Home » Recensie (Pagina 2)

Categorie archieven: Recensie

Is er tussen alle onzekerheid nog zekerheid te vinden? – Bespreking ‘De toekomst is geen vreemde’

We beleven een tijd vol onzekerheden. De opwarming van de aarde en de klimaatverandering, de groei van de wereldbevolking en de uitputting van natuurlijke hulpbronnen, de aanhoudende oorlog in ons werelddeel met zijn politieke en economische gevolgen, het boezemt veel mensen onzekerheid en angst in.

Het is daarom zonder meer sympathiek te noemen dat dr. René van Woudenberg, hoogleraar Epistemologie en metafysica aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, een boekje publiceerde, waarin hij probeert duidelijk te maken dat er te midden van alle onzekerheden toch nog zekerheden te vinden zijn. Zoals de ondertitel van het boekje zegt: Waarom er meer zeker is dan wij denken. Nu zijn de zekerheden die Van Woudenberg ons aanreikt, zekerheden van een logische aard. Zijn boekje is een typisch filosofische vingeroefening rond het begrip zekerheid. Het gaat na wat zekerheid wél is en wat niet. Het merkt op dat er gradatie is in zekerheid: van sommige dingen zijn we zekerder dan van andere. En het richt zich vooral op de vraag of we ook zeker kunnen zijn van dingen die in de toekomst liggen. Een vraag die door Van Woudenberg bevestigend wordt beantwoord.

Als hij deze toekomstige zekerheiden nader analyseert, onderscheidt hij daarin drie klassen. Zo bestaan er toekomstige zekerheden (1) die volkomen zeker zijn. Dit zijn van een wiskundige en logische aard. Ook in de toekomst zal twee maal twee vier zijn. Daarnaast zijn er zekerheden (2) die samenhangen met natuurlijke wetmatigheden en patronen, die niet noodzakelijk van aard zijn, maar waarvan we wel mogen verwachten dat die ook in de toekomst stand zullen houden. Dit loopt van het feit dat water bevriest bij nul graden Celsius tot aan het bijbels spreekwoord dat zegt, dat wie onheil zaait, onheil zal oogsten.

Ten slotte gaat Van Woudenberg uitgebreid in op de zekerheid die (3) beloften kunnen geven. De zekerheid van beloften die mensen elkaar doen, is geen volkomen zekerheid, ze is eerder een waagstuk. Maar wanneer bij het doen van beloftes aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, kan dit een middel zijn waardoor wij mensen elkaar een belangrijk stuk zekerheid bieden.

Het aardige is dat Van Woudenberg juist in het hoofdstuk over beloftes ook wijst op God. Een klein citaat: ‘De toekomstige zekerheid die een belofte kan bieden, is sterker naarmate degene die de belofte doet, in staat geacht kan worden de belofte gestand te doen. Het uiterste is hier een belofte, waarvan we goede reden hebben om te denken, dat een almachtige en algoede persoon haar heeft gedaan.’ Kortom, een belofte biedt zekerheid als diegene die de belofte doet die waar kan maken. God kan dat. Daarom zijn Zijn beloftes zo’n groot geschenk, voor een onzeker mens, in een onzekere wereld. Het is misschien juist dit laatste waar je als christelijke lezer van dit liefdevol geschreven boekje toch graag nog iets meer over had willen lezen. Wat is de kracht van ‘de dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben’? Ligt hierin niet een rust, een hoop en een verwachting die alle onzekerheid op zijn minst relativeert?

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Kreuk, M., 2023, Boekbespreking, De Waarheidsvriend 111 (47): 13.

“De praktijk was hardnekkig” – Bespreking van ‘Kerk, kolonialisme en slavernij’

Het slavernijverleden staat in de belangstelling en daarbij kan de rol van de kerk niet onbesproken blijven. De discussies gaan vaak over de grote morele vragen: sprak de kerk zich wel uit tegen slavernij of verdedigde de kerk deze weerzinwekkende praktijk? Tegelijk is het verzet tegen het ‘oprakelen’ van het slavernijverleden en het maken van excuses. Dit boek schetst in een aantal casestudies de relatie tussen kerk en slavernij.

De kerk legitimeerde veelal de koloniale doelen van de staat, zoals uitgevoerd door VOC en WIC. Het wel en wee van de handelsmaatschappijen en ‘kolonisten’ is voor de kerk essentieel. In 1743 was er een opstand van de Chinese gemeenschap op Java; hierbij kwamen meer dan 10.000 Chinese burgers om. In de door de VOC aangeleverde teksten voor de dankdag wordt met geen woord gerept over het lijden van deze gemeenschap, alleen dat God met deze oorlog Batavia waarschuwt voor de zonden.

Nederlandse predikanten waren betrokken bij zending. Prachtig wordt het werk in Sri Lanka beschreven. Tallozen werden gedoopt en lokale mensen konden zelfs predikant worden. Tegelijk blijkt er sprake van diepgaand verzet. Opmerkelijk is het verzet tegen de juridisering van doop en huwelijk. Het ging daarbij vooral om administratieve handelingen die geen recht deden aan de lokale opvattingen over het huwelijk als verbond (p. 74).

Perspectief en wijze van denken waren sterk bepaald door het eigen ‘koloniale’ belang. Scherper wordt het nog als het gaat over de visie op slavernij. Bepaald schokkend vond ik de bijdrage over de rol van de kerk in Suriname. De Nederlandse plantage-eigenaren waren tegenstanders van de zending, want christenslaven zouden meer rechten kunnen claimen. Ze lieten liever een Afro-Surinaamse religie op de plantages toe. Na 1828 werd het beleid om juist slaven te bekeren. De reden was dat als er straks een einde aan de slavernij zou komen, christenslaven gehoorzaam en onderworpen zouden blijven. Er kwam zelfs een ‘Maatschappij tot uitbreiding van het christendom onder slaven en verdere heidense bevolking dezer kolonie’. Het ‘verlichte’ bestuur koos de Evangelische Broedergemeente om dat uit te voeren, bijkomend voordeel: de plaatselijke gereformeerde kerken konden dan blank blijven (p. 86).

Elk hoofdstuk confronteert, maar laat ook hier en daar oude tegenstemmen horen. In hoofdstuk 9 wordt besproken welke rol de vloek van Cham heeft gespeeld. De overgrote meerderheid van theologen in de zeventiende en achttiende eeuw wees die af als rechtvaardiging van de slavernij. Tegelijkertijd blijkt dat het in de ‘volkstheologie’ van de planters een belangrijk argument was. De praktijk was hardnekkig. In Papua kochten zendelingen kinderen ‘vrij’ om hen in de christelijke gemeenschap te brengen. Helaas kwamen ze in de praktijk vaak in dienst van zendelingen, die niet op een andere manier aan geschikte bedienden konden komen (p. 126).

Hoe lees je zo’n boek met indringende verhalen over lange geleden? Het geeft mij een gevoel van machteloosheid. Hoe diep is ons eigen denken en handelen bepaald door de tijd, ons vermeende eigenbelang? Hoe gemakkelijk accepteren we de status quo? En hoe gemakkelijk wuiven we kritische vragen over ons eigen verleden af en blijven we de mooie zendingsverhalen vertellen? Misschien dan goed om dit boek te lezen. Het zijn historische analyses, maar hoe zouden toekomstige analyses over ons vermogen tot zelfreflectie en kritiek eruitzien?

Dit boek is uitgegeven door KokBoekencentrum. Hier zijn meer details over het boek te vinden.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Ouwehand, J.P., 2023, Boekbespreking, De Waarheidsvriend 111 (47): 13.

Wat is de betekenis van de verlichtende werking van Gods Geest? – Bespreking van ‘Lezen in het licht van de Geest’

In 2022 promoveerde Arjan Witzier, predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Apeldoorn-Centrum met een studie over de manieren waarop de Heilige Geest is betrokken bij het verstaan van de Schrift tot doctor in de theologie. De studie bestaat uit twee delen. Het hoofddeel bevat een gedetailleerde exegese van relevante nieuwtestamentische teksten. Daarbij gaat het om passages uit de brieven van Paulus en teksten uit het evangelie naar Johannes en uit de eerste brief van Johannes. In de slothoofdstukken komt de betekenis van het onderzoek voor de hermeneutiek aan de orde, dat wil zeggen welke consequenties aan het onderzoek moeten worden verbonden voor het eigentijds verstaan van de Schrift.

Arie Zwiep die een tweedelige studie schreef over de geschiedenis van de bijbelse hermeneutiek ziet geen heil in vragen van aandacht voor de verlichting van de Heilige Geest bij het verstaan van de Schrift. Het zou slechts een machtsmiddel zijn om eigen gelijk te bevestigen zonder daarvoor argumenten te kunnen aanvoeren.

Eric Peels ziet daarentegen wel het belang van de verlichting door de Heilige Geest maar Witzier wijst erop dat onduidelijk blijft wat dit concreet betekent voor zijn hermeneutische methode. Witzier wil zelf uitgaande van relevante nieuwtestamentische teksten meer duidelijkheid bieden. In het tweede hoofdstuk geeft hij een overzicht hoe bijbelwetenschappers en dogmatici in de afgelopen decennia een plaats hebben gegeven aan de verlichting door de Heilige Geest.

In de brieven van Paulus wordt duidelijk dat de Geest ons brengt tot een nieuw verstaan waarin de wijsheid van God – die uitkomt in de gekruisigde Christus – het nieuwe perspectief wordt van waaruit alles wordt beoordeeld. In de verlichtende werking van de Heilige Geest komen de oudtestamentische profetieën tot vervulling en gaan we het Oude Testament op de juiste wijze verstaan. In Jezus Christus is de dageraad van Gods nieuwe toekomst aangebroken. De gebeden van Paulus in de brief aan de gemeente van Efeze laten ons zien dat de Geest de gelovigen ertoe brengt datgene wat zij in Christus hebben, steeds inniger te ervaren in hun leven.

Uiteraard opent de bespreking van de gegevens uit het vierde evangelie met Johannes 3. Duidelijk wordt dat mensen nooit vanuit zichzelf tot het juiste zicht op Jezus komen. Dat laat ons ook Joh. 6:63 zien. Uitgebreid schenkt Witzier aandacht aan de belofte van de Parakleet in Johannes 14:16. De belofte van de Parakleet geldt, zo zegt Witzier terecht, in eerste instantie Jezus’ directe leerlingen. Ik val de auteur bij dat deze belofte ook voor latere generaties betekenis heeft. Nadrukkelijker dan de auteur dat doet, moet worden onderstreept dat deze belofte voor latere generaties nooit uitgaat boven de neerslag van het onderwijs van de Heilige Geest in de geschriften van het Nieuwe Testament.

De gedachte van Witzier dat de omdat-zinnen in Joh. 16:9-11 bijwoordelijk gelezen moeten worden, heeft mij niet overtuigd. Dan zou bedoeld zijn dat de wereld veroordeeld wordt vanwege haar foute maatstaven. Zijn keuze hangt samen met zijn visie dat het werkwoord elenchoo niet met ‘overtuigen’ maar met ‘veroordelen/terecht wijzen’ moet worden vertaald.

Inderdaad heeft dit werkwoord in de Septuaginta en in het Nieuwe Testament veelal die betekenis maar vinden we ook de betekenis van ‘overtuigen/bewijs aandragen’ en zoals Witzier zelf aangeeft, heeft het werkwoord in het Nieuwe Testament deze betekenis in Joh. 8:46 en 1 Kor. 14:24. De traditionele opvatting geeft de mogelijkheid een relatie te leggen met 1 Joh 2:1 als het gaat om overtuigen van gerechtigheid en met 1 Joh. 3:8 als het gaat om overtuigen van oordeel.

In de laatste hoofdstukken van zijn proefschrift trekt de auteur lijnen die doorlopen naar het heden als het gaat om het onderzoek dat hij heeft verricht. In navolging van onder anderen Jan Veenhof spreekt de auteur over actuele Geestes openbaring. Deze Geestesopenbaring moet weliswaar getoetst worden aan het Nieuwe Testament, maar ik meen dat het woord Geestesopenbaring voor het heden geen recht doet aan het feit dat de canon van het Nieuwe Testament is afgesloten.

Witzier is van mening dat op grond van de belofte dat de Geest ons verlicht en in de waarheid leidt, mogen spreken van een meervoudig verstaan van de Schrift. Hier gaat hij uit boven de analyse die hij van Schriftgegevens heeft geboden en gebruikt hij de resultaten van zijn onderzoek om aan de context van de lezer een eigen betekenis toe te kennen.

Witzier gaat niet mee met radicaal postmoderne benaderingen, maar hij maakt wel openingen naar de nieuwe hermeneutiek door de context van de lezer niet onder de koepel van het Schriftgetuigenis te zetten. Hij stelt dat door de werkzaamheid van de Geest lezers in hun eigen contexten tot verstaan van de Bijbel komen. Dat verstaan is dan niet uniform maar pluriform. Op gematigde wijze krijgt zo de postmoderne benadering een plaats.

Opening naar de nieuwe hermeneutiek bij de auteur komt tot uiting in het feit dat hij stelt dat de Schrift meervoudig kan worden verstaan. Concreet noemt hij dan onder andere de vraag naar de positie van de vrouw en seksualiteit. Echter, twee tegengestelde interpretaties van de Schrift kunnen niet beide waar zijn en beide worden toegeschreven aan de verlichtende werking van Gods Geest. Hooguit kunnen ze beide onwaar zijn. Immers, de Geest spreekt Zichzelf niet tegen.

Naar de overtuiging van de auteur schrijft de Geest nieuwe wegen in de geschiedenis. Dat het inder-daad wegen van de Geest zijn, blijkt naar zijn overtuiging dat Jezus erin herkenbaar is. De Geest maakt in een nieuwe situatie duidelijk wie Jezus is en wat Zijn boodschap betekent. Echter, deze formuleringen zijn zo algemeen dat iedereen die op eigen wijze kan invullen. Wanneer hij in het kader van de verlichtende werking van Gods Geest over geloof en gehoorzaamheid spreekt had hij naar voren moeten brengen dat dit altijd gehoorzaamheid is aan het getuigenis van de Schrift waarbij de gang van de oude naar de nieuwe bedeling wordt verdisconteerd.

Witzier noemt als een van de criteria van door Gods Geest verlichtende lezingen dat zij breed worden aanvaard of leiden tot nieuwe collectieven. Echter, telkens wreekt zich hier dat geen recht wordt gedaan aan het feit dat de Schrift een vaste betekenis heeft die weliswaar meervoudig kan worden toegepast.

Er zijn zaken waarover volkomen zekerheid behoort te zijn. Graag had ik gehad dat de auteur daarin concreter was geweest. Ik gaf al aan dat zijn formuleringen dan heel vaag en algemeen zijn. Er zijn ook tal van zaken waar bescheidenheid en voorlopigheid past. Niet omdat er een meervoudig verstaan is van de Schrift, maar omdat het vaak niet zo eenvoudig is om te zeggen wat het juiste verstaan is.

Zeker is ook dat wij in bepaalde contexten oog krijgen voor zaken waarvoor wij eerst geen oog hadden. In een samenleving waarin occultisme een grote plaats heeft, geen Bijbelse gegevens daarover onze aandacht trekken. We kunnen ook denken aan lijden en vervolging. Dat is echter iets anders dan een meervoudig verstaan van de Schrift.

Samenvattend: de conclusies die de auteur uit zijn onderzoek trekt, overstijgen de exegese van de geboden Schriftgedeelten. Die maken ons duidelijk dat de diepste zin van de Schrift voor ons verborgen blijft als wij niet door een levend geloof aan Christus verbonden zijn. Dan denk ik aan Luther die erop wees dat het rechte zicht op wet en Evangelie de sleutel is tot het rechte verstaan van de Schrift.

N.a.v. Arjan Witzier, 2022, Lezen in het licht van de Geest. Hermeneutische implicaties van het nieuwtestamentische spreken over het verlichtende werk van de Heilige Geest (Utrecht: KokBoekencentrum).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

McGrath is erudiet, vriendelijk én denkt dat de evolutietheorie waar is – Bespreking van ‘Darwinism and the Divine: Evolutionary Thought and Natural Theology’

Kort geleden las ik een boek, geschreven door Alister E. McGrath genaamd Darwinism and the Divine: Evolutionary Thought and Natural Theology. Ik had hier hoge verwachtingen van want ik heb enkele Nederlandstalige boeken van hem gelezen en die waren indrukwekkend. McGrath staat bekend als een zeer intelligent en bekwaam verdediger van de Christelijke waarheid. Hij heeft zowel een natuurwetenschappelijke als een theologische graad en hij is in staat om atheïsten als Dawkins met gemak de mond te snoeren. Inmiddels is hij met pensioen, maar hij is nog productief, erudiet en vriendelijk. McGrath is daarnaast een kenner van C.S. Lewis. Wat mij bevreemdt, is dat hij denkt dat de evolutietheorie waar is. Hij is geen creationist en ook geen aanhanger van de Intelligent Design gedachte. Dat roept vragen op. Welke redenen zou hij hebben om deze positie in te nemen? En snijden die redenen hout? Om deze vragen te beantwoorden heb ik dit boek gelezen.

Het boek is goed geschreven, bevat veel informatie en heeft een uitgebreid notenapparaat. McGrath heeft veel nieuws te vertellen. Het boek handelt over de vraag hoe de evolutietheorie zich verhoudt tot natuurlijke theologie. Natuurlijke theologie is het verschijnsel dat theologen op grond van waarnemingen in de natuur uitspraken doen over God. Natuurlijke theologie heeft zeer oude papieren. We komen het tegen in de Griekse oudheid, maar ook in de Bijbel en in de vroeg-Christelijke kerk. In de 18e eeuw, net als in de eeuwen ervoor was het algemeen aanvaard dat de natuur sporen droeg van een goddelijke oorsprong. Dit was het algemeen aanvaarde raamwerk. In 1802 resulteerde dat in de publicatie van het beroemdste boek hierover van William Paley, Natural Theology. Van hem is het beroemde verhaal afkomstig waarbij je wordt gevraagd je voor te stellen dat je op de heide loopt en je ziet naast het pad een steen en een horloge liggen. Van het horloge denk je dan onmiddellijk dat het ontworpen is, designed, en van de steen denk je dat niet. Dit voorbeeld wordt bij Paley uitgeplozen en de auteur geeft ettelijke voorbeelden van design in de biologie. De beschrijvingen zijn gedetailleerd en spreken voor zich: levende wezens zijn ontworpen door een almachtig en goed Opperwezen. Paley’s boek was beroemd en werd door velen gelezen. Het werd aanbevolen als leerstof op de universiteiten. Darwin kende het boek en waardeerde de voorbeelden, hoewel hij de conclusie niet deelde.

Niet zo positief over Paley

McGrath is niet zo positief over Paley. Er was bij Paley sprake van een aantal zaken, die zijn geloofwaardigheid voor de mensen aantastten. Hoewel, mensen dat in 1802 nog niet zo beseften, zorgden die zaken er ten tijde van Charles Darwin voor dat de notie van ontwerp in de biologie spoedig verdween.

Ten eerste was er voorafgaand aan die periode al een ontwikkeling geweest waarin de verwijzing vanuit de natuur naar het Opperwezen niet zozeer samenhing met de complexiteit van de natuur, maar juist van eenvoud en aanwezigheid van vaste wetmatigheden. Het Engeland van die tijd was Protestants getoonzet. Protestanten hebben sinds de reformatie een sterke drang om zich af te zetten tegen het Rooms Katholicisme. De Rooms Katholieke kerk hechtte in de middeleeuwen voor apologetiek veel waarde aan allerlei wonderen die bijvoorbeeld werden gerelateerd aan relikwieën of aan heiligenverering. Bij Protestanten was er een sterke neiging om het bestaan van wonderen te wantrouwen of die dan toch in ieder geval zo veel mogelijk te beperken. Bijvoorbeeld tot alleen die in de Bijbel genoemd worden, of betreffende de heilsgeschiedenis opgeschreven zijn. Er was ook een neiging om te zeggen dat wonderen eigenlijk geen ander karakter hebben dan natuurlijke alledaagse verschijnselen. Newton zei dat het enig verschil tussen een wonder en een natuurlijk verschijnsel de frequentie van voorkomen was. Ik moet eerlijk zeggen dat ik die neiging zelf herken. Het leidde er ook toe dat ontwerp vooral werd gezien in de prachtige samenhang en eenvoud van de natuurwetten. Wat kan leiden tot een Deïstische benadering.

Ten tweede was de benadering van Paley achterhaald. Hij toonde aan hoe bijzonder goed en uitgebalanceerd levende wezens in elkaar steken, hoe alle onderdelen samen meewerken aan het overleven van het dier en hoe functie en structuur op elkaar ingrepen. Hij gebruikte hiervoor het woord “contrivance”. Hij meende dat alleen al het tonen van de complexiteit er voor zou zorgen dat men wel begreep dat dergelijke structuren door een alwijze God zouden moeten zijn geconstrueerd. Hij meende dat ontwerp direct zichtbaar was. Maar dat is volgens McGrath niet zo. Men kan ontwerp niet waarnemen. Men kan slechts op grond van waarnemingen en een bepaalde theorie tot een bepaalde conclusie komen, namelijk dat er sprake is van ontwerp. Ten tijde van Palye was men al tot het besef gekomen dat waarnemingen van zichzelf niet betrouwbaar zijn. In de rechtspraak van die tijd is sprake geweest van een omwenteling. Werd vooraf een verdachte eenvoudig schuldig of onschuldig verklaard op grond van enkele waarnemingen, die als direct bewijs werden gezien, men ging zich realiseren, dat waarnemingen gekleurd kunnen zijn en dat men zowel alle feiten, als ook een samenhangend theoretisch model moest hebben. Daarmee begon het tijdperk van advocaten, die op allerlei manieren proberen om waarnemingen in een gunstig of ongunstig daglicht te plaatsen. Men raakte ook in de wetenschap bewust, dat elke waarneming een theoriegeladen waarneming is, geïnterpreteerd binnen een eigen raamwerk. Daarom voldeed de opzet van Paley niet meer. Hij toonde wel aan hoe buitengewoon complex en mooi de biologie in elkaar stak, maar hij gaf niet aan waarom dit op een Ontwerper zou wijzen.

Een derde punt waarom Paley volgens McGrath geen pluspunten verdiende is, dat hij weinig origineel is geweest. Hij heeft een heel groot deel van zijn voorbeelden overgenomen van een Nederlandse wetenschapper. Namelijk Bernad Nieuwentijt die bijna honderd jaar ervoor een Nederlands boek schreef getiteld: Het regt gebruik der werelt beschouwingen, ter overtuiginge van ongodisten en ongelovigen. Het boek van Nieuwentijt werd in veel talen vertaald en maakte veel opgang. In Nederland is hij echter vrijwel compleet vergeten. In Engeland was zijn werk meer bekend en breed gewaardeerd. Paley deed eigenlijk niet veel anders dan een zelfde soort werk schrijven en verder uitbreiden.

Ten vierde was het uitgangspunt en de conclusie van Paley een buitengewoon stabiel maar ook statisch wereldbeeld. Organismen waren onveranderd sinds de schepping. Er was geen verandering en alle structuren waren perfect toegerust zoals ze indertijd door de Schepper waren ontworpen. Hooguit waren er in de tijd enkele imperfecties ontstaan. Maar soorten waren onveranderlijk. Ook waren er geen soorten uitgestorven. Dat we nu fossielen aantreffen waarvan we geen hedendaagse vertegenwoordigers van kennen, zou gewoonweg komen omdat we de hele wereld nog niet hebben doorvorst. Ze zouden echter nog steeds leven. Ik weet niet of McGrath van Paley een stroman maakt. Ten tijde van Darwin was men in wetenschappelijke kringen al overtuigd geraakt dat de aarde miljoenen jaren oud moest zijn en dat er wezens op aarde hadden geleefd die nu niet meer leven en dat nu levende wezens er in het verleden niet waren.

Darwin en teleologie

Toen Darwin op het toneel verscheen, leek het werk van Paley de norm te zijn, maar er waren al verschillende ontwikkelingen gaande die het werk van Darwin in vruchtbare aarde deden vallen. Toen Darwin zijn theorie in zijn boek On the origin of species in 1859 ontvouwde, was zijn theorie nog behoorlijk speculatief. Er waren veel problemen, maar hij had het vertrouwen dat deze problemen in de tijd zouden worden opgelost. Nu kan men als criterium van een goede theorie hebben, dat deze het vermogen heeft om controleerbare voorspellingen te doen, die bij controle bewaarheid worden. Een ander criterium is, of een theorie in staat is tot het creëren van een compleet raamwerk waardoor allerlei feiten die anders losliggend zouden zijn tot een geheel worden samen gevoegd. McGrath noemt die feiten als losliggende parels en een goede theorie is dan de draad die de losse parels samenvoegt tot een parelketting. Zo positioneerde Darwin zijn theorie en zo heeft het er ook toe geleid dat de gemeenschap de evolutietheorie ging accepteren. Er zijn volgens McGrath vier “feiten” die zich voordien voordeden als onverklaarde losse zaken, en die door Darwins theorie eenvoudig, elegant en overtuigend verklaard werden: 1) het bestaan van rudimentaire organen, 2) dat veel soorten zijn uitgestorven, 3) dat diersoorten op eilanden verschillen van die op het vaste land en onderling ook van elkaar, 4) dat organismen zijn aangepast aan de situatie waarin zij leven. Paley zag daarin een situatie waarin God de soorten zo geschapen had maar Darwin kon verklaren hoe het zo ontstaan was. Paley’s beeld was statisch, dat van Darwin dynamisch.

Maar hoe zit het sinds Darwin met teleologie? Ook Darwins taalgebruik is teleologisch getoonzet. Ook hij schrijft steeds over de verbeteringen die plaats vinden als er door selectie veranderingen plaats vinden. Die teleologie is echter niets meer dan gericht op de overleving van het dier. Dit is het enige en ultieme doel van evolutie. Ondanks dat meende Asa Gray, dat Darwin de natuurlijke theologie heeft gered, en dat Darwins theorie elegant laat zien hoe God in de biologie werkt, net zoals Newtons theorie elegant Gods ontwerp in de natuurkundige wetten laat zien. Daar waren anderen weer mordicus op tegen.

Toch was er uiteindelijk geen sprake meer van dat men in God geloofde omdat men ontwerp in de biologie zag. De leus werd dat men ontwerp in de biologie zag, omdat men in God geloofde. Het echte diepe ontwerp, de elegante bron van teleologie, lag er niet in dat men geloofde dat God de soorten ontworpen had, maar dat God een werkelijkheid had gecreëerd die zichzelf kon ontwikkelen. Wat is er grootser dan dat God wezens schiep die zichzelf konden scheppen? Voor McGrath is het spontaan ontstaan van leven en het ontwikkelen van leven vanuit eenvoudige levensvormen tot de mens niet aan vragen onderhevig. Hij neemt het gewoonweg aan. Hij gebruikt hiervoor de term emergence. In het Nederlands vaak overgenomen als emergentie. Emergentie betekent dat bepaalde stoffen onder bepaalde omstandigheden en op een bepaald niveau compleet andere eigenschappen vertonen dan onder andere omstandigheden. Die eigenschappen zijn niet te voorspellen vanuit de andere situatie. Zo zijn in een voorbeeld van McGrath de eigenschappen van bladgoud niet te voorspellen uit de eigenschappen van de goudatomen, terwijl de eigenschappen van bladgoud wel ergens in de eigenschappen van de goudatomen vastliggen. Dit is waar, maar nu past hij emergentie toe op het ontstaan van leven en op het ontstaan van complexe structuren. Hierbij maakt hij naar mijn idee een denkfout. Weliswaar heeft materiaal onder andere omstandigheden (zoals in een levend organisme) compleet andere, nieuwe eigenschappen, er is in de biologie geen mechanisme dat tot emergentie leidt. Emergentie kan ook niet voorspeld worden, alleen achteraf vastgesteld. Er kan dus geen natuurlijke teleologie naar emergentie zijn. Met het gebruik van het woord emergentie, blijft het steeds zo, dat men een onverklaarbaar wonder beschrijft.

Lijden van dieren

Voor de evolutietheorie was er een probleem met het lijden van dieren. McGrath beschrijft dat dit probleem met de evolutietheorie veel nijpender is geworden dan voorheen. Ten eerste wordt dan verondersteld dat er immens veel meer dierenleed heeft plaatsgevonden dan men vroeger dacht. Ten tweede is de ernst van dierenleed veel aangrijpender, doordat mens en dier steeds meer op een zelfde voetstuk zijn komen te staan. Voor het vraagstuk van het lijden in de geschiedenis van de aarde, uitgaande van de waarheid van de evolutietheorie, hebben moderne christenen oplossingen gezocht. Dat zijn oplossingen zoals te suggereren dat God meelijdt met de scheppen. Of dat God Zichzelf in de schepping ontledigt, gekoppeld aan de term kenosis. Of dat God lijden nodig had om deze wereld, die de best mogelijke is, te scheppen. Of de troostvolle gedachte dat er eenmaal ook dieren in de hemel zullen zijn. Dit soort gedachten worden door McGrath kort besproken en hij beschouwt ze als diepe gedachten die voortkomen uit een diepere doordenking van wat de Drie-eenheid van God feitelijk inhoudt.

Ontwerp of design

Na het Darwinisme ziet McGrath ontwerp of design niet zozeer aanwezig in levende wezens als wel in de bouwstenen waaruit levende wezens zijn opgebouwd. Hij steunt op het fine tuning argument. Het gegeven dat een heel set natuurkundige constanten een dermate op het leven gerichte waarde heeft, dat hier wel ontwerp achter schuil moet gaan. Een van die factoren is de evenwichtige verdeling van de beschikbaarheid van zuurstof en koolstof. Dat deze balans zo precies uitkomt als ideaal is voor het ontstaan en onderhouden van leven is bijzonder. Maar als de condities eenmaal goed zijn, dan ontstaat en ontwikkelt leven zich, volgens McGrath, vanzelf.

McGrath beschouwt de theologie en de natuurlijke theologie in Engeland in de dagen rond Darwin als een kokervisie. Men had een specifieke blik ontwikkeld, en men dacht dat men in alle orthodoxe kringen zo over God en schepping dacht. Volgens McGrath hadden Thomas van Aquino met zijn eerste en tweede oorzaken en Augustinus met zijn idee van rationes seminales een scheppingsleer die veel beter aansloot bij de evolutietheorie dan die van de orthodoxe theologen van Darwins dagen. Hij filosofeert dat, als Augustinus en Thomas bekender waren geweest in de 19e eeuw, er wellicht geen clash was geweest van het Darwinisme met de theologie.

Aan het eind van het boek gaat McGrath in op het vraagstuk of de evolutietheorie ook niet het ontstaan en de ontwikkeling van religie zou kunnen verklaren. Volgens hardcore atheïsten zoals Dawkins en Dennet is godsdienst een evolutionair bijproduct die eventueel de overleving van de mens in het verleden heeft bevorderd maar nu vooral hinderlijk is. McGrath beargumenteert dat het misschien zo zou kunnen zijn, maar dat religie dan toch terecht kan zijn. Ook gebruikt hij het argument weer naar atheïsten terug door te stellen dat evolutie niet leidt tot ware overtuigingen, niet van religie maar ook niet van wetenschap. Dan hebben atheïsten ook geen poot om op te staan. Het Darwinisme is een zuur dat religie wegvreet, maar ook rationaliteit oplost. Het opmerkelijke is dat McGrath hiermee ook zichzelf kwetsbaar maakt. Hij is immers ook een Darwinist. Ook voor hem geldt, dat als hij werkelijk denkt dat overtuigingen door evolutie zijn ontstaan, er voor hem geen basis is om te denken dat zijn overtuigingen waarheidsgetrouw zijn. Hij kan niet atheïsten ervan beschuldigen in een lekke boot te zitten, als hij in hetzelfde schuitje zit.

Teleurgesteld

Ik moet zeggen dat ik in dit boek van McGrath teleurgesteld ben. Als dit dan het beste is wat theïstische evolutie aan visie kan leveren, dan is dat bitter weinig. Een echt diepe coherente samenhang tussen christelijk geloof en biologie vinden we niet. Van werkelijke verwondering over de daden van God in de biologie lijkt geen sprake meer te zijn. Het woord teleologie is misschien gebleven, maar de inhoud is veranderd. Terwijl we niet aan een woord, maar aan een inhoud gehecht zijn. Er is geen oogmerk van de eer van God, er is struggle for life. Een aantal specifieke punten van teleurstelling zijn me na het lezen bijgebleven.

Ten eerste is dit de kritiekloze opstelling ten opzichte van de evolutietheorie. Waar Paley wordt bekritiseerd, omdat deze zich van inzichten van theoriegeladen waarneming niet bewust was, vinden we in het boek geen informatie over of dit dan met de evolutietheorie van Darwin ook niet het geval is.

Ten tweede wordt er een dermate statisch beeld van het creationisme neergezet dat het na verloop van tijd wat ongelovig gaat worden. Dan zouden de vogelsoorten op de Galapagoseilanden nog afkomstig zijn uit het paradijs. McGrath zou toch hebben kunnen weergeven dat er wellicht bredere creationistische denkbeelden waren, die op hun beurt beter konden wedijveren met de evolutietheorie.

Ten derde komt het inconsistent over dat er bij McGrath geen openheid is ten opzichte van Intelligent Design. Deze beweging wordt stelselmatig genegeerd, maar McGrath doet wel een sterke aanbeveling voor het idee van fine tuning in het heelal. McGrath schrijft in zeker opzicht een historische studie, maar omdat deze ook onze tijd omvat, was bespreking van ID op zijn plaats geweest. Ik vermoed dat hij hier geen weerwoord tegen heeft. Dit zien we ook bij Nederlandse theïstisch evolutionisten.

Ten vierde is er geen uitwerking van de problemen die er zijn, als we christendom willen verenigen met evolutietheorie. Zaken zoals hoe de evolutietheorie interfereert met schepping, zondeval, verlossing en heerlijkmaking zoals beschreven in de Bijbel komen niet aan bod.

Ten vijfde gebruikt McGrath teksten van Augustinus op een wijze zoals Augustinus deze niet bedoeld heeft. Augustinus staat een letterlijke lezing van Genesis met een leeftijd van de aarde van, in zijn tijd, zesduizend jaar, Echter, omdat Augustinus leest dat er staat; “en de aarde bracht voort” en daaruit betoogt dat op een scheppingsdag God bepaalde elementen schiep, die vervolgens zich in de aarde ontwikkelden. Deze gedachte van Augustinus gebruikt McGrath voor een ontwikkeling over miljarden jaren.

Ik waardeer McGrath zeer voor het goede werk dat hij doet in het verdedigen van het christendom. Ook merk ik in het boek dat hij kritiek heeft op erg speculatieve oplossingen voor het theïstisch evolutionisme, zoals dat van Polkinghorne en Teihard de Chardin. Het is daarom jammer, dat hij zijn buitengewoon grote gaven niet inzet vóór Intelligent Design. Op deze manier zou hij aan het universele Darwinistische zuur ontkomen.

‘In die opzet zijn de schrijvers vanuit hun geloofsperspectief in zekere zin geslaagd’ – Bespreking van de bundel ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht’

Deze bundel heeft tot doel om christelijke wetenschappers verantwoord te laten spreken over de waardevolle relatie die zij tussen geloof en wetenschap waarnemen. Op basis daarvan willen ze hun achtergronden en keuzes belichten. Achttien mannelijke deskundigen kruipen in de pen om dat op hun manier te doen. Zes artikelen in de bundel gaan over theologische fundamenten van het christelijk geloof, vier over lessen uit de (kerk) geschiedenis, drie over wetenschapsvisies en filosofie en vijf over de natuurwetenschappen.

Het doel van de artikelen is telkens aan te tonen dat wetenschap en christelijk geloof niet met elkaar in strijd zijn. Wat betekent het om op die manier in studie en wetenschap bezig te zijn als je zelf wel in God gelooft? (p. 8) In die opzet zijn de schrijvers vanuit hun geloofsperspectief in zekere zin geslaagd. Wel verschillen de artikelen zeer sterk in wetenschapsniveau. De lezer zal daarbij merken dat elk artikel een afzonderlijke bijdrage is die afhankelijk van de eigen interesses, vooronderstellingen en achtergrond meer of minder aanspreekt.

Doordat het niet de bedoeling is in dit korte bestek alle artikelen te bespreken, noem ik twee wetenschappelijke topartikelen uit de bundel. Het betreft ‘De ene Schepper en de vele goden’ en ‘Wiskunde en geloof in het spoor van Newton en Gödel’. Het eerste artikel onderzoekt in hoeverre de breed aanvaarde evolutionaire godsdienstontwikkeling van polytheïsme naar monotheïsme nog te verdedigen valt en laat de hiaten in dat wetenschapsmodel zien. Het tweede artikel toont vanuit de geschiedenis aan hoe sterk vooronderstellingen in de wiskundewetenschappen een rol speelden.

Elk artikel wil daarbij aan geïnteresseerden en jongeren uit de hogere leerjaren van de middelbare school (p. 8, 11) laten zien wat er binnen de christelijke wetenschap aan waardevols te vinden is. Wel dient de lezer te beseffen dat de schrijvers er niet op uit zijn om in gesprek te gaan met andersdenkende of niet-christelijke wetenschappers. Het bedrijven van ‘wetenschap voor Gods aangezicht’ demonstreert vooral het spreken over wetenschap vanuit de eigen geloofsovertuiging.

De redactie maakte de keuze om aan bovengenoemde vier thema’s grote aandacht te besteden (theologie, geschiedenis, filosofie, natuurwetenschap). Ze erkent echter dat de artikels illustratief zijn en niet alle bloemen in het veld bespreken (p. 10). In mijn eigen Vlaamse context ervaar ik als leerkracht op de middelbare school dat christenen vooral worstelen met dateringsvraagstukken vanuit de geologie en biologie. Een reflectie op deze vraagstukken ontbreekt echter in de bundel. De reden hiervoor is dat de redactie vermoedt dat in de door haar gekozen vakgebieden de grootste uitdagingen liggen op het gebied van het Schriftgezag (het onderwerp dat de bundel voorop plaatst). Vooral de keuze om Genesis 1-2 als historisch verslag te lezen, stoot in de maatschappij en het daarbij horende onderwijs op verzet. Daarbij is er echter niet enkel te denken aan vraagstukken rondom Genesis 1-2, maar juist ook aan dateringskwesties van het universum, de mensheid en elementen zoals een wereldwijde watervloed.

Hoewel ikzelf het Schriftgezag van Genesis vanuit mijn evangelische geloofsvisie hoog wil houden, liggen daar in de gesprekken tussen wetenschap en geloof grote vraagstukken die roepen om de vraag naar mogelijke combineerbaarheid. Wie vanuit het christelijk geloof een bundel zoekt die aantoont hoe wetenschappers vanuit dezelfde christelijke geloofsovertuiging wetenschap proberen te bedrijven zal veel vreugde aan het boek beleven. Wie vanuit datzelfde christelijke geloof wil leren hoe een besef van vooronderstellingen het gesprek tussen het christelijke geloof en de algemene wetenschap vooruit kan helpen, zal echter minder voorbeelden daarvan in dit boek tegenkomen, aangezien het niet die doelstelling heeft.

De bundel is via dit bestelformulier verkrijgbaar.

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit StudieBijbel Magazine. De bronvermelding luidt: Hausoul, R.R., 2023, Inzicht. Wetenschap voor Gods aangezicht, StudieBijbel Magazine 17 (1): 24-25.

Voetnoten

‘Trueman wil de vinger leggen bij achtergronden ideologische strijd’ – Bespreking ‘Een vreemde nieuwe wereld’

Carl Trueman, hoogleraar Bijbel en godsdienstwetenschappen aan het Grove City College (VS), schreef in 2020 het wetenschappelijke werk The Rise and Triumph of the Modern Self. Op verzoek publiceerde hij de essentie hiervan in een meer toegankelijke uitgave. Eind 2022 verscheen de Nederlandse vertaling. Wie het succes van de seksuele revolutie wil begrijpen, en dan vooral van de lhbti-beweging, krijgt in dit boek een rake cultuuranalyse aangereikt.

Aan de hand van verlichte denkers als Rousseau, Nietzsche, Marx en Freud laat Trueman zien hoe de westerse wereld in de greep is gekomen van het ‘expressieve individualisme’, een ideologie die de menselijke identiteit primair verstaat vanuit de seksuele gerichtheid. Dit gaat gepaard met de inmiddels politieke opdracht de morele en maatschappelijke structuren uit de weg te ruimen die belemmerend en onderdrukkend zijn om volgens mijn eigen authentieke, psychische, seksuele zelf te handelen. Wat goed is en fout, wordt bepaald door wat ik fijn vind en niet fijn.

Ook technologische mogelijkheden, waarmee wij de natuur en zelfs ons lichaam naar eigen hand kunnen zetten, spelen hierbij een rol. Evenals het internet vol alternatieve verhalen en gemeenschappen, die vormend zijn voor onze identiteit en die de plaats innemen van vroegere ankerpunten als kerk, gezin en natie.

Volgens Trueman zijn ‘traditionele christenen’ door deze ontwikkelingen in een wereld terechtgekomen die vijandig staat ten opzichte van hun overtuigingen. Dit blijkt vooral in de confrontatie met het transgenderisme. Immers, als het fundamentele onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk wegvalt, heeft dat grote gevolgen voor onze opvattingen over privacy en veiligheid, goede manieren en fatsoen, gedrag in het openbaar en zedigheid. Bovendien – Trueman geeft daarvan ook voorbeelden – leidt dit tot een ‘cancelcultuur’. Opvattingen die de transgenderideologie bekritiseren worden gecensureerd. Het zet de vrijheid van meningsuiting en van godsdienst onder druk. Trueman besluit met een hoofdstuk waarin hij christenen oproept tot het organiseren van een tegencultuur. Concreet gaat het dan om het tonen van een ware visie op mens-zijn. Daarbij pleit hij voor aandacht voor de natuurwet, de betekenis van het lichaam en de vorming van onze intuïties door aanbidding. Deze insteek vraagt om kritische, bijbels-theologische reflectie. Te meer omdat Trueman nauwelijks oog heeft voor de complexiteit, nood en worsteling die ook christenen kunnen ervaren inzake gender, geaardheid en geslacht. Dat laatste is een pijnlijk gemis en werpt voor mij een schaduw over het geheel van het boek. Omdat Trueman er echter vooral op uit is de vinger te leggen bij de achtergronden van een ideologische strijd die woedt, blijft overeind staan dat hij veel inzichten biedt om over na te denken.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Meijeren, G.M. van, 2023, Boekbespreking, De Waarheidsvriend 111 (34): 10.

Weerbaar in een seculiere wetenschappelijke wereld – Bespreking ‘Ik geloof in God, de Schepper van hemel en aarde’

Recent las ik de brochure ‘Ik geloof in God, de Schepper van hemel en aarde’, een uitgave van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond, geschreven door dr. F.G. Immink. Dit is een belangrijke en goede brochure die ik graag aanbeveel.

Voor onze jongeren die gaan studeren in onze door en door seculiere maatschappij is het van groot belang dat ze ook in de wetenschappelijke wereld hun houvast blijven vinden in het Woord en dat ze kritische vragen durven stellen bij aannames waarop wetenschappelijke theorieën zijn gebaseerd. Iedere vorm van wetenschap gaat immers uit van een voorafgaand wereldbeeld. Wat is het van groot belang dat we onze jongeren leren dat we ‘het profetische Woord hebben, dat vast en zeker is’ ( 2 Petr. 1:19) en dat we op grond van dat Woord zeker mogen weten dat ‘de wereld tot stand gebracht is door het Woord van God, en wel zo dat de dingen die men ziet, niet ontstaan uit wat zichtbaar is’ (Hebr. 11:3).

Aandacht daarvoor in onze scholen en kerkelijke gemeenten is nodig. Aandacht voor de toerusting van onze jongeren waardoor ze mogen leren vast te staan op het Woord is onmisbaar. Een christenjongere mag weten niet een soort achtergebleven figuur te zijn die nog in mythes, legendes of fabels gelooft. Juist een christenjongere mag zonder gene of schaamte participeren en zich ontwikkelen in de wetenschap en die kritisch bevragen op atheïstische of seculiere aannames. Voor een christen biedt de wetenschap met al haar nieuwe inzichten juist steeds nieuwe lofzangen op de oneindige grootheid en wijsheid van onze Schepper.

Deze brochure biedt een waardevol bijbels houvast voor het als christen staan in de wetenschappelijke wereld en is het waard om met onze jongeren die gaan studeren, besproken te worden. Het is van harte mijn wens dat in onze gemeenten en scholen deze toerusting voor onze jongeren vorm krijgt, biddend dat de Heere jonge mensen door Zijn Geest verandert en vernieuwt en hen getuigen wil laten zijn van Zijn Zoon, onze Heere Jezus Christus, ook en juist in de seculiere wereld van de wetenschap.

De brochure ‘Ik geloof in God, de Schepper van hemel en aarde’ is te bestellen door het overmaken van 6,00 euro (incl. porto) op rekening NL25 INGB 0002 9370 21 t.n.v. Gereformeerde Bond, Apeldoorn o.v.v. brochure ‘Schepping’ én uw adres. Wie er vijf of meer bestelt, betaalt 5,00 euro per stuk.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Wezel, L. van, 2023, Weerbaar in een seculiere wetenschappelijke wereld, De Waarheidsvriend 111 (35): 11 (artikel).

Adembenemend complex – Onderzoeker met christelijke levensbeschouwing kan wetenschap bedrijven

In de wetenschap draait het om feitelijke gegevens, theoretische modellen en redelijke argumentatie. Kun je als gelovige christen hier je plaats innemen? De bundel Inzicht laat zien dat dat kan. Het geloof blijkt de achtergrondmuziek te vormen waardoor natuurwetenschappers met verwondering en dankbaarheid hun werk doen.

Wetenschappelijk onderzoek verrijkt ons inzicht in de werkelijkheid. Dankzij onderzoek hebben we beter inzicht gekregen in specifieke ziekten en zijn er geneesmiddelen ontwikkeld. Op landbouwuniversiteiten wordt onderzoek gedaan naar voedselproductie en veredeling van gewassen, zodat er voldoende te eten is. Technische universiteiten ontwikkelen nieuwe instrumenten en apparaten, bijvoorbeeld op het gebied van de communicatie, de vliegtuigbouw en de ruimtevaart.

Theoretisch

Er is ook wetenschappelijk onderzoek dat meer theoretisch van aard is en niet direct gericht is op praktische toepassingen. Dan gaat het er primair om beter inzicht te krijgen in dode materie, in levende organismen, in het sterrenstelsel of in het menselijke brein, om maar een paar terreinen te noemen. Wie werkzaam is in het wetenschappelijk onderzoek, leert een werkwijze aan waarbij onder meer oorzaak en gevolg, redelijke argumentatie, feitelijke gegevens, theoretische modellen en statistieken een grote rol spelen.

Achtergrondmuziek

Speelt het christelijke geloof in dat geheel ook nog een rol? De moderne wetenschapsbeoefening vindt plaats in ‘een setting waarin God niet voorkomt’. Althans, niet in deze zin dat bij een wetenschappelijk experiment, of bij een theoretisch model, goddelijk ingrijpen een factor is waarmee gerekend wordt. Die factor valt immers niet wetenschappelijk te toetsen. Hetgeen overigens niet wil zeggen dat onderzoekers geen godsdienstige overtuigingen zouden kunnen hebben die op de achtergrond wel degelijk een rol spelen. De bundel die ik hier bespreek, onder de mooie titel Inzicht, laat dat duidelijk zien. Ook wordt juist in de bijdragen van de natuurwetenschappers duidelijk dat het geloof de achtergrondmuziek vormt waardoor zij met verwondering en dankbaarheid hun werk verrichten. In die zin heb ik genoten van deze bundel artikelen.

Matigheid

Ik raad aan om eerst de pittige bijdragen te lezen die onder de rubriek natuurwetenschappen staan. Dr. ir. Wim de Vries gaat met grote kennis van zaken in op klimaatverandering, biodiversiteit en milieuverontreiniging. In zijn bijdrage komt de ondertitel van de bundel mooi tot uitdrukking: Wetenschap voor Gods aangezicht. Het christelijke zit niet zozeer in de wetenschapsbeoefening als zodanig, maar in de levensbeschouwing van de onderzoeker. ‘De Bijbel leert ons niet dat we bij alles wat we eten of consumeren een schuldgevoel zouden moeten hebben. Feitelijk gaat het om de deugd van de matigheid’ (blz. 332).

Geleidelijke evolutie

Andere bijdragen in deze rubriek vragen van een leek eerlijk gezegd wel de hoogste inspanning. Bijvoorbeeld de bijdrage van dr. Erik van Engelen, getiteld ‘Complexiteit van leven’. Hij beschrijft de adembenemende complexiteit van het eenvoudigste leven op aarde en betoogt dat het onwaarschijnlijk is dat dit leven op een natuurlijke wijze tot stand kwam. Vanuit deze thematiek van de onherleidbare complexiteit van leven, zet hij een vraagteken bij de gedachte van een geleidelijke evolutie. ‘Onherleidbare complexiteit is dus een aanwijzing voor intelligent ontwerp’ (270). Zou het idee van een ‘intelligent ontwerp’ een aanwijzing kunnen zijn voor God als Schepper?

Enorme complexiteit

Het artikel van de sterrenkundige dr. Mart de Groot over de ‘fijnafstemming’ in het heelal, neemt ons bij de hand op de zoektocht naar het ontstaan en de ontwikkeling van het heelal. Hij is ervan onder de indruk hoe de fine-tuning van de vele fysische condities, zelfs in het verre heelal, leiden tot een bewoonbare aarde. Hij merkt op dat de oorsprong van de materie een van de grote geheimen in de natuurkunde blijft. Tevens stelt hij ook duidelijk dat levensbeschouwelijke en godsdienstige begrippen geen onderdeel zijn van thermodynamische natuurwetten. Maar, zo vraagt hij zich af, is juist op dit punt niet veelzeggend dat God een geestelijk wezen is, een bron van geestkracht en energie?

Ook de artikelen van dr. Peter Borger (over het genoom van de mens) en dr. Tjaart Krüger (over biomimetica) gaan in op de enorme complexiteit van genetisch materiaal van levende materie. Beperkte evolutie wordt geenszins ontkend, maar op grond van wetenschappelijk onderzoek worden er wel vraagtekens geplaatst bij het ontstaan van leven door evolutie. ‘De studie van de biologie door de jaren heen heeft laten zien dat het leven uitzonderlijk complex en interessant is opgebouwd. Er zijn geen processen in de natuur bekend die zo’n complexiteit kunnen veroorzaken’ (276).

Deugdelijk onderzoek

De bundel bevat ook een rubriek over wetenschapsvisies en filosofie. Dr. ir. Henk Jochemsen gaat in op de wetenschapsbeoefening als een sociale praktijk. Onderzoek wordt vaak in teamverband uitgevoerd en gedragen door academische instellingen. Ook al kunnen onderzoekers onderling van mening verschillen, dat rechtvaardigt niet de slogan die we tegenwoordig nogal eens horen: ‘wetenschap is ook maar een mening’. Daarmee doen we geen recht aan de resultaten van deugdelijk wetenschappelijk onderzoek. Interessant vond ikzelf trouwens de bijdrage van de wiskundige dr. ir. Kees roos over de grondslagenstrijd in de wiskunde. Niet alleen vanwege de rol die de Nederlandse wiskundige L.E.J. Brouwer daarin speelde, maar ook omdat hij de ingewikkelde stelling van Gödel – voor mij althans – enigszins inzichtelijk maakte.

Legitieme vragen

Voor wie zich afvraagt waarom ik dit allemaal voorschotel, noem ik twee redenen. Allereerst is het goed om kennis te nemen van de wetenschappelijke bedrijf en te beseffen dat er ook vanuit de wetenschappen zélf legitieme vragen gesteld kunnen worden bij de gangbare gedachte dat het leven spontaan is ontstaan via natuurlijke selectie. Uiteraard is de gedachte van een intelligent ontwerp voor de schepping nog niet hetzelfde als het geloof in de levende God. Maar het geloof in de drie-enige God houdt wel in dat Hij het werk van Zijn handen niet loslaat en door verzoening en verlossing zal vernieuwen. Geloof in God de Schepper is een wezenlijk onderdeel van het christelijk geloof.

Als tweede: de bundel begint met een rubriek ‘Theologische fundamenten’ en er worden ook ‘Lessen uit de kerkgeschiedenis’ getrokken. Daarin staan waardevolle en lezenswaardige artikelen, die ik nu niet allemaal voor het voetlicht kan halen. Dat rechtvaardigt deze boekbespreking. Mij valt echter wel op dat door de discussie over schepping en evolutie de uitleg van Genesis 1-11 zozeer wordt toegespitst op het vraagstuk van de historiciteit, dat we wel uit moeten kijken dat we de geestelijke strekking van het scheppingsbericht en de beeldende taal van de Bijbel niet uit het oog verliezen.

Sleeptouw

De thematiek van deze bundel werpt allerlei hermeneutische en filosofische vragen op. Sommige bijdragen gaan daar expliciet op in (onder andere die van dr. Wim van Vlastuin en dr. Pieter Boonstra). Wat echter niet zou hebben misstaan, is het gesprek over de meer geesteswetenschappelijke invalshoek. Bij het lezen van de Bijbel zijn we namelijk niet alleen in gesprek met de natuurwetenschappen, maar ook met de geesteswetenschappen. Zeker als het gaat over begrippen als ‘historiciteit’ en ‘geschiedenis’. In eindig met een ongevraagd advies: blijf ook de hedendaagse Angelsaksische en de Duitstalige bijbelwetenschap lezen en laat je niet te veel op sleeptouw nemen door de Amerikaanse evangelicale en neocalvinistische literatuur.

De bundel ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods Aangezicht’ is hier te bestellen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Immink, F.G., 2023, Adembenemend complex. Onderzoeker met christelijke levensbeschouwing kan wetenschap bedrijven, De Waarheidsvriend 111 (35): 10-12 (artikel).

Wetenschapsbijbel – Leven in een veranderende wereld

De Gespreksbijbel, de Vrouwenbijbel, de One Minute Bijbel en de wetenschapsbijbel. Hoewel de Bijbel in Nederland steeds minder gelezen en gewaardeerd wordt, komen er met grote regelmaat nieuwe varianten op de markt. Wat is er aan de hand? Moeten we blij zijn met die belangstelling voor de Bijbel of gaat het om knip- en plakwerk waar je grote vraagtekens bij moet plaatsen?

Elke Kerkbladlezer heeft wel meerdere bijbels in huis. De huwelijksbijbel, een oude statenbijbel met koperen sloten, een kleinere uitgave met psalmen en formulieren bij het bed van de kinderen of een grootletterbijbel voor slechtzienden. Meestal ontbreekt de kinderbijbel niet. De zogenáámde kinderbijbel, zeiden onze ouders dan, want dat is geen echte Bijbel, maar een boek met Bijbelse vertellingen.

De laatste jaren is er echter, los van de diverse vertalingen, sprake van een nieuwe trend. Er zijn inmiddels tientallen soorten Bijbels op de markt. Neem de Vrouwenbijbel, met een grijs-roze kaft en een bloesemtak erop. Tussen de Bijbelteksten staan kaders met levensbeschrijvingen van vrouwen als Ruth, Orpa, Maria en Elisabet, en verder zijn er speciale meditaties te vinden voor vrouwen. Uiteraard is er ook een Mannenbijbel waarvan de kaft meer doet denken aan een spijkerbroek. De Journal Bijbel bevat extra ruimte om persoonlijke notities te maken en de Verwijs Bijbel onderscheidt zich met vele honderden verwijzingen van het Oude naar het Nieuwe Testament en omgekeerd. De Samenleesbijbel heeft speciale gespreksvragen voor gezinnen. De Bijbel in één jaar heeft de volgorde van de hoofdstukken van de Bijbel aangepast en zo gerangschikt dat je die precies in één jaar kunt lezen. En dan zijn er nog de Startbijbel, de Babybijbel, de Kijkbijbel, de Schrijfbijbel, de Bijbel Dichtbij, de (schuin afgesneden) Rechte Bijbel, de Roodletterbijbel en ga zo maar door.

Waar is dat allemaal voor nodig vraag je je af? Kennelijk is er een markt voor speciale Bijbels. Het gaat in alle bovengenoemde uitgaven om andere vertalingen dan de onder ons gewaardeerde Statenvertaling. Vanzelfsprekend is dat een belangrijk verschil, maar dat aspect laat ik nu even buiten beschouwing. De vraag is wat er schuil gaat achter deze trend.

Fluweel

Vooropgesteld: het maken van bijzondere uitgaven van de Bijbel is bepaald niet nieuw. De uitgave van het eerste exemplaar van de Statenbijbel in 1637 was gebonden in rood fluweel met bladgoud op de randen. Latere uitgaven hadden een deftige omslag met koperen hoeken en sloten, en er zijn exemplaren met in het leer geperste familiewapens. Ook zeer oude exemplaren met in het leer geperste familiewapens. Ook zeer oude exemplaren uit de Middeleeuwen hadden een met ivoor ingelegde omslag en prachtig versierde beginletters bij de Bijbelboeken.

Ook het toevoegen van informatie aan de Bijbel is al een eeuwenoude gewoonte. In veel bijbels zijn de berijmde Psalmen, de belijdenisgeschriften en de formulieren meegedrukt, en er staan landkaartjes en een verklarende woordenlijst achterin. Die gewoonte was er al ten tijde van de eerste Statenbijbels. Er zijn vele edities verschenen met – soms uitvouwbare – landkaarten en Bijbelteksten kon laten binden. Die Statenbijbels bevatten in de regel ook de apocriefe boeken, voorzien van een waarschuwing dat ze niet betrouwbaar zijn als richtsnoer voor het geloof.

Maarten Luther beschikte over een uitgave van het Nieuwe Testament met twee vertalingen naast elkaar: de Griekse editie van Erasmus en de Latijnse Vulgaat. Bekend zijn ook uitgaven met brede witte kantlijnen voor het maken van aantekeningen.

Leestekens

Ook de Bijbeltekst zelf is in de loop der eeuwen toegankelijk gemaakt. De oudst beschikbare handschriften zouden voor ons – zelfs als we de taal beheersen – nauwelijks leesbaar zijn. De tekst van de Bijbelboeken was niet ingedeeld in hoofdstukken en verzen, er was geen onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters, en er stonden geen leestekens als komma’s of punten in. Zelfs de spaties tussen de woorden ontbraken. Alleen de eerste letter van een zin was iets groter. De tekst was niet ingedeeld in hoofdstukken – dat kwam pas in het jaar 1228. De indeling in verzen van het Nieuwe Testament is in 1551 samengesteld.

De bekendste en meest waardevolle toevoeging aan de Bijbeltekst is die van de kanttekeningen bij de Statenvertaling: een toelichting op de vertaalkeuzes en een verklaring van moeilijke woorden of zinnen. Die zijn opgesteld door de Statenvertalers in opdracht van de Dordtse Synode (1618-1619) en werden uiteindelijk in 1637 goedgekeurd door de Staten-Generaal. De gewoonte om kanttekeningen te maken bij de Bijbeltekst dateert overigens al uit de Middeleeuwen. Een van de bekendste uitgaven is de Bijbel met “glossa ordinaria” uit de twaalfde eeuw, waarbij de Bijbeltekst midden op de pagina staat. Links, rechts, erboven en eronder staan aantekeningen van kerkvaders, soms zelfs tussen de regels van de Bijbeltekst. De totale omvang van zo’n bijbel besloeg maar liefst 21 delen.

Wetenschapsbijbel

Kortom: al eeuwenlang bestaan er bijbels die fraai versierd zijn of allerlei toevoegingen bevatten om de Bijbeltekst toegankelijk en begrijpelijk te maken. Je kunt concluderen dat de moderne thema- en studiebijbels voortborduren op een zeer oude traditie.

Toch is er meer aan de hand, met name bij de in november verschenen Wetenschapsbijbel van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap. Bij de Bijbeltekst (in de NBV21-vertaling) staan enkele honderden toelichtingen, waaronder twintig uitgebreide thema-artikelen. Die gaan steeds over vragen waar het Bijbelse wereldbeeld botst met de huidige stand van de wetenschap of de hedendaagse cultuur. Achterin de bijbel staat een uitgebreide toelichting met studie- en werkmateriaal bij die thema’s.

Het moet gezegd: er zitten interessante en heel nuttige artikelen tussen. Studenten kunnen hun voordeel doen met de uitleg over het jubeljaar, de geweldsteksten, bezetenheid, duurzaamheid en het beginnend menselijk leven. Echter, daartussen bevinden zich ook uiterst gevaarlijke artikelen die de lezer op het verkeerde been zetten. Dat blijkt al meteen op de eerste pagina’s, in de ‘kanttekeningen’ die de auteurs maken bij de schepping. Die eerste Bijbelhoofdstukken zouden geen zes historische scheppingsdagen beschrijven, maar bevatten dichterlijke taal. Zonder enige terughoudendheid gaan de auteurs uit van een oerknal, een miljarden jaren oud heelal en een miljoenen jaren durende evolutie van de mens vanuit een gemeenschappelijke voorouder met de aap. De historische Adam was dan een van de eerste mensachtigen die een ziel kreeg, Gods beeld droeg en op een veilige plek (het paradijs) leefde. Het zondvloedverhaal zou verwant zijn aan andere mythologische verhalen uit het oude Nabije Oosten, want het is ondenkbaar dat de hele aardbol onder water heeft gestaan.

Natuurlijk, dat zijn geen nieuwe ideeën, maar dit keer verschijnen ze als Schriftkritische kanttekeningen bij de Bijbel zélf. Dat maakt ze anders en vernijniger dan een apart boek over theïstische evolutie. In Genesis 1:27 lezen we: “En God schiep den mens naar Zijn beeld”, maar dan schrijft de Wetenschapsbijbel daar – bij wijze van spreken – tussen de regels door: “Is het ook dat God gezegd heeft, dat Hij de mens geschapen heeft? Nee hoor, de mens is ontstaan uit een aapachtige.”

Dinosauriërs

Deze manier van omgaan met de Bijbel laat ook zijn sporen na in diverse andere artikelen. In Job 40 en 41 beschrijft de HEERE de behémoth en de leviathan om Zijn macht te tonen aan Job. Dat zijn dinosauriërs geweest, stellen veel Bijbelgetrouwe wetenschappers. Nee, stelt de Wetenschapsbijbel, dinosauriërs zijn 66 miljoen jaar geleden uitgestorven en hebben nooit samen met mensen geleefd. Dus waar het in de Bijbel gaat over reusachtige zeemonsters en draken, zijn die verhalen ontleend aan oudere mythes, het zijn fantasiedieren of verzinsels. Beseffen de auteurs van de Wetenschapsbijbel niet welk spoor ze hier inslaan? Dat de HEERE hier Zijn macht over deze dieren beschreef aan Job, zou zinloos zijn als Job ze helemaal niet kende. Nog erger is de bewering dat die dieren verzinsels zijn, als we bedenken dat het God is Die hier aan het woord is.

Dat de Wetenschapsbijbel vraagtekens plaatst bij de beschrijving van de schepping, geeft aan hoe deze auteurs de Bijbel lezen. De gevolgen daarvan zijn ingrijpend. Wie de scheppingsdagen en de historische Adam aan de kant zet, tast ook het vierde gebod aan en komt al snel tot een afwijkende visie op de zondeval, de erfzonde, de eeuwige straf en de verzoening door Christus.

Bovendien, diezelfde manier van lezen opent ook de deur naar on-Bijbelse ideeën over homorelaties, gender en de vrouw in het ambt – om maar wat te noemen. En dat gebeurt inderdaad in de ‘kanttekeningen’ van deze Wetenschapsbijbel. In het artikel over gender lijkt het of de genderdiscussie al in het Oude Testament terug te vinden is. De auteur suggereert dat de Heere Jezus in het Nieuwe Testament niet als een echte Man gepresenteerd werd en inging tegen de bestaande rollen van mannen en vrouwen, als een soort geslachtsloze Persoon met Wie zowel mannen als vrouwen zich kunnen identificeren.

De hier genoemde voorbeelden geven aan hoe deze Wetenschapsbijbel probeert de wetenschappelijke gegevens en de moderne cultuur te laten rijmen met wat de Bijbel zegt. Dat gebeurt echter niet door die cultuur en wetenschap te laten buigen onder het gezag van Gods Woord, maar andersom: het gezag van de Schrift wordt aangetast om zondige praktijken goed te praten. Nogmaals, er staan zinvolle en mooie artikelen in, maar desondanks maakt deze fundamenteel afwijkende visie op het gezag van Gods Woord de Wetenschapsbijbel tot een gevaarlijk boek dat mensen gemakkelijk op een verkeerd spoor kan brengen.

Hoe moet de Bijbel dan lezen, als de moderne wetenschap ons voor moelijke vragen plaatst? Een mooie ‘leeswijzer’ trof ik aan bij ds. C.H. Spurgeon. Hij schreef dat hij de Bijbel graag wilde lezen als een kind. Hij vertelt over een jongetje dat op school uitgelachen werd over iets dat zijn moeder hem had verteld. Zijn kameraden lachten hem uit omdat hij dat zomaar geloofde en vroegen hem hoe hij zo zeker wist dat het waar was. Zijn antwoord: “Moeder heeft het gezegd.” Laten we ook zo omgaan met de Bijbel als anderen ons bespotten, en antwoorden: “Wat er staat is waar, want God heeft het zo gezegd.”

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit het Kerkblad der Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland. De bronvermelding luidt: Bruijn, S.M. de, 2022, Wetenschapsbijbel, Kerkblad der Oud Gereformeerde Gemeente 45 (24): 235-237.

De Wetenschapsbijbel – Hoe lezen we de Bijbel?

Rond de uitleg van de Bijbel is op het gereformeerde erf verwarring en onduidelijkheid ontstaan, onder meer rond onderwerpen als schepping en evolutie. Aan de hand van de zogeheten Wetenschapsbijbel willen we in dit artikel duidelijk maken waar die verwarring vandaan komt.

De Wetenschapsbijbel bevat de tekst van de Nieuwe Bijbelvertaling, aangevuld met 300 bijdragen geschreven door 60 wetenschappers. De uitgave wil de ‘kloof tussen de tijd van de Bijbel en onze eigen tijd’ overbruggen. Met het doel om de eigentijdse bijbellezer te helpen, stelt de Wetenschapsbijbel ook gevoelige kwesties aan de orde. Het gaat dan om thema’s als evolutie, homoseksualiteit, geweld en de vrije wil.

Onthutsend

In dit artikel brengen we de Wetenschapsbijbel in verband met de hoofdvraag van deze serie: Hoe lezen we de Bijbel? We vragen ons af wat er gebeurt als de Bijbel wordt gelezen met in het achterhoofd modern wetenschappelijk onderzoek.

Opvallend, en eerlijk gezegd ook onthutsend, is de inleiding in de Wetenschapsbijbel, geschreven door twee personen. Eén van hen is G. van den Brink, hoogleraar dogmatiek aan de Vrije Universiteit en auteur van het boek ‘En de aarde bracht voort‘. Daarin wil hij het geloof in God als Schepper verbinden aan de evolutietheorie. De inleiding begint niet bij God als eerste Auteur, maar neemt zijn vertrekpunt in de menselijke factor van de Bijbel. We lezen: ‘De Bijbel is een oud boek – of eigenlijk een hele verzameling oude boeken – afkomstig uit lang vervlogen antieke culturen’. In de hele inleiding lezen we niet dat de Bijbel Gods openbaring is. Het eerste wat we over God lezen is: ‘De God van wie de Bijbel getuigt blijft volgens diezelfde Bijbel door alle eeuwen heen dezelfde…’. Verderop lezen we dat geloofsgemeenschappen samenkomen ‘om een Bijbelpassage af te tasten op haar betekenis voor vandaag, zich openstellend voor de stem van God die er zomaar doorheen kan klinken’. En: ‘Gelovigen zien de Bijbel als Gods Woord, door God geïnspireerd’. Nee, zeggen we, dit is geen visie van gelovigen, dit is wat God openbaart!

Volgens de auteurs waren de evangelisten ‘betrokken volgelingen van Jezus die wat hun overkomen was in de beelden en concepten van hun tijd en cultuur probeerden te vatten’. En, over wonderen lezen we: ‘Voor sommigen is het vanzelfsprekend dat de beschreven wonderen werkelijk hebben plaatsgevonden. Ze staan immers in de Bijbel’. Wie zijn die sommigen, zo vragen we ons af. Laten we het houden op de kerk van alle tijden en plaatsen, met uitzondering dan van de geseculariseerde westerse mens.

Wissel

Passeert de Wetenschapsbijbel de wissel die we in het vorige artikel benoemden, de wissel waarin de Bijbel uiteindelijk een boek wordt van mensen over God? Zo sterk willen we dat niet zeggen, dan doen we de auteurs geen recht. Maar, het klinkt beslist onvoldoende door dat de Bijbel Gods openbaring is. De Bijbel is geen boek waarin Gods stem ‘zomaar doorheen kan klinken’. Nee, het zijn de woorden Gods tot ons.

De 300 bijdragen in de Wetenschapsbijbel staan in het spoor van de inleiding. Wat is het gevolg? De majesteit van het spreken van God over de schepping maakt plaats voor een tastend en zoekend spreken. Majesteitelijk begint de Bijbel: ‘In den beginne schiep God den hemel en de aarde’. Het doet ons met ontzag luisteren naar de Schepper. In de Wetenschapsbijbel lezen we – hoe afgezwakt: ‘Je krijgt de indruk dat het ontstaan van de wereld en het leven erop in een oogwenk plaatsvond: God sprak en het gebeurde’. Is dit slechts ‘de indruk krijgen?’ Nee, zo openbaart God het.

Aan de andere kant wordt het spreken van de wetenschap te stellig neergezet: ‘Het voor ons waar te nemen heelal is 13,8 miljard jaar oud’. En: ‘Als zoogdier evolueerde de mens uit een gemeenschappelijke voorouder met apen gedurende ongeveer 8 miljoen jaar’. Is er ergens in Gods openbaring iets te lezen wat hier op lijkt?

Veiliger weg

De Wetenschapsbijbel maakt duidelijk waar we uitkomen in het uitgezette spoor. Het leidt tot onthutsende uitspraken zoals: ‘Het zou daarom kunnen dat de namen die in Genesis 5 en 11 worden genoemd, staan voor mensen die ooit hebben geleefd’. Het boek Jona heet een ‘novelle’ waarbij we ‘bij de erin beschreven wonderen vooral moeten letten op hun betekenis en niet op de vraag of ze echt gebeurd zijn’.

Nog één uitspraak: ‘Alles afwegend is het vanuit een modern perspectief misschien beter te zeggen dat in de Bijbel de geschiedenis meer gebruikt wordt om een eigen punt te maken dan om gedetailleerd feitelijke gebeurtenissen te beschrijven’. Klinkt in het woordje misschien nog wat onzekerheid door? Laten wij kiezen voor de veiliger weg van de openbaring. Daarop beriep Christus Zich ook steeds. Hij sprak: Er is geschreven (Matth. 4:4,7). En: De Schrift kan niet gebroken worden (Joh. 10:35). Dat is bepaald geen modern perspectief, maar dat hebben we ook niet nodig om de Bijbel uit te leggen.

Een samenvatting van de rest van de serie is hier te vinden.

Dit artikel is met toestemming van de auteur en redactie overgenomen uit De Saambinder. De bronvermelding luidt: Heer, J.M.D. de, 2023, Hoe lezen we de Bijbel? (3) De Wetenschapsbijbel, De Saambinder 101 (30): 4-5.