Home » Recensie (Pagina 3)

Categorie archieven: Recensie

‘We zijn blij met de verschijning van dit boek’ – Bespreking van de bundel ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht’

We zijn blij met de verschijning van dit boek waarin bijdragen van meerdere Nederlandstalige wetenschappers staan. Zij laten zien dat geloof en wetenschap met elkaar verbonden zijn. Ieder doet dit vanuit zijn eigen wetenschapsgebied en is ervan overtuigd dat we in de wetenschap rekening hebben te houden met de Schepper van deze wereld en met Zijn openbaring. De gangbare wetenschap houdt geen rekening met Gods handelen. De auteurs in dit boek doen dat wel. Zij laten zien dat elke wetenschap zijn eigen vooronderstellingen heeft.

Het boek bevat bijdragen over theologie, kerkgeschiedenis, wetenschapsvisie, natuurwetenschappen en biologie. Het gaat ook over klimaatverandering en ‘maakbaarheid van het leven.’ Gods Woord is het kader voor de artikelen in dit boek. Veel jongeren (en ook ouderen) krijgen te maken met opvattingen in de wetenschap die strijdig zijn met Gods Woord. Dan is het goed dit boek ter hand te nemen. Enkele sprekende zaken willen wij eruit lichten.

Geschiedschrijving

De Bijbel bevat werkelijke geschiedenis, is openbaring van God en geen product van menselijke verbeelding. De historische betrouwbaarheid van de Bijbelse gegevens moet niet gerelativeerd worden. Als dat wel wordt gedaan betekent dit dat de Bijbel wordt gezien als de menselijke verwerking van Gods openbaring. Dan wordt de Bijbelse boodschap ontdaan van haar kracht en ernst. Er is een hoofdstuk gewijd aan de historiciteit van Genesis 1-11 waarin schepping, zondvloed en torenbouw van Babel behandeld worden. We citeren enkele regels van blz. 44 en 45 “Wie uitgaat van de eenheid van het boek Genesis kan geen duidelijk onderscheid maken tussen de historiciteit van de eerste en die van de latere delen… De historiciteit van het eerste Bijbelboek kan niet bewezen worden, maar er zijn wel duidelijke argumenten voor dit standpunt. Dan vormt het boek inderdaad het fundament van de wereldgeschiedenis.”

Het Nieuwe Testament over de vroegste geschiedenis

Het Nieuwe Testament gaat uit van de historiciteit van Genesis 1-11. Jezus en de discipelen hebben duidelijk hierover gesproken. We geven enkele regels weer van blz. 77 “Wie de waarachtigheid van de beginhoofdstukken van de Schrift op de helling zet, kan moeilijk de woorden van Jezus en Zijn discipelen nog ernstig nemen. De schepping van één man en één vrouw, Adam en Eva, een historische zondeval met desastreuse gevolgen voor de hele mensheid en de schepping waarvoor de mens zorg moest dragen, de Bijbelse chronologie, de wereldwijde zondvloed – het maakt allemaal deel uit van het onderwijs van Jezus en Zijn discipelen. Het is wezenlijk voor de boodschap van het Evangelie dat Jezus naar deze aarde kwam als mens om de mensheid te kunnen verlossen. God heeft de mensheid na de zondeval niet weggevaagd om daarna nieuwe mensen te scheppen. Hij heeft Zijn Zoon gezonden om de gevolgen van de overtreding van de mens teniet te doen. Daarom hangt het verlossingswerk van Jezus zo nauw samen met de eerste hoofdstukken van Genesis. Gum deze elementen weg uit het Nieuwe Testament, en de boodschap is niet meer intact.”

Hermeneutiek

Hermeneutiek was een vak binnen de theologie dat zich bezighield met de regels voor een goede Bijbeluitleg. Nu is hermeneutiek een onderdeel van de moderne filosofie geworden waarbij wordt nagedacht over wat verstaan eigenlijk is. Ook in onze tijd dienen we er van uit te gaan dat we de Bijbel Goddelijk gezag toekennen. De nieuwe hermeneutiek doet dat niet. Die gaat voorbij aan het belangrijke reformatorische inzicht dat de Heilige Geest Zichzelf gebonden heeft aan het door Hem geïnspireerde Woord. Dat houdt in dat de Heilige Geest christenen nooit kan leiden in een richting die daaraan tegengesteld is. In Gods Woord ligt ons houvast. Zo zegt de Bijbel duidelijk dat Adam en Eva de eerste mensen waren. De nieuwe hermeneutiek zegt dat Paulus kind was van zijn tijd. Hij sloot zich aan bij wat de mensen toen dachten, namelijk dat Adam en Eva de eerste mensen waren. Wij weten nu meer. Hetzelfde geldt van vrouwelijke ambtsdragers. Daar is in de nieuwe hermeneutiek plaats voor, terwijl Gods Woord het tegenovergestelde zegt.

De kerkvaders

De kerkvaders in de 1e en 2e eeuw gaan uit van de historische betrouwbaarheid van Genesis. Zij bevestigen het gezag van de Schriften als een betrouwbaar en historisch spreken van God. We citeren wat we lezen op blz. 124 “De vroege Kerk laat het zien: op Zijn Woord kunt u het wagen, op welk vakgebied dan ook. Dat stelt christelijke wetenschappers voor de vraag: Durf ik het Woord van God te vertrouwen wanneer dat aanspraken maakt op mijn terrein van de wetenschap? Met de apostel Petrus gaat dat soms aanvankelijk tegen eigen inzicht in, maar het dan toch wagen en uiteindelijk bevestigd worden: ‘Op Uw Woord zal ik het net uitwerpen’ (Luk. 5:5).”

De bundel ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods Aangezicht’ is hier te bestellen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Heteren, A. van, 2023, Boekbespreking, Bewaar het Pand 58 (13): 10.

Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? – Bespreking van het gelijknamige boek door dr. Piet de Vries

Hoe verstaan we de eerste hoofdstukken van Genesis? Niet in de laatste plaats door de publi­catie van het boek En de aarde bracht voort door Gijsbert van den Brink is deze discussie op­nieuw in kerkelijk Nederland opgelaaid. Een steeds groter deel van het overigens afbrokke­lend kerkelijk Nederland heeft er geen moeite mee het Bijbelse getuigenis met de evolutieleer te combineren. Bij de oprichting van de EO in 1967 was de historische be­trouwbaarheid van de Bijbel één van de brandpunten. Inmiddels is de EO onherkenbaar veran­derd. In de beginjaren van de EO liet onder andere Willem Ouweneel over de be­trouw­baarheid van de eerste Bijbelhoofdstukken een helder geluid horen. Samen met mijn broer Wim bezocht ik eens een EO-congres onder voorzitterschap van Ouweneel gewijd aan dit thema.

Nu is Ouweneel over meerdere zaken anders gaan denken. Een aantal jaren geleden gaf hij aan dat hij een oorsprongsagnost was. Zelf vatte ik dat op dat hij de vraag of de evolutie wel strijdig is met het bijbelse getuigenis niet belangrijk vond. Met zijn publicatie Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? maakt hij duidelijk dat hij die kant nadrukkelijk niet op wil. Hij wilde alleen maar aangeven dat niet op alle vragen over oorsprong van deze werkelijkheid in relatie tot het Bijbelse getuigenis een antwoord kan worden gegeven.

Het verheugt me dat Ouweneel met deze publicatie is gekomen. Hij maakt duidelijk dat de vraag of de zondeval al dan niet een historisch feit is en in samenhang daarmee of heel de mens­heid van Adam en Eva afhangt, geen onbelangrijke of zelfs maar middelmatige zaak is. Hier is het hart van het christelijk geloof in het geding. Aanvaarding van de evolutieleer staat nooit los van een andere wijze van Bijbellezen of hermeneu­tiek. Een wijze van Bijbellezen die niet in overeenstemming is met het zelfgetuigenis van de Schrift.

Voor ik verder op de positieve zaken van dit boek inga, toch een paar kanttekeningen. Ouweneel heeft sterk de neiging om wat hij schrijft, zo te presenteren dat dit het einde is van alle tegenspraak en dat ieder die hem niet volgt onnadenkendheid moet worden verweten. Belangrijker is dat hij meent dat de aanvaarding van de vrouw in het ambt niet met de nieuwe hermeneutiek heeft te maken. Dat is ontegenzeggelijk wel het geval. Gegevens die de Schrift niet als contextueel presenteert, worden met beroep op de eigentijdse cultuur als niet geldend voor alle eeuwen verklaard. Kennelijk is Ouweneel – als het gaat om de positie van de vrouw – wel bereid met de nieuwe hermeneutiek mee te gaan maar niet als het gaat om de historiciteit van het paradijs en de zondeval.

Een andere zaak is zijn visie op theologie. Voor Ouweneel is theologie een vakwetenschap waar­van mij de bedoeling niet duidelijk is. Een goede theoloog is dan puur een goede vak­weten­schapper. Dat moge voor deelgebieden van de theologie waar zijn maar niet voor de theologie als geheel. Iemand kan een goede kerkhistoricus zijn, een geweldige filoloog zijn of grote kennis van het oude Midden-Oosten hebben enz. Echter, een goede theoloog is iemand die de boodschap van de Schrift kan verhelderen met het oog op prediking, catechese, pastoraat en missionaire activiteiten. Daarom kan alleen iemand die door de werking van Gods Geest de diepste kern van de Schrift verstaat, echt een goede theoloog zijn.

De grote kracht en betekenis van het boek Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? is dat het de gevolgen van de aanvaarding van de evolutieleer laat zien. In tegenstelling tot de dieren is de mens geroepen om na dit leven voor Gods rechterstoel verantwoording af te leggen. Echter, wanneer kwam dat moment als wij uitgaan van de evolutie? Moet aanvaarding van de evolutie­leer niet tot relativering van de erfzonde en de zonde in het algemeen leiden? Gaat het niet om restanten van dierlijke driften die onlosmakelijk met het mens-zijn zijn verbonden?

Alleen als we vasthouden aan de klassieke lezing van Genesis 1-3 kan het werk van Christus in overeenstemming met het Nieuwe Testament als verzoening en verlossing van de zonde en haar gevolgen worden gezien. Met het aanvaarden van de evolutieleer verdampt ook de moederbeloften als het beginpunt van Gods verlossend handelen,

Terecht wijst Ouweneel erop dat aanvaarding van de evolutieleer in onderscheid met aanvaar­ding van het heliocentrische wereldbeeld tot een herschrijving van de christelijke geloofsleer moet leiden. Hij wijst er ook op dat wij de algemene openbaring niet gelijk mogen stellen met de uitkomst van natuurwetenschappen. De klassieke theologie kent aan de algemene open­baring een veel beperktere scopus toe en weet dat zij sinds de zondeval nooit los van de bij­­zondere openbaring tot ware Godskennis leidt.

Voor Adam en Eva was in het paradijs de centrale vraag of zij zich geheel door God wilden laten leiden. Die vraag komt na de zondeval op een nieuwe wijze tot ons. Dat laatste kunnen we alleen stellen als we vasthouden aan het eerste. Dat laat Ouweneel overtuigend zien. Daarom herhaal ik nogmaals dat ik – ondanks de kanttekeningen die ik plaats – zeer blij ben met de verschijning van dit boek. Het is niet het laatste woord, maar het is wel een verlost woord. Een boek dat recht doet aan het Bijbelse getuigenis van schepping, zondeval, verlos­sing en voleinding.

Willem J. Ouweneel, Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? Een theologische evaluatie van de nieuwe evolutionistische hermeneutiek (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn Motief, 2018).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Bavinck en Kuyper versus Van den Brink – Een reactie op de recensie van de bundel ‘Inzicht’ in het Nederlands Dagblad

In het Nederlands Dagblad van vrijdag 23 juni jl. stond (op pagina 8 van de boekenbijlage Gulliver) een recensie van het boek van Mart-Jan Paul en anderen, ‘Inzicht. Wetenschap voor Gods aangezicht’ (in het vervolg aangeduid als ‘Inzicht’). Deze recensie was geschreven door Gijsbert van den Brink.1

Zoals bekend meent deze hoogleraar Theologie aan de Vrije Universiteit dat evolutie en het orthodox christelijk geloof best kunnen samengaan.2 Hij komt tot deze visie vanuit de overtuiging, dat als het gaat over de geschiedenis van de aarde en het leven daarop, we niet alleen bij de Bijbel te rade moeten gaan. Er is een tweede middel dat ons leert over God en Zijn handelen, namelijk de natuur. Wat de wetenschap ons over de ontwikkeling van de natuur te vertellen heeft zouden christenen daarom, volgens van den Brink, ook serieus moeten nemen. Dit betekent dat ze moeten accepteren dat het leven op aarde honderden miljoenen jaren oud is en door evolutie is ontstaan.

Met dit standpunt ben je bij de auteurs die aan het boek ‘Inzicht’ hebben meegewerkt aan het verkeerde adres. Zij wijzen evolutie af en gaan uit van een historische lezing van Genesis. Die komt er op neer, dat de hoofdgroepen van het leven niet in honderden miljoenen jaren uit elkaar zijn geëvolueerd maar door God in zes letterlijke scheppingsdagen zijn geschapen. Van den Brink typeert deze standpunten als het slaan van piketpaaltjes. Hij beoordeelt dit als eenzijdig, biblicistisch en oppervlakkig.

Van den Brink ziet hier over het hoofd dat de auteurs van ‘Inzicht’ helemaal op de lijn zitten van Abraham Kuyper, de oprichter van het instituut waar Van den Brink zijn brood verdient. Kuyper stelt in zijn Stonelezing over calvinisme en wetenschap, dat wat de mainstream wetenschap over de ontwikkeling van de natuur zegt geen objectieve waarheid is, maar gebaseerd is op een specifiek geloof, namelijk het geloof van ‘het eindeloos normaal verloop van alle dingen’. D.w.z. dat de natuur altijd zo heeft gefunctioneerd zoals dat nu het geval is.

Kuyper verwerpt dit, wat hij noemt, normalistisch uitgangspunt.3 Hij betoogt dat calvinisten uitgaan van de abnormaliteit van de natuur: de schepping is geen kwestie van een ‘evolutio in infinitum’, maar van een serie exclusieve goddelijke wonderen; en de natuur bevindt zich sinds de zondeval in een gebroken staat en functioneert sindsdien over de hele linie abnormaal.

Dit verschil in vooronderstelling tussen de normalistische kijk van de mainstream wetenschap op de ontwikkeling van de natuur en de abnormalistische visie van de calvinisten typeert Kuyper als een conflict van de eerste orde. Hij tekent er bij aan dat de mainstream wetenschap haar normalistische zienswijze aan ons opdringt en eist dat wij een bewustzijn zullen hebben die aan het zijne gelijk is. Een andere kijk wordt als zelfbedrog af geserveerd.4

Dat de auteurs van ‘Inzicht’ zich niet conformeren aan de denkbeelden van de mainstream wetenschap over de evolutie van het leven is dus helemaal in de geest van Abraham Kuyper. Die stelt bovendien dat calvinisten “een eigen wetenschap moeten optrekken die past bij de grondslag die onwrikbaar vastligt in hun eigen bewustzijn”. Hij bepleit een “vrije wetenschap tegenover haar tirannieke tweelingzuster”.

Van den Brink heeft, als het gaat om oorsprongsvragen, geen oog voor dit vooronderstellingenconflict van de eerste orde waar Kuyper op doelt. Hij heeft, in de woorden van Kuyper, zijn bewustzijn al helemaal aangepast aan dat van de mainstream wetenschap. Zoals gezegd gaat hij uit van de hardheid, feitelijke juistheid, van wat de wetenschap ons te zeggen heeft over de natuurhistorie. Christenen moeten daarom hun bijbeluitleg daar aan aanpassen.

Dat is niet iets waar je zorgen over hoeft te maken, vindt hij, want zo’n herijking is ook gebeurd met de geocentrische en de slavernij-bevestigende Bijbelpassages. Van den Brink gaat hier gemakshalve aan voorbij dat de laatst genoemde zaken geen leerstellige impact hebben, terwijl de acceptatie van de natuurhistorische interpretaties van mainstream wetenschap zeer grote theologische implicaties heeft.

Bijbelse inhouden veranderen ingrijpend wanneer we er vanuit gaan dat God door evolutie zou hebben geschapen. Denk hierbij aan het ontstaan van het natuurlijk kwaad, de oorspronkelijke goedheid van Gods schepping, de goedheid van God zelf, de oorsprong van de dood, de betekenis van de zondeval en de kruisdood van Jezus. Dat Van den Brink de aanpassing van het lezen van de Bijbel aan de evolutietheorie van een zelfde orde acht als het vanuit nieuwe culturele inzichten anders omgaan met teksten over slavernij of over de positie van de aarde in het heelal in dus een drogredenering.

Van den Brink meent verder dat wij, om harmonie tussen Bijbel en wetenschap te verkrijgen, te rade kunnen gaan bij Herman Bavinck. Van Bavinck heb ik het concept van eerste en tweede schepping geleerd. De eerste schepping betreft het voortbrengen van de hemel en de aarde, dus de kosmos. Daarnaar verwijzen de eerste twee verzen van Genesis 1. De Bijbel geeft daar verder geen extra info over. De tweede schepping wordt vanaf vers drie beschreven en gaat over het inrichten en bewoonbaar maken van de reeds eerder geschapen aarde.5

Wat betreft de scheppingsdagen gaat Bavinck niet uit van dagen van 24 uur. Het zijn ‘werkdagen van God’. Daarbij noemt hij bijv. dat de eerste drie scheppingsdagen een ander karakter hebben dat de drie daaropvolgende, omdat de zon pas op de vierde dag zou zijn geschapen. Een betere uitleg op dit punt, lijkt mij, is, dat God de zon op de eerste dag in werking zette en op de vierde dag vanaf het aardoppervlak zichtbaar maakte in de watergewelf dat de aarde vanaf de tweede scheppingsdag omhulde. Bavinck gelooft ook niet dat de zesde dag 24 uur heeft geduurd omdat er zoveel dingen op die dag zijn gebeurd.

Bavinck is verder van mening dat Gods schepping niet zozeer als een serie plotselinge wonderen moet worden opgevat, maar dat God tijdens de scheppingsweek ook natuurlijke processen zou kunnen hebben gebruikt. Die impliceren ook meer tijd dan de 144 uren van 6 letterlijke scheppingsdagen. Je zou kunnen denken dat Bavinck met deze ruimere exegese van de scheppingsdagen de deur voor macro-evolutie op een kier zet. Vandaar dat Van den Brink bovenstaande kijk van Bavinck op de scheppingsdagen ziet als een aanzet om de uitleg van Bijbel meer met de moderne wetenschap in overeenstemming te brengen.

Anderzijds was Bavinck geen voorstander van de ‘klassieke’ manieren om Genesis en geologie met elkaar te verzoenen, Zo zet hij een streep door de ‘day-age’ theorie; volgens deze theorie zouden de scheppingsdagen geologische perioden van miljoenen jaren voorstellen. Ook in de ‘gap theorie’ zag hij weinig heil. Deze theorie komt er op neer dat er tussen de eerste twee verzen van Genesis en de scheppingsdagen zoals die vanaf Genesis 1 vers drie worden beschreven al scheppingswerelden zouden hebben bestaan. En van een figuurlijk lezen van Genesis 1, wat inhoudt dat scheppingsverhaal niet historisch, maar poëtisch, mythisch wordt opvat, nam hij ook afstand.

Bavinck verwerpt dus deze drie klassieke harmonisatiehypothesen van Genesis en geologie. Hij concludeert – ondanks zijn ruimere kijk op de scheppingsdagen – dat er tussen de Bijbel en de inzichten van de mainstream oorsprongwetenschap toch een fundamentele discrepantie bestaat.

Deze discrepantie is volgens Bavinck het gevolg van de onterechte waarheidsclaims van de geologie en paleontologie (fossielkunde). Wat betreft deze wetenschappen beklemtoont hij het onderscheid tussen harde feiten en hun interpretatie. Hij concludeert bijv. dat de berekeningen van de ouderdom van de aarde en de tijdsperioderingen van de geologische kolom pure ‘speculatieve hypothetische schattingen’ zijn. Hij adviseert theologen zich alleen te richten op de onbetwistbare aardwetenschappelijke “hard rock facts” en waarschuwt voor de hypothesen en conclusies die geologen aan die feiten verbinden.

Hij geeft daar een aantal redenen voor. De belangrijkste komt neer op zijn stelling dat over gebeurtenissen in het verleden weinig met zekerheid kan worden gezegd: hoe zijn aardlagen en fossielen ontstaan, hoe snel, door welke processen of gebeurtenissen? We waren er niet bij, kunnen de geschiedenis niet overdoen of reconstrueren. Dus zijn de hypothesen en conclusies van geologen allemaal vrij subjectief en speculatief en verre van aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheden.6

Van den Brink negeert deze relativering van Bavinck van de theorieën van natuurhistorische wetenschap. In zijn boek ‘De aarde bracht voort‘ geeft hij aan dat hij de voorstelling van de mainstream wetenschap aanvaardt van “het gedurende een zeer lange tijdsperiode op aarde verschijnen van steeds complexere levensvormen alsook aan de theorie van de gemeenschappelijke afstamming”.7

Mogelijk dat Van den Brink voorbij gaat aan Bavinck scepsis over geologische theorieën, omdat hij meent dat Bavinck te weinig van geologie afwist. Of omdat toen Bavinck rond 1900 over deze wetenschap schreef die nog in de kinderschoenen stond. De huidige natuurhistorische kennis zou veel harder en overtuigender zijn. Daardoor zou Bavincks reserve t.a.v. van geologische theorieën nu niet meer geldig zijn.8

Natuurlijk, het kan niet worden ontkend dat er de afgelopen 125 jaar een enorme hoeveelheid nieuwe feiten over aardlagen en fossielen is vergaard. Maar het verassende is dat al deze nieuwe kennis niet tot meer ‘hardheid‘ en zekerheid heeft geleid binnen de natuurhistorische wetenschap. Volgens de aardwetenschappers C. Ollier en C. Pain is de ratio tussen feiten en interpreterende theorie in de twintigste eeuw zelfs verschoven van 1:3 naar 1:10.9 Dus het gewicht van de interpretaties is alleen maar toegenomen. Dezelfde inschatting maakt de geoloog R. Veenhof. Volgens hem is “misschien tien procent van de geologische ideeën werkelijk waarneembaar en berust 90 procent op creatief denken“.10 Hetzelfde geldt voor de interpretatie van fossielen. De evolutionist J. Rust is daar duidelijk over: “zonder evolutionair denkkader en de er aan ten grondslag liggende evolutietheorie zijn de fossielen alleen maar interessante overblijfselen uit vervlogen tijden. Dat ze de geschiedenis van het leven vertellen wordt alleen duidelijk als je ze vanuit het inzicht bekijkt dat hun opeenvolging op evolutie berust”. Rust zegt hier dus dat de fossielen als op zichzelf staande feiten ons niets te zeggen hebben. Je moet ze interpreteren vanuit een vooropgesteld geloof in evolutie. Ook hier zie je dat niet de feiten beslissend zijn maar de wereldbeschouwing, het paradigma, de vooronderstellingen van de onderzoeker. Die laat de fossielen buikspreken: ze vertellen het verhaal waarin hij zelf op voorhand gelooft.11

Bovenstaande citaten maken duidelijk dat Bavincks oordeel over de aard van de natuurhistorische kennis noch steeds actueel is. Deze kennis is, om een prachtige metafoor van Arie van den Beukel aan te halen, als een glas pils met een smal voetje. Oftewel weinig pils en veel schuim. Net zo geldt dat voor de natuurhistorische wetenschap. De kennis die ze voorbrengt is voor 10% hard feitelijk en voor 90% zacht interpretatief. Ze wordt door een overdaad aan speculatieve hypothesen en theorieën gedomineerd. Daarom zijn de kritische beschouwingen van Kuyper en Bavinck over de waarheidsclaims van de natuurhistorische wetenschap ook nu nog steeds geldig.

Concluderend en samenvattend. Het grote verschil tussen de schrijvers van ‘Inzicht’ en Gijsbert van den Brink zit dus vast op hun houding t.o.v. de natuurhistorische wetenschap. De auteurs van ‘Inzicht’ zitten meer op de kritische lijn van Bavinck en Kuyper. Ze gaan, net als Bavinck, uit van het speculatieve van de natuurhistorische theorieën. Dat zijn geen harde, objectieve waarheden maar op vooronderstellingen gebaseerde interpretaties.

Net als Kuyper realiseren deze schrijvers zich dat de mainstream geologie gebaseerd is op een onbijbels normalistisch en naturalistisch wereldbeeld. Vanuit dit denkkader wordt binnen de aardwetenschap alles in de natuur verklaard zonder een scheppende of anderszins ingrijpende God; ook wordt verondersteld dat alle processen op aarde altijd identiek zijn verlopen, zonder dat er sprake is van eenmalige (scheppings)wonderen en de doorwerking van de zondeval.12

De auteurs van ‘Inzicht’ willen zich niet onderwerpen aan de natuurhistorische theorieën die geen rekening houden met de Bijbel. Ze blijven bij een historische lezing van Genesis. Zij kiezen, in de geest van Kuyper, voor een radicaal en principieel eigen wetenschap van de aardgeschiedenis die verdisconteert wat de Bijbel ons hierboven te melden heeft.

De kritische geest van Kuyper en Bavinck t.a.v. de mainstream natuurhistorische wetenschap, waardoor zij de evolutietheorie afwijzen, ontbreekt bij Van den Brink. Daardoor neemt hij geen afstand van de ongewisse hypothesen en theorieën van de moderne oorsprongswetenschap. Hij geeft zich daar aan over, onder het te makkelijke motto: ik ben maar een leek op het gebied van de natuurgeschiedenis, maar ik ga er vanuit dat wat de moderne wetenschap hierover zegt wel klopt. Zo past hij, om de woorden van Kuyper nogmaals te gebruiken, zijn bewustzijn aan de inzichten van de mainstream wetenschap over de oergeschiedenis aan. Vanuit deze mindset leest hij opnieuw de Bijbel en komt hij tot aanpassingen van wat Gods Woord leert. Wie zich laat inspireren door de kritische geest van Bavick en Kuyper zal deze denklijn van Van den Brink niet snel volgen.

‘Al met al is Inzicht een onmisbaar naslagwerk’ – Bespreking van ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods Aangezicht’

Kun je wetenschap en geloof combineren? De laatste jaren zijn diverse boeken van christelijke theologen en natuurwetenschappers verschenen die deze vraag met ‘ja’ beantwoorden. Maar ze nemen daarbij vaak de (seculiere) natuurwetenschap als uitgangspunt en zeggen dat Genesis ‘dus’ niet letterlijk kan worden gelezen. De christelijke wetenschappers die aan het boek Inzicht hebben meegewerkt, beantwoorden bovenstaande vraag ook met ‘ja’. Alleen nemen zij Genesis wél letterlijk.

Inzicht is een bundel met bijdragen van achttien theologen, filosofen en natuurwetenschappers die allemaal de historische lezing van Genesis onderschrijven. Ieder focust in zijn bijdrage op zijn eigen vakgebied. De oplettende Weet-lezer zal diverse namen herkennen van artikelen uit vorige nummers.

Voor elk wat wils

De ondertitel van Inzicht is ‘wetenschap voor Gods aangezicht’. Wie alleen op de kaft afgaat, kan bedrogen uitkomen. De meeste mensen vereenzelvigen ‘wetenschap’ met ‘natuurwetenschap’. Dat is echter maar een van de vier secties in dit boek. De andere drie gaan over theologie, geschiedenis en filosofie. Wetenschap in de bredere zin van het woord dus. Maar dat maakt ook dat er voor iedere lezer wel iets in staat wat hem of haar aan zal spreken. De geschiedenisliefhebber kan zijn hart bijvoorbeeld ophalen aan de bijdrage van Benno Zuiddam over hoe de kerkvaders over Genesis dachten. Een meer natuurwetenschappelijk ingestelde lezer zal smullen van het betoog van Mart de Groot over de finetuning van het heelal of van Erik van Engelen over de complexiteit van het leven.

Publiek

Dat de auteurs allemaal een doctorstitel hebben is goed terug te zien in de verschillende bijdragen. Sommige gaan al snel diep de materie in (zoals Peter Borger over het menselijk genoom) of focussen op een klein deel van het grotere debat (zoals Aart Goedvree in zijn bijdrage over theoloog Herman Bavinck). Ook valt op dat er bij de selectie van auteurs die over theologie en kerkgeschiedenis schrijven, overwegend is gekozen voor scribenten die zich tot de gereformeerde kerken rekenen. Dat is een gemiste kans, want ook in andere christelijke stromingen zijn er velen die veel waarde hechten aan het klassieke scheppingsgeloof. Deze twee zaken maken Inzicht wat minder aantrekkelijk voor het brede publiek. Inzicht lijkt vooral te zijn geschreven voor studenten en academici, al is deze bundel voor de geïnteresseerde leek ook onmisbaar op z’n boekenplank.

Onmisbaar naslagwerk

Inzicht is voorzien van meer dan 700 voetnoten, sommige ter verduidelijking van de hoofdtekst, maar de meeste zijn bronverwijzingen, zodat de lezer handvatten krijgt om zich verder in bepaalde zaken te verdiepen. Sommige hoofdstukken sluiten af met een verklarende woordenlijst, en een beknopte index helpt de lezer om snel informatie terug te vinden. Hoewel Inzicht is voorzien van een voorwoord waarin de intenties van de auteurs en initiatiefnemer (‘onze’ Weet-redacteur Jan van Meerten) helder uiteen worden gezet, is er geen nawoord met een overkoepelende conclusie van de redactie. Als lezer blijf je dan een beetje met een ‘onaf’ gevoel zitten. Al met al is Inzicht, voor wie oprecht in geloof en wetenschap is geïnteresseerd, een onmisbaar naslagwerk.

WEET MAGAZINE: NOG GEEN ABONNEE?
Het bovenstaande artikel is overgenomen uit Weet Magazine nummer 81 (zie hiernaast). Weet Magazine is een populair-wetenschappelijk creationistisch tijdschrift waarin ingewikkelde wetenschappelijke onderwerpen eenvoudig worden uitgelegd en op een bijbelgetrouwe manier worden besproken. Daarnaast brengt het tijdschrift bij kennis over creationistische wetenschapsbeoefening. Nog geen abonnee van Weet Magazine? Dat kan natuurlijk niet! Ga snel naar de website van Weet Magazine en sluit vandaag nog een abonnement af!

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit het Weet Magazine. De bronvermelding luidt: Heugten, G.J.H.A. van, 2023, Inzicht, Weet Magazine 81: 14.

De bundel is via dit bestelformulier verkrijgbaar.

‘De Heere geve Godvrezende Jochebeds en biddende Monica’s, opdat we van Hem nog een Mozes en Augustinus zouden ontvangen’ – Bespreking ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht’

Is het mogelijk geloof en wetenschap te combineren, of zijn het twee gescheiden werelden? Het is een vraag die zich opdringt aan jonge mensen die (gaan) studeren. Het huidige academische denkklimaat staat haaks op het gedachtegoed dat ze van thuis en de kerk meekrijgen. Het is ook een vraag die ouders van studerende kinderen, ambtsdragers en onderwijzers met terechte zorg kan vervullen.

Juist in een tijd waarin iedereen geconfronteerd wordt met medische en technische ontwikkelingen en waarin we onze weg moeten vinden in het omgaan met complexe, maatschappelijke vraagstukken rondom klimaatverandering en ‘maakbaarheid van het leven’. In de coronatijd zijn we heftig met deze vraag geconfronteerd, toen ‘de wetenschap’ de maatstaf was om beleid in te richten tot aan de kerkdeur toe, en toch niet het laatste antwoord gaf. Ook zien we dat de academische beoefening van de theologie ons niet alleen maar goede dingen gebracht heeft.

Het heeft velen in onze kring sceptisch(er) gemaakt richting de wetenschap. Het is daarom een goede gedachte geweest om in de bundel ‘Inzicht‘ achttien protestantse wetenschappers aan het woord te laten die ieder op hun eigen deelterrein proberen geloof en wetenschap te verbinden. Een breed spectrum van wetenschappelijke deelgebieden komt langs, variërend van theologie, filosofie en geschiedenis tot de natuurwetenschappen. Het doet weldadig aan te lezen dat er ook wetenschappers zijn voor wie Gods Woord het kader geeft waarbinnen wetenschap bedreven moet worden. Dat is het kader van schepping, zondeval, verlossing en voleinding. Dat schuurt met de gangbare praktijk.

Het is nuttig voor jongeren te lezen hoe al vanaf de vroegchristelijke kerk geworsteld is met de vraag naar de verhouding tussen geloof en wetenschap. Het is een vraag waar het laatste woord niet over gezegd is. Deze bundel leent zich om in kleinere groepen verder te doordenken. Juist uit eigen kring zijn mensen nodig als leidsmannen voor de aardse woestijnreis. De Heere geve Godvrezende Jochebeds en biddende Monica’s, opdat we van Hem nog een Mozes en Augustinus zouden ontvangen.

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De bronvermelding luidt: Nieuw Amerongen, G.P. van, 2023, Boekennieuws, De Saambinder 101 (25): 11.

De bundel is via dit bestelformulier verkrijgbaar.

‘Een nuttig boek om je kennis over de Bijbel te verdiepen en te verbreden’ – Bespreking van ’50 misverstanden over de Bijbel’

Vrouwen in de Bijbel zijn voetvegen. De Bijbel stimuleert racisme. De Bijbel staat vol fouten. De Bijbel kent geen humor. En de Bijbel geeft antwoord op alle levensvragen. Zomaar een paar misverstanden die er over de Bijbel kunnen bestaan. Vroeger kreeg je kennis van de Bijbel mee door naar de zondagsschool, catechisatie of een bijbelstudiegroep te gaan. Nu ligt daar minder nadruk op bijbelkennis en praten we er meer over onszelf. Dat is niet verkeerd, maar kennis over de Bijbel is essentieel als je God beter wilt leren kennen en de misverstanden wilt kunnen ontkrachten. In dit boek bespreekt dr. Pieter J. Lalleman vijftig misverstanden over de Bijbel. Hij schrijft op een toegankelijke manier, maar zeker niet simplistisch. Ook als je al bekend bent met de Bijbel, is het een nuttig boek om je kennis over de Bijbel te verdiepen en te verbreden. ‘Bovenal‘, zegt hij, ‘is het mijn wens dat jij als lezer meer onder de indruk komt van de schoonheid en wijsheid van de Bijbel, en vooral van de Auteur; onze machtige en liefdevolle God!’

De opzet van het boek

Pieter Lalleman bespreekt 50 misverstanden in dit boek. Elk misverstand wordt kort en krachtig weerlegd in meestal 3 tot 4 pagina’s. De misverstanden zijn ingedeeld naar: Algemeen misverstand 1-12, Oude Testament misverstand 13-21, Nieuwe Testament misverstand 22-32, Paulus misverstand 33-43 en Diverse onderwerpen misverstand 44-50. Wat voorbeelden van misverstanden. Een misverstand uit Algemeen is: 5 De bijbel staat vol fouten. Een misverstand over het Oude Testament is: 14 Eén en twee Samuel zijn twee aparte boeken. Een misverstand over het Nieuwe Testament: 22 Het evangelie van het eerst geschreven. Een misverstand over Paulus: 35 Wij hebben alle brieven van Paulus. Een misverstand over diverse onderwerpen: 45 De Bijbel zegt niets over politiek.

​Een paar voorbeelden van misverstanden nader bekeken

Misverstand 7: Een nieuwe vertaling wordt gemaakt op basis van de vorige. Het is en misverstand om te denken dat moderne vertalingen worden gemaakt vanuit vorige vertalingen. Er is juist een besef dat een echte vertaling terug moet gaan naar de oorspronkelijke tekst dus naar de grondtalen. Alleen de grondtekst geldt als geïnspireerd en heeft goddelijk gezag. Daar komt bij dat de ene vertaling dichter aansluit bij de grondtekst dan de andere vertaling.

Vertalen is het maken van keuzes. Kies je voor een goede vertaling van de brontekst of richt je je wat meer op de doeltekst? Soms kan de brontekst als je die letterlijk vertaalt vervreemdend werken. “Al wat aan de wand pist” in 1 Samuel 25:34 kun je beter vertalen met manspersoon of man.

Misverstand 11: De verteller keurt alles goed. Neem Jefta in Richteren 11:29- 40 die zijn dochter offerde door een verkeerde gelofte (ik meen als vrouw en moeder en niet letterlijk zoals Lalleman wel doet). Waarom wordt dit niet uitdrukkelijk afgekeurd door de schrijver van Richteren? Lalleman stelt dat de slotopmerking helder genoeg is. Daar vindt de afkeuring plaats doordat de schrijver laat zien hoe erg deze keuze werd gevonden.

Lalleman schaart zich achter de NBV vertaling die heeft: “Sindsdien is het in Israël de gewoonte dat de jonge meisjes elk jaar vier dagen rouwklagen om Jefta’s dochter”. Hier lijkt het erop dat ze rouwklagen vanwege haar dood. Maar dat hoeft niet wat even er voor staat: “Nooit had ze met een man geslapen”. Dat kan er ook opzien dat men kwam om haar vrijgezelle staat en haar kinderloosheid te bewenen. De HSV en SV vertalen in plaats van rouwklagen met haar spreken of praten maar daar wil Lalleman niet van weten. Dat laatste ziet er namelijk uitdrukkelijk op dat ze nog leefde.

Overigens is volgens mij de opmerking van Gideon als hij zijn dochter tegenkomt ook normerend lettend op de diepe intense keelklank: “Aaah bittie, ach mijn dochter”. De schrijver van van Richteren laat zien hoe erg dwaas de gelofte van Jefta is en gaat zo in het spoor van Salomo die in Prediker 5:1 opmerkt: ” Wees niet te snel met uw mond, en laat uw hart zich niet haasten een woord te uiten voor het aangezicht van God. Want God is in de hemel en u bent op de aarde. Laat daarom uw woorden weinig in aantal zijn”.

Misverstand 15: Kronieken is een herhaling van koningen. De Griekse naam van het Bijbelboek Kronieken luidt: Paralipomena, ”weggelaten dingen’ of ‘kliekjes’. Die naam suggereert dat Kronieken niet meer is dan een samenraapsel wat in andere boeken ontbrak. Lalleman stelt dat Kronieken juist een geheel eigen boodschap heeft. De schrijver richt zich vooral op de koningen David en Salomo, op de tempel en daarna op het zuidelijke rijk, Juda. Hij legt meer nadruk op gebeden, toespraken en verslagen van gebeurtenissen. Volgens Lalleman is de schrijver van Kronieken meer een prediker, een theoloog, dan een geschiedschrijver. Nadat Lalleman dit gezegd heeft stapt hij over naar andere Bijbelboeken uit het Oude en Nieuwe Testament waar ook sommige Bijbelgedeelten tweemaal voorkomen.

Een beoordeling

Door 50 misverstanden kort maar krachtig te weerleggen is het een aangenaam boek om te lezen. Je kunt telkens een nieuw misverstand lezen om vervolgens het boek weer even terzijde te leggen. Je raakt dan de draad niet kwijt. De koppen van de misverstanden dekken niet altijd de inhoud. Misverstand 15 heeft als kop: Kronieken is een herhaling van koningen. Slechts 2 pagina’s gaan over dit misverstand. De andere twee pagina’s gaan in op herhalingen elders in de Schrift bijvoorbeeld in Mattheüs en Lukas. Op zich is dat niet verkeerd maar dan had het misverstand anders moeten luiden. Bijvoorbeeld: In de Bijbel komen betekenisloze herhalingen voor. Tot slot, het boek is een aanrader voor een ieder die meer wil weten over de Bijbel. Neem en lees zou ik zeggen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website van de auteur. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Een veelzijdige inleiding op het Oude Testament – Bespreking van ‘The Old Testament: A Historical, Theological, and Critical Introduction’

Richard S. Hess die als hoogleraar Oude Testament en Semitische talen verbonden is aan Denver Seminary, schreef al weer enkele jaren geleden een uitvoerige inleiding op het Oude Testament. De bespreking van elk Bijbelboek begint een rubriek waarin de naam, tekst en structuur wordt besproken. Vervolgens wordt aan de orde gesteld hoe het bewuste Bijbelboek is gelezen. In onderscheid van vele andere inleidingen wordt dan ook aan de premoderne tijd aandacht geschonken. Bij elk Bijbelboek wordt in dit kader ook aan kritische visies aandacht geschonken.

Als het gaat om Jesaja, wijst Hess erop dat er de laatste jaren steeds meer aandacht is gekomen voor de literaire eenheid van dit Bijbelboek. Dezelfde thema’s, concepten en woorden vinden we in alle delen van Jesaja terug. Mij viel op dat Hess zelf nadrukkelijk de mogelijkheid open houdt dat het gehele boek Jesaja van de profeet met deze naam uit de achtste eeuw vóór Chr. afkomstig is. Het feit dat de naam Cyrus in de tweede helft van het boek Jesaja wordt genoemd, acht hij geen beslissend argument om het boek niet aan een profeet uit de achtste eeuw vóór Chr. toe te schrijven. Hij noemt dan in aansluiting bij K.A. Kitchen dat voordat de Perzische koning Cyrus die het neo-Babylonische rijk onder de voet liep, aan de macht kwam, er meerdere Perzische koningen met die naam zijn geweest. Die naam kon dus reeds in de achtste eeuw vóór Chr. in Juda bekend geweest zijn.

Bij Daniël wijst Hess erop dat de kritische wetenschap dit boek in de tweede eeuw vóór Chr. dateert. Hier neemt hij jammer genoeg minder duidelijk stelling dan bij Jesaja, al laat hij ruimte voor de traditionele visie dat dit Bijbelboek dateert uit de zesde eeuw vóór Chr.

Naast aandacht voor de literaire structuren van een Bijbelboek heeft Hess ook een rubriek waarin gender en ideologie naar voren komen. Zelf acht ik het woord ‘ideologie’ minder geschikt. Waar het Hess dan om gaat is wat het bewuste Bijbelboek over zaken als onrecht, oorlog en vrede enz. zegt. Waardevol is dat de context in het oude Midden-Oosten van elk Bijbelboek wordt belicht. De bespreking van elk Bijbelboek eindigt met de rubriek ‘theologische perspectieven’. Een rubriek waarin de canonieke context wordt belicht gaat daaraan vooraf. Wat de waarde van de inleiding van Hess verhoogt is dat aan het slot van de bespreking van elk Bijbelboek een aantal belangrijke commentaren en studies worden vermeld.

Aan de bespreking van de concrete Bijbelboeken gaat een inleiding vooraf waarin de structuur, canon en de tekst van het Oude Testament ter sprake worden gebracht. Hess wijst erop dat de vraag naar de vaste volgorde van Bijbelboeken pas kon gaan spelen toen het Oude Testament niet meer op meerdere rollen maar in één codex werd geschreven. De volgorde van de synagoge verschilt van die van de christelijke kerk. De christelijke kerk kent in aansluiting bij de Septuaginta de volgorde historische, dichterlijke en profetische boeken, terwijl de synagoge de ordening heeft van Mozes, de Profeten (waartoe ook Jozua-Koningen worden gerekend) en de Geschriften.

Zowel Hebreeuwse handschriften als die van die Septuaginta wijken dan ook weer onderling af. Voor de Hebreeuwse handschriften geldt, dat bij de ordening van de Geschriften en bij de handschriften van de Septuaginta zijn, die zowel die met de Kleine als met de Grote Profeten eindigen. Als het gaat om de canon, keert Hess zich tegen de gedachte dat de oudtestamentische canon aan het begin van de christelijke jaartelling nog open was. Hij zoekt de oorsprong van de canon zoals wij die kennen in het archief van de Tweede Tempel.

De vondsten van de Dode Zee-rollen laten zien dat de proto-Masoretische traditie in de gevonden handschriften en fragmenten van oudtestamentische Bijbelboeken het sterkst vertegenwoordigd was, al zijn er ook Hebreeuwse handschriften gevonden die ten grondslag hebben gelegen aan de Septuaginta en de Samaritaanse Pentateuch. Daarbij wijst Hess erop dat de masoretische tekstvorm een veel grotere mate van uniformiteit kent dan die van de Septuaginta. De handschriften daarvan tonen tal van onderlinge verschillen en binnen de handschriften van de Septuaginta zijn er ook eerdere traditiestromen te onderscheiden. De vondsten bij Masada en de spelonken uit de tijd van Bar Kohba reprenteren allen de proto-Masoretische tekstvorm. Hess acht waarschijnlijk dat de handschriften die in de Tweede Tempel te Jeruzalem werden bewaard en overgeschreven deze tekstvorm hadden.

Hess schreef een waardevolle inleiding. De kracht ervan ligt er niet in de laatste plaats in dat aan een geheel scala van zaken aandacht wordt geschonken.

N.a.v.: Richard S. Hess, 2015, The Old Testament: A Historical, Theological, and Critical Introduction (Grand Rapids: Baker Academic).

Onlangs verschenen ‘Evangelical Study Bible’ neemt het klassieke scheppingsgeloof en de historiciteit van de Schrift als uitgangspunt

Tegenwoordig staan sommige bijbelcommentaren en studiebijbels bloot aan invloeden van het theïstisch evolutionisme. Genesis wordt dan anders uitgelegd dan wat de tekst ons ‘prima face’ (op het eerste gezicht) doet voorkomen en eeuwen gangbaar is. Het is dan ook een verademing om te zien dat er opnieuw een studiebijbel is uitgekomen waarin het klassieke scheppingsgeloof wordt beleden en de historiciteit van de Schrift als uitgangspunt wordt genomen.

Vanzelfsprekend is een historisch geloof niet genoeg en zal het uiteindelijk een spade dieper, naar het waar zaligmakend geloof toe, moeten wil het goed zijn voor de tijd en de eeuwigheid. Dat is immers ook het doel van het Bijbellezen en dat is ook te lezen in deze Evangelical Study Bible. Al zullen sommige teksten in de Gereformeerde Gezindte mogelijk anders uitgelegd worden.

Opzet

Ieder Bijbelboek wordt ingeleid met een samenvatting van de inhoud en informatie over het auteurschap. Daarnaast wordt er aan het begin van het Bijbelboek een inhoudsopgave (outline) getoond. Ieder hoofdstuk bevat kanttekeningen en er zijn korte kaders aangebracht voor aanvullende informatie. Deze kaders bevatten leerstellige informatie, persoonlijke profielen (tientallen Bijbelse figuren worden besproken), archeologische informatie en apologetische artikelen. Ook bevat deze studiebijbel diverse kaartjes met verduidelijkende informatie waar een bepaalde gebeurtenis plaatsgevonden heeft. De studiebijbel bevat een voorwoord van de initiatiefnemer dr. Edward E. Hindson. Helaas kon Hindson het eindproduct niet meer in zijn handen houden, hij overleed in 2022. Hij sprak vaak over zijn grootste doel met zijn theologisch werk en deze studiebijbel: “My greatest desire is to lift up Jesus Christ and proclaim His gospel to the entire world.” Omdat Hindson overleden is bevat de studiebijbel ook een hoofdstuk met de erkenning van het werk van Hindson. Het inleidende gedeelte bevat ook een gebruiksaanwijzing van deze studiebijbel en meer informatie over de Bijbel en de gebruikte vertaling (NKJV). Het volgende hoofdstuk geeft adviezen hoe je de Bijbel kunt bestuderen. De studiebijbel kent als laatste ook nog twee algemene inleidingen op het Oude en Nieuwe Testament. Het geheel maakt een goed verzorgde indruk!

Auteurs

De gedachte om te komen tot een studiebijbel is ontstaan vanuit een werkgroep waarvan de leden verbonden zijn aan Liberty University. Deze universiteit staat bekend als orthodox en organiseert ook veel creationistisch-wetenschappelijke activiteiten zoals onlangs het congres van Creation Research Society.1 Aan de universiteit zijn veel wetenschappers verbonden die zich verweven weten met het klassieke scheppingsgeloof. De hoofdredacteur is wijlen dr. Edward E. Hindson (1944-2022). De manager achter het geheel is dr. Daniel Sloan. Hij heeft ook de verklaring van de oudtestamentische Profeten op zich genomen. Hij deed dat samen met dr. Gary Yates. Dr. Jordan Jones heeft de verklaring van de oudtestamentische Wijsheidsliteratuur op zich genomen. De verklaarder dr. Benjamin Laird is aangeschreven om de kanttekeningen en uitleg bij het Nieuwe Testament voor zijn rekening te nemen. Dr. Dickson Ngama schreef het commentaar op de oudtestamentische historische boeken. De ‘Apologetic Worldview Articles’ hebben dr. Rob van Engen en dr. Troy Matthews verzorgd, terwijl de bekende archeoloog dr. J. Randall Price de archeologische artikelen verzorgde en meekeek met de historische beschrijvingen van de Bijbelboeken. De bekende creationist en paleontoloog dr. Marcus Ross verzorgde het commentaar op Genesis, hij deed dat samen met zijn zus en oudtestamenticus dr. Jillian Ross. Laatstgenoemde schreef ook het commentaar op de Pentateuch en deed mee met Ngama in het beschrijven van de Oudtestamentische historische boeken. De verklaring van het Oude Testament heeft best wel een aantal theologen terwijl de verklaring van het Nieuwe Testament maar door één auteur wordt verzorgd. Dit neemt niet weg dat er een indrukwekkend aantal geleerden en experts zijn aangeschreven om commentaar te leveren.

Genesis

De verklaring van Genesis is geschreven door de creationistische paleontoloog dr. Marcus Ross, samen met zijn zus oudtestamenticus dr. Jillian Ross. Dr. Ross is mogelijk ook bekend in Nederland en Vlaanderen omdat hij promotieonderzoek deed naar de Mosasauriërs (onder andere van Maastricht)2 en onlangs (2021) daarover sprak op een door Fundamentum en Geloofstoerusting georganiseerd congres.3 Het zal daarom niet verbazend zijn dat broer en zus Ross in de verklaring van Genesis uiteindelijk een creationistische verklaring voorstaan. Uiteindelijk, want uiteraard bespreken ze ook verschillende andere manieren van uitleg. Genesis is door Mozes geschreven, al geven ze ook aan dat dit door veel kritische geleerden wordt ontkend. Orthodoxe geleerden blijven echter wijzen op het zelfgetuigenis van de Schriften dat deze door Mozes zijn geschreven. Ook is er flinke discussie over wanneer Genesis geschreven is. Maar als Mozes de schrijver is dan moet Genesis wel ontstaan zijn in de 15e eeuw voor Christus. De scheppingsdagen zijn normale werkdagen van God. Ross schrijft: “While yom does display a range of meanings in the Old Testament, the formula of ‘evening and morning, the [number] day’ does not support reading yom as anything but an ordinary day.” Het zien van firmament ‘raqai’’ als een harde hemelkoepel wordt door de uitlegger afgewezen. Ross wijst erop dat de scheiding tussen vee en wilde dieren niet gezien moet worden in het licht van de huidige modern-biologische taxonomie.4 Allerlei theïstisch evolutionistische gedachten over Adam (van historisch clanhoofd tot mythisch figuur) worden afgewezen en er wordt beleden dat Adam onze eerste voorouder was. Ross schrijft: “Young-Earth Creationists maintain that Adam and Eve were the first and only humans created directly by God and that all ancient and modern people are their descendants.” Er wordt eveneens aandacht besteed aan de context van het Midden-Oosten (Ancient Near East) en aangegeven dat er veel kleitabletten in overeenstemming zijn met Genesis. Price: “There are enough similarities to indicate that these accounts have a common historical origin.” Om niet meer te noemen wordt er door de auteurs een wereldwijde zondvloed verdedigd. Ross schrijft: “The waters ultimately overwhelmed the entire world so that only Noah and those who were with him in the ark remained alive’ dik gedrukt door de redactie). Ook bij dit hoofdstuk zien we een archeologisch kader. Daarin wordt opnieuw verwezen naar het Midden-Oosten. Als het gaat om deze zondvloedverhalen geeft dr. Price het volgende aan: “These similarities are sufficient to establish these accounts as pointing back to the original flood of Noah’s time.” Daarnaast bevat de uitleg van Genesis 8 ook een kader over de zondvloed en het fossielenarchief. Daarin schrijft dr. Ross onder andere: “Young-Earth creationists maintain the creation occurred just a few thousand years ago, in which all things were created in the span of six days. Young-Earth creationists assign most of the fossil record to Noah’s Flood and its immediate aftermath, viewing it as a global record of the world’s destruction.”

Ten slotte

Er valt uiteraard veel meer te noemen en te citeren. We willen het echter niet te lang maken en hopen dat u deze studiebijbel ook zal gaan lezen. Het is bemoedigend om te zien dat er in dit naturalistisch-wetenschappelijke en materialistische tijdperk nog steeds studiebijbels verschijnen waarin onverkort wordt vastgehouden aan het klassieke scheppingsgeloof en waar de consequenties van dit scheppingsgeloof voor de verklaring van de werkelijkheid worden gevolgd. We kunnen immers niet tegelijkertijd belijden dat de wereld duizenden jaren oud is en het daarnaast als vooronderstelling aannemen dat deze óók 4,5 miljard jaar oud is. Het is daarom goed dat experts in hun vakgebied nadenken over de consequenties van dit belijden of deze vooronderstellingen voor de verklaring van de werkelijkheid. Het team achter de Evangelical Study Bible heeft een bijzonder goede daad verricht door deze studiebijbel te laten verschijnen. Hoewel het zeker niet de eerste Bijbel met kanttekeningen is die het klassieke scheppingsgeloof uitdraagt5, is het toch een welkome aanvulling. Al zouden de mensen die de King James Version hoog willen houden, mogelijk liever gezien hebben dat de KJV als Bijbeltekst was aangehouden in plaats van de NKJV.

Voetnoten

‘Alle mensen zijn voor God gelijk’ – Bespreking van ‘Heel verschillend en toch één’

Alle mensen stammen af van Adam en Eva, schrijft Ken Ham, directeur van de Amerikaanse organisatie Answers in Genesis. Alle mensen zijn geschapen naar Gods beeld, of ze bruin, blank, geel of zwart zijn. Daarom heeft niet één ‘ras’ het recht zich boven het andere te stellen.

„Helaas, door het leugenachtige onderwijs over evolutie dachten veel mensen dat mensen tot verschillende rassen behoorden. Veel mensen geloofden zelfs dat sommige mensen nauwer aan apen verwant zijn dan andere. Sommige rassen zouden meer geëvolueerd zijn dan andere”, aldus Ham. „Maar dat is niet waar! We zijn één familie, uit één bloed.”

Het doel van het boek

Dit boek is uitgegeven door “Uit het Woord der Waarheid” en is bedoeld om jongeren vanaf ongeveer 13 jaar (HAVO/VWO) tot 16 jaar (VMBO) inzicht te geven hoe de Bijbel spreekt over rassen. De Bijbel is er helder in. Wij hebben allen één stamvader, Adam en één stammoeder, Eva. Maar deze visie is verduisterd. Het boek beschrijft de reden.

Mensen in soorten en maten

Mensen zijn niet even groot en hebben niet dezelfde kleur haar en huid. Ook is de vormgeving van mensen verschillend. Toch kun je mensen in categorieën indelen bijvoorbeeld qua huidskleur. Zo zijn er gekleurde mensen en min of meer blanke mensen. In de 18de eeuw werden er indelingen gemaakt van mensen in rassen. Een ras heeft een aantal dezelfde kenmerken volgens die indeling. Pas later kwam er ook een soort kwalificatie. Ken Ham stelt in de dit boek dat de evolutietheorie van Darwin de kwalificerende rassenleer heeft bevorderd maar het christendom gaat ook niet geheel vrijuit ondanks dat de Bijbel geen onderscheid maakt in rassen. Alle mensen zijn voor God gelijk.

Een ongewenst gevolg van de evolutie

Darwinisme kan gemakkelijk worden gebruikt om te suggereren dat sommige ‘rassen’ meer geëvolueerd zijn dan andere. Dit betekent dat sommige mensen denken dat donkere mensen minder geëvolueerd zijn. Darwin merkte bijvoorbeeld op: “In een toekomstige periode (…) zullen de beschaafde rassen over heel de wereld vrijwel zeker de wilde rassen uitroeien en vervangen” (The Descent of Man, New York, 1876, p 156).1

Bijbels christendom

Ken Ham verzwijgt niet dat ook het christendom zich schuldig gemaakt heeft aan racisme. Zwarte slaven stamden volgens hen van de vervloekte Cham. Ken Ham stelt dat dit geheel onjuist is. Niet Cham werd vervloekt maar zijn zoon Kanaän. Overigens is het uitspreken van een vloek over een volk door God nog geen vrijbrief om een volk te onderdrukken. Een profetie is geen gebod. Judas verried ook Jezus en dat was voorzegd maar daarom was hij nog niet onschuldig.

​Zondeval

Door de zondeval zijn de mensen haatdragend geworden naar elkaar en om die reden is er rassenhaat. Maar vanuit de schepping gezien stammen we allemaal af van Adam en Eva. Door de tijd heen zijn er verschillende soorten mensen ontstaan. Deze variatie heeft de Schepper in de mensheid gelegd.

Toekomst

Er is niet alleen een gemeenschappelijk afkomst maar ook een gemeenschappelijke toekomst, volgens Ken Ham, voor allen die geloven in de Heere Jezus. Hij droeg onze zonde aan het kruis en in Hem zijn wij allen één ook al zijn we niet eender. Zo lezen we in Colossenzen 3:11: “Daarbij is niet Griek en Jood van belang, besnedene en onbesnedene, barbaar en Scyth, slaaf en vrije, maar Christus is alles en in allen“. De titel van het boek “Heel verschillend en toch één” is heel goed gekozen en dekt precies de lading van het boek.

Neem en lees! Het boek is speciaal voor jonge mensen en het is een mooi cadeau. Ook kan het klassikaal behandeld worden. Leeftijd vanaf 13/14 jaar (HAVO/VWO) en 15/16 jaar (VMBO). Je kunt het boek bestellen door op de onderstaande link te klikken: ​https://www.uithetwoordderwaarheid.nl/heel-verschillend-en-toch-een.html.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website van de auteur. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

‘Het transgenderisme belooft een leven van vrijheid, maar in plaats daarvan wacht er niets dan slavernij’ – Bespreking van ‘Een transgender komt thuis’

Transgenderisme staat momenteel volop in de belangstelling, mede door de sterke lobby van de lhbti-gemeenschap (lesbisch, homoseksueel, biseksueel, transgender, interseksueel). Ook in De Wachter Sions zijn nog niet zo lang geleden enkele artikelen hieraan gewijd van de hand van dhr. G.R. van Leeuwen. Er zijn relatief veel jongeren die zich ongelukkig voelen bij het geslacht waarin zij geboren zijn. Er bestaat de mogelijkheid om in transitie te gaan, door chirurgische ingrepen en hormoonbehandeling een lichaam van het andere geslacht te krijgen.

Dit proces wordt door Laura Perry (een aantal jaren noemt ze zich Jake), beschreven in ‘Een transgender komt thuis1, haar aangrijpende, en soms ontroerende en schokkende levensverhaal. Geboren in een christelijk gezin, leidde ze al snel een dubbelleven met seks, alcohol, satanische muziek en demonen. ‘Ik sprintte richting de poorten van de hel’ (p. 52). Ze haatte het om vrouw te zijn en heeft veel offers gebracht om door transitie man te worden. Aandoenlijk is hoeveel moeite de ouders doen om hun dochter terug te brengen op het rechte pad. Uiteindelijk moest Perry concluderen: ‘Maar toen ik eenmaal mijn doel bereikt had, bleef ik leeg en gebroken achter’ (p. 139). ‘Wat vrijheid had moeten zijn, was nu mijn gevangeniscel geworden’ (p. 143). Innerlijke rust ontbrak en het omgaan met de valsheid van haar identiteit was een uitputtingsslag.

Na ca. 9 jaar als transgender met een partner geleefd te hebben komt ze weer met de Bijbel in aanraking. Na een lange en moeilijke weg om uit de transseksuele levensstijl te stappen, ‘komt ze weer thuis’ in haar oorspronkelijke Baptistengemeente. Zoals in het inleidend hoofdstuk door het Bijbels Beraad M/V aangegeven, is het geestelijk klimaat waarin zich een en ander afspeelt, niet zoals we dat gewoon zijn. De boodschap die de auteur wil doorgeven is echter duidelijk. ‘Het transgenderisme belooft een leven van vrijheid, maar in plaats daarvan wacht er niets dan slavernij. Je wordt een slaaf van die identiteit’ (p. 200). ‘Wanneer iemand in zonde leeft, komt er altijd een punt waarop zijn levensstijl, hoe opwindend en bevredigend die aanvankelijk ook lijkt, hem leeg achterlaat en hem doet hongeren naar iets echts en zinvols’ (p. 210).

Dit boek laat zien hoe jongeren kunnen worstelen met hun genderidentiteit. Die jongeren zitten (misschien) ook in onze kerken. Perry beschrijft ook hoe zondig het is om aan de verleiding toe te geven en in transitie te gaan. Concrete adviezen worden gegeven hoe in gesprek te gaan met transgenders. Kortom, vanwege onze verworden maatschappij, is het helaas de moeite waard om van de inhoud van dit boek, geschreven door een ‘ervaringsdeskundige’, kennis te nemen.

Dit artikel is met toestemming van de auteur en de redactie overgenomen uit De Wachter Sions. De bronvermelding luidt: Verboom, W., 2023, Boekbespreking, De Wachter Sions 70 (32): 8.

Voetnoten