Home » Wetenschapsfilosofie (Pagina 3)

Categorie archieven: Wetenschapsfilosofie

Uit balans – Wetenschapsbijbel stelt wetenschap en Bijbel teleur

Het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap (NBG) wil met de Wetenschapsbijbel op wetenschappelijk verantwoorde wijze de kloof tussen de Bijbel en onze tijd duiden en waar mogelijk overbruggen. De Wetenschapsbijbel bevat veel nuttige informatie, mooie dwarsverbanden en interessante actuele toepassingen. Toch stelt de uitgave in het licht van de doelstelling teleur.

De wetenschap en de Bijbel komen namelijk beperkt tot hun recht. Bovendien blijven de grote vragen van het leven veelal onbenoemd.

Verantwoorde omgang

Deze uitgave draagt officieel de titel Bijbel met bijdragen over geloof, cultuur en wetenschap. Dat is feitelijk inderdaad wat het is: ‘gewoon’ een Bijbel in de vertaling NBV21, met af en toe een korte of iets langere tekst ertussendoor.

Vooropgesteld moet worden dat het doel van de Wetenschapsbijbel ronduit positief en navolgenswaardig is: de Bijbel in verband brengen met vragen en ontwikkelingen in het hier en nu. Dat brengt meteen ook bij een vraag aan hen die deze Wetenschapsbijbel kritisch bezien. Is er door hen genoeg gedaan om een verantwoorde omgang met geloof en wetenschap te bevorderen en worstelende zielen pastoraal nabij te zijn? Hebben we mogelijk schade aangericht door te stellige opvattingen over (bij)-zaken waarover de Bijbel zich niet duidelijk uitspreekt? Laat ons vrezen voor het aangezicht van God, zowel in het afdoen als in het toedoen aan de Schrift. Zeker richting jongeren die worstelen met geloof en wetenschap, hebben we een grote verantwoordelijkheid.

De inleiders, prof. dr. G. van den Brink (VU) en dr. A.M. Schol-Wetter (NBG), voeren onvermijdelijk een hoge pretentie door zelf bewust ook de benaming Wetenschapsbijbel te gebruiken. Ze willen geen commentaar of studiebijbel bieden, want daarvan zijn er al genoeg. Het gaat hen om de verhouding tussen Bijbel en wetenschap, het duiden van bijbelse onderwerpen in het licht van de (wetenschappelijke) actualiteit om actuele vragen in bijbels perspectief. Dat alles op een wetenschappelijke manier. Ik constateer echter dat bij veel bijdragen de grens tussen studiebijbel en Wetenschapsbijbel toch dun lijkt. Van een wetenschapsbijbel mag mijns inziens meer verwacht worden, zowel wat betreft de inhoud als wat betreft het met elkaar in verband brengen van wetenschap en Bijbel.

Thema’s en topics

Het meest omvangrijk zijn de ruim twintig thema’s, die elk ongeveer vier pagina’s beslaan. Het gaat om onderwerpen die door de hele Bijbel heen van belang zijn, zoals wonderen of geweld. Ten tweede zijn er ongeveer vijftig topics van elk een pagina. Het gaat daarbij om specifiekere onderwerpen, zoals het jubeljaar of de zondvloed. Tot slot zijn er ongeveer tweehonderd toelichtende kanttekeningen bij individuele bijbelteksten; het gaat om één tot maximaal zeven toelichtingen per bijbelboek. De driedelige structuur van de Wetenschapsbijbel is nuttig. De inhoud en het nut van de Wetenschapsbijbel zijn wellicht vooral te beoordelen op de thema’s en topics. Bij het selecteren van onderwerpen blijft veel te wensen over. Ik mis bijvoorbeeld thema’s als verzoening en rechtvaardigheid. Toch is mijn indruk dat de redactie aardig geslaagd is in het streven om een goede selectie te bieden. Meer kritiek kan geleverd worden op de verdeling over thema’s en topics. Is het zorgvuldig om een thema te wijden aan homoseksualiteit en daarin vooral de klassieke overwegingen te relativeren, terwijl het topic huwelijk zich vrij zakelijk beperkt tot een historische beschrijving? Waarom is niet gekozen voor een thema over huwelijk, seksualiteit en gezin? En is het belang van voortplanting echt vooral een culturele voorkeur of is daarover op grond van de wetenschap en de Bijbel nog iets te zeggen? Het blijft gissen voor de lezer.

Missing links

Er is geen grond voor de gedachte dat de Wetenschapsbijbel slechts informatie biedt voor verder gesprek, zonder zelf stelling te betrekken. De opvattingen over onder meer de vermeende subjectiviteit van de moraal en reïncarnatie zijn (terecht) behoorlijk stellig. Als we alles afwegen, dringt het zich bij het lezen de vraag op: doet de uitgave primair recht aan de wetenschap en de Bijbel of lezen we vooral een weerslag van mainstreamopvattingen onder westerse christenen? Opvallend is bijvoorbeeld hoe negatief-relativerend de auteurs over hiërarchie schrijven. Zou een iets kritischer blik op onze hedendaagse, westerse culturele positie ons niet sieren? Is de orde van man en vrouw echt vooral iets van na de zondeval? Tot mijn verbazing constateerde ik dat de Wetenschapsbijbel twee kardinale ‘missing links’ kent: juist de onderwerpen wetenschap en het Woord komen nauwelijks uit de verf.

Wazige teksten

Een algemene duiding van de wetenschap blijft hoofdzakelijk beperkt tot een kolom in de inleiding en een topic van een pagina. Over de aard van wetenschap zijn relativerende opmerkingen te lezen. Ook wordt terecht gewezen op het risico om meer te (willen) lezen in bijbelteksten dan bedoeld is. Op veel punten bijten wetenschap en Bijbel elkaar inderdaad niet. Toch draait de publicatie om de hete brij heen: wat nu als Bijbel en wetenschap botsen met uitspraken over dezelfde werkelijkheid? Cavijn gaat in zijn preken over Genesis 1 wel recht op de kern af: met de eenvoudige beschrijving van de schepping test God de nederigheid van ons geloof! Die test geldt voor leken en wetenschappers.

Ten aanzien van de evolutie wordt vooral gepoogd de bijbelse gegevens in te passen in de huidige stand van de wetenschap. Het risico ervan wordt benoemd, maar tegenstemmen komen nauwelijks aan bod. Een kritische beoordeling van de aard van de evolutiebiologie ontbreekt eveneens. Er is zonder verdere duiding te lezen dat ‘wie ervoor open staat’ het geloof in de Schepper kan verenigen met de hedendaagse wetenschap, inclusief de evolutie. Dit soort wazige teksten past eerder bij esoterische bewegingen dan bij de nuchterheid van zowel de wetenschap als de Bijbel. Blijven we per saldo niet achter met een variant van de deïstische god, die het evolutiemodel mag uitvoeren, maar die verder weinig in te brengen heeft?

Andere perspectieven

De auteurs geven terecht aan dat de Bijbel ook over andere vragen en perspectieven gaat dan de wetenschap. Helaas wordt nauwelijks duidelijk welke andere vragen dat zijn en welke perspectieven ze kunnen openen. Prof. H. Bavinck waarschuwde in zijn lezing over geloofszekerheid dat voor onze hoogste, eeuwige belangen, niet minder dan onfeilbare, goddelijke zekerheid nodig is en dat die wetenschap ons die zekerheid nooit kan schenken. Zou ook een wetenschapsbijbel in een tijd vol (religieuze en seculiere) onzekerheid niet juist hier als gids van meerwaarde kunnen zijn? Doet het dan bijvoorbeeld recht aan de ernst van de vraag of de hel eeuwig is om te volstaan met de opmerking dat daarover verschil van mening bestaat?

Het Woord en het woord

De status van het Woord van God als openbaring, als Heilige Schrift, blijft vrijwel onbesproken. Er is slechts een topic dat expliciet gaat over het spreken van God. Toch hangt van dit onderwerp misschien wel alles af. Als lezer bekruipt je de vraag of de klassieke Schriftvisie niet is weggespijpeld en en het menselijk spreken over God is gaan domineren. Er wordt heel veel gesproken over bijbelschrijvers die hun boodschap verpakken, die werken met het wereldbeeld van hun tijd en die literaire motieven gebruiken. Waar blijkt het uitgangspunt dat de schrijvers door de Geest gedreven Gods Woord voortbrengen? Als het gaat om de schepping benoemen de auteurs herhaaldelijk dat God schept door Zijn Woord (Ps. 33). Die harde noot is door de evolutietheorie eigenlijk niet te kraken, maar een nadere zelfreflectie ontbreekt. De kerntekst Hebreeën 11:3 blijft ook onbesproken: door het geloof verstaan we dat de wereld door het Woord van God tot stand is gebracht. De lijnen naar het Nieuwe Testament zijn in de Wetenschapsbijbel overigens vaker zwak of zelfs afwezig. Als de schrijvers (veronder)stellen dat er buiten de tuin van Eden al mensen konen leven, wat betekent dit dan voor de vergelijking die Paulus trekt tussen Adam en Christus? Bij al zulke vragen is Christus als vleesgeworden Woord in het geding.

Voor het beoordelen van de positie van de mens is de rol van het woord van essentieel belang. Het woord biedt meer dan de mogelijkheid om te communiceren. Het brengt ons immers in verbinding met Christus als eeuwige Woord. Ook bij internationaal vooraanstaande genoomwetenschappers als Francis Collins en primatologen als Frans de Waal is te leren dat de mens zich wezenlijk onderscheidt van de dieren. Wat betekent dit bijbels gezien bijvoorbeeld voor de vraag of we over de mens als een (zoog)dier of als een mensaap kunnen spreken? Het zijn punten waar we van een wetenschapsbijbel iets mogen verwachten.

Geen gunstige basis

De Wetenschapsbijbel biedt aan het slot nuttige literatuursuggesties en gespreksvragen. Dat is mooi. De inhoud van de Wetenschapsbijbel biedt naar mijn indruk echter geen gunstige basis voor een evenwichtige gesprek. Kritische tegenstemmen ontbreken nogal eens en argumenten voor en tegen zijn soms zelfs opzichtig uit balans. Er zijn maar weinig thema’s – goede voorbeelden zijn duurzaamheid en lichaam en geest – waarin meer dan summier een vergelijking tussen wetenschappelijke en bijbelse gegevens en een weging ervan plaatsvindt, terwijl dat toch de beoogde meerwaarde van de Wetenschapsbijbel zou moeten zijn. Bovendien komt het nogal eens voor dat deze uitgave met een minimum aan onderbouwing een maximum aan (veronder)stelling betrekt.

De Wetenschapsbijbel is in ieder geval een goede aanleiding en stimulans om (weer) aan de slag te gaan met vragen van geloof en wetenschap. Laten we daarbij de schatten uit het verleden niet vergeten. Het is bijzonder hoe ds. G. Boer in de jaren zestig van de vorige eeuw in zijn serie preken en bijbellezingen over Genesis op godvruchtige en heldere, maar ook ontspannen wijze, wist te (s)preken over geloof en wetenschap (Ik ben de Alpha). Die benadering helpt ons ook in deze tijd verder.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Leertouwer, G., 2023, Uit balans. Wetenschapsbijbel stelt wetenschap en Bijbel teleur, De Waarheidsvriend 111 (5): 4-6 (artikel).

Tweede vooraankondiging van ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht’ – Bundel over geloof en wetenschap verschijnt eind maart 2023 D.V.

Vorig jaar schreven we al over de bundel over geloof en wetenschap met als titel ’Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht’.1 Door omstandigheden liet de verschijning een jaar op zich wachten. Onder de bezielende leiding van en het vele werk door dr. Mart-Jan Paul is het toch mogelijk geworden de bundel te laten verschijnen. De verschijningsdatum staat nu gepland op eind maart 2023 D.V. De bundel is geredigeerd en ligt nu bij de drukker. De uitgever werkt momenteel ook aan de invulling van een presentatieavond. Wanneer daar meer informatie over beschikbaar is, zal dit worden gedeeld via deze website. Mocht u het boek alvast willen reserveren, dan kan dat hieronder via het reserveringsformulier.

Informatie op de achterkant

“Is het mogelijk geloof en wetenschap te combineren, of zijn het twee gescheiden werelden? In deze bundel komen achttien Nederlandstalige wetenschappers aan het woord die van harte een verbinding voorstaan. Op hun eigen wetenschapsgebied laten zij zien dat vooronderstellingen een grote rol spelen. Deze deskundigen wensen wetenschap te bedrijven ‘voor Gods aangezicht’. Naar hun overtuiging is het belangrijk rekening te houden met de Schepper van deze wereld en Zijn openbaring. Die houding geeft meer inzicht in onze werkelijkheid dan wetenschappelijke methodes op zichzelf kunnen bieden. De gangbare wetenschap houdt immers geen rekening met Gods handelen. In deze bundel staan artikelen over theologie, kerkgeschiedenis, wetenschapsvisie, natuurwetenschappen en biologie. Het doel van deze bijdragen is inzicht in Gods schepping, zodat we ons over Hem verwonderen.”

Catalogus De Banier

De onderstaande pagina is opgenomen in de voorjaarscatalogus van uitgeverij De Banier. Op deze pagina staan nog meer boekgegevens.

Mocht u voor uzelf, of voor anderen, alvast een boek reserveren dan kunt u hieronder uw gegevens achterlaten. Wanneer het dan zover is ontvangt u een factuur én de vraag hoe u het boek in bezit zou willen krijgen (via de post of tijdens de presentatieavond).

Boekexemplaar reserveren

Voetnoten

De tweets van atheïstisch filosoof Boudry en het methodologisch naturalisme

Enige tijd geleden stuurde Maarten Boudry enkele tweets de lucht in, waarin de loftrompet werd opgestoken over een artikel dat verschenen is in 2019 en waarin de houdbaarheid van het methodologische naturalisme wordt besproken. Maarten Boudry is een filosoof en atheïst en af en toe houdt hij zich bezig met de evolutie-schepping-discussie, waarbij hij uiteraard massief op het evolutionistische spoor zit.

Pragmatisch methodologisch naturalisme

Het grote probleem met de evolutietheorie is, dat men meent dat wetenschappelijk onderzoek naturalistisch te werk moet gaan. Men denkt dat er niet mag worden verwezen naar iets bovennatuurlijks. Nu betekent dit niet dat men moet denken dat er geen god is, dat heet ontologische naturalisme, maar alleen dat men met bovennatuurlijk handelen geen rekening mag houden. Dat heet methodologisch naturalisme. Er worden dan twee rechtvaardigingen van methodologisch naturalisme gegeven. De eerste is, dat natuurwetenschappelijk onderzoek vanuit de eigen aard geen rekening mag houden met het bovennatuurlijke, omdat het natuurlijke verschijnselen bestudeert. Dat heet intrinsiek methodologisch naturalisme. Deze rechtvaardiging voldoet niet omdat het onnodig aanneemt dat iets natuurlijks niet door iets bovennatuurlijks kan zijn veroorzaakt. De tweede gezochte rechtvaardiging is dat uit de resultaten van de wetenschap blijkt, dat het naturalisme uiterst succesvol is, en het bovennatuurlijke als verklaring dus overbodig. Dat noemt men pragmatisch methodologisch naturalisme Deze benadering voldoet niet omdat er wel degelijk verschijnselen zijn waarvan de oorsprong niet op een natuurlijke wijze verklaard kan worden. Die gaten in onze kennis zijn met de stand van de wetenschap alleen maar groter geworden. Boudry is aanhanger van het pragmatisch methodologisch naturalisme. Meerdere artikelen over het methodologisch naturalisme zijn te vinden op de website van Logos instituut, onder andere waarin ik enkele wetenschappelijke artikelen bespreek die het methodologisch naturalisme bestrijden.

Onjuist

Het hele concept van methodologisch naturalisme wordt echter door Sandy C. Boucher in International Journal for Philosophy of Religion1 in een artikel met als titel Methodological naturalism in the sciences als onjuist gekwalificeerd. De samenvatting van het artikel van Boucher is als volgt:

Creationisten hebben lang betoogd dat de evolutiewetenschap toegewijd is aan een dogmatische metafysica van naturalisme en materialisme, die gebaseerd is op geloof of ideologie in plaats van bewijs. Het standaard antwoord hierop is geweest dat men erop wijst dat wetenschap niet is toegewijd aan een dergelijke metafysische doctrine, maar alleen aan een methodologische versie van het naturalisme. Volgens deze methodologische versie mag wetenschap alleen een beroep doen op natuurlijke entiteiten en processen. Maar dit hele debat veronderstelt dat er een duidelijk onderscheid is tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke, en dat naturalisme dus een betekenisvolle doctrine is. Ik betoog dat deze veronderstelling onjuist is. De concepten van het natuurlijke en het bovennatuurlijk zijn in feite hopeloos duister, zodat de bewering dat de wetenschap zich committeert aan methodologisch naturalisme niet kan worden waargemaakt. Dit is echter geen overwinning voor anti-naturalisten; expliciet bovennatuurlijke theorieën, zoals het creationisme, kunnen namelijk wel wetenschappelijk worden uitgesloten als a priori onsamenhangend, aangezien ze voor hun begrijpelijkheid veronderstellen dat er een zinvol natuurlijk-bovennatuurlijk onderscheid is. Dit is echter niet het geval voor standaard wetenschappelijke theorieën want dat zijn niet expliciet naturalistische theorieën; ze postuleren geen natuurlijke of fysieke entiteiten of processen als zodanig.

Het bovengenoemde artikel bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt betoogd dat er geen scherpe lijn is te trekken tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke. Dit deel is redelijk overtuigend. In het tweede deel wordt gezegd dat het creationisme op voorhand al afvalt maar er wordt geen enkel zinnig argument voor gegeven en de auteur lijkt niet te beseffen dat deel één en deel twee met elkaar in tegenspraak zijn.

Deel één

Het valt de auteur op dat er in artikelen die gaan over het naturalisme vaak geen definitie wordt gegeven van wat natuurlijk en wat bovennatuurlijk is. Een definitie zou kunnen zijn: “to be natrual is to be potentially scentifically investigable/explainable.” Het aparte is dat als iets bovennatuurlijks zou blijken wetenschappelijk legitiem te zijn, het per definitie natuurlijk is geworden. Het idee van een wetenschappelijke theorie over iets bovennatuurlijks zou dan een tegenstelling in termen zijn.

Een andere oplossing die niet werkt is, dat het natuurlijke gaat over wetten. Het probleem hiermee is dat empiristen soms ontkennen dat er zoiets als natuurwetten zijn. Daarnaast kun je prima naturalist zijn zonder in natuurwetten te geloven.

Een ander voorstel is het natuurlijke te vereenzelvigen met het materiële/fysische. Dit ziet de auteur als de meest veelbelovende beschrijving van het natuurlijke. Als dit het niet doet, dan ziet hij geen betere optie. Echter, tegen deze definitie kan een argumentatie worden ingebracht die Hempels dilemma heet, naar de bedenker Hempel (1980). Fysicalisme is grofweg de zienswijze dat de enige dingen en eigenschappen bestaan die of te reduceren zijn tot of superveniëren op fysieke dingen of tot eigenschappen. Nu komen twee vragen naar boven: 1) Wat is het voor een ding of eigenschap, fysisch te zijn?, en 2) Wat is het om tot zo iets te reduceren of op te superveniëren?

Het antwoord op deze vragen kan gebaseerd worden op de huidige wetenschappelijke kennis. In dat geval gaat het fout want de geschiedenis leert ons dat de kennis altijd na enige tijd achterhaald is. Het antwoord kan ook gebaseerd worden op toekomstige of potentiele wetenschappelijke kennis. Dan ontgaan we de eerste fout maar wordt de definitie gelijk nietszeggend.

In het verleden is duidelijk gebleken dat we het natuurlijke soms moesten uitbreiden met entiteiten waarvan vooraf zou kunnen worden gedacht dat die bovennatuurlijk zijn. Bijvoorbeeld de krachten van Newton. Toch leidde de ontdekking van krachten er niet toe, dat fysicalisten stopten fysicalist te zijn. Nu zijn er mensen die stellen dat we de huidige fysica veel breder moeten definiëren.

Vincente heeft de volgende definitie van fysicalisme als de claim dat ‘every-thing that exists comes down to a list of conserved quantities, bodies that possess them, and the forces that mediate their exchange’. Ook deze definitie is niet breed genoeg. Men kan zich een fysica voorstellen die uiteindelijk deze zienswijze vervangt. Hebben kwantum-verschijnselen hier eigenlijk al geen inbreuk op gemaakt?

Daarna gaat de auteur een andere weg: “to be physical and consistent with physicalism, is to be sufficiently similar to the things that we all know intuitively are paradigmatically physical”. Hier wordt voorbij gegaan aan de radicaliteit van de visie van de auteur. Het is namelijk niet alleen zo dat we op dit moment nog niet weten wat het verschil tussen natuur en bovennatuur is, maar we zullen dat in de toekomst ook niet te weten komen. Het verschil kan op geen enkele bevredigende manier worden weergegeven. Onze intuïtie is dus niet geldig. Daar kan dus niet aan worden gerefereerd.

Op zich is dit een redelijk betoog. Omdat hier sterk benadrukt wordt dat er geen fundamenteel onderscheid is tussen natuur en bovennatuur. De auteur doet ook geen uitspraak over of de geest en het bewustzijn natuurlijk of bovennatuurlijk is. De geest volgens Descartes en het Elan Vital worden door de auteur om één of andere reden wel als bovennatuurlijk beschouwd. Evenals uiteraard geesten, spoken of God.

Deel twee

We zouden denken dat de auteur dit niet-bestaan van een verschil tussen natuur en bovennatuur gaat uitwerken voor de discussie over het methodologisch naturalisme. Je zou kunnen zeggen: feitelijk zijn er geen naturalistische theorieën en supra-naturalistische theorieën. Alle theorieën zijn er, alleen is de ene theorie waarschijnlijker dan andere. En wat men een bovennatuurlijke theorie noemt is gewoon in potentie een natuurlijke theorie, alleen wellicht wat buitenissig. Die kant gaat de auteur helemaal niet op in het tweede deel. Hier stelt hij dat creationistische theorieën, en daar plakt hij ook Intelligent Design onder, expliciet naar iets bovennatuurlijks verwijzen en daarom op voorhand afgewezen moeten worden. Hoezo? Daar geeft hij geen argumenten voor, terwijl het nogal strijdig is met het eerste deel van het artikel. En is vaak juist niet het verwijt aan creationisten,, dat ze het natuurlijke en het bovennatuurlijke vermengen, en er dus te weinig onderscheid in aanbrengen? En is het inderdaad zo dat de evolutietheorie in principe open staat voor verschijnselen die we bij de huidige stand van de wetenschap zouden beschouwen als bovennatuurlijk?

Implicaties voor het debat over methodologisch naturalisme

Als er geen manier is om onderscheid te maken tussen natuurlijk en bovennatuurlijk, dan is elke versie van methodologisch naturalisme inhoudsloos (daar ga je, Boudry). Maar omdat hetzelfde dus ook opgaat voor het verwerpen van het methodologisch naturalisme, is hier geen reden voor blijdschap voor de supranaturalist volgens de auteur. Maar de auteur heeft het hier bij het verkeerde eind. Hij schrijft “since the concept of a non-physical entity of process is incoherent, supernaturalist theories which appeal to such entities and processes, whould be rejected as incoherent”. Wat een onzinnig argument is dit! Het enige wat de auteur kan zeggen is, dat de niet-fysieke entiteit of proces mogelijk wel fysiek is, conform zijn onvermogen om onderscheid te maken. Stel, dat dat het geval is, dan is daarmee de verwijzing naar zo’n entiteit nog niet per definitie onsamenhangend. Argumenten voor deze stelling geeft de auteur niet. Bijvoorbeeld dat de entiteiten waar naar wordt verwezen nooit in de toekomst als natuurlijke of fysieke entiteiten kunnen worden beschouwd of iets dergelijks, of dat niet-fysieke entiteiten niet kunnen bestaan. Dat laatste zal ook lastig zijn want hij gaat wel een tegenargument bespreken namelijk dat getallen bestaan en getallen zijn niet-fysieke entiteiten. En getallen zijn belangrijk in de wetenschap. Maar volgens de auteur werkt het met getallen anders. Getallen zijn causaal inert. Dus fysieke entiteiten kunnen volgens de auteur wel bestaan maar ze kunnen niet causaal zijn. Het zou zinnig zijn geweest als hier een argument voor gegeven werd.

Een ander tegenargument dat hij bespreekt is, dat standaard wetenschappelijke theorieën ook onderscheid maken tussen natuurlijk en bovennatuurlijk. Hij weerspreekt dit. Hij zegt dat supranaturalistische theorieën expliciet zelfbewust supranaturalistisch zijn. Standaard wetenschappelijke theorieën (en dat is alles behalve de supranaturalistische theorieën) zijn niet expliciet zelfbewust naturalistische of fysische theorieën. Ik vraag me stellig af of deze laatste opmerking ook opgaat voor de evolutietheorie. De auteur zegt van wel, zonder onderbouwing. En om een of andere reden zou de aanduiding dat een theorie zich ergens wel van bewust is, veroorzaken dat een theorie om die reden onbegrijpelijk is en dus op voorhand kan worden afgeserveerd.

Er zijn voor de auteur geen bezwaren tegen intelligent design. Het zou zo kunnen zijn dat hyper-intelligente aliens leven op aarde brachten. Echter, er mag niet verwezen worden naar iets bovennatuurlijks; een God die leven heeft gemaakt, want dan is het onbegrijpelijk geworden. Zelfs verwijzen naar God mag dus niet. Maar, is dan een tegenargument, in andere theorieën wordt ook wel verwezen naar compleet onbegrijpelijke concepten zoals ‘dark matter’, ‘verstrengeling’ enzovoort. Dat is toch ook onbegrijpelijk? Jawel, maar op een andere manier onbegrijpelijk, volgens de auteur. Bovennatuurlijk onbegrijpelijk is zo fundamenteel onbegrijpelijk, dat het iets anders is dan ‘dark matter’. En zo schiet de auteur zich elke alinea in de voet doordat er dus kennelijk wel fundamenteel natuurlijk/bovennatuurlijk onderscheid is.

Al met al is dit artikel een eigenaardig samengesteld betoog. In het eerste deel wordt uitgebreid betoogd dat het onderscheid natuurlijk-bovennatuurlijk moeilijk te maken is. Vervolgens schiet de auteur in de stress, durft hij de consequenties van zijn zienswijze niet door te trekken en komt hij met een ad hoc-stelling om toch “bovennatuurlijke theorieën” op voorhand af te kunnen serveren. Maar uiteindelijk is dat natuurlijk onzinnig als je net betoogd hebt dat je het verschil natuurlijk- bovennatuurlijk niet goed kunt maken. Bovennatuurlijke theorieën zijn dan natuurlijke theorieën, als je als atheïst daar de voorkeur aan geeft.

Kan de wetenschap alles verklaren? – Drs. Hans Reinders bespreekt het gelijknamige boekje

Een boeiend populairwetenschappelijk werk over de relatie tussen wetenschap en geloof. Kan de wetenschap alles verklaren? van John C. Lennox is een populairwetenschappelijke uitgave over de relatie tussen wetenschap en geloof. De wetenschap heeft de wereld veel gebracht. Voor velen heeft godsdienst daarom geen betekenis meer als het gaat om antwoorden op de grote levensvragen. In dit boek gaat John Lennox in op de relatie tussen geloof en wetenschap. Hij put daarbij uit zijn ervaring als christen, tientallen jaren van wetenschappelijk onderzoek en talloze debatten met allerlei soorten mensen. Het meest met vooraanstaande wetenschappers zoals Richard Dawkins en Christopher Hitchens.

Wie hij is

John Lennox (1943) is geboren in Noord-Ierland en professor in de Wiskunde. Zijn ouders waren vredelievend. In de strijd tussen de protestanten en rooms katholieken namen ze geen positie in. In hun winkel werkten namelijk mensen uit beide richtingen. Om die reden kregen ze te maken met bomaanslagen. Lennox zelf wil ook de strijd beslechten maar nu niet tussen de protestanten en rooms katholieken maar tussen geloof en wetenschap. De vraag is hoe hij dat doet. Of anders gezegd: welke van de twee gaat sneuvelen of welke van de twee moet zich schikken naar de ander?

Geloof en wetenschap

Lennox begint harmoniërend. Geloof en wetenschap kunnen volgens Lennox goed samengaan. Lennox beroept zich op C.S Lewis. Lewis zei dat veel christelijke wetenschappers hun werk deden in de overtuiging dat er een Wetgever is. Dus liggen er aan deze wereld wetmatigheden ten grondslag die bestudeerd kunnen worden. Lennox somt in dit boek diverse christelijke wetenschappers op uit het verleden zoals: Galileo, Kepler, Pascal, Boyle, Newton en Faraday. Zij konden wetenschap bedrijven juist omdat zij christen waren. Zij werkten namelijk vanuit de overtuiging dat er wetmatigheden zijn omdat er een Schepper is die alles geordend heeft geschapen.

Galileo botste niet met de Bijbel

Galileo die stelde dat de aarde om de zon draaide is destijds door de kerk veroordeeld en is dus een mooi voorbeeld van het gedachtegoed dat geloof en wetenschap niet kunnen samengaan. Hier duikt de eerste spanning op. ​Lennox weet er echter wel raad mee. Volgens hem waren het juist de hoogleraren, de wetenschappers in die dagen die aandrongen op een veroordeling. Galileo zette namelijk hun aristotelische wereldbeeld buitenspel. Het waren juist de geleerden die er alles aan gedaan hebben om de kerkelijke autoriteiten te overtuigen om Galileo het zwijgen op te leggen en hij kreeg inderdaad een spreekverbod. De kerk liet zich dus meeslepen. Daar kwam bij dat Aristoteles die meende dat de zon om de aarde draaide een dominante positie had in de Roomse kerk.

Lennox merkt op dat Galileo een gelovige was. Maar hoe kan dat want in de Bijbel staat dat de zon om de aarde draaide (“Zon sta stil” Jozua 10:12-14)?! Dat is waar maar deze visie is gebaseerd op waarneming van gewone mensen en niet op een Bijbels gebod of bekendmaking. Er staat niet in de Bijbel: God schiep de zon en Hij liet deze om de stilstaande aarde draaien. Kortom Galileo botste niet met de Bijbel maar met een foute uitleg van de Bijbel die nog versterkt werd door de wetenschappers die van een aristotelische wereldbeeld uitgingen.

Van Isaac Newton (1643-1727) naar Stephen Hawking (1942-2018)

Lennox stelt dat er tussen Isaac Newton en Stephen Hawking drie eeuwen liggen. In die periode heeft zich een heel grote verandering voltrokken. Newtons gedachtegoed was als volgt: omdat God de Schepper is, heeft Hij alles wetmatig en geordend geschapen en kunnen wij, omdat Hij ons verstand heeft gegeven als Zijn beelddrager, deze wetten bestuderen. Hawking zei echter openlijk: “omdat er wetten zijn zoals de zwaartekracht kan en zal het universum zichzelf scheppen uit het niets”. Lennox rekent af met de visie van Hawking als hij opmerkt: “Een wereld waarin slimme wiskundige wetten zelf het universum en het leven laten ontstaan is pure (science) fiction”.

Van gezonde wetenschap (Newton) naar sciëntisme (Hawking)

Wetenschappers zoals Hawking trekken een te grote broek aan volgens Lennox als zij menen dat zij het ontstaan van het universum kunnen verklaren. Dan verandert wetenschap in sciëntisme volgens Lennox. Lennox, die zelf wetenschapper is, heeft niets tegen gezonde wetenschap. Integendeel! Die wil hij juist bevorderen maar hij heeft wel wat tegen sciëntisme. Sciëntisme stelt namelijk dat wetenschap alles kan verklaren. Lennox stelt in navolging van professor A. van den Beukel dat de dingen hun geheim hebben en dus heeft de wetenschap een grens. De wijze kent de grenzen van de wijsheid en de menselijke kennis.

De Verlichting wordt gekenmerkt door sciëntisme. In het algemeen wordt onder sciëntisme verstaan de wijsgerige visie die van de beoefening der (positivistisch opgevatte) wetenschap de oplossing van alle problemen en alle mysteries verwacht. Het is de overtuiging dat de wetenschap, met haar gebruik van de wetenschappelijk methode, een verklaring voor al wat is kan geven. En de overtuiging dat de opinies-bevindingen van de wetenschap beslissend zijn. De wetenschap als hoogste autoriteit. (A.P. Geelhoed) (Bron: https://www.encyclo.nl/lokaal/10442).

Wetenschap is geen erfelijke besmetting maar geloof juist wel

De mindset van een atheïst is als volgt: Hij ziet allereerst geloof als een erfelijke besmetting. Geloof is namelijk niet bewijsbaar en dus onwetenschappelijk. Een atheïst zoals hij daarentegen is een echte zelfstandige denker en dus een echte wetenschapper die op zoek is naar bewijzen. Lennox weerlegt deze mindset. Met deze mindset rechtvaardigt de atheïst diens positie. Ook atheïsme is erfelijk (uit welk gezin kom je?) en wordt veelal gekweekt in wetenschappelijke kringen. Wie er anders overdenkt wordt meteen geframed als iemand die totaal ongeschikt is voor de wetenschap. Bovendien, zo stelt Lennox, dat God niet bestaat is niet bewijsbaar maar slechts een aanname. Andersom is ook waar. Het geloof zoekt ook inzichten en bewijzen. Jezus deed vele wonderen waar niet alleen zijn leerjongeren maar ook de menigte bij was. Jezus bewees dus Zijn Goddelijke macht. Die Goddelijke macht maakt Jezus door wonderen controleerbaar. Alleen de reactie erop was divers. Feitelijk is dat nu nog zo. Volgens Calvijn is deze wereld een schouwspel van Gods almacht en Zijn Vaderlijke zorg voor de mensen.

Wetenschap doet aan vereenvoudiging en versimpeling

De wetenschap kan slechts de complexe werkelijkheid verklaren met eenvoudige modellen. Die modellen kun je vergelijken met een foto. Een foto kan je op het spoor zetten maar het is nog niet de werkelijkheid. Wie op een foto de bergen in Oostenrijk ziet, krijgt enige indruk van de schoonheid van de bergen maar wie er echt gaat kijken zal met de koningin van Scheba (Sjeba) vol verwondering zeggen: “Nog niet de helft is mij verteld” (1 Koningen 10:7). Zo is het ook met de wetenschap en menselijke kennis. Alle wetenschappers bij elkaar weten nog niet de helft. Die andere – zeer belangrijke – helft vertelt de Bijbel ons. De Bijbel vertelt ons namelijk het verleden waar wij niet bij waren (schepping, zondeval en het plan van de verlossing) en onze toekomst (nieuwe schepping) als wij door het geloof deel krijgen aan Zijn heerlijke verlossing. Noch de microscoop noch de telescoop geven ons daar een enige indruk van.

De ware wetenschap heeft een grens

Een goed wetenschapper beseft dat hij niet alles kan verklaren en over alles na kan denken. Maar niet alleen een enkele wetenschapper heeft een grens maar ook de gehele wetenschap zelf. Wie zijn of haar wetenschappelijke grens bereikt, zal als het goed is zich gaan verwonderen over het onverklaarbare. Helaas is het zo dat een kind deze grens eerder bereikt dan een wetenschapper. Wetenschappers lopen nu eenmaal niet snel te koop met hun onkunde. Toch zijn er gelukkig nog veel wetenschappers die aanvaarden dat we niet alles weten en dat er nooit een punt komen zal dat we alles zullen begrijpen. Zo kwam er een atheïst, volgens Lennox, tot het geloof toen hij de complexiteit van het DNA bestudeerde. ​Als wetenschapper kwam hij tot de conclusie dat daar beslist een Schepper aan ten grondslag moet liggen.

Wijs maar wel bescheiden

Van de wijsheid in Bijbelse zin kunnen we veel leren. Het is namelijk kenmerkend voor de wijsheid in de Bijbel dat de menselijke wijsheid een grens heeft richting God en het bovennatuurlijke. Neem het boek Job. Job die in zijn leven ontzaglijk veel te lijden kreeg en door zijn vrienden werd geprikkeld om na te denken over zijn verhouding met God (zijn vrienden wisten precies hoe het zat met die verhouding) wordt door God gecorrigeerd. God antwoordt Job door hem een flink aantal – voor de mens – onoplosbare vragen voor te leggen (Job 38:1, 4-5): “Daarna antwoordde de HEERE Job uit een storm en zei: (…) Waar was u (Job) toen Ik de aarde grondvestte? Maak het bekend, als u echt inzicht hebt. Wie heeft haar afmetingen bepaald? U weet het immers zo goed. Of wie heeft het meetlint over haar uitgespannen?”. Het uiteindelijke antwoord van Job zou elke (christelijke) wetenschapper moeten inspireren (Job 42:1-3): “Toen antwoordde Job de HEERE en zei: Ik weet dat U alles kan en geen plan is onmogelijk voor U. Wie is hij, zegt U, die Mijn raad verbergt zonder kennis? Zo heb ik verkondigd wat ik niet begreep. Het zijn zaken die te wonderlijk voor mij zijn en waar ik niets van weet“. Een goed (christelijke) wetenschapper kent deze dierbare nieten van Job als het om de hogere zaken gaat.

Een redelijk geloof

In de Bijbel reikt God en Zijn heilige schrijvers de ongelovige of zwak gelovige mens ook bewijzen aan om zo de mens op een redelijke wijze te overtuigen van Zijn bestaan en bemoeienis met deze aarde. Lennox wijst op Elia op de berg de Karmel en op Paulus die in 1`Korinthe 15 de opstanding van Jezus bewijst door te wijzen op de vele mensen die getuigen waren van Zijn opstanding en waarvan de meesten nog leven als hij deze brief schrijft. Er kan dus navraag gedaan worden (1 Korinthe 15:6). Kortom in de Bijbel wordt de mens ook aangesproken als een redelijke schepsel en niet als een gelovige die blindelings heeft te volgen.

In het spoor van Voetius

Lennox gaat hier in het spoor van Voetius, die ook stelde wat betreft het gebruik van de menselijke rede in de theologie, dat de Bijbel op veel plaatsen een redelijk boek is. Om die reden kan er theologie bedreven worden door middel van deze rede volgens Voetius (De ratione humana in rebus fidei1). Waarbij wel gesteld moet worden dat de theoloog als het recht ligt God lief heeft met heel zijn verstand. Anders wordt het namelijk als de rede van de (moderne) theoloog gaat heersen over het Bijbelse geloof. Dan worden wonderen afgedaan als fabels en de Drie-eenheid als een menselijk bedenksel. De rede dient volgens Voetius en Lennox Bijbels gezien maat te houden en dus de Bijbelse maat aan te houden dat wil zeggen onderhorig te zijn aan het Bijbelse geloof.

Wetenschap dient zich te schikken naar het Bijbels gefundeerde geloof

De (Bijbelse) wetenschapper zou moeten beseffen dat God hem of haar zo maar de vraag zou kunnen stellen: waar was je sterveling toen Ik de aarde schiep en waar was je destijds 21ste -eeuwse wetenschapper toen Mijn Zoon wonderen deed? Het boek van Lennox kan hem of haar dan helpen bij het geven van een Bijbels antwoord op deze vraag. Lennox laat namelijk zien dat goede wetenschap een grens heeft maar dat Gods macht en kennis onbegrensd is. Ware en wijze wetenschap schikt zich daarom, volgens Lennox, naar het Bijbelse geloof maar tegelijkertijd zoekt het geloof wel inzichten, volgens Anselmus van Canterbury en dat is precies wat Lennox ons duidelijk wil maken.

Als uitsmijter

Om het bovenstaande kortelijk samen te vatten: voor ware (christelijke) wetenschap en ware (christelijke) wetenschappers hoeft, volgens Lennox die een gelovige wetenschapper is, niemand bang te zijn. Voor (christelijke) wetenschappers die een te grote broek aantrekken mogen we wel enige huiver hebben. Ze zouden ons zo maar op een dwaalspoor kunnen zetten. Wetenschap kan, volgens Lennox, niet alles verklaren en kan zo maar, omdat de mens te overmoedig is, een te grote broek aantrekken door alles te willen verklaren. Helaas zijn er maar al teveel (christelijke) wetenschappers die zo’n grote broek wat al te graag dragen. Het valt te hopen dat door het lezen van dit boek van Lennox deze broek van hun heupen afglijdt.

Red.: Zie ook hier de recensie van prof. dr. Marc de Vries.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website van de auteur. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Kanttekeningen bij de bijdrage God, mens en schepping in de wetenschapsbijbel – Mr. Peter Kerstholt reageert op NBV21 Wetenschapsbijbel

Het boek Genesis vertelt ons over het begin van de schepping. Daarmee is het een enig verslag in zijn soort. Omdat het zolang geleden is geschreven en er al millennia lang geen thans levende mens bij aanwezig was, is het een geloofskwestie in hoeverre dit verslag overeenstemt met de werkelijkheid. Geloof is namelijk vertrouwen in de waarheid van iemand anders zijn verslag of verhaal.

De wetenschap in dienst van het geloof tracht de rede zoveel mogelijk aan haar kant te krijgen. De ware wetenschap zal zich op het standpunt stellen niet menen te weten wat zij niet weet. Hoe het heelal precies ontstaan is weet niemand. En hoe oud de aarde is evenmin. Een veelheid van gegevens op tal van onderzoeksgebieden leidt tot een scala aan beweringen. Maar of die beweringen uiteindelijk waar zijn of niet is een kwestie van geloof of bewijs. Vaak tracht men die beweringen in de vorm van argumenten aannemelijk te maken, soms in de vorm van complexe berekeningen, of aan te tonen aan de hand van bewijsmateriaal. Maar aannemelijk maken is niet voldoende voor wetenschap en bewijsmateriaal kan onvoldoende, eenzijdig of niet sluitend zijn. En overtuigingskracht van wetenschappelijke bevindingen sluit nog niet in wetenschappelijk legitiem bewezen. Natuurwetenschappen vertellen juist een verhaal, hoewel ook deze kennis ten dele is, dat rijmt met de Bijbel. Issues zijn vooral tijd, ruimte en snelheid van processen. Omdat het menselijk voorstellingsvermogen tekort schiet duren bepaalde ontwikkelingen in dit verband in de seculiere wetenschap vooral heel lang en gaan ze heel langzaam. Maar of deze aannamen juist zijn houdt altijd een onzekerheidsprincipe in. Zowel de Bijbel als de natuurwetenschap vertellen ons dat tijd en dus afstand en snelheid relatief zijn. Daarom kunnen ontwikkelingen heel snel gaan in een hele korte tijd.

Bij de schepping waren geen wetenschappers – Voorzichtig zijn om het gelijk van de Bijbel aan te tonen met theorie

Kan een christen in onze tijd nog geloven in het scheppingsverhaal, in engelen, in wonderen, in een levende God? Of heeft de moderne wetenschap zulke naïeve gedachten weerlegd? Het debat over het ontstaan van de werkelijkheid is vaak afgeschilderd als een debat tussen de wetenschap en de religie, waar de wetenschap feitelijk, redelijk en objectief is, terwijl religie fantastisch, onredelijk en subjectief is. Het is dan niet verrassend dat de religie meestal toegeeft aan de wetenschap.

Maar is alle wetenschap feitelijk, redelijk en objectief? Kan het bewezen worden dat alle wetenschappelijke beweringen waar zijn? Het antwoord is: Nee. In de wetenschap moeten we onderscheid maken tussen de wetenschappelijke gegevens zoals die in een laboratorium waargenomen worden en theorieën die de gegevens proberen te verklaren en door te trekken naar het verleden of de toekomst.

De waarnemingen zelf kunnen we min of meer als feitelijk beschouwen. Maar dat gaat niet op voor theorieën. Veel verschillende theorieën kunnen dezelfde waarneming verklaren. We zitten dus met de vraag: Hoe kunnen we, gezien de grote keuze aan theorieën, de juiste theorie vinden?

Naturalisme

Het is onmogelijk om een theorie beslissend te bewijzen. Vandaag kan een theorie kloppen, maar er kan morgen altijd iets gebeuren dat de theorie tegenspreekt. Denk aan de mechanica van Newton, die door Einsteins relativiteitstheorie is onttroond. Maar het is aan de andere kant ook heel moeilijk om een theorie beslissend te weerleggen.

De wetenschap heeft geen objectieve middelen waarbij we de ware theorieën van de onware kunnen onderscheiden. Hier moeten we terugvallen op buitenwetenschappelijke overwegingen. Tenslotte maken en kiezen wetenschappers theorieën die het best passen bij hun wereldbeschouwing.

De veronderstellingen van onze wereldbeschouwing wijzen op ons fundamentele denken over God, mens en wereld. Die veronderstellingen kleuren alles wat we denken en doen en hoe we alles verklaren. Tegenwoordig is het naturalisme de heersende wereldbeschouwing onder wetenschappers. Het naturalisme veronderstelt dat alles in de wereld verklaart kan worden zonder verwijzing naar een bovennatuurlijke God.

De meeste naturalisten zijn materialisten. Het materialisme is de opvatting dat alles -zelfs bewustzijn en geest- een vorm van materie is. De mens is slechts een toevallig geëvolueerde, ingewikkelde machine, zonder ziel. Als hij sterft gaat hij dood en dan is het met hem gedaan. Er zijn alleen maar fysieke oorzaken; er is geen plaats voor goddelijke openbaring. Geloof is slechts een illusie die door zenuwcellen wordt veroorzaakt.

Toch is ook het naturalisme gebaseerd op een geloof. Zelfs de materialistische bioloog aan de Harvard Universiteit Richard Lewontin geeft dat toe. Hij schrijft: “We kiezen de zijde van (materialistische) wetenschap -ondanks de overduidelijke absurditeit van sommige van haar denbeelden, ondanks de vele onbewezen, keurige verhalen- omdat we ons a priori aan materiële oorzaken vasthouden. (…) Het materialisme is onbetwistbaar, want we kunnen geen goddelijke voet tussen de deur hebben.”

Christelijke visie

De kern van een christelijke wereldbeschouwing daarentegen is het geloof in een soevereine, alwetende, persoonlijke God. De ultieme waarheid is niet materie, maar geest. De Bijbel als het onfeilbare en gezaghebbende woord van God is de basis voor onze kennis en wijsheid.

Om de Bijbel eerlijk te lezen moeten we correcte exegetische principes toepassen. We moeten, waar mogelijk, de Schrift laten verklaren door de Schrift. Als we dit toepassen, zien we dat Genesis door de hele Bijbel als een historisch betrouwbaar verslag van het ontstaan van de werkelijkheid wordt gezien. Paulus schrijft bijvoorbeeld aan Timótheüs: “Want eerst is Adam geformeerd, daarna Eva.”

Dit is ook de meest directe uitleg van Genesis. Tot voor kort had de overgrote meerderheid van de christenen daarom de traditionele, historische interpretatie van Genesis aanvaard. Degenen die deze verwerpen, zijn meestal daartoe gebracht op grond van natuurwetenschappelijke overwegingen.

Maar bij het ontstaan van de wereld waren er geen wetenschappers aanwezig. Al onze wetenschappelijke feiten zijn kortgeleden waargenomen. Alle wetenschappelijke uitspraken over het verre verleden zijn dus gebaseerd op theorieën. God was echter wel aanwezig en wat Hij zegt, heeft minstens dezelfde waarde als onze waarnemingen. Wetenschappelijke conclusies moeten daarom in overeenstemming zijn met de Bijbel, evenals wetenschappelijke theorieën moeten stroken met onze waarnemingen.

Beperkt

Wat voor wetenschappelijke theorieën geldt, gaat ook op voor bijbelgetrouwe theorieën: Er zijn veel mogelijkheden. Welke theorie is de juiste? Dat weet God alleen. De Bijbel legt de nadruk op de beperkingen van menselijke kennis, vooral met betrekking tot het ontstaan der dingen. Buiten wat God heeft geopenbaard -door rechtstreekse waarneming en door Zijn woord- kunnen we alleen maar gissen.

Daarom moeten we voorzichtig zijn om een bepaalde theorie te handhaven en deze te gebruiken om het gelijk van de Bijbel aan te tonen. De betrouwbaarheid van de Bijbel moeten we niet laten afhangen van ons vermogen om de Bijbel op wetenschappelijk manier uit te leggen. Dan zouden we Gods Woord laten beoordelen door menselijke wetenschap.

De betrouwbaarheid van de Bijbel is echter niet onze conclusie door wetenschappelijk studie, maar ons uitgangspunt dat wetenschappelijk werk beoordeelt. Het hoofddoel is te bewijzen dat de wetenschappelijke gegevens de Bijbel niet tegenspreken. En daarvoor is het genoeg om te laten zien dat het mogelijk is om bijbelgetrouwe theorieën te ontwikkelen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Byl, J., 2005, Bij de schepping waren geen wetenschappers. Voorzichtig zijn om het gelijk van de Bijbel aan te tonen met theorie, Reformatorisch Dagblad 35 (164): 18 (artikel).

‘Kan de wetenschap alles verklaren?’ – Bespreking van het gelijknamige boek

John Lennox is een Britse wiskundige en misschien wel de enige apologeet die er ooit in geslaagd is om met de bekende atheïst en evolutiebioloog Richard Dawkins een serieuze discussie te voeren. Normaal reageert Dawkins in zulke gesprekken alleen met denigrerende opmerkingen over het christelijk geloof, maar bij Lennox kwam hij daar niet mee wg. Dat komt niet alleen door Lennox’ uitstekende discussievaardigheden (die had menige andere opponent ook) maar ook door zijn innemendheid.

Niet alleen mondeling is Lennox sterk in het verdedigen van het christelijk geloof tegenover de claim dat dit geloof strijdig is met het bedrijven van wetenschap. In het boek ‘Kan de wetenschap alles verklaren?‘ geeft Lennox in beknopte vorm weer waarom atheïsten menen dat christelijk geloof en wetenschap niet kunnen samengaan, maar ook argumenten waarom dat bij uitstek juist wel zo is. Lennox doet dus meer dan alleen verdedigen dat christenen een plaats in de wetenschap kunnen hebben. Hij betoogt dat zij met name die plaats moeten hebben. Zij staan in meerdere opzichten beter voorgesorteerd dan atheïsten voor het bedrijven van wetenschap.

Overigens is Lennox niet de eerste die dat betoogt. De moleculair bioloog Denis Alexander van het Britse Faraday Institute for Science and Religion heeft in diverse presentaties dergelijk goed werk gedaan.1 Lennox begint ermee dat veel belangrijke natuurwetenschappers uit het verleden christen waren. Blijkbaar gingen voor hen geloof en wetenschap goed samen. De volgende stap is dat het geloof hen juist hielp om goed wetenschap te bedrijven. De titel van het boek geeft aan dat een belangrijk deel van Lennox’ argumenten berust op het feit dat wetenschap wel waardevol, maar ook beperkt is. Veel van wat wij weten en geloven, kan niet met wetenschap worden aangetoond. Wetenschap kan eigenlijk alleen verschijnselen beschrijven, maar niet verklaren waarom ze plaatsvinden. Een valbeweging uitleggen als het gevolg van de zwaartekracht lijkt misschien een verklaring, maar het is het niet. Waarom immers zou er zwaartekracht zijn?

Het is wel goed bij het lezen te bedenken dat in het boek de Engelse term ‘science’ vertaald is met ‘wetenschap’. Dat is niet helemaal correct. ‘Science’ betekent ‘natuurwetenschap’ en dat is veel beperkter. Er zijn ook wetenschappen die wel degelijk zoeken naar verklaringen, maar dan voor het handelen van mensen. Soms lijkt Lennox even te vervallen in deïsme als hij wonderen verdedigt door te schrijven dat God de natuurwetten kan ‘doorbreken’. Beter lijkt mij om ervan uit te gaan dat wat wij waarnemen als natuurwetten, niet anders is dan Gods voortdurende handelen. Wonderen zijn ‘slechts’ momenten waarop Hij ‘afwijkt van Zijn gewoonten’, zoals iemand dat benoemde. Dan wordt onze verwondering over de regelmaat in de werkelijkheid nog veel groter en zien we er Gods onophoudelijke trouw aan Zijn schepping in. Dat is uiteindelijk een belangrijke reden voor christenen om natuurwetenschap te bedrijven.

Dr. Marc de Vries hield twee jaar geleden samen met dr. Klaas Goverts een lezing over schepping en wetenschap. Deze lezing hier terug te kijken.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Vries, M.J. de, 2022, Boekbespreking, De Waarheidsvriend 110 (43): 20.

Voetnoten

Hoe verhouden zich geloof en wetenschap? – Een kort interview met neuropsycholoog prof. dr. André Aleman

Hoe verhouden zich geloof en wetenschap? In 2013 werd de neuropsycholoog prof. dr. André Aleman geïnterviewd voor de website ‘Geloof en Wetenschap‘ van ForumC. Het interview is nog steeds te bekijken via YouTube. Met dank aan ForumC delen we de video hieronder.

Wetenschappelijk model nuttig maar niet alwetend

In politieke discussies en beleidsvorming spelen modellen een belangrijke rol. Ze zijn ook betrouwbaar, mits ze passen bij de vraagstelling en niet worden overvraagd.

Ons land wordt geplaagd door meerdere crises, waaronder de corona-, klimaat- en stikstofcrisis. Die laatste hebben zelfs geleid tot een nieuwe minister voor Natuur en Stikstof en voor Klimaat en Energie. En de nieuwe minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is verantwoordelijk voor het coronabeleid. Bij al deze ministeries is er sprake van beleidsontwikkeling en evaluatie van bestaand beleid.

Het is belangrijk dat dit gebeurt op basis van de juiste informatie. Daarin speelt de wetenschap een rol, want zij heeft het imago van objectieve waarheidsvinding die los staat van iemands politieke overtuiging. En bij die beleidsvorming spelen ook modellen een rol. De vraag is: waartoe die modellen?

Functie

Bij het beleid rond de bestrijding van corona, de opwarming van de aarde en de stikstofproblematiek wordt gebruikt gemaakt van (reken)modellen. Modellen waarmee zowel de gevolgen van bepaalde ontwikkelingen als ook de resultaten van eventuele beleidsmaatregelen worden ‘geprojecteerd’. Want de gevolgen van beleid kun je niet vooraf meten en ze berusten dus altijd op inschattingen.

Daarnaast worden modellen gebruikt om de relatieve bijdrage van sectoren aan een probleem vast te stellen. Zo wordt het stikstofmodel van het RIVM gebruikt voor het vaststellen van de bijdrage aan de stikstofbelasting in Nederland van onder andere landbouw, verkeer, industrie en buitenland. Want je kunt die concentraties wel meten, maar deze metingen vertellen je niet welke sector er verantwoordelijk voor is. ”Meten is weten” gaat hierbij niet op. En op dezelfde wijze zijn er modellen die de bijdrage van sectoren aan de stijging van broeikasgasconcentraties berekenen. Ten slotte worden modellen gebruikt om schattingen te maken op landelijk, Europees of zelfs globaal niveau. Want al meet je op 10.000 plekken, dan nog moeten die worden opgeschaald om tot landelijke uitspraken te kunnen komen.

Sturen

Kan de politiek vertrouwen op resultaten die voortkomen uit wetenschappelijke modellen? En moeten die dan het beleid bepalen? In het algemeen is het mijns inziens verstandig om tussen twee klippen door te zeilen. Enerzijds is er de klip dat de wetenschap, en daarmee ook wetenschappelijke modellen, een status van openbaring wordt toegekend („de wetenschap spreekt”), waarbij alle nuances en onzekerheden zijn weggevallen.

Aan de andere zijde is er de klip dat het gezag van de wetenschap, en dus ook de waarde van wetenschappelijke modellen, wordt aangevallen als de uitkomst je niet aanstaat en op basis van het idee dat wetenschap „ook maar een mening is”. Momenteel zie je die tendens sterker worden, mede onder invloed van het populisme.

Een voorbeeld van een uitermate onkritische houding is de wijze waarop soms wordt omgegaan met de resultaten van economische modelberekeningen van het Centraal Planbureau bij de evaluatie van partijprogramma’s. Relatief kleine verschillen worden dan benadrukt als waren de modelresultaten de hoogste waarheid. Zo zijn er onzekerheden die te maken hebben met het feit dat macro-economisch gedrag niet alleen wordt bepaald door financiële overwegingen, maar ook door menselijke impulsen en emoties. Dit wordt niet of nauwelijks in die modellen verdisconteerd. Omgekeerd is er soms sprake van een uiterst kritische houding bij de resultaten van stikstof- en klimaatmodellen, met name als er belangen in het spel zijn en de resultaten sommige mensen niet aanstaan.

Vraagstelling

De betrouwbaarheid van een modeluitspraak hangt samen met de vraag die gesteld wordt. Als voorbeeld kun je denken aan een zoon die aan zijn vader vraagt of ze een reis van 1200 km naar een vakantiebestemming op dezelfde dag halen als ze ’s morgens om zes uur vertrekken. Het antwoord van die vader is gebaseerd op een model, namelijk de afstand gedeeld door de verwachte gemiddelde snelheid.

Die snelheid hangt samen met de auto, de rijstijl, het aantal en de lengte van de pauzes onderweg en de inschatting van files. Het antwoord „we halen het deze dag” is waarschijnlijk vrij betrouwbaar; 1200 km in 18 uur lukt veelal wel. De betrouwbaarheid wordt al veel minder als de vraag is of ze ’s avonds tussen tien en elf uur aankomen, en nog minder als de vraag is of dit tussen half elf en vijf over half elf is.

Hetzelfde principe geldt voor de reactie van een burger op de weersverwachting. Die verwachting is gebaseerd op modelberekeningen. De berekeningen van de gemiddelde regenval over Nederland op de volgende dag zijn veelal zeer betrouwbaar. Maar naarmate je meer detail wilt hebben in ruimte en tijd, wordt het onbetrouwbaarder.

Dit kan ook worden geïllustreerd met de betrouwbaarheid van stikstofemissie- en depositiemodellen. De commissie-Hordijk, die dit moest onderzoeken, concludeerde dat de modelkwaliteit voldoende tot goed is om landelijk gemiddeld de stikstofdepositie op natuurterreinen te bepalen en de bijdragen van sectoren aan die depositie te berekenen. Hoewel er lokaal wel relatief grote afwijkingen voorkomen, is er gemiddeld goede overeenstemming tussen modelberekeningen en daadwerkelijke metingen op honderden plekken. Tegelijk werd geconcludeerd dat die modellen niet geschikt zijn voor vergunningverlening. Want het criterium daarvoor is dat je onder een extreem kleine toename in de stikstofdepositie per hectare van een nabijgelegen natuurterrein blijft. En zo betrouwbaar is het model niet.

Evaluatie

Zijn politieke keuzes te baseren op modellen? Ja, mits je geen vragen aan het model stelt waarvoor het feitelijk niet is ontworpen. Dan krijg je berekeningen met een (veel te) grote onzekerheid. Een voorbeeld is de vergunningverlening op basis van stikstofmodellen.

In de politiek zijn er ook andere overwegingen die geen onderdeel zijn van een model, maar die wel meegewogen moeten worden. Die kunnen zelfs heel wezenlijk zijn. Als vragen en gevoelens die niet wetenschappelijk zijn te beantwoorden buiten de orde worden verklaard, kan dat burgers het gevoel geven dat hun problemen in het publieke debat geen aandacht krijgen.

Modelresultaten kennen altijd een bepaalde onzekerheid die twee kanten uitgaat: de werkelijkheid kan gunstiger maar ook ongunstiger uitpakken. Zo worden er circa tien modellen gebruikt om de bandbreedte in de verwachte temperatuurstijging aan te geven bij klimaatvoorspellingen. Uit reconstructie van het verleden blijkt dat de werkelijkheid net iets ongunstiger is dan de meest pessimistische voorspelling.

Kortom: gebruik modellen in het beleid niet kritiekloos. Ga na of het model wel betrouwbaar genoeg is om de vraag te beantwoorden. Is het doelgeschikt? En laat de wetenschap dan de onzekerheden aangeven om onjuiste beleidstoepassingen te voorkomen.

Deze onzekerheid moet de wetenschap ook communiceren. Door te grote beleidsdruk kan men in een positie worden gemanoeuvreerd dat het model overvraagd wordt. Daar valt nog wel iets te verbeteren. Maar laat de beoordeling van modelresultaten niet over aan organisaties die wel een belang maar geen deskundigheid hebben. Die beoordelingen zijn per definitie niet betrouwbaar!

Al eerder schreef de hoogleraar drie op deze website geplaatste artikelen over het stikstofprobleem. Zie resp. hier, hier en hier.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. Bronvermelding: Vries, W. de, 2022, Wetenschappelijk model nuttig maar niet alwetend, Reformatorisch Dagblad 52 (30): 26-27 (artikel).