijck tegens den penninck sestien, waervan verschenen is een jaer renten opten twaelffden octobris sestienhonderdt ende drie ende veertich ende noch drie gulden ende vier stuvers, zijnde een rest van ’t voorgaende jaer. Item noch vierduijsendt soevenhonderdt twe ende tachtentich gulden, zoo van vercofte goederen haer weledele ten huwelick medegegeven, als oock van penningen bij haer weledele uutten boedel ontfangen, daeronder gereeckent alsulcke driehonderdt gulden als haer wedele zijn gequiteert als booven verhaelt is. Ende dan noch de somme geldts van twehonderdt ende vier guldens, die haer weledele bij deesen uutten boedel aengetelt zijn.

Ten sesten zal de weledele, eer- ende deuchdentrijcke joffrouw Elisabeth van Goltstein oock voor haer weledele filiale portie erffelicken hebben ende behouden, eerstelick een hoffstadt mit timmeragie ende plantagie daerop staende ende daer t’ endens aengelegene bouwlandt, groot te saemen omtrent soeven mergen landts, gelijck deselve op Eck in den Ampte van Nederbetuwe gelegen is, opstreckende van de gemeijne straet tot in de Lehe toe, daer booven oostwaerts naest gelandt is Marten van Essevelt ende seecker geestelick goedt, ende beneden westwaerts Jan Gijsbertsens erffgenaemen ende joncker Cornelis de Cock van Delwijnen, mitte lasten van twe vacken dijcx, het eene van vier ende het ander van vier ende een halve roede dijcks daertoe behoorende, beijde op Maurick gelegen. Item noch een stuck goedts, zoo weij- als bouwlandt, genaempt de Winckel, groot te saemen omtrent acht mergen landts op Ingen in den Ampte voorschreven gelegen, daer oostwaerts naest gelandt is eenen gemeijnen wech, zuijdwarts Marten van Essevelt ende Goossen Dircksens erffgenaemen, westwarts den Heere van Doreweirt ende noordtwart de Lee, mitte laste van acht ende twijntich stuvers jaerlicx daeruut gaende aen de pastorije ende costerije tot Eck. Item noch twe distincten rentebrieven, ijeder van negenhonderdt ’t sestich gulden hooftsoms, gevesticht op het Mommegoedt ende thienden tot Steenre, zijnde domeijnen in de Graeffschap Zutphen gelegen, verrentende tegens den penninck sestien. Ende dan noch de somme geldts van tachtentich guldens bij deesen uut de gereede penningen des boedels ontfangen.

Ten soevenden ende lesten sullen den weledelen ende erentfesten joncker Alardt Frederick van der Muelen ende joffrouw Maria van Goltstein echteluijden voorschreven voor haer ende voor haer weledelens erven erffelick hebben ende besitten, in den eersten twe halve uutterweirden, den eenen genaempt den Hoogen weirdt ende den anderen den Kijffweirdt mit aengehoorende vijf weirden aenwasch ende gerechticheijt van timmeragie ende plantagie, oock voor de helfte daeraen behoorende, gelijk deselve in den schependom van Wageningen gelegen leggen, daervan de wederhelfte toecompt joncker Henrick van Eck tot Harseloe. Item noch eenen weijcamp in de buirschap Welij kerspel Hien ende Ampte van Nederbetuwe voorschreven gelegen, groot omtrent vijff mergen, gelijck denselven aldaer in zijn rechte voor ende bepaelinge gelegen leijt, mitte laste van omtrent vijff roeden schoerdijcx ende twe ende een halve roede landtdijcx omtrent de Riedtcaemer op Hien voorschreven gelegen. Item sullen daerenbooven noch hebben eenen jaerlicxen erffpacht van dartich stuvers gaende uut seeckere hoffstedeken op Dodeweirdt in den Ampte voorschreven gelegen, daer tegenwoordich op woont Laurens Aertssen, mit een jaer erffpachts Martini [4] lestleden daerop verschenen. Item noch een rentobligatie van driehonderdt guldens hooftsoms, verrenthende tegens ses van ’t honderdt tot laste van d’ erffgenaemen van Gerrit Verhuith. Ende dan noch de somme geldts van negenhonderdt gulden bij haer weledelens uutten boedel voor deesen ontfangen, mits conditiën dat haer weledelens op haer voorschreven aengedeijlde portie uut sullen keeren ten profijte des boedels, gelijck haer weledelens oock bij deesen gedaen hebben, de somme geldts van drie ende dartich gulden.

Belangende de gereede goederen, deselve zijn bij deesen bij de samentlicke ses jonger kijnderen gelijckelick gedeijlt, alsoo joncker Wilhem van Goltstein ende joffrouwe Hadewich van den Steenhuijs echteluijden voorschreven daervan gerenunciert hebben als booven verhaelt is.

Ende heeft ijedereen zijn zegel ende brieven tot eens ijeders aengedeijlde goederen gehoorende bij deessen ontfangen.

Alle welcke voorschreven parcelen van landerijen sijn vrij erff ende goedt, dijck, thijns ende erffpacht vrij, uutgesondert de leenplichten, uutgangen ende aengehoorende dijcken ende lasten als hiervoorens bij ijeder parceel uutgedruckt staet ende voorts mit gemeijn dijck ende watergangen als tot ijeder parceel behoort. Oock ijeder parceel zoo groot ende kleijn als deselve in haer rechte bepaelinge van outs ende nu ter tijdt gelegen leijt mit alle nodige renunciatiën van ons allen ende ijeder bijsonder ten behoeve van den anderen, sonder eeniger vordere actiën ofte pretensiën deese voorschreven deijlinge ende scheijdinge eenichsints aengaende te reserveren, daervan nochmaels renunciërende.

Ende zoo t’ eeniger tijdt bevonden mochte worden dat de voorschreven goederen off eenich gedeelte van deselve beswaert waere meer als hiervoorens is uutgedruckt, soo gelooven de voorschreven ses jonger kijnderen voorschreven elcx in hunne voorschreven qualiteijt malckanderen gelijckelick part partsgewijs ’t selve te sullen helpen, lasten ende draegen, ende de geïnteresseerde parthije nae proportie te indemneren ende schadeloos holden.

Ende zoo ons Wilhem van Goltstein ende Hadewich van den Steenhuijs echteluijden, Bartolomeus van Goltstein ende Maria Spaen echteluijden, Gijsbert van Goltstein, Adriaen Johan van Goltstein, joffrouw Bertina van Goltstein, weduwe ende boedelhouster van wijlen joncker Lambrecht ter Heerenhaeff, Elisabeth van Goltstein, ende Alardt Frederick van der Muelen ende Maria van Goltstein echteluijden, ende wij Hadewich van den Steenhuijs, Maria Spaen ende Maria van Goltstein mit onse respective mannen voorschreven in deese saecke gecooren mombers ende wij Bertina van Goltstein ende Elisabeth van Goltstein mit onse voorschreven broeders respectivelick gecooren mombers in deeser saecken, malckanderen allenthalven gelooft hebben in alle sinceriteijt ende oprechticheijt alle ’t geene voorschreven is volcommelick in alle poincten nae te commen ende te achtervolgen, tot dien eijnde verbijndende elcx een ons aengedeijlde filiale portie in specie als seeckere onderpanden, gelijck die hiervoorens sijn gespecificeert. Deselve submitterende de pandingen, voorboodingen ende andere middelen nae landt- ende stadtrecht daer de respective voorschreven parceelen van goederen gelegen zijn, ende mede ter eerster instantie de judicature van den Hoove provinciael des Furstendombs Gelre ende Graeffschaps Zutphen. Alles tot optie ende keur van de geïnteresseerden. Mede onder verbonden voorschreven submitterende voorts alle onse goederen, hebbende ende verkrijgende, reede ende onreede, waer men deselve op ’t bequaempste zal weeten te becommen, alles tot optie ende keur als voorschreven. Alles sonder arch ofte list.

Ende tot meerder seeckerheijt van alle ’t geene voorschreven, soo hebben wij samentlicke voorschreven broeders ende susters, schoonbroeder ende schoonsusters mit onse voorschreven in deese saecke gecooren mombers ende elcx in onse voorschreven geadscribeerde qualiteijt deesen maechgescheijtsbrieve mit onse eijgene handen onderteijckent ende mit onse aengeborene zegelen doen bezegelen in den jaere onses Heeren duijsent seshonderdt ende vier ende veertich opten veerthienden dach junij.

Willem van Goltstein, Hadewijch van den Steenhuijs, Ghijsbert van Goltstein, Adriaen Johan van Goltstein, Bertina van Goltstein weduwe Ther Heerenhaeff, Elisabet van Goltstein, Alardt Frederick van der Moelen.

Noten door dr. P.D. Spies

[1] Origineel: “Wel.Ed.Ed.”, hier en vervolgens waar “weledelens” staat.
[2] Dat is op 22 februari 1643 en 1644.
[3] Dat is op 17 september 1643.
[4] Dat is op 11 november 1643.

Transcriptie door dr. P.D. Spies, de dato 14-09-2023.

Akte van Huwelijksvoorwaarden tussen Johan van Goltsteijn en Gertruida de Cock van Delwijnen

?

Transcriptie RAG archief 0559 nummer 16 Akte van huwelijksvoorwaarden tussen Johan van Goltsteijn en Gertruida de Cock van Delwijnen, grootouders van de echtgenote van Johan Baptist Bartolotti van den Heuvel, de dato 17-11-1587 (scans 0005-0006).1

Houwelixe voerwarden tussen joncker Johan van Goltstein ende joffer Geertruit de Cock van Dellewijnen anno 1587.

Wij Johan van Goltstein, Gijsbert van Mekeren amptman und Gijsbert van Mekeren, Heer to Menerswick, ter einer und Adriaen de Cock van Delwijnen, Heer to Waienoen, Arndt de Cock, richter to Waegeningen, Derck van Merten, borgemeister to Huissen, ter anderer zijden, doen kundt, tuighen und bekennen dat wij semptlick als bloetsverwanten, maegen und gebeden hijlixfrunden, ter ehren Gades Almachtich, ein wittelick hijlick und hellich eschap beraempt, gemaeckt und beslaeten tuschen den erendfesten Johan van Goltstein, brudegoms ter einer, und der oeck eher- und doeghentrijcker jufferen Gertruijden de Cocks van Delwijnen, bruitz ter anderer zijden.

Alsdat opgenante van Goltstein jufferen Gertruijden vurschreven tot zijner ehelecher huisfrouwen und bedgenoet, und zij juffer Gertruijdt den vurschreven van Goltstein wederum tot haeren ehelichen man und huisheeren trouwen, hebben und behalden zall in manieren und vurwarden nha beschreven.

Irstlich soe sall dije brudegom aen zijner thokommender ehelicher huisfrouwen ther rechter mede hijlixgave brengen alle zijn guderen, rede und unrede, heerlicke, leenguederen und alle eigentlicke rurende und unrurende guderen, in wat landen, steden, ampten, heerlickheiden offte vrijheiden dije gelegen mughten zijn, nijt aver all daervan uuijtgescheiden, soe hij die nuu ter tijt bezitt und hem van sijnnen zaleghen vaeder, moeder, moien offte zunss anders waer aenkummen ofte aengestorven moeghen sijn.

Hijerentegens sall die toekommende bruijt aen haren thokommenden eheman und huisheeren ter rechter hijlixstuer und medegave brengen alle alsulcke guederen, rhede und unrhede, heerlicke, leenguderen und eighen rurende und unrurende, in watt ampte, heerlickheit ofte vrijheijt dije oeck gelegen zijn, nijt daervan uutgescheiden, in aller maeten haer die van haren vaeder und bestemoeder aenbestorven und zij zulx noch unverdeijlt und ungescheiden mijt haer moeder und oemen Arndt die Cock van Delwijnen gebruickende und in gemeijnen budel bezittende is.

Oeck zijn ’t vurwaerden, dat zoe verre deze toekommende eheluijden (dat Godt langh verhuijden woll) beide off ein van oren beiden alleen bijnnen offte buijten ’s jaers afflivich worden sonder naelaetende blijvende geboerte, dat in sulken gefalle oer beijdezijts angebrachte ende angestorvene gueder, gerede als ongerede, wederom to rugh erven und versterven sullen ter zijden daer zij hengekommen zijn.

Als insgelicken, soe vern zij kijndt ofte kijndern staender ehe geworven und diezelve dan bij offte nhae orher olderen leven sonder echte blijckende geboerte nhae to laeten (dat Godt gelieve to verhuijden) oeck affstorven, dat derselver kijnder guederen, gerede als ongerede, oeck wederum erven und versterven sullen ter zijden des vaeders offte moeders daer zij heerkommen waeren.

Voert meher is bededinckt, dat off obgemelte thoekommende eheluijde staende ehe kijnderen verworven, soen offte dochter, sullen alsdan dije angebrachte heerlicke leenguederen des affestorvene erven und versterven, vallen und succedijren op soen offte dochter van oerer beide lijve geschaepen ende gebaeren, und dat van den einen op den anderen tot des lestlevende toe und op nijmandt anders.

Wijders iss noch beforwaerdt, off durgh versijnungh Gaedes Almachtigh duckgemelte tokommende eheluijden in ehestandt verworven ein, twe, drije offte meher kijnderen, so zall dije toekummende brudeghum een deel van zijnen leenguederen nhae gelegentheijt der saecken und gutduncken der vurschreven eheluijden tot proffijt der junxsten kijnderen, ’t zij soen ofte dochter, deilbaer maken und sulks ter gesinnen zijner thokommender huijsfrouwen, oerer moeder ofte derselver vrunden voer den leenheeren bekreftegen.

Mede so iss to gueder ti jt bevorwaert, dat dije brudegom zijnner thokommender huijsfrouwen geven zall, als hij oeck geefft in cracht deses voer ore margengave uuijt zijnen guede alleen dije somme van tweduijsent carolusgulden, idt stuck tot twijntich stuver Brabants gefaluijrt.

Und sullen oeck vorder deze thokommende eheluijdt die eine den anderen, off malckanderen moegen tughtigen in ein dell parcellen van guderen, dan nijt in ’t gehell. Als zij oeck macht hebben sullen (in fall zij gene kijnderen geworven) die eine den anderen t’ moegen begijftigen met etlicke percelen guets off eenighe somme van penninghen daervoer tot haeren koer.

Oeck is mede bededinckt, dat dije thokommende bruijt bij affsterven oeres thokommende ehemans ofte sunss anders voer sigh behalden zall alle haer frouwelicke rustung, kleder ende klenoedijen tot haeren liven gehoerigh, sampt dije margengave vurschreven.

Volgens so is alnoch bededinckt dat alle staender ehe gewunnen offte geworven guedt, verloess und wijnningh, schult und wederschult, beijdezijts deijlbaer vallen zall.

Und zullen sich folgens in allen andere velle in dezer hijlixbrijven nijt gespecificijrt halden und regulieren nhae landt- und stadtrecht.

Noch mede beforwart, off aen desse vurschreven hijlixbrieven, der twe is alleens luijdende, eenighe zegellen gebroecken, gequest, gaterich offte raezurich , dat nijttomijn dieselve in orer fuller werden und cracht blijven zullen. Allet sonder argh und list.

Des to orkunt und vaster stedigheijt allen vurschreven puncten soe hebben Johan van Goltstein voer sijgh selffs ende Maria van Merthen, weduwe Gijsbert de Cock, in nhaemen und van weghen oerer liever dochters als parthijen principael mijt sampt dije vurschreven daerthoe gebedene maeghen und hijlixfrunden deze hijlixbrieven eigener handt underschreven und mijt onzen zegellen bezegelt.

Gegeven in ’t jaer unss Heeren duijzent vijffhondert zoeven und tachtentich den zoeventhijnden novembris stilo correcto.

Johan van Golstein, Mari van Merten weduwe de Cock , Johan van Goltstein, Ghisbert van Mekeren, Gijsbert van Meckeren, Adriaen die Cock van Delwijnen, Arndt die Cock van Delwijnen, Dierck van Meerthen.

Transcriptie door dr. P.D. Spies, de dato 12-09-2023.

Voetnoten

Brieven van en aan het Kwartier van Nijmegen – Een brief van de kanselier aan ambtman Derick Vijgh over Heijmerick van Bemmel

Transcriptie RAG archief 0124 boek 830 Brieven van en aan het Kwartier van Nijmegen. Regest 8765 Missive van het Hof aan den ambtman van Nederbetuwe begeleidende een request van den rentmeester van het convent van Renkum. Het Hof acht zijn aanbod billijk en gelast hem Heijmerick van Bemmel te bewegen het aan te nemen en daartegen van het verwin afstand te doen of anders het geld zelf te ontvangen en daarvoor den rentmeester in het bezit van de tiend te herstellen. Datering: 1581 augustus 3.

“Aen Derck Vijghe, Heren thot Soelenn, amptman.

Ehrnfest unnd frommer, insonders goeder frundt.

Dese hierinne verslaten supplication sal u berichten wat Derck van de Wart rendtmeister des Conventz van Renckum an ons tho erkennen geven unnd versuecken doet.

D’wiel wij dan die daerinne gedane presentation dermaten gefundiert befinden dat die bij Heijmerick van Bemmel niet wael mit redenen aff tho slaen, demnae is uns gutlick begeren, dat ghij gemelten van Bemmel daerher induciert und beweget die presentation an tho nhemen und in platz van dienn dat verwin affstaen. Off bij gebreke van sulx die penninghen daervor dat tientgen verwonnen is mit allen gerichtz und andere bewijsslicken costen und schaden thot redemptie in uwen handenn th’ontfangen thot behoeff Heijmericks van Bemmell. Unnd ’t selve also gedaen sijnde den suppliant in qualiteit alls baven wederom tho stellen in die possessie des tientgens in questie und sunst daerinne tho doen alls ghij amptz- und eedtz halven schuldich sijdt to doen. Mit befelhungh des Almechtigen.

Geschreven Arnhem den IIIen augusti XVCLXXXI.

Die verordenthe cantzler.”

Transcriptie door: dr. P.D. Spies.

De Romeinse kruikjes van Bart van Meerten – Piet Verwoert over Bart in Het Gemeentenieuws

Luchtfoto van De Nieuwe Waaij te Lienden. Bron: Google Maps.

In Het Gemeentenieuws van 16 augustus 2023 schreef Piet Verwoert een stukje over Bart van Meerten, zogenoemde Koning van de Marspolder. Een leuk stukje!

Bart werd ook wel Bart den Bom genoemd.1 Bart is geboren in 1909 te Lienden en was steenfabrieksarbeider van beroep. Bart werkte onder meer aan de ontgronding van het ‘Gat van Staal’. Daar groef hij Romeinse kruikjes op. Hij liet een puntgaaf urnkruikje zien aan de steenovenbaas de heer Nollen. Verwoert schrijft: “Hij pikte het gelijk in “’k Kreeg er gin stuiver veur vodje.” Toen hij later nog vier Romeise [sic] kruikjes opgroef, riep Bart de baas. “Hedde ze gezien. Bar mooie kruikjes wah. Gelijk sloeg ‘k er met de bats over her. Kas kepot allemaol. Ik gunde ze hem nie.”” Hij was tegen de ontgrondingen, maar het bleek vechten tegen de bierkaai te zijn. Bart zei: “Daor zy ‘k vierkant tege. Maar ’t zal wel weer deur gaon. Vechte tege ’t kapitaol kunde toch nie.

N.a.v.: Verwoert, P., 2023, Humor in Rivierenland. ‘Op waoter greui niks…’, Het Gemeentenieuws 22 (33): 3.

Voetnoten

‘De kerken rondom Lienden en hun bijzonderheden’ – Joke Honders geeft op 13 november 2023 D.V. een lezing voor de HKK&O

De kerktoren van Lienden gezien vanaf molen De Zwaan. Bron: Wikipedia.

De kerken rondom Lienden zijn voor de Genealogie Van Meerten van grote waarde. In de kerk van Lienden is bijvoorbeeld de grafzerk van Johanna van Meerten (?-1600), die getrouwd was met Johan van Brakell (?-1580), te vinden.1 Laatstgenoemde edelman was een van de ondertekenaars van het bekende ‘Smeekschrift der Edelen’.2 In kerk van Ingen vinden we de grafzerk van de vader van Johanna, Dirck van Meerten (?-1568) en zijn vrouw Bertha van Eck (?-1531).3 Zo valt er meer te noemen. De afgelopen eeuwen hebben tientallen ‘Van Meertens’ deze kerken bezocht. Joke Honders, van de Historische Kring Kesteren & Omstreken, geeft op 13 november 2023 D.V. een lezing over deze kerken en hun bijzonderheden.

In het augustusnummer 2023 van De Baron wordt deze lezing aangekondigd. De lezing start om 20.00 uur in het Streekmuseum Baron van Brakell te Ommeren. De adresgegevens zijn: Provincialeweg 21, 4032 NZ Ommeren. In de aankondiging schrijft Honders over oude muurschilderingen, die tijdens de Reformatie onder een dikke kalklaag werden verborgen. Deze zijn in de vorige eeuw weer tevoorschijn gehaald. Ze gaat ook verder in op de families die begraven liggen in deze kerken en waarvan grafzerken bewaard zijn gebleven (zie ook de inleiding). In de muur van de Dodewaardse kerk zien we een ingemetselde Romeinse grafsteen van een soldaat. Wie was hij? Niet alleen de kerken in de Betuwe komen aan bod, ook de Cunerakerk wordt aangehaald. “Hij mag zeker deze avond niet ontbreken, omdat de toren zoveel geheimen in zich herbergt.” Het lijkt een interessante avond te worden, met veel informatie over de kerken en hun bijzonderheden in de regio Lienden. De toegangsprijs voor leden is gratis en voor niet-leden 2,00 euro. Zie voor meer informatie: www.hkko.nl/lezingen.4

Voetnoten

‘Dorestad lag in de buurt van Rhenen en de burcht Traiectum/Trecht in de Marspolder’ – Artikel zet ‘Canon van Nederland’ op z’n kop

Dorestad lag in de buurt van Wijk bij Duurstede en Bonifatius werd bij Dokkum (in het huidige Friesland) vermoord. Zo wordt het op de basisschool de kinderen aangeleerd en zo wordt het ook onderwezen door bijvoorbeeld de ‘Canon van Nederland’. Dit beeld klopt echter niet. Althans volgens Christopher Rigg en Joke Honders. Zij betogen dat Dorestad tussen Rhenen en Kesteren heeft gelegen én dat Bonifatius en anderen in Dockinga, de Kade bij Ede, zijn vermoord. Dit is vooral een samenvatting van het artikel van Rigg in De Baron. Heb er zelf geen (literatuur)onderzoek naar gedaan, dus mogelijk is er meer informatie bekend.1

In het augustusnummer 2023 van De Baron verscheen een artikel van Christopher Rigg waarin het een en ander wordt uitgelegd. Op haar website ‘Nieuwe visies’ schrijft Joke Honders ook het een en ander.2 De fout in het huidige geschiedenisonderwijs ligt volgens de auteurs in een verkeerd lezen (en: verkeerde interpretatie) van de aloude Peutingerkaart.3 In De Baron start Rigg daarom met een schets hoe de Valleistreek er volgens hem uitzag na het begin van onze jaartelling. De eerste kilometers van de Vallei vanaf Nude naar het noorden bestond uit een natuurlijk stuwmeer Lacus Flevo (ook wel het Aelmere genoemd). Halverwege dit Aelmere lag het schiereiland Insula Flevo, tegenwoordig volgens Rigg bekend onder de naam Kraats. Het Aelmere wordt hiermee dus niet gelokaliseerd op de plaats van het huidige IJsselmeer en de Flevopolders, maar in de Vallei. De rivierlopen waren vroeger ook anders, zo stroomde de IJssel een stuk zuidelijker. Daarnaast legden de Romeinen diverse kanalen aan, zoals de Loen die in de Midden-Betuwe stroomde van Loenen aan de Waal tot de burcht Nijburg (tussen Randwijk en Heteren) aan de Rijn. Ze groeven ook een kanaal, de Lacus, van de Rijn naar de Ijssel en richting het noorden naar Lacus Flevo. “Daarmee werd de haven van Dorestad-Wic en het castrum van Traiectum/Trecht (gelegen tussen Rhenen en Kesteren, vanuit de IJssel en de Waal bereikbaar.” Hierbij wordt verwezen naar een artikel van Joke Honders, waarin zij aangeeft dat Trecht in de Betuwe lag.

Dorestad en Trecht

Volgens de auteur lag Dorestad niet bij het huidige Wijk bij Duurstede. “Die haven lag dus niet bij Wijk bij Duurstede, zoals algemeen wordt aangenomen, maar ten zuiden van Rhenen in de Oudenwaard bij Kesteren. (Bij Wijk bij Duurstede moet haven [sic.] met een andere naam gelegen hebben.” De Lake wordt volgens de auteur eenmaal de Fennepa genoemd, ‘een Keltisch woord voor ‘grensrivier’. Het kanaal bood toegang tot Dorestad en tot de hierboven reeds genoemde Aelmere’. Ook het Romeinse fort Levefanum lag niet bij Wijk bij Duurstede, maar wordt (zij het onzeker) gelijkgesteld met de burcht Nijburg tussen Randwijk en Heteren. De burcht Trecht, die in een lijst van bezittingen van de St. Martinusbasiliek van Willibrord en Bonifatius voorkomt, lag niet in de huidige stad Utrecht maar aan de zuidoever van de Oude Rijn tegenover Rhenen. Opnieuw wordt Dorestad ten zuiden van Rhenen gelocaliseerd. De auteur schrijft: “Ten zuiden van Rhenen lag eveneens de haven Wic en de handel- en industriestad Dorestad.” De bezittingenlijst was een kopie en bevat volgens de auteur veel kopieerfouten. “Voorbeelden Feedna/Reedna, dit moet Ede zijn en niet Vechten. Potarnem/Rotarnem is de Nijburg (bij Randwijk/Heteren) en niet Pouderoijen. Pathem/Rathem is wederom de Nijburg of mogelijk de Rode Toren te Heteren en niet Petten. Een extreem voorbeeld is Berninghem die gelijkgesteld werd met Beusichem, maar dit moet Bennekom zijn.” Er is een bron (een dagboek) van de bisschoppelijke ambtenaar te Trecht, Albertus Mettensis, waarin veel roddels uit de Betuwe, de Vallei en de zuid-Veluwe zijn opgeschreven. Met name over Adela van Renkum (Adela van Hamaland) en haar tweede man Balderik. Deze Balderik was graaf van Duffel en bezitter van de Nijburg. Kesteren is afgeleid van ‘castrum, de burcht Trecht (Traiectum) dat in de Mars of Oudenwaard lag’. Lakemond wordt afgeleid ‘van de Lacus, een kanaal door Drusus gegraven om de IJssel en de Nederrijn met elkaar te verbinden voor toegang tot de handelshaven van Dorestad-Wic, dat ten zuiden van Rhenen lag’. Volgens de auteur noemde men het toenmalige koninkrijk met een zetel in Rhenen, Frisia. Dit koninkrijk liep tot in de Betuwe ‘getuige het Friese aardewerk die [sic.] hier gevonden wordt’. In de 11e eeuw na Christus staat de Vallei bekend om de ijzerindustrie.

Volgens Rigg hadden de Merovingische koningen Dagobert en Clodovech in Trecht (onder Rhenen) hun koningszetel. Aan hun koninkrijk kwam echter een einde toen Pepijn van Herstal in de 7e eeuw de macht over nam en koning Radboud verdreef. “In 690 heeft Pepijn koning Radboud uit de oude Romeinse burcht van Traiectum/Trecht weer verdreven en hem bij Dorestad aan de noordoever van de Nederrijn verslagen.” Voor deze veldslag, in 680, heeft bisschop Wilfrid van York een jaar in Trecht bij Rhenen doorgebracht. Hij werd vriendelijk ontvangen door de voorganger van Radboud, koning Adlgisl. Toen de burcht veroverd was heeft de Frankische Karel Martel Rome verzocht om missionarissen te sturen. Daar werd naar geluisterd en Willibrord, een leerling van Wilfrid, werd gestuurd. “Daar zijn zij de Rijn overgestoken naar Trecht, waar Karel Martel hen een onderkomen in de al bestaande St. Thomaskerk heeft geschonken.

Bekend zijn ook de invallen van de Denen (Noormannen genoemd) in de Betuwe. Hier ziet Rigg een argument om Dorestad in de buurt van het huidige Rhenen te plaatsen. “Onder leiding van een zekere Hroerek/Rorik werd in 847 Dorestad aangevallen en ze roeiden vervolgens negen Gallische mijlen (19,9 km) stroomopwaarts naar Meginharderswich, het tegenwoordige Meinerswijk bij Arnhem-Zuid. Daarna keerden ze terug en maakten Dorestad tot hun hoofdkwartier, van waaruit zij de Betuwe overheersten. Dit is het bewijs dat Dorestad 20 km stroomafwaarts van Meinerswijk lag, dus bij Rhenen, en niet bij het huidige Wijk bij Duurstede, die [sic.] 40 km stroomafwaarts van Meinerswijk ligt.“

Bonifatius bij Ede vermoord

Op 4 juni 754 stak Bonifatius vanuit Trecht het Aelmere over naar Dockinga, de Kade bij Ede. “Een 19e-eeuwse antiquair nam ten onrechte een oud idee over dat Bonifatius in Dockum was vermoord, in de moderne provincie Friesland, 180 km ten noorden van de Almere.” Dit idee werd overgenomen door de rooms-katholieke kerk. “Het enige bewijs voor Dockum is de gelijkenis van de naam.

Ten slotte

Het artikel gooit het beeld van Nederland in het eerste millennium na Christus volledig op z’n kop. Helaas wordt er in het artikel van De Baron veel gepostuleerd, maar weinig beargumenteerd. Dorestad-Wic in de buurt van het huidige Rhenen én Trajectum/Trecht in de Betuwe? Zeer interessant en het zou natuurlijk kunnen, maar dan zie ik daar graag meer argumenten voor! Evenzo helaas kon ik geen reacties vinden van historici op de stelling dat Dorestad-Wic ergens anders heeft gelegen dan tot nu toe altijd verdedigd is. Immers, als de geschiedenisboeken in het onderwijs aan een grondige revisie toe zijn dan moet dit hoognodig gebeuren. We willen onze kinderen toch geen onjuistheden onderwijzen? Als Rigg ongelijk heeft met zijn revisievoorstel dan is het nodig om dit met behulp van argumenten te weerleggen.

Voetnoten

21 november 2023 D.V.: Lezing over Grafveld Prinsenhof in ‘Dorpshuis De Oude School’ te Hemmen

De lezing over het Grafveld Prinsenhof hoopt plaats te vinden in ‘Dorpshuis de Oude School’. Op de foto de dorpskern van Hemmen met in het midden onderaan ‘Dorpshuis de Oude School’. Bron: Google Maps.

Afgelopen zaterdag verwees ik naar een artikel in het meinummer van ‘De Baron‘ over het Grafveld Prinsenhof in Kesteren.1 Mensen die dit interessant vonden en graag meer daarover willen weten, die worden op hun wenken bediend. Op 21 november 2023 D.V. spreekt de genoemde amateurarcheoloog André van Ingen hierover in ‘Dorpshuis De Oude School‘ te Hemmen.

De avond wordt georganiseerd door de ‘Historische Kring Midden-Betuwe’ en gehouden in het gebouw ‘De Oude School’, Kerkstraat 4 te Hemmen.2 André van Ingen hoopt vanaf 20.00 uur te vertellen over Grafveld Prinsenhof. Voor leden van de vereniging is de toegang gratis. Van niet-leden wordt een bijdrage van minimaal 3 euro gevraagd ter bestrijding van de onkosten.

Voetnoten

Het Romeinse grafveld Prinsenhof te Kesteren – Werkgroep Archeologie verzamelt vondsten om toe te werken naar een publicatie

De Gemeente Neder-Betuwe is rijk aan archeologische vondsten. In 1974 werd er in Kesteren een nieuwe wijk aangelegd: De Prinsenhof. Tijdens graafwerkzaamheden bij de aanvang van de bouw stuitte men op een Romeins grafveld met 70 graven. Amateurarcheoloog André van Ingen deed als middelbare scholier mee met de opgravingen. Hij schrijft over zijn bevindingen in het meinummer van De Baron. Momenteel is hij bezig met het verwerken van alle gegevens met als doel een publicatie in de toekomst.

Daar waar eerst het grafveld Prinsenhof lag is nu een woonwijk. Op de foto de straten Prinsehof, Tollenhof en Klaverhof te Kesteren. Bron: Google Maps.

In 1995 beschreef dhr. Wiggerink al het een en ander voor de Historische Kring Kesteren & Omstreken (HKK&O), maar de vele vondsten zijn echter door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) nooit wetenschappelijk uitgewerkt. De werkgroep archeologie van HKK&O heeft twee jaar geleden besloten om de vondsten gedaan bij het grafveld Prinsenhof in detail te gaan uitwerken. Ze hebben het depot bezocht, manuscripten ingezien, foto’s gemaakt van alle aardewerkvondsten etc., aantekeningen van archeologen bestudeerd, nieuwsbronnen geraadpleegd, rapporten bestudeerd, historisch onderzoek naar het terrein van boerderij Prinsenhof gedaan en rondvraag gedaan in de regio. Nu is een groepje van vijf personen bezig met de uitwerking hiervan.

Volgens geleerden zou het hier gaan om een verspoeld grafveld. Het is dus goed mogelijk dat er aardewerk van het ene graf bij het andere graf is gekomen. Er zijn ook diverse paardengraven gevonden. De ruiters zijn niet met hun paarden begraven, de conclusie is nu dat het eerst een begraafplaats voor paarden is geweest en dat er daarna ook mensen zijn begraven. Bij de menselijke graven valt op dat er geen kindergraven zijn en dat er slechts vier graven van vrouwen te vinden zijn. “Het grafveld heeft hierdoor een militair karakter, ondanks beperkte vondsten van militaria.” Bijzonder is dat het grafveld al eerder is ontdekt. In 1856 werd er namelijk grond van boerderij De Prinsenhof gebruikt om de Rijnbandijk te herstellen. Deze had door doorbraak van de Marsdijk in 1855 schede geleden. De toen afgeschraapte grond voor dijkverzwaring was gelijk de verklaring dat de graven die in 1974 gevonden werden zeer ondiep zaten (50 centimeter onder het maaiveld). In 1856 werden zes graven ontdekt.

De werkgroep archeologie kreeg van particulieren ook vondsten die zij op het terrein hadden gedaan. Er werd zelfs een complete urn overhandigd. Deze urn was nooit leeggehaald. Toen de amateurarcheologen dat deden vonden ze een haarnaald en een fibula (mantelspeld). Volgens sommigen zijn archeologen beter met de spade dan met de pen, maar het lijkt erop dat er genoeg informatie bewaard gebleven is om te komen tot een publicatie.

Heeft u meer informatie over dit grafveld, de opgravingen of het vervolgonderzoek? Dan kunt u contact opnemen met ons via het contactformulier.

N.a.v. Ingen, A. van, 2023, Uitwerking van grafveld Prinsenhof te Kesteren, De Baron 6 (2): 24-25 en 28.