Home » Theologie
Categorie archieven: Theologie
Promovendus heeft meer dan duizend vloedverhalen verzameld – Een database van verhalen over de Grote Overstroming
Promovendus Bram van den Heuvel (MA) werkt momenteel aan zijn proefschrift over zondvloedverhalen. In dat kader is hij gestart met het opzetten van een database van vloedverhalen uit verschillende culturen. Van den Heuvel plaatst de vloedverhalen ook op een website, zodat iedereen deze vloedverhalen vrij kan doorzoeken. Ondertussen heeft de promovendus al meer dan duizend (!) vloedverhalen verzameld en de database wordt maandelijks aangevuld met nog meer vloedverhalen. Een aanrader!1
Bram van den Heuvel (MA) promoveert momenteel aan de Evangelische Theologische Faculteit (ETF) te Leuven op een onderzoek met als voorlopige titel: ‘Memories of a Flood: The Search for Patterns in the Worldwide Attestation of Flood Stories’.2 Hoewel al die vloedverhalen enige voorzichtigheid vragen én het zondvloedgeloof niet afhankelijk is van deze buiten-Bijbelse aanwijzingen, is het toch mooi dat Van den Heuvel dit onderzoek opgepakt heeft. Zijn er patronen zichtbaar in al die vloedverhalen die wijzen op een gemeenschappelijke oergeschiedenis, de geschiedenis van de zondvloed uit de Bijbel? Om een patroon te kunnen ontdekken moet Van den Heuvel alle (of in ieder geval het merendeel) vloedverhalen wereldwijd verzamelen, een meerjarenproject. Hij wilde deze vloedverhalen gelijk ook delen met de buitenwereld. Daarom is hij de website floodstories.wordpress.com gestart. Daar staan ondertussen meer dan 1000 (!) vloedverhalen op en de database groeit maandelijks.3
Floodstories
De website functioneert ook als niet-integraal onderdeel van zijn dissertatie. Van den Heuvel werd geïnspireerd door de anti-creationistische website TalkOrigins, daar heeft Mark Isaak ook een artikel met ‘vloedmythen’ samengesteld.4 De vloedverhalen zijn gerangschikt per (sub-)continent en taal. Van den Heuvel heeft er naar gestreefd om van elke versie de originele taal én één moderne Engelse vertaling op te nemen. De titels van de vloedverhalen zijn vaak door Van den Heuvel zelf bedacht. Deze titels zijn ontstaan na een eerste verkennende lezing en kunnen nog gewijzigd worden na een diepgaande studie. Van den Heuvel neemt niet alleen vloedverhalen op in de database, maar ook ‘fragmenten en voorbijkomende verwijzingen die nauwelijks als een ‘verhaal’ kunnen worden gekwalificeerd’. De promovendus noemt het daarom in zijn introductie ‘onverstandig om de verhalen op te tellen en zo een telling te geven van hoeveel zondvloedverhalen een bepaalde regio of continent heeft’.5
Ten slotte
Voor het eindresultaat zullen we nog even geduld moeten hebben. We wensen de promovendus veel kennis en wijsheid, maar bovenal Gods zegen toe bij zijn promotieonderzoek. Van den Heuvel is overigens niet de enige die zich met vloedverhalen bezighoudt. Van Nick Liguori verscheen in 2021 het boek ‘Echoes of Ararat’, met vloedverhalen uit Noord- en Zuid-Amerika.6 Op dit moment werkt Liguori aan het tweede deel, met vloedverhalen uit Oost-Azië en Oceanië. Liguori hoopt dat dit deel in het voorjaar van 2025 zal verschijnen.
Voetnoten
Feedback & Vragen 2025: ‘Waarom heeft God de mens eigenlijk geschapen terwijl Hij al wist dat we in zonde zouden vallen?’
Kinderen kunnen soms lastige vragen stellen. Een moeder kreeg van haar zoontje als vraag na het Bijbellezen: ‘Waarom heeft God de mens eigenlijk geschapen terwijl Hij al wist dat we in zonde zouden vallen’?!
Inderdaad heeft God de wereld geschapen, terwijl Hij wist dat de mens vallen zou. God heeft immers allesomvattende voorkennis van alle dingen/gebeurtenissen. In die zin kun je ook zeggen dat Hij de zondeval gewild heeft. Tegelijk maakt Hem dat niet de ‘auteur’ (de bewerker) van het kwaad. Het is immers de mens zelf die door te luisteren naar de verlangens van zijn eigen hart, tegen God koos.
Dat is belangrijk om te begrijpen. Het toestaan van de zondeval, maakt God niet de bewerker van het kwaad, net zomin als de schrijver van een boek waarin de hoofdpersoon een moord pleegt, verantwoordelijk is voor die moord. Hij staat het toe in zijn verhaal, maar dat maakt hem niet de schuldige!
Als je vraagt naar het waarom van de dingen – dus ook de zondeval – geeft de Schrift als antwoord: ‘de HEERE heeft alles gemaakt omwille van Zichzelf’ (Spr. 16: 4). Of zoals Paulus zegt: ‘…uit Hem en door Hem tot Hem zijn alle dingen’ (Rom. 11: 36). Op zich is dat een voldoende antwoord. God is goed en Hij weet de reden waarom Hij dingen toelaat, doet of niet doet, ook al begrijpen wij die reden niet. “En als Zijn redenen verborgen blijven, zijn ze dan soms onrechtvaardig?” (Augustinus). Wij moeten de beperktheid van ons verstand en verstaan aanvaarden: God is groot en wij begrijpen Hem niet (Job. 36: 26).
Tegelijk mogen wij ons inspannen om zoveel als mogelijk is Gods bedoelingen te verstaan. De Schrift geeft ons veel informatie. Een van de dingen die de Bijbel duidelijk laat zien, is dat Gods grote doel met alle dingen de verheerlijking van Zijn naam is. Het doel van de schepping en de heilsgeschiedenis is de eer van God.
Nu kun je je afvragen: maar hoe wordt God nu verheerlijkt door het toelaten van de zondeval?! Het antwoord is: de zondeval opent de deur naar de ontvouwing van het heilsplan van God. In dat heilsplan van God wordt duidelijk wie de Heere is: barmhartig, genadig, rechtvaardig, liefdevol etc. etc. Mensen zondigen en God laat zien dat Hij rechtvaardig is door de zonde te straffen. Mensen verkeren in ellende en God laat zien dat Hij barmhartig is door Zich over hen te ontfermen. Mensen verdienen straf en God laat zien dat Hij genadig is door hen de zonde te vergeven en in genade aan te nemen tot Zijn kinderen. Mensen dagen God uit en God is geduldig over hen door hen te dulden. En zo kunnen we door gaan. De zondeval opent de deur naar de ontvouwing van de heilsgeschiedenis, een geschiedenis waarin God op allerlei wijzen Zijn heerlijke deugden en eigenschappen vertoont. Zodat wij het zouden zien en Hem daarvoor groot zouden maken. Zo ontvangt Hij de eer.
Je zou zeggen: maar moet zo’n vreselijke gebeurtenis als de zondeval met alle vreselijke consequenties daar nu toe dienen? Het antwoord is: ja. Je zou het kunnen vergelijken met een schilderij van Rembrandt. De donkere kleuren die hij gebruikt laten het licht van de gebeurtenis waar het om gaat des te meer oplichten. Tegen de donkere achtergrond van menselijke schuld en opstand – waar wij, nogmaals, zelf verantwoordelijk voor zijn – licht Zijn liefde, barmhartigheid en genade des te helderder op. Het meest in het kruis van Christus, waar we zowel Gods oneindige rechtvaardigheid als Zijn onbevattelijke liefde zien. Zonder de zondeval geen kruis! Het is de zondeval die uiteindelijk leidt tot de komst van de Heere Jezus. Ook de zondeval draagt bij aan de verheerlijking van Zijn Naam! De Bijbel laat gelukkig niet alleen het probleem zien – onze zonde – en de oorzaak ervan – de zondeval – maar wijst ons bovenal naar de oplossing: Christus en die gekruisigd. Hij is Gods antwoord op de zondeval.
De heilsgeschiedenis – die in de Bijbel beschreven staat – dient er toe dat we oog krijgen voor Gods heerlijkheid en heerlijke eigenschappen, Hem daarvoor grootmaken en aanbidden. Ook de zondeval dient uiteindelijk dat grote doel. Of zoals Paulus het schreef: ‘…uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zijn de heerlijkheid in der eeuwigheid’ (Rom. 11: 36).
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. M. Klaassen. Het originele artikel is hier te vinden.
Ziele-zugt – Van een verlegen Christen om Gods genaderyke Vertroostingen
Hermanus Witsius (1636-1708) was een Nederlandse predikant en theoloog. Hij studeerde aan de universiteiten van Groningen, Leiden en Utrecht. In 1675 werd hij hoogleraar aan de Universiteit van Franeker, in 1680 werd hij hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht en tenslotte in 1698 werd hij benoemd als hoogleraar te Leiden. Witsius heeft vele geschriften nagelaten. Eén van zijn werken was het bekende gedicht ‘Ziele-zugt’. Het gedicht komt uit de tiende druk van een boek met meerdere gedichten van verschillende auteurs, verzameld door Rutger Schutte. Het boek droeg de titel: ‘Een nieuw bundeltje uitgekipte geestelyke gezangen’, en werd in 1749 herdrukt. Het gedicht is zo bekend dat het ook elders te vinden is. Hieronder is het gedicht uitgeschreven. De tekst is behouden maar het Gotische schrift is vervangen door het zogenoemde Latijns schrift.7
Ziele-zugt
Van een verlegen Christen om Gods genaderyke Vertroostingen.
Stemme: Psalm 6 en 77.
Of: Poliphemus aan de stranden.
1.
Is ‘er nog / ô groot Ontfermer!
Is ‘er voor een nare kermer /
Voor een schreijer nog gehoor?
Is ‘er nog een open oor?
Mag een mond vervuilt met zonden /
Mag een ziel vervuilt met wonden /
Die van etter vloeien / mag
Die nog uiten haar geklag?
2.
Kan ’t erbarmelijke wenen /
Kan het ingekropte stenen
Van een gantsch verbrijselt hart /
’t Welk gedurig smart op smart
Van uw’ hand word ingeschonken /
Dat schier dronken / ja verdronken
Leid in zo een tranenbloed /
Nog vermurwen uw’ gemoed?
3.
Is ‘er / Heer! nog eenig hopen /
Staat de deur uw’s goedheids open
Voor een zondaar / die de meest’
Ligt van allen is geweest?
Wilge zijn geschreij nog dulden
Die voor zo veel duizend schulden
Bij U aangetekent is?
Schenkt g’hem wel vergiffenis?
4.
Of hoort Gij met dove ooren
Die nu roept / maar korts niet horen
Wou uw’ Goddelijke stem /
Als Gij / tot zijn besten / hem
Uit zijn zonden slaap quaamt wekken?
Gaat gij met zijn bêe nu gekken?
Sotten in zijn ziels-verderf /
Tot dat hij van wanhoop sterf?
5.
’t Sij hoe ’t zij / mijn droevig’ oogen /
Laat uw’ springbron noit verdrogen:
Houd / van schreijen nimmer mat /
Steeds mijn wang en leger nat:
Wakker nu / gewonne klagten /
Vergezelschapt heele nagten /
Veele dagen / mijn getreur /
Tot mijn hart aan stukken scheur.
6.
Is mijn God nog te bewegen?
Hemel! wat een groten zegen /
So maar de alderminste straal.
Van zijn liefde t’mijwaarts daal!
Of moet ik zijn gunst nog derven /
’t Sal mij troost’lijk zijn te sterven
Voor de voeten van mijn Heer;
Strekt het zo tot zijner eer.
7.
’t Is noch altijd zoet te sienen /
’t Is noch zoet te leggen wenen /
Soetste Jesus aan uw’ schoot;
En aldaar zijn ziele-nood /
En aldaar zijn stoute zonden /
Oorzaak van die harte wonden
Uit te storten. ’t Ligt het hart
Noch een weinig in zijn smart.
8.
Immers ik wil liever treuren /
Liever / ja mijn harte scheuren /
Liever in mijn eenigheid /
Met een zoete bitterheid /
Al mijn kwaad voor God beschreijen /
En hem door mijn tranen bleijen /
Om een schult-vergiffenis /
Door een schult-bekentenis:
9.
Als van aardsche vreugde dronken!
En in wereld-lust verzonken /
Buiten al gevoel van pijn /
Met de wereld vrolijk zijn:
Tranen van verslagen zielen
Altijd beter mij bevielen /
Dan verniste Wereldvreugd /
Die geen hemelling verheugt.
10.
Op dan / op mijn treurig harte /
klaag uw’ God uw’ droeve smarte /
Moog’lijk dat uw’ pijn wat stelpt /
Altoos ’t klagen zelf dat helpt.
Maar Heer! ‘k mogt U eerst wel vragen /
Waar mee zal ik komen klagen:
Waar mee koom ik U te voor /
Dat U alderminst verstoor’?
11.
Sal mijn tong met jammer Psalmen
Uwen Hemel doen weer-galmen /
Maar die tong heeft menigmaal
Door een vals onnut verhaal /
Door zo menig ijd’le woorden /
Die U / ô mijn God / verstoorden /
Door een onbesonne praat
Mij veroorzaakt uwen haat.
12.
Och! die tong / die steeds moest spreken
Uwen lof / die was ontsteken
Dan de hel / en stak voortaan
’t Rad van mijn geboorte aan:
En ik die met open monde /
Uwe waarheid moest verkonden /
Heb mijn tong U wel ontzeid /
En geleent tot ijdelheid.
13.
Och! die tong die zoud U tergen /
Sal ik ’t dan mijn oogen vergen /
Datze door een naar getraan
Mijne klagten doen verstaan?
Heer! zoud gij die ogen drogen!
Sijn het niet dezelve ogen /
Die / met dertele spijt verhult
Trotsten uw’ misbruikt gedult!
14.
Sal ‘k dan zwijgend / zonder schreijen /
Mijne handen uit gaan spreijen?
kloppend op een dode borst /
Die geen woorden uitten dorst?
Zei / helaas! en hart en handen /
Over vol van zond’ en schanden /
Werktuig van verboden doen /
Souden hinderen mijn zoen.
15.
Heil’ge God! hoe zal ik nad’ren
Uw’ troost-rijke vreugde-ad’ren
Daar nog tong, nog hand, nog oog,
Sich verheffen durft om hoog!
Daar het hart met zo veel zonden
Overstelpt / vol zeer’ge wonden
Niet dan stinkend’ Offer-werk
Brengen kan tot uwe kerk!
16.
Was ik nu een Ravens jonge /
Die met redeloze tonge
Haar geroep kon doen verstaan
En tot in den Hemel gaan
Als z’ in hare barze ouden
Voelt het liefde-vier verkouden
Om dat uit haar teere huit
Juist geen zwart geveerte spruit.
17.
Evenwel ik moet het wagen.
’t Ga zo ’t wil / ik zal nog klagen /
Och! mijn liev’ en droeve ziel /
Voor den Heere neder-kniel.
‘k Hoop / ik zal dien God noch loven;
Ga ik dan niet ver te boven
Duizend Ravens en noch meer
Die verhoort zijn van den Heer?
18.
Heer! wilt gij mij eeuwig haten?
Zult gij mij altoos verlaten?
Zal altoos uw’ straffe hand
Blijven tegen mij gekant?
Och! waar blijft dan al ’t ontfarmen
Al dat kussen / dat om-armen?
Al dat lieffelijk gelag
Dat U volk te troosten plag?
19.
Is dat nu geheel verdwenen?
Zijn die liefde-vonken henen?
Word dat vier zo uitgeblust?
Is ’t nu lang genoeg gekust?
Blijft ‘er niet voor mij dan zuur zien?
Sal ik noit een zoeter uur zien?
Sal ‘er noit een Vredewoord
Worden in mijn ziel gehoord?
20.
Het gij dan / ô Heer! vergeten
Doe gij voormaals plagt te heten?
Of en is uw’ eigen Naam
U niet langer aangenaam?
Heer! die mij nu schijnt te doemen /
hebb’ ik U niet horen noemen /
God vol van Barmhertigheid,
Ryk van Goedertierentheid.
21.
‘k Hebb’ / ’t is waar / wel grof gezondigt /
Maar hebt gij mij niet verkondigt
Dan u Zone, die de zoen
Dan des werelds zond’ zou doen?
Hebt gij niet u Geest beschreven /
Als een die van troost te geven
Aan een ziel die tot hem klaagt
Zelver zijnen name draagt.
22.
Is uw’ eigen Naam MEWAARDIG,
Is u Zoon voor ons REGTVAARDIG,
Zo uw’ Geest de Trooster is
Tot der droeven laaffenis;
Waar aan mag het dan nog falen /
Dat mij nauwlijks adem halen
Uit een afgeschreeuwde mont /
Van uw’ goedheid werd gejont?
23.
Komt dat al van mijne zonden /
Wel maar Heere! de gezonde
Hoeven die de Medicijn?
Waar past balzem! dan bij pijn
Waar zal bloet van uwen Zone
Beter tog zijn kragten tonen /
En behalen groter eer /
Dan in dit verettert zeer?
24.
En vergunt uw’ grote goedheid /
Eene die voor U te voet leid /
Dat hij met een vrij geklag
Zijne reden uiten mag:
Heer! zo woud ik U wel vragen /
Waar toe mag het U behagen
Dat ik roep / maar geen gehoor /
Och! wat hebt gij met mij voor?
25.
Gaat gij zo mijn ziel bestrijden /
Op dat zij dan zoud belijden /
Dat gij tog verwinner zijt /
In uw’ oordeel t’aller tijd?
Maar waar toe toch zo begonnen?
‘k Geef / ik geef het U gewonnen:
Ja gij wind het / sterke Heer!
‘k Leg voor U de wapens neer.
26.
‘k Sal dat allezins betuigen /
‘k Wil mij onder U wel buigen.
Gij zijt heerscher / ik u knecht /
Dien Gij onder hebt gelegt.
Ja schoon Gij mij woud verdoemen /
Doch zal ik u billijk roemen:
Want ik mij zulks waardig ken!
Snode zondaar / als ik ben.
27.
Maar gedenk / gedenk doch Heere!
Sal dat strekken t’uwer eere /
Dat Gij zo een riet verwind?
Vechten Helden met een kind?
Sal God als hij is verbolgen /
Droge stoppels gaan vervolgen?
Is het dan voor U noch wat
Te verbrijzelen een blad?
28.
Is een mensch doch Gods gelijke?
Of beoogt Gij dat zal blijke
d’Eer van uw’ rechtvaardigheid
Als mijn ziel in d’Helle leid?
Moet mijn dood uw’ lof verkonden
Wijl mijn leven vol van zonden
U onteert / mijn naast ontsticht!
Schaft die duisternis dan licht?
29.
‘k Sal en moet / en will ’t ook vragen:
B’haagt het U / ’t moet mij behagen /
’k Seg en meen het: gij doet wel /
Schoon gij wierpt mij in de hel.
’t Is wel hard / maar ’t is rechtvaardig.
Ik ben schand / Gij eere waardig.
Sijt Gij met mijn doen gedient /
Soek uw’ eer. Ik heb ’t verdient
30.
So een schuldig mensche echter
Spreken mochte tot zijn Rechter /
Wensch’ ik dat dit eenig woord
Eerst nog van U wierd gehoord /
Kon ik U wel oit betalen?
Och! wat eer zult gij dan halen /
Als gij mij gevangen ziet;
‘k Lijd’ wel / maar voldoe U niet.
31.
Moet nochtans u recht betaalt zijn?
Maar Heer! zoud gij dan verdwaalt zijn?
Als gij zonder mij te doon /
Socht betaling bij uw’ Soon?
Geen gewin is mij Bloet / en
Wil hij door mijn zonden boeten /
Hij is ’t die betalen kan:
Segt wat schade lijd gij dan?
32.
Ja Heer! dan zal ik U roemen /
En niet slechts Rechtvaardig noemen /
Maar te zamen straf en zoet /
Hard en zacht / gestreng en goet.
Dubbel zult gij zijn geprezen /
Dubbel zal dan d’inkomst wezen
Dan uw’ grote heerlijkheid /
Daar al ’t werk doch henen leid.
33.
Maar ik blijf vast in mijn smarte /
Heer! hoe mag ’t U van het harte /
Dan dat Vaderlijke hart
Dan het mijn’ / zo lang benart /
Zo vol schrikken / zo vol zorgen /
Van den Avond tot den Morgen /
In zo kommerlijke staat
Troosteloos daar henen gaat?
34.
Zoetste Jesu / mijn vertrouwen
In dit bitterste benouwen /
Vreugt U dan niet langer / hoe
Gij ook voormaals waart te moe /
Toen die kelk / U ingeschonken /
Tot het grondsop toe gedronken /
En (zal was ’t U grote pijn)
Evenwel geleegt moest zijn;
35.
Is ’t U nog niet heel vergeten
Dat gij nat / ja uitgekreten
Afgemattet / in den Hof /
Laagt al wriemelend in ’t stof?
Is U nog niet heel vergeten
Al dat klam / ja bloedig zweten /
Toen gij in zo bangen nood
Laagt en worsteld’ met de dood?
36.
Is U niet geheel vergeten /
Hoe gij aan het kruis gesmeten /
klaagdet schier als buiten raat /
Waarom of mij God verlaat:
Denkt gij nog aan allen dezen?
Denkt dan hoe ’t met mij mag wezen /
Nu mijn teer en zwak gemoed
’t Selve zopje drinken moet.
37.
Denk dan / trouwe Menschen-hoeder /
Denk aan u geringen Broeder;
Denk nu in uw’ vreugd aan mij
Die dit bitter lijden lij /
Heere Jesu! voor mij nader
Tot den Throon van uwen Vader /
Toon hem mijn bescheiden leed
Toon hem ’t geen gij voormaals leed.
38.
Seg hem / zoete voorspraak / zeg hem
En met reden onderregt hem /
Dat de reden niet en dult
Dubb’le straf voor eene schuld.
God is immers d’opper-reden
So de Borg heeft straf geleden /
Is dan niet de schuldenaar
Selver buiten straf gevaar?
39.
Toont uw’ Vader dan de roede /
Nog geverft met uwen bloede /
Toon hem met uw’ gekroonde hooft
Dat nu wel de glans verdooft
Dan een alderklaarste klaarheid
Maar da eerst / in duist’re naarheid /
Was met doren-tuig gehult.
En met bloedig zweet verhult.
40.
Toon den Losbrief U gegeven /
Die met martel-inkt geschreven /
Op zo schoon spier-wit Satijn /
U kan tot getuigen zijn:
Dat uw’ Vader heeft beleden /
Door het geen Gij hebt geleden /
Zig in all’s te zijn voldaan /
Bid dan dat hij mij laat gaan.
41.
Heere! woud Gij hem dat zeggen?
Waar meed’ zoud hij ’t wederleggen?
kon hij tonen in die beed
Iets dat tegen reden streed?
Seker God die is regtvaardig;
Niet onbillijk; eer meewaardig;
Nimmer eischt hij al te straf /
Voor een zonde dubb’le straf.
42.
Dit zal voor een ijder klaar zijn;
Een van beiden moet dan waar zijn;
Of dat ’t geen ik nu lij /
Eigentlijk geen straffe zij;
Of dat Christus niet geleden
Heeft / dan voor zijn regt leden /
Die in ’t Boek des levens staan /
Maar voor mij niet heeft voldaan.
43.
Soud dan ’t geen ik lijd in dezen /
Geen vervloekte straffe wezen
Dan mijn Gods regvaard’ge hand
Grimmig tegen mij gekant?
Gaat den Heer mij zo bedroeven /
Slegts maar om mij te beproeven /
Of ik hem noch hange aan /
Als hij van mij schijnt te gaan?
44.
Wel / zo wil ik niet meer schromen?
Laat dan / laat vrij alles komen /
Wat ‘er komen wil of kan /
‘k Vrees er niet veel hinder van.
Die beproeving zal mij sterken
In gedult / Gedult zal werken
Ondervinding: Die dan weer
Vaste hoop op God den Heer.
45.
Vaste hoop zal niet beschamen:
Gods beloft’ is Ja en Amen.
En zijn liefd’ gestort in ’t hart
Zalft en zacht daar alle smart.
Och! kost ik dat maar geloven!
‘k Kwam dan alles wel te boven.
Geen verdriet mij hier verdriet /
Lijd’ ik in ’t Gods toorne niet
46.
Of ben ik geen uitverkoren?
Zoud’ ik God niet toebehoren?
Christe / u vergoten bloed
Is dat voor mij al te goet?
Dat; och! dat is al mijn duchten /
Al mijn stenen / al mijn zuchten /
Is dat is den gantschen dag.
d’ Oorzaak van mijn naar geklag.
47.
Zo veel afgetreurde uren
In mijns huis besloten muren /
En mijn natte legerstee /
Zijn getuigen van dat wee.
Als ik ingekeert na binne /
Alles evenwel bezinne /
En mijne zaken overloop;
Schepp’ ik noch een weinig hoop.
48.
En ik wil in dit benouwen
Tegen hoop en hoop vertrouwen /
(Hemel geef dat ik niet mis)
Dat mijn naam getekent is
In de rij van die ten leven
d’Hemel-Heer heeft opgeschreven /
Die hij / na ’t vernieuwd’ Heel-al /
Ees met Christus trouwen zal.
49.
Mocht mijn oog verlichtet wezen /
‘k Wist noch in mijn hart te lezen
Eenig schrift van uwe hand /
Dat gij mij tot onderpand
Dan uw’ gunste hebt gelaten /
Toen wij in mijn kamer zaten /
En mij van u zoete mond
Wierd een Liefde-kus gejont.
50.
Toen ik aan uw’ hals bleef hangen
En met nat betraande wangen /
(Doch van vreugd) met blijder tong /
U een Lied der liefde zong.
Toen ik riep / mijn God / mijn leven /
Daar ’s mijn hart / dat ’s U geveven;
‘k Ban daar heel de Wereld uit /
kies mijn ziel maar tot u Bruid.
51.
Toen gij weder / vol ontfarmen /
Mij zo lieflijk gingt omarmen /
Kussen / strelen / vleijen / Ach!
Met dien alderzoetsten lach
Die ‘k mijn leven hebb’ vernomen;
En noit uit mijn zin zal komen /
Zo ik eenig heugenis
Houd’ van ’t geen verleden is.
52.
Toen gij tot mijn ziel zeidet;
Koom mijn Bruid / mij toebereidet:
koom mijn Lieffie / gij zijt mijn /
En ik zal de uwe zijn.
Eeuw’ge liefd’ verbind ons beiden /
Dood noch leven mag ons scheiden /
‘k Weet gij hebt ons wel gezint
Maar ik hebb’ U eerst bemint.
53.
Ziet gij nog niet van die Liefde /
Die gij toen in ’t harte griefde /
Eenig overblijfsel / Heer!
Ziet gij daar geen letters meer /
Die gij zelver hebt geschreven /
Is daar alles uitgevreven /
En geen indruk van om hoog /
Selfs voor u alziende oog?
54.
Vind gij daar geen Liefde panden?
Schout dan tog uw’ eigen handen /
Daar blijft alles onverzeert
Daar ’s mijn naam in gegraveert:
Is ’t niet waar / volstand’ge minner?
Och! Hij knikt: Ik blijf verwinner!
Goede God! geeft gij nog regt
d’Onbeschaamtheid van u knegt!
55.
‘k kan mijn tranen niet bedwingen /
Zij beletten mij het zingen:
Zij bestolpen het geluit.
Al te vol en lekt niet uit.
Weg nu Wereld! Welkom Hemel!
‘k Doel ik weet niet wat gewemel
In mijn ziel voor dezen dood /
Och! die vrugt is mij te groot.
56.
Christus kom met al zijn gaven /
Om ’t verslagen hart te laven.
Och! hij schenkt mij Eng’len wijn.
Heere! die moet Nectar zijn:
En op dat ik / voor mijn sterven /
Niet meer koom dees vreugd te derven /
Wensch ik dat het U beviel
Nu t’ontkerkeren mijn Ziel.
Ja kom Heere Jesu. AMEN.
H.W.
Voetnoten
Schriftgezag en Schriftkritiek (4) Hete hangijzers
Christelijk Nederland zindert van vragen rond de uitleg van de Bijbel, met name als het gaat over een paar hete hangijzers: huwelijk en (homo)seksualiteit, schepping en evolutie, onderscheid mannen en vrouwen. Denk bij het laatste aan de vrouw in het ambt, maar ook aan de kleding. De broek voor vrouwen wordt steeds meer gemeengoed. En vergis ik me als ik ook een toenemende weerzin tegen de hoed voor vrouwen in onze kring waarneem?
Het relationeel waarheidsbegrip leidt ertoe dat men niemand wil veroordelen, er is er immers Één Die oordelen zal? Wie ben ik, zo klinkt dan, om tegen iemand anders te zeggen dat hij het verkeerd doet? Als iemand gelukkig is in een homoseksuele relatie, in liefde en trouw, wie ben ik dan om zijn geluk te onthouden? En als iemand zich vrouw voelt in een mannenlichaam, waarom zou ik dit niet erkennen en hierin meegaan?
Als iemand een standpunt als on-Bijbels beoordeelt, zegt men tegen zo iemand: niemand heeft de waarheid in pacht. Iedereen mag zijn mening hebben. En zo wordt alles vloeibaar. Het uitoefenen van de tucht is eigenlijk niet meer mogelijk. Het wordt als een vorm van machtsdenken ervaren. Wat is het belangrijk om over dit soort zaken met onze jeugd te spreken en Bijbelse argumenten aan te reiken. En die zijn er ruim voldoende!
Relatie, richting en ruimte
In gezin, catechese en kerkelijk jeugdwerk zijn drie woorden van belang in het gesprek over deze onderwerpen: relatie, richting en ruimte. In de eerste plaats relatie. Er moet connectie zijn, dat is een voorwaarde voor een goed gesprek. Jongeren hebben behoefte aan nabijheid. Harde woorden in de zin van ‘en zo zit dat en niet anders’ ketsen af en hebben een tegengestelde uitwerking.
Begin het gesprek ook altijd met luisteren. Goed beluisteren wat jongeren denken en zeggen. Sluit daarbij aan met het stellen van een paar goede vragen. Dat trekt de aandacht. Vervolgens kan er vanuit Gods Woord richting worden gegeven. De warme gloed van liefde en een open gesprekshouding kan jongeren de goede richting wijzen.
Jongeren begeleiden is geen emmer vullen, maar een vuur ontsteken! Een open en eerlijk gesprek zal jongeren raken. En ten slotte hebben jongeren ruimte nodig om hun eigen mening te kunnen geven en scherpe vragen te stellen. Val hen dan niet direct in de rede en reageer niet direct afwijzend. Pas op voor het waarschuwende vingertje en een veroordelende toon. Beter is het een hand toe te steken om in gesprek te gaan en te spreken met liefdevolle en welgemeende woorden.
Ruimte geven is iets anders dan goedkeuring geven. En natuurlijk is die ruimte niet onbegrensd. Verwijs naar de Bijbel en naar andere geschriften. Er zijn voldoende boeken voorradig over welk onderwerp dan ook, maar dat vraagt wel voorbereiding, zelfstudie en gebed. Op een gegeven moment moeten we onze kinderen loslaten. Dan mogen we ze vasthouden in het gebed. Dat is niet eenvoudig!
Toen Melanchton zich in een bepaalde situatie veel zorgen maakte, zie Luther tegen hem: ‘Er is er Eén Die alle dingen bestuurt. Hij leidt. Weet je wanneer ik me zorgen zou maken? Als het in jouw handen zou liggen!’ Het wapenen en begeleiden van onze jongeren vraagt een nauw gebedsleven.
Augustinus
Als het gaat om jongeren die dreigen af te haken wordt nogal eens moeder Monica genoemd. We weten dat Augustinus zich bij allerlei religieuze en filosofische groepen aansloot, tot verdriet van zijn moeder. Toch liet ze haar zoon niet vallen. Ze reisde hem zelfs achterna. Zeker in die tijd is de betekenis daarvan nauwelijks te onderschatten. Er straalt liefde van af.
Nu kan van ouders en ambtsdragers niet gevraagd worden onze jeugd letterlijk achterna te reizen, maar belangstelling, betrokkenheid en liefde zal worden gewaardeerd. Daar gaat iets van uit. Een harde houding stoot af. Moeder Monica wilde er alles aan doen om haar zoon te overtuigen. Ambrosius vertelde haar dat haar zoon zich niet zou laten overtuigen. Dat was de ervaring in zijn leven.
Jongeren die de wereld verkennen weten de argumenten van hun ouders en ambtsdragers vaak maar al te goed. Ze zijn echter vol van andere zaken en laten zich niet overtuigen. Maar we moeten het gesprek blijven voeren en tegenover het aanlokkelijke van dit tijdelijk leven de ernst van de eeuwigheid en de rijkdom van het leven met de Heere blijven plaatsen. Zulke jongeren moeten van binnenuit de leegheid van hun bestaan zonder God leren kennen. De goddeloze heeft vele smarten; maar die op den HEERE vertrouwt, dien zal de goedertierenheid omringen (Ps. 32:10). Het leven van Augustinus laat het belang van een biddende vader of moeder, een biddende ambtsdrager of leerkracht zien. Op het gebed kan de Heere wonderen doen!
Tolle lege
Vanuit de geschiedenis van Augustinus kunnen we ook leren hoe belangrijk het is om met onze jongeren vanuit de Bijbel te spreken. Het is het Woord dat harten verandert en verbreekt, door het werk van de Heilige Geest. Toen Augustinus de woorden ‘Tolle lege’ hoorde -Neem en lees!- maakte de Heere ruimte voor het Woord en werd de Heere hem te sterk. Wat een bemoediging!
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Wachter Sions. De volledige bronvermelding luidt: Leeuwen, G.R. van, 2024, Schriftgezag en Schriftkritiek (4) Hete hangijzers, De Wachter Sions 72 (13): 6-7.
‘Gevecht met de tijd: In vier eeuwen werd de aarde ruim 4 miljard jaar ouder…’ – Bespreking van het gelijknamige boek van dr. Gerardus Aalders
Tot in de 18-de eeuw wisten de meeste mensen het zeker: aarde, maan, sterren en de mens zijn zo rond 4000 voor Christus geschapen door God. Het uitgangspunt lag in Genesis. Dat is nu totaal anders. Hoe is dat, door de eeuwen heen, zo veranderd? In het boek Gevecht met de tijd schetst historicus Gerard Aalders hoe het gekomen is dat de mens anders is gaan denken over de leeftijd van de aarde. In vier eeuwen werd de planeet ruim 4 miljard jaar ouder…
Nauwkeurig berekend
Tot in de 17-de eeuw twijfelde men er in de christelijke wereld niet aan: de aarde was jong. Onder ‘jong’ verstond men dat de aarde ruwweg tussen de 6.000 en 7.500 jaar oud moest zijn. Prominenten als Augustinus, Basilius de Grote, Johannes Kepler en Isaac Newton geloofden allemaal dat de aarde jong was. Bisschop James Ussher stelde, na een nauwkeurige berekening, dat de aarde geschapen werd op de avond vóór zondag 23 oktober in 4004 voor Christus. Aalders beschrijft in zijn tweede hoofdstuk hoe Ussher tot zijn chronologie van de Bijbel kwam. Deze chronologie werd de standaard.
Criticasters
Vrijdenkers hadden er een zware dobber aan als ze Usshers ouderdom van de aarde ter discussie wilden stellen. Een daarvan was Isaac La Peyrére. Hij zette de scheppingsgeschiedenis op losse schroeven door te beweren dat er voor Adam en Eva mensen hadden geleefd: de pre-Adamieten. Een andere vrijdenker was Martino Martini. Hij reisde in de 17-de eeuw door China. Het viel hem op dat de Chinese geschiedenis vele honderden jaren verder terugging dan Usshers datum van de zondvloed. Van de naam Noach hadden de Chinezen nog nooit gehoord, en dat terwijl ze bekendstonden als precieze historici. Martini deed onderzoek en besloot zijn studie in boekvorm te publiceren in China. Een eeuw later zorgde het nog voor veel ophef. In de loop van de 18-de eeuw werd de aarde steeds ouder geschat. Volgens James Hutton, een van de grondleggers van de moderne geologie, moest de aarde minstens een paar miljoen jaar oud zijn. Lord Kelvin, tegenstander van Darwin, schatte de aarde op 20 miljoen jaar. Toen kwam Ernest Rutherford met een leeftijd van 500 miljoen jaar. Uiteindelijk gaven de berekeningen van geologen 4,55 miljard jaar aan.
Lichte spot
Aalders beschrijft de geschiedenis op een duidelijke wijze. Hij toont dat hij zich breed in het onderwerp heeft verdiept. Maar het laatste hoofdstuk staat in schril contrast met de rest. Waar hij in de voorgaande hoofdstukken breedvoerig literatuuronderzoek deed, verzaakt Aalders dat in het laatste hoofdstuk. Hij laat zien dat hij niet veel opheeft met mensen die nog steeds geloven dat de aarde jong is. Het blijkt dat hij maar weinig weet van het huidige jonge-aarde-scheppingsmodel. Aalders bespreekt alleen het boek The Genesis Flood als ‘wetenschappelijk alternatief’. Dit boek verscheen meer dan 50 jaar geleden! Wat daarna door creationisten is aangedragen over de leeftijd van de aarde wordt niet besproken. Met lichte spot schrijft Aalders over creationisten. Hij ziet hen als mensen die stilstaan in de tijd en hun ogen sluiten voor de wetenschap. Het laatste hoofdstuk had dan ook beter weggelaten kunnen worden. Het doet afbreuk aan een verder mooi en duidelijk geschreven boek.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Weet Magazine. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2015, Gevecht met de tijd. In vier eeuwen werd de aarde ruim 4 miljard jaar ouder…, Weet 31: 15.
Hoe moeten wij met de bronnentheorie omgaan?
Vraag
Geachte prof. M. J. Paul. Ik verdiep mij graag in de achtergronden van de oudtestamentische geschriften. Daarom heb ik onlangs de boeken “Who Wrote the Bible” en “The Bible with Sources Revealed” van prof. R. E. Friedman gekocht en gelezen. In deze boeken zet hij de “documentary hypothesis”, ook wel de JEDP-theorie, uiteen. Ik neem aan dat u als oudtestamenticus bekend bent met deze theorie. Persoonlijk vind ik het een goed geschreven boek waarin hij de theorie met sterke argumenten onderbouwt. Tevens zie ik tegenstrijdigheden met de manier waarop wij als (reformatorische) christenen ons geloof in God en Zijn Woord, de Bijbel, belijden. Wat zijn uw gedachten over deze theorie? Vindt u haar aannemelijk of moeten we haar verwerpen? Wat zijn uw argumenten daarvoor? En hoe zouden wij moeten omgaan met deze theorie?
Antwoord
Beste vraagsteller,
Richard Elliot Friedman (geboren in 1946) publiceerde het eerste boek in 1987 en het tweede in 2003. Hij is een aanhanger van de Bronnentheorie, die toegepast wordt op de boeken Genesis-Deuteronomium. Deze theorie is opgekomen in de negentiende eeuw en heeft een klassieke vorm gekregen in het werk van Julius Wellhausen. De afkortingen JEDP staan voor: Jahwist en Elohist (geschreven in de vroege koningentijd, negende of achtste eeuw v. Chr.), Deuteronomist (het grootste deel van Deuteronomium, geschreven in de tijd van koning Josia, rond 622 v.Chr.) en de Priestercodex (o.a. Leviticus, geschreven in de tijd van de Babylonische ballingschap). Friedman accepteert de datering van de eerste drie bronnen, maar wil de Priestercodex vroeger dateren, in de tijd van koning Hizkia (rond 700 v. Chr.). Zijn volgorde is daarom: JEPD. Evenals Wellhausen meent hij dat de uiteindelijke redactie van de eerste vijf Bijbelboeken in de tijd van Ezra was, rond 450 v. Chr.
De aanhang van de Bronnentheorie onder Bijbelwetenschappers is vanwege allerlei kritiek de laatste tientallen jaren sterk afgenomen, maar blijkbaar verdedigt Friedman haar nog. Ik heb in 1986 met collega H.J. Koorevaar de belangrijkste vijf argumenten voor de bronnentheorie besproken en de gesignaleerde verschijnselen van een andere oplossing voorzien. Dit is gebeurd in A. G. Knevel, J. Broekhuis en M. J. Paul (red.), “Verkenningen in Genesis” (Kampen, 1986). Twee jaar later heb ik in mijn proefschrift de datering van Deuteronomium in de tijd van koning Josia bestreden. Zie “Het Archimedisch punt van de Pentateuchkritiek” (Zoetermeer, 1988). In “Bijbelcommentaar Genesis-Exodus”, Studiebijbel Oude Testament deel 1 (Veenendaal, 2004; bijgewerkte digitale editie 2015, www.studiebijbel.nl) heb ik opnieuw de argumenten voor de bronnentheorie gewogen en te licht bevonden.
De genoemde theorie gaat uit van de grote invloed van latere schrijvers die allerlei oude verhalen hebben bewerkt, waardoor de verhalen in Genesis – Deuteronomium meer over de bewerkers zeggen dan over wat er vroeger gebeurd is. Het is dan zelfs onzeker of Mozes ooit bestaan heeft. De veronderstelling is dat deze auteurs de vrijheid hadden de godsdienstige teksten en overleveringen te bewerken, wat naar mijn overtuiging niet mogelijk was. Ook zijn allerlei teksten, zoals Deuteronomium, ‘vroom bedrog’, wat geheel in strijd is met het zelfgetuigenis van de Bijbel.
Het is opmerkelijk dat de theorie in de negentiende eeuw is opgekomen, toen er nog maar weinig archeologisch materiaal beschikbaar was. Nu er meer talen en teksten uit de oudheid bekend zijn (Ebla, Emar, Ugarit) blijkt dat veel argumenten voor de Bronnentheorie eerder opvattingen zijn van Westerse geleerden dan Oosterse praktijken. Een veel beter boek dan de genoemde twee publicaties van Friedman is Kenneth A. Kitchen, “On the Reliability of the Old Testament” (Grand Rapids, 2003). Met grote kennis van zaken laat hij zien dat de Bronnentheorie onhoudbaar is. Hij doet dit grotendeels vanuit de archeologie.
In zijn algemeenheid: de Bronnentheorie is op veel punten in strijd met de geloofstraditie van de christelijke kerk.
Dr. Paul heeft in zijn boek ‘Oorspronkelijk’ (2017, Labarum) meer geschreven over het klassieke scheppingsgeloof en de historiciteit van Genesis.
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van Refoweb. Het originele artikel is hier te vinden.
Kribbe: voerbak of broodbak?
“En zij baarde haar eerstgeboren Zoon en wond Hem in doeken en legde Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg” (Lukas 2:7, SV).
Het is altijd interessant om te kijken wat een woord betekent, zo lezen we in dit overbekende vers dat Maria haar kind Jezus in een phatnē legt. Alle vertalingen vertalen het met “kribbe, voederbak, voerbak”. Rond Kerst werd ik voor de zoveelste keer erop gewezen dat dit verkeerd vertaald is omdat Joden nooit een kind in een voerbak in een stal zouden leggen en dat het in werkelijkheid een broodbak was, waarin brood werd opgeborgen. Het bleek dat ze deze informatie van de schrijvers van het boek Wake Up! hadden, die dit ook in hun nieuwsbrief hadden vermeld: “Het gebruikte Griekse woord [Phatne, Strong’s 5336] voor kribbe of houten bak staat in het Hebreeuws ook voor broodbak en dat werpt een bijzonder licht op deze situatie“.8
Gelukkig hadden ze een verwijzing, maar daar werd helaas geen melding gemaakt dat het een broodbak was (zie hier voor de online versie van Strong9), want daar wordt de betekenis “a manger, feeding-trough, stall” gegeven. Nu is het lexicon van Strong geen woordenboek maar een soort concordantie met daarbij altijd een korte definitie van het woord. Omdat ik nieuwsgierig was of het Griekse woord phatnē ook voor broodbak wordt gebruikt heb ik een kleine zoekactie gedaan in de diverse Griekse geschriften van Homerus, Herodotus, Euripides, Xenophon, Strabo en Lucian (zie hier voor een gedetailleerder overzicht van mij10) en overal bleek dat het werd gebruikt voor of een voederbak, of meer algemeen voor een stal.
De goede lezer zal opgemerkt hebben dat de schrijvers zeiden “in het Hebreeuws ook voor broodbak“, vandaar dat ik de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta, erbij heb gepakt en daar op het woord phatnē heb gezocht. Het komt voor in de volgende teksten “φάτναι” Spreuk. 14:4 kribbe (אֵבוּס); “φάτναις” Joel 1:17 schuur (ממגרה), Hab. 3:17 stal (רפת); “φάτνας” 2 Kron. 32:28 stal (ארוה); “φάτνην” Jes. 1:3 voederbak (אֵבוּס); “φάτνης” Job 6:5, 39:9 (39:12) voederbak (אֵבוּס). Ook nu blijkt dat in alle gevallen het Hebreeuwse equivalent of voederbak of stal betekent en nergens “broodbak”.
Maar hoe zijn de schrijvers dan op het idee gekomen dat het een “broodbak” moet zijn? Als je kijkt naar het lexicon van Strong dan zie je dat deze als definitie “feeding-trough” geeft en als je dat letterlijk vertaald krijg je “voedsel trog”, een trog is een verouderd woord dat in eerste instantie “voederbak” betekent, maar ook een “bak voor het bewaren van meel” (WNT), de schrijvers hebben het dus niet uit het Hebreeuws, maar uit het Engels en bovendien het woord verkeerd vertaald naar het Nederlands en vervolgens gezegd dat het die betekenis zou hebben in het Hebreeuws.
Nu we dus hebben gezien dat het geen “broodbak” is maar een “voederbak” is het interessant dat dit Griekse woord ook de betekenis heeft van “stal”. Het komt vaker voor dat een woord een dubbele betekenis heeft en voor de vertaling van ons vers is het dus van belang uit welke van de twee betekenissen gekozen moet worden. Het lijkt logisch dat Maria Jezus ergens inlegt, maar omdat ze niet in een huis waren (want er was geen plaats in de herberg) is het ook logisch dat Jozef en Maria geprobeerd hebben een plek te vinden waar ze konden overnachten en waar Maria redelijk veilig kon bevallen. het is dus heel goed mogelijk dat dit dus een stal was.
De auteur heeft hier ook geschreven over het Griekse woord phatnē.
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van Bijbelaantekeningen. Het originele artikel is hier te vinden.
Schriftgezag en Schriftkritiek (3) Moderne hermeneutiek
Schriftkritiek is geen populaire term. Men spreekt liever van historisch-kritisch Bijbelonderzoek. Dit onderzoek richt zich op veronderstelde overschrijf- en vertaalfouten, (schijnbare) tegenstrijdigheden, eenzijdigheden en onjuistheden in de Bijbel. De kritische Bijbelonderzoekers hebben vaak meer vertrouwen in de wetenschap en in zichzelf dan in de Bijbeltekst. Schriftkritiek gaat nogal eens uit van een optimistische mensvisie en geeft in die gevallen blijk van een modern zelfverstaan. Echter, God is groot en wij begrijpen het niet (Job 36:26). ‘Als we erkennen dat de Schrift van God is uitgegaan, hoeven we ons er niet over te verwonderen dat er vele dingen in staan die onze pet te boven gaan’, schreef Calvijn al eeuwen geleden.
De hedendaagse Schriftkritiek wordt sterk beïnvloed door het postmodernisme van deze tijd. Dit houdt in dat men ervan uit gaat dat waarheid onlosmakelijk verbonden is met context en cultuur. Een absolute waarheid die alle culturen zou overstijgen is volgens het postmodernisme onmogelijk. De waarheid wordt dus benaderd vanuit de eigen culturele context en die is in Afrika of China geheel anders dan in ons land en zeker als je dat vergelijkt met het oude Israël. De Bijbel staat in de culturele context van het oude Israël. Dat vraagt om een vertaalslag naar onze cultuur in onze tijd. Deze moderne vorm van Schriftuitleg wordt moderne hermeneutiek genoemd.
Verkeerd gelezen?
We horen vandaag steeds vaker dat je de Bijbel op heel verschillende wijzen kunt lezen. Volgens sommigen hebben we hem altijd verkeerd gelezen. We hebben de Bijbel gezien als een zogenaamd historisch verslag van de schepping, de zondeval en Gods handelen met Zijn volk. We hebben er regels uit afgeleid zonder ons af te vragen of die regels nog wel gelden voor vandaag. We lazen bijvoorbeeld dat een vrouw moet zwijgen in de gemeente en we zagen over het hoofd dat Paulus dan spreekt in een bepaalde context. In de wereld van toen was het ongepast dat een vrouw op de voorgrond trad. Dan moest dat dus ook niet in de kerk gebeuren. Dat zou aanstootgevend geweest zijn. Dat zou zelfs de voortgang van het evangelie belemmerd hebben. Dus wat deed de apostel toen? Hij paste zich aan bij de cultuur van die oude wereld. Zou hij vandaag geleefd hebben, hij zou het omgekeerde hebben gezegd. In onze westerse samenleving is het immers aanstootgevend als een vrouw geen leidinggevende functies mag hebben. De kerk moet daarin meebewegen, anders wordt ze beschuldigd van discriminatie en belemmert ze de loop van het evangelie. Alle mensen zijn immers gelijk? En in Galaten 3 vers 28 kunnen we lezen dat er in Christus “noch man noch vrouw” is.
Cultuur
Hieruit blijkt wel dat in dit nieuwe Bijbellezen de cultuur een grote en zelfs beslissende plaats inneemt. Men ziet een enorme afstand tussen de oude godsdienstige, patriarchale cultuur van de Bijbel en de cultuur van onze huidige seculiere, democratische samenleving. Men wil een brug tussen die beide slaan. Gods Woord, zo zegt men, is tot ons gekomen in een bepaalde culturele verpakking, en nu is het aan ons om de kern eruit te halen en deze over te brengen naar de huidige tijd. Vandaag, zo beweert men, zijn er bovendien andere vragen: vragen betreffende gelijkheid en ongelijkheid, van eenzaamheid en verlangen, van klimaat en milieu, van inclusiviteit en emancipatie, en ga zo maar door.
Is het dan niet waar dat er een grote afstand is tussen de cultuur van de Bijbelse tijden en de huidige cultuur in onze westerse wereld? Dat is zeker waar, al moeten we niet overdrijven. In Azië, Afrika en Zuid-Amerika zijn kerken en christenen vaak minder onder de indruk van de cultuur van de westerse wereld. De mensen van het nieuwe Bijbellezen vergeten nogal eens dat het Westen niet het middelpunt van de wereld is. Merkwaardig genoeg voert men een strijd die bij de christenheid op het zuidelijk halfrond veel afkeer oproept. Het lijkt wel alsof de kerken van het noordelijk halfrond opnieuw de toon willen aangeven, maar nu op een liberale en zelfs libertijnse manier.
Andere Schriftopvatting
Vanuit deze nieuwe visie op de Schrift kan men ontspannen omgaan met zaken in de Bijbel die men ziet als tegenstrijdigheden en historische onjuistheden. De kritische vragen uit het verleden zijn ineens niet spannend meer. Zo hoeven we, aldus deze mensen, niet meteen om te vallen als de slang in het paradijs niet gesproken heeft, de muren van Jericho niet echt zijn ingestort na de zevenvoudige rondgang van het volk Israël, Jona niet echt in de vis gezeten heeft11 of de zon niet werkelijk tot staan is gekomen bij Gibeon.
Is de Bijbel dan historisch onbetrouwbaar? Dat zou men niet graag zeggen. Die verhalen zijn wel waar, maar wat betékent waarheid? Ze hoeven niet echt gebeurd te zijn om wáár te zijn! In onze westerse wereld en het moderne denken bedoelen we daarmee een feitelijk, objectief verslag, iets dat historisch correct en empirisch vast te stellen is. De Bijbelschrijvers hielden zich daar echter niet mee bezig. De Schrift heeft dus een ander waarheidsbegrip. Dat moeten we volgens hen ook bedenken bij het lezen van Genesis 1-3.
Zo’n waarheidsbegrip en de nadruk op het geloof als interactie tussen God en de mens wordt ook wel een relationeel waarheidsbegrip genoemd. De waarheid wordt dan afhankelijk gemaakt van de uitleg van de mens. Dan is alles waar, wat die mens voor waar aanneemt. Het is deze gedachte die rond 1980 door de Gereformeerde Kerken is omhelsd (denk aan het rapport “God met ons”) en die daar grote schade heeft aangericht.
Herbronnen
We horen in onze tijd steeds vaker de oproep tot herbronning van de bevindelijke traditie. We moeten terug naar de kerkvaders, zoals Augustinus. De geschriften van de kerkvaders worden dan gelezen door onze eigentijdse bril. Men is daar dan helemaal enthousiast over, maar het vreemde is dat er dan veel mee door kan. Het leven wordt er een stuk gemakkelijker op. Men leest de kerkvaders wel – meestal hapsnap, hier een weinig, daar een weinig – maar men leeft niet als die kerkvaders. Het is natuurlijk goed om ons te laven aan die oude bronnen, maar het vraagt wel een bepaalde scherpte en belezenheid.
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Wachter Sions. De volledige bronvermelding luidt: Leeuwen, G.R. van, 2024, Schriftgezag en Schriftkritiek (3) Moderne hermeneutiek, De Wachter Sions 72 (11): 6-7.
COLUMN: Memento mori
Memento mori, gedenk te sterven. Ons leven is eindig en de dood komt als ‘een dief in de nacht‘. In de Griekse Oudheid en de Middeleeuwen klonk deze spreuk daarom veelvuldig. In onze tijd klinkt meer de spreuk carpe diem, puk de dag, maak plezier en denk vandaag (nog) niet aan je sterven.
Een testament samenstellen? Ik ben nog jong, dat komt later wel! Wat als er geen later meer komt? De Heere Jezus waarschuwt in Lukas 12:40: ‘Gij dan, zijt ook bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen.‘ Johan van Renesse van Wulven (1540-1619) dacht, ziende op zijn testament, ook na over zijn levenseinde. Johan heeft een hoge ouderdom bereikt (78 jaar). Zijn vader en moeder, Adriaan van Renesse van Wulven (1501-1559) en Anna van Abcoude van Meerten (1510-1597), zijn al enige tijd overleden. Op 12 september 1618 verschijnt hij voor de openbaar notaris te Utrecht. Zijn testament is voor stamboomonderzoek interessant, want het bevat veel familiegegevens, maar dat niet alleen.
Het testament laat zien dat Johan een diepgelovige man is geweest. Helaas is hij altijd Rooms-Katholiek gebleven en moest hij niets hebben van de ‘nieuwe leer‘. Zijn testament laat ons stilstaan bij het levenseinde. God heeft bepaald dat alle mensen sterfelijk zijn, vanwege Adams zonde. Wanneer of waar we sterven, is ons onbekend.
Johan vertrouwt in het testament zijn arme en zondige ziel, lelijk van talloze overtredingen, toe ‘in handen van de goedertieren, alderheylichste Drievuldicheyt‘. Hij bidt of de Heere Jezus Christus, ‘onses salichmakers ende verlossers‘, ook zijn Advocaat en Voorspraak wil zijn bij ‘Sijnen hemelschen Vader‘ ‘in den strengen dach des oordeels‘. Een diep besef van eigen zondigheid, maar ook een groot vertrouwen op Gods barmhartigheid, door het bloed van Christus.
In de slotparagraaf waarschuwt Johan voor valse leringen. Hij roept op om Gods gramschap af te wenden, God te vrezen, ons geweten te zuiveren, ons zondige verleden te betreuren (‘beschryen‘) en aan de armen te denken. Hij roept op om niet te licht over de zonde te denken. God heeft deze zo hoog geacht, dat hij deze niet ongestraft kon laten, maar aan Zijn ‘Selver Liever gestraft heeft‘. Johan vertrouwt erop dat dit Evangelie het ‘yzeren hardt soude ommekeeren‘. Het is hoogstnodig dat wij deze wereld verzoend verlaten. Wij moeten geen doodzonde in ons laten wortelen, maar we moeten de strijd daartegen aanbinden. Indien niet, zo zal het met ons net zó aflopen als het Christendom dat ooit bloeide in Noord-Afrika en Turkije. Veel erger nog: ‘op een ogenblick dalen wy ter hellen‘ waar ‘weenen ende schreyen, knerssen der tanden‘ is.
Memento mori! Of: ‘Gij dan, zijt ook bereid.‘ Te jong? Vertrouw dáár maar niet op.
Het testament van Johan van Renesse van Wulven (1540-1619) is hier uitgewerkt.
Dit artikel verscheen eerder in het gezinsblad ‘Om Sions Wil’ en is met toestemming van de redactie hier overgenomen. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2024, Memento mori, Om Sions Wil 2024 (25): 40. Hier is wat meer te lezen over ‘Om Sions Wil’.
COLUMN 1: Het hart.
COLUMN 2: De getijgerde lijmspuiter.
COLUMN 3: Het vogelbekdier.
COLUMN 4: Israël onder de loep.
COLUMN 5: Memento mori.
Gespreksvragen, het ‘evolutie om het even’-antwoord en de Gewone Catechismus
In 2019 kwam de Gewone Catechismus uit. Deze catechismus is geschreven door de geleerden prof. dr. Arnold Huijgen12, dr. Theo Pleizier13 en dr. Dolf te Velde.14 Vooral vanuit bevindelijk-gereformeerde hoek kwamen verontruste reacties en kritische geluiden op deze Gewone Catechismus. In die tijd hebben we ook een drieluik geschreven. Waarin we vooral reageerden op de ontstane verontrusting binnen de stroming Bewaar het Pand rond de Gewone Catechismus15, een uitspraak van prof. Huijgen over de dogmatiek van Van Genderen en Velema16 én in het derde deel op het geheel van de Gewone Catechismus en wat deze catechismus zegt over schepping, zondeval, zondvloed en spraakverwarring.17
Wordt vervolgd.