Home » Paleontologie (Pagina 3)

Categorie archieven: Paleontologie

Besloten geologiebijeenkomst ‘CreaGeo’ vanwege gezondheidsproblemen organisator voor de laatste keer verplaatst naar 20 april 2024 D.V.

Vanwege aanhoudende gezondheidsproblemen zien we ons genoodzaakt om de besloten geologiebijeenkomst te verplaatsen naar 20 april 2024 D.V. Als we het mogen beleven zullen we daar in na de zomervakantie nog wat aanvullende informatie over geven. De bijeenkomst wordt in het geheel verplaatst. De thema’s zullen dus hetzelfde blijven. Wanneer het 20 april 2024 opnieuw niet lukt, dan stellen we het uit tot nader orde.1

Drs. Hans Hoogerduijn hield op het congres te Hardinxveld-Giessendam (van 2022) een lezing over het ‘Rekolonisatiemodel‘. Deze lezing is hier terug te kijken: https://oorsprong.info/congres-over-bijbel-wetenschap-2022-4-drs-hans-hoogerduijn-rekolonisatie-en-de-aardgeschiedenis-hoe-de-zondvloed-en-de-roerige-periode-erna-geschiedenis/. Handig omdat dit een onderwerp is dat ook op de besloten bijeenkomst aan bod komt. Wat is uw reactie op dit verhaal? Per e-mail gestuurde feedback zal, indien dat wenselijk is anoniem, gebruikt worden op de besloten geologiestudiedag.

Op 30 maart 2023 verscheen de bundel ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht‘.2 De livestream en officiële opname zijn via de in de voetnoot genoemde linkjes terug te kijken.3 De bundel bevat helaas geen specifiek geologische bijdrage. ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht‘ is hier te bestellen. Als de Heere het leven en de gezondheid geeft hoop ik daarnaast met enige regelmaat natuurwetenschappelijke bijdragen te (laten) plaatsen via de website ‘Oorsprong’. Houd u daarom www.oorsprong.info in de gaten! Hopelijk tot ziens op 20 april 2024 D.V.!

Aanmelden

Noot van de redactie: Dit artikel onderging op 2 januari 2024 enkele wijzigingen.

Voetnoten

Bouwen aan een creationistisch wereldbeeld – (Literatuur)onderzoek ter onderbouwing van een bijbelgetrouw standpunt

Creationistisch onderzoek is belangrijk voor de opbouw van een creationistisch wereldbeeld. Ik, Jan van Meerten, wil met deze website bouwen aan dit creationistische wereldbeeld. Daarvoor doe ik onder andere (literatuur)onderzoek. Hieronder de grote thema’s waarmee ik mij de afgelopen jaren heb bezig gehouden en waarvoor ik mij de komende jaren, als de Heere de gezondheid en het leven geeft, wil inzetten. Achter het dikgedrukte thema een korte omschrijving. Na de overkoepelende thema’s ook enkele thema’s die kleiner en meer doelgericht zijn opgezet. Als laatste enkele thema’s die ik al jaren als hobbythema heb en graag ook verder uitbouw.

Overkoepelde thema’s

Geschiedenis van scheppingsleer en scheppingsmodel in de periode 1800-1925. Veel sceptici geven aan dat het door hen zo genoemde creationisme ontstaan is met de activiteiten van George McCready Price en de bekende Scopes Trial (1925). De literair-historische lezing van Genesis zou een moderne uitvinding zijn van de laatste honderd jaar. Als het gaat om de scheppingsleer dan lijkt het er echter op dat de eerste 1800 jaar het grootste gedeelte van de kerk de verhalen in Genesis (in ieder geval voor het grootste gedeelte) opvatte als historische gebeurtenissen. In de 18e eeuw waren er zondvloedgeologen en theologen die uitgingen van een historische zondvloed. Sommigen zien de rede van geoloog en natuurtheoloog Adam Sedgewick in 1831 als de grafrede van de zondvloed. Is het daarna stil geworden? Met dit onderzoek naar boeken en artikelen van Nederlandse predikanten, onderwijzers, theologen en natuurwetenschappers van 1800-1925 wil ik aantonen dat het tegendeel waar is. Ik begin daarbij bij de afgescheiden en dolerende kerken (1834-einde van het onderzoeksgebied) en de kring rond het zogenoemde Reveil (1817-ca 1865), maar hoop dat later breder te kunnen trekken.

Visie Gereformeerde Gezindte op schepping of evolutie vanaf 1925. Zelf aangesloten bij de Gereformeerde Gemeente doe ik graag onderzoek naar de visie van de Gereformeerde Gezindte in de breedste zin van het woord op schepping en evolutie. Deze periode start in 1925, omdat in het vorige onderzoek genoemde periode dan eindigt. Onder de Gereformeerde Gezindte versta ik de volgende kerken en groeperingen: Gereformeerde Bond binnen de Protestantse Kerk in Nederland, Hersteld Hervormde Kerk, Voortgezette Gereformeerde Kerken in Nederland, Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, Nederlands Gereformeerde Kerken, Gereformeerde Kerken Nederland, de Gereformeerde Kerken (hersteld), Christelijke Gereformeerde Kerken, Gereformeerde Gemeente, Gereformeerde Gemeente in Nederland, Gereformeerde Gemeente in Nederland buiten verband, Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland en diverse vrije gereformeerde kerken en evangelisaties.

Geologie van de Benelux. Creationisten uit Nederland, België en Luxemburg (Benelux) hebben de afgelopen jaren relatief weinig aandacht besteed aan de geologie van de Benelux. Rond de millenniumwisseling was er een expositie over ijstijden op Urk, drs. Tom Zoutewelle van Creaton organiseert jaarlijks excursies naar de Ardennen, drs. Hans Hoogerduijn heeft als het gaat om de Ardennen in privésfeer artikelen geschreven, ing. Stef Heerema schreef en sprak over de zoutlagen in Noord-Nederland en ijstijdverschijnselen en ing. Cok van der Louw schreef in het verleden een brochure over de zondvloed in Nederland en deed wat veldwerk. Het is hard nodig dat er meer veldwerk en literatuurstudie wordt gedaan door creationisten naar de ondergrond van de Benelux. Graag zou ik samen met een groep studenten en academici werken aan veldwerk, literatuurstudie en publicaties over de ondergrond van de Benelux in creationistisch perspectief.

Geologie van Hongarije. Creationisten hebben erbarmelijk weinig nagedacht over de geologie van Hongarije. Samen met Lorens Knap van Hongarije Holidays heb ik een vijfdaagse geologie-excursie naar Hongarije georganiseerd. We hebben daar vulkanische afzettingen, zand- en kalksteenformaties en grotten bekeken. Ik hoop de geologische locaties verder in kaart te brengen, (literatuur)onderzoek te doen en de geologische en paleontologische zaken te beschouwen binnen een creationistisch wereldbeeld.

Onderbouwing zondvloed/post-zondvloed-grens. De zondvloed/post-zondvloedgrens is een discussiepunt onder creationisten. Sommige creationisten beweren dat de geologische kolom van ná het Precambrium ná de zondvloed is afgezet. Andere creationisten denken dat de zondvloedgrens om en nabij het Perm ligt of iets lager, in het Devoon. Weer andere creationisten geven aan dat de grens om en nabij Krijt/Paleogeen ligt. Nog weer andere creationisten denken dat de grens in de buurt van de Mioceen/Plioceen-grens ligt. En als laatste zijn er creationisten die aangeven dat de zondvloedgrens boven de zogenoemde ‘ijstijdafzettingen’ ligt. Ik ben mijn hele creationistische leven hier al over na aan het denken en mijn voorkeur gaat momenteel uit naar de Krijt/Paleogeen-grens als interessante werkhypothese. Hiervoor wordt door verschillende academische creationisten onderbouwing gegeven. Maar zijn die argumenten overtuigend genoeg? De tijd zal het leren.

Scheppings-, paradijs- en zondvloedverhalen. Bij aloude volkeren zijn talloze schepping-, paradijs- en zondvloedverhalen te vinden. Het is goed om deze verhalen in kaart te brengen en te kijken hoe ze aan elkaar verwant zijn. Veel oudtestamentici kijken daarbij slechts naar het Midden-Oosten, maar mijn doel is om dit gegeven wereldwijd te bezien!

Menselijke evolutie. In de afgelopen honderdvijftig jaar zijn er verschillende mensachtigen gevonden. De vraag rijst op groot de menselijke variatie is onder de mensachtigen. Creationisten schrijven al net zo lang als de vondsten over deze vondsten. Sommige creationisten zijn zeer stellig, anderen meer voorzichtig. Hoeveel evolutie kan de menselijke ‘soort’ aan en hoe groot was de variatie in het verleden?

Versmalde thema’s

Mount St. Helens. In 1980 blies de vulkaan Mount St. Helens zijn top eraf. Dat leidde tot allerlei geologisch interessante verschijnselen. Creationisten hebben deze verschijnselen in kaart gebracht en daar over gepubliceerd. Ik ben deze publicaties aan het verzamelen en wil dat samenvatten in een groot verhaal zodat we in Nederland ook mee kunnen genieten van dit creationistische onderzoek. Replieken op dat onderzoek moeten worden weersproken en zo nodig weerlegd zodat dit een icoon kan blijven van het catastrofisme.

St. Joris en de draak. Dankzij een sponsor ben ik in 2018 op bezoek geweest bij het Creation Museum van Answers in Genesis. De video’s die in het Creation Museum getoond worden zijn in een collectie dvd’s uitgegeven: The Creation Museum Collection. Eén dvd in deze collectie gaat over draken en beeldt aan het begin de legende van St. Joris en de draak uit. Er is kritiek gekomen op het gebruik van deze legende door creationisten. De draak in het verhaal zou in de oorspronkelijke verhalen niet voorkomen. Joris zou in dat geval nooit met een draak gestreden hebben. De draak is later toegevoegd. Indien dat het geval is, kunnen wij het verhaal niet gebruiken ten gunste van de vanuit ons wereldbeeld opkomende gedachte dat mensen en dinosauriërs samen geleefd hebben. Daarom wil ik onderzoek doen naar de herkomst en de receptiegeschiedenis van deze legende door de eeuwen heen.

De planetologie van ons zonnestelsel. Ons zonnestelsel heeft mij al vanaf mijn vroegste jaren gefascineerd. Hoe kan het zo zijn dat slechts op aarde leven voorkomt? Is dit zonnestelsel werkelijk zo oud als naturalistische wetenschappers beweren? Hoe zijn de geologische verschijnselen op manen en planeten in ons zonnestelsel ontstaan? Met dit afgebakende, maar uitgebreide onderzoek, wil ik mij daarmee bezig houden.

RATE-project. Binnen dit versmalde thema wil ik op zoek naar materialen rondom het zogenoemde RATE-project. Er is door de jaren heen veel materiaal over geschreven, vervolgonderzoek gedaan etc. Ik zou dat vervolgonderzoek graag willen samenvatten in een artikel, een ander artikel wijden aan het (voor)traject en in een laatste artikel alle kritieken bundelen.

Walvissen van de Pisco-formatie. Een van de paradepaardjes van creationistisch onderzoek vind ik de walvissen van de Pisco-formatie. Binnen dit versmalde thema wil ik het onderzoek samenvatten, werken aan een of meerdere artikelen over dit onderzoek en zo het in Nederland bekendmaken.

Hobbythema’s

Genealogie van het geslacht Van Meerten. Ik ben al jaren bezig met de genealogie van het geslacht Van Meerten. Veel materiaal heb ik in uitgeprinte of (digitaal) offline vorm. Ik zou deze genealogie graag voor een breed publiek bekendmaken zodat mijn familieleden of ‘geslachts’genoten mee kunnen denken en mee kunnen genieten.

Betuwse streekgeschiedenis. De eerste Van Meerten die in de bronnen voorkomt (zo rond 1100) is gevestigd in de Betuwe. Ik zou graag meewerken aan de Betuwse streekgeschiedenis tot aan 1900 om zo een beeld te krijgen van het leefgebied waarin mijn voorgeslacht woonde.

Dit artikel verscheen in 2019 op de oude website van ‘Oorsprong’ en is hier licht aangepast overgenomen. Omdat mijn gezondheid door hartfalen dagelijks broos is en ik veel bedlegerig ben lukt het niet om daadwerkelijk veldwerk te doen en zal het voorlopig bij literatuuronderzoek blijven. Gebed gevraagd of de Heere de middelen wil zegenen! Dit is een werkdocument en kan aangepast worden!

Mysterieuze Denisovamens herrijst (niet) uit DNA

Dit artikel is geschreven samen met dr. Peter Borger.

Vrijwel alle media berichtten er vorige maand over: een groep wetenschappers was erin geslaagd het uiterlijk van een uitgestorven prehistorische mens te reconstrueren. Het ging om de Denisovamens, een tijdgenoot van de neanderthaler.

Ingang van de bekende grot waar resten van de Denisovamens in gevonden zijn. Bron: Wikipedia.

Is dat nu zo bijzonder; zulke reconstructies komen toch geregeld in de media? Opmerkelijk genoeg was deze reconstructie niet gemaakt op basis van botten of een schedel. Het uiterlijk van de Denisovamens werd gereconstrueerd uit een DNA-monster, dat uit een fossiel vingerkootje van een pink was geïsoleerd, zo blijkt uit de publicatie in vaktijdschrift Cell.1

Het team onder leiding van de Israëlische wetenschappers David Gokhman en Liran Carmel van de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem beschrijft in het artikel hoe het skelet van de Denisovamens er op 56 kenmerkende punten uit moeten hebben gezien. Dat gaat dan van de dikte van hun tandglazuur tot de omvang van de ribbenkast. De Volkskrant beschreef het als een „sciencefictionachtige herrijzenis van een geheimzinnige oermens.”

De vraag is echter of de wetenschap in staat is om het uiterlijk van uitgestorven oermensen te achterhalen op basis van DNA-sequenties – de volgorde van de DNA-letters. Is hier mogelijk sprake van een overdreven vertrouwen in de wetenschap dat door de seculiere media gretig wordt bevestigd?

WIE WAS DE DENISOVAMENS?
Het in- en uitschakelen van genen door methylatie van het DNA wordt door omgevingsfactoren beïnvloed en is overerfbaar. Dat feit stelt de vermeende evolutie van de mens in een geheel nieuw perspectief. Want welke eigenschappen zijn nu terug te voeren op DNA-mutaties –dus evolutie– en welke zijn veroorzaakt door omkeerbare epigenetische veranderingen?

Het vingerkootje van de Denisovamens. Bron: Wikipedia.

Het brede, lage voorhoofd van Denisovamensen wordt volgens dit onderzoek epigenetisch verklaard. Op de keper beschouwd is dat geen evolutie, maar variatie door epigenetische herprogrammering van het DNA. Deze oermensen waren dus gewoon mensen – homo sapiens. Dat is ook het beeld dat oprijst als we het DNA van de Denisovamens vergelijken met de rest van het geslacht homo. DNA-kenmerken van deze mens komen in beperkte mate voor bij inwoners van Melanesië en de Australische Aboriginals; ze zijn schaars bij inwoners van Oost-Azië, Amerikaanse indianen en Polynesiërs. Europeanen of Afrikanen bezitten geen DNA-kenmerken die afkomstig zouden zijn van de Denisovamens.

Als we de schaarse fossiele vondsten daarbij optellen –drie tanden, een vingerkootje van een pink, een teenbotje en een stuk kaak– dan is de stamboom van de Denisovamens in nevelen gehuld. Zeker is dat de Denisovamens een tijdgenoot was van de mens. Een epigenitische variant van het geslacht homo ligt voor de hand.

Analyseren

De wetenschappers die dergelijk onderzoek uitvoeren zijn bio-informatici. Ze gebruiken computers om de grote hoeveelheden biologische gegevens te analyseren. Daarbij maken ze gebruik van statistiek om bepaalde vragen te beantwoorden. Dat is nodig omdat de hoeveelheid genetische informatie van organismen enorm is.

De genetische informatie van elk mens bestaat uit 6 miljard bouwstenen, opgeslagen in 46 chromosomen. Een klein deel daarvan, ongeveer 2 procent, draagt de informatie voor de onderdelen en werktuigen die de cellen bouwen en laten functioneren. Het zijn de genen die coderen voor eiwitten.

Het overgrote deel van de genetische informatie op het DNA fungeert echter als besturingssysteem. Net als bij een computer moeten de programma’s in het DNA worden aan- en uitgezet. Elke cel heeft zijn eigen eiwitten nodig en de hoeveelheid ervan moet heel precies worden gedoseerd. Het zou funest zijn als eiwitten willekeurig zouden worden aangemaakt. Vandaar dat het grootste deel van het genoom zich bezighoudt met regelwerkzaamheden. Dit aan- en uitzetten van genetische informatie bepaalt hoe een organisme eruitziet.

De rol van bio-informatici beperkt zich niet tot het uitlezen en interpreteren van DNA. Ze repareren het onvolledige DNA uit de botten en plaatsen het in een biologische context, want het DNA van oermensen bestaat uit fragmenten waarvan veel van de oorspronkelijke informatie verloren is gegaan.

Het DNA in botten heeft een gemeten halfwaardetijd van ongeveer 600 jaar: na 600 jaar is de helft van het DNA verdwenen. Het verandert na het intreden van de dood op heel specifieke plaatsen en hiervoor moet gecorrigeerd worden. Met statistische en andere methoden wordt geprobeerd de oorspronkelijke volgorde van de DNA-letters te achterhalen. De stukjes DNA die uit de Denisovamens werden gehaald ondergingen deze hele reparatie- en interpretatiemethode. Dit gerepareerde DNA werd vervolgens gebruikt om het uiterlijk van deze oermens te reconstrueren. Ook hierbij moeten bio-informatici oppassen, want ook dan spelen statistiek en interpretatie een grote rol.

Besturingsprogramma

Elke cel van het lichaam bezit hetzelfde aantal genen. Dat zijn er ongeveer 40.000, waarvan iets meer dan de helft voor eiwitten codeert. Maar wat moet je met al die genen, als je ze niet op de juiste plaats en juiste moment tot expressie kunt brengen? Een gen is pas zinvol als het zijn functie uitvoert op precies de juiste plaats, op precies het juiste moment, en in precies de juiste mate.

Per celtype zijn misschien maar een paar duizend genen echt nodig. Wat doet de cel dan met de rest? Die schakelt hij uit. In de cel gebeurt dat door zogeheten epigenetische instructies. Deze instructies beïnvloeden de volgorde van de DNA-letters van de genen zelf niet, maar maken sommige delen van het DNA ontoegankelijk. Zulke epigenetische instructies worden door de biowetenschappers DNA-methylaties genoemd. In het menselijk DNA zijn 26 miljoen plekken bekend waar zulke methylaties kunnen worden uitgevoerd (zie ”Aan- en uitzetten van DNA”).

Het methylatiepatroon in een vingerkootje is anders dan dat in een schedel. Wat zeggen methylatiepatronen uit een fossiel vingerkootje dan over de vorm van de schedel? Gokhman en Carmel beweren dat zij voor 34 kenmerken van de schedel specifieke informatie hebben. Ze baseren die op een onlinedatabase die alle informatie bevat over gemuteerde genen en hoe die bij de mens botafwijkingen veroorzaken. Het blijft de vraag hoe ze zo met zekerheid iets kunnen zeggen over het uiterlijk van de Denisovamens.

Zeker is dat wetenschappers op dit moment grote moeite hebben om epigenomen –waarin aan- en uitgeschakelde stukjes DNA een rol spelen– van moderne organismen te interpreteren. Zelfs van organismen waarvan we het hele epigenoom kennen kunnen we het uiterlijk niet voorspellen. De biologische betekenis van de epigenetische verschillen tussen uitgestorven mensen en moderne mensen achterhalen, is dus nog veel moeilijker. Daarbij komt dat er methylgroepen verdwijnen nadat het organisme is gestorven. Dat proberen de bio-informatici met statistische methoden te corrigeren.

Met de huidige kennis van het genoom is het dus onmogelijk om aan de hand van de door Gokhman en Carmel gevonden methylaties iets zinvols te zeggen over het uiterlijk van de Denisovamens. Er zijn immers wel 26 miljoen methylaties in het DNA mogelijk. Laat staan dat ze weten hoe deze methylaties de expressie van duizenden eiwitten hebben beïnvloed. Wat de populaire media publiceren over het uiterlijk van de Denisovamens is dus vooral sciencefiction.

AAN- EN UITZETTEN VAN DNA
Het genoom van de mens is een bouwplan dat alle uiterlijke kenmerken van een organisme impliciet beschrijft. Impliciet, omdat het uiterlijk pas zichtbaar wordt door een groot aantal andere factoren, waaronder DNA-methylaties.

Hoe werkt methylatie van het DNA? Een methylgroep is een klein molecuul bestaande uit één koolstofatoom met daaraan vast drie waterstofjes; scheikundig is een methylgroep dus -CH3. Cellen beschikken over DNA-methyl-transferases, enzymen die zo’n methylgroepje aan het DNA kunnen hangen. Ze doen dit alleen op daarvoor bestemde plaatsen in een gen.

Door de aankoppeling van een methylgroep wordt dat gen afgesloten. Al naar gelang waar de methylgroep zich bevindt, blokkeert deze meer of minder het aflezen van het gen. Alle genen die niet nodig zijn in een bepaalde cel of in een bepaald orgaan worden op deze manier gedoseerd afgesloten of uitgezet. De methylgroep kan ook weer worden verwijderd. Dit gebeurt door andere enzymen, de DNA-demethylases. Het gen kan dan weer worden afgelezen.

Dr. Peter Borger schreef al eerder een artikel over het Neanderthalergenoom voor deze website.

Dit artikel is met toestemming van de auteurs overgenomen uit Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Borger, P., Zoutewelle, A., 2019, Mysterieuze Denisovamens herrijst uit DNA, Reformatorisch Dagblad Maandag 49 (173): 4-5 (artikel).

Twee biologen positief over ‘Big Man’-artikel plus een negatieve reactie van Bart Klink

In 2020 schreef Klaas Roos (MA) het artikel ‘Big Man zorgt voor Big Problems: Over hoe een fossiel de evolutionist met lege handen laat staan’ voor Weet Magazine.1 Het tijdschrift maakte er ook een persbericht van.2 Dit leidde tot kritiek van onder andere drs. ing. Bart Klink. Het duurde even, maar Roos reageerde vorige week op deze kritiek.3 Twee biologen zijn positief en Bart Klink reageerde via social media op zijn geheel eigen wijze. Klink gaf aan dat hij binnenkort zijn reactie op het artikel zal publiceren op zijn website.

Positieve biologen

Toen het artikel verscheen kregen we via social media twee positieve reacties van biologen met onderwijservaring, ook op het gebied van de evolutietheorie en menselijke evolutie.
Ir. Dick de Vries schreef:

“Bewonderenswaardig [is] de manier waarop Klaas Roos zijn antwoorden geeft. Hier hebben mensen wat aan. Ik heb zelf geen geduld meer voor dit. Als iemand atheïst is, dan zal hij meestal daarin volharden. Toch kan ook een atheïst zich bekeren.”

Drs. Henk Murris schreef:

“Prima argumentatie en vooronderstellingen blootleggend, die misleidend zijn voor een goed verstaan van paleontologische vondsten van ‘mensachtigen’.”

Uiteraard maakt dit het artikel van Klaas Roos niet onfeilbaar, maar het is mooi om te zien dat mensen met een academische achtergrond wat aan de gepubliceerde artikelen op ‘Oorsprong’ hebben.

Reactie van Bart Klink

Het lag in de lijn der verwachting dat drs. ing. Bart Klink, aan wie de kritiek van Roos gericht is, niet zo positief is als die van de twee biologen. Hij reageerde ook via social media op het artikel en gaf aan binnenkort te reageren op het volledige stuk middels een artikel op zijn website.

Drs. ing. Bart Klink schreef, nadat hij verwees naar zijn artikel via de website ‘De Atheïst’4:

“Zijn reactie staat of valt met het antwoord op de vraag hoe we apen van mensen kunnen onderscheiden bij fossielen. Creationisten hebben veel moeite met dit onderscheid en komen er onderling niet uit, terwijl ze wel menen dat er zo’n (duidelijk) onderscheid is. Dat is dus nogal een probleem en ik besteed daar uitgebreid aandacht aan in mijn artikel. Opmerkelijk genoeg gaat Roos daar totaal niet op in. Hij stelt meermaals simpelweg dat het fossiel ‘Big Man’ een mens is, zonder ooit te definiëren wat een mens is en hoe we kunnen bepalen of een fossiel in deze categorie behoort. Dit is een cruciaal gebrek als het gaat om het bespreken van overgangsvormen, want dan moeten we weten of iets uitsluitend een aap óf mens is (creationisme) of dat er ook nog iets bestaat met kenmerken van beide (evolutie).

Dit probleem komt ook steeds op bij Roos’ bespreking van de literatuur. Als daar gesproken wordt over ‘human like’ (‘looking’, ‘similar’, enz.) eigenschappen, betekent dat niet dat het een eigenschap is van moderne mensen (Homo sapiens), maar dat het *lijkt* op H. sapiens, zonder dat volledig te zijn, zoals je mag verwachten van een overgangsvorm. Ook zie je soms dat *bepaalde* delen van het fossiel heel modern zijn (niet te onderscheiden van H. sapiens), maar andere delen van hetzelfde fossiel juist primitief zijn. Dit wordt mozaïekevolutie genoemd en komt veel voor bij overgangsvormen. Dat sommige delen van het skelet van Big Man niet van die van ons te onderscheiden zijn, maakt het fossiel dus niet een mens, zoals Roos lijkt te denken. Dat zou alleen gelden als dit voor (vrijwel) het gehele skelet geldt, maar daarvoor moet je dus alle primitieve delen negeren.

De anatomie van H. sapiens en de variatie daarbinnen is goed bekend. Als (een deel van) het skelet van een fossiel daarbuiten valt, maar in de buurt zit, is het ‘human-like’, maar niet ‘human’. Dat onderscheid lijkt Roos te missen.

Zijn reactie gaat nog op meer punten de mist in (al in de tweede zin!), maar dat zal ik later nog uitgebreider laten zien in een artikel met verdere onderbouwing. Big man is zeker geen probleemfossiel!”

Bart Klink vervalt in een algemene generalisatie over creationisten. Verder is het niet zo opmerkelijk dat Roos niet op het hele artikel in gaat. Zijn artikel ging immers over ‘Big Man’ en niet over de volledige paleoantropologie. Dat creationisten vaak worstelen met de classificering van bepaalde fossielen is niet zo vreemd, we hebben de werkelijkheid immers niet in onze broekzak, de puzzelstukjes zijn weinig en de werkelijkheid is complex. Bovendien spelen bepaalde vooronderstellingen en vooringenomenheden een rol. Om de complete paleoantropologie te bespreken zijn ten minste vijf volumes van duizend pagina’s nodig en bovendien reageert Klink in zijn oorspronkelijke kritiek niet alleen op Roos en kan hij kritiek dat niet aan hem gericht is negeren en zich focussen op ‘Big Man’. Bovendien zien we dat Klink op basis van kenmerken (van één van beiden) een vals dilemma creëert tussen het door hem zo genoemde creationisme en evolutie. Alsof het zó essentialistisch ligt. Dit essentialisme komt ook tot uitdrukking als hij het artikel van Roos verder bespreekt op ‘human like’ etc. Klink vecht hier een stroman aan. Roos is in ieder geval veel voorzichtiger dan Klink hem hier essentialistisch neerzet. Het lijkt er daarom op dat Klink vecht tegen zijn eigen beeld van creationisten. Bovendien impliceert de term ‘overgangsvorm’ een sterke bias en is het beter om te spreken over ‘mozaïekvormen’. Dan vervalt gelijk de kracht van het argument, want veel creationisten erkennen mozaïekvormen en hebben er geen enkele moeite mee dat een fossiel kenmerken bevat die vanuit meerdere groepen afkomstig zijn. Ook de term ‘primitief’ laat een sterke bias zien omdat het een soort scala naturae impliceert. Zelfs als je Universele Gemeenschappelijke Afstamming wil accepteren dan is dergelijke opklimming van complexiteit en perfectie niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Om welke ‘primitieve’ kenmerken het zou gaan, daar is Klink niet duidelijk in. We zien dat Klink ‘mens’ slechts ziet als variatie binnen de H. sapiens en deze ‘claim’ daarna plaatst op Roos. De meeste creationisten denken dat, al zijn de ‘grenzen’ natuurwetenschappelijk diffuus, onduidelijk en onderhevig aan discussie, in ieder geval H. erectus, H. neanderthalensis, H. georgicus en H. heidelbergensis ook tot afstammelingen van Adam gerekend kunnen worden. Dat maakt de menselijke variatie veel groter dan Klink hier veronderstelt én vecht Klink opnieuw tegen een stroman. De conclusie van Klink volgt ten slotte niet uit zijn kritiek en ik hoop dat hij daarom toch beter zijn best zal doen in zijn te schrijven artikel, uiteraard met vele referenties zodat de claims te controleren zijn.

Voetnoten

Dr. Kurt P. Wise sprak voor de ‘2019 Spring Chapel Series’ over geologische verschijnselen in de Lance Formation

In 2019 hield geoloog en paleontoloog dr. Kurt Wise een lezing in de ‘Spring Chapel Series’, een serie lezingen voor de Truett McConnell University. Wise sprak deze keer over zijn onderzoek in de Lance Formation in Wyoming. Dankzij ‘The Dinosaurs Research Project’ van dr. Arthur Chadwick et al een bekende formatie voor creationisten.1 De lezing van Wise is opgenomen en met dank aan Truett McConnell University hieronder terug te kijken.

Helaas lukt het niet om de video in te sluiten, dus daarom een verwijzing: https://www.youtube.com/watch?v=o4Z9dFCKHzY.

Voetnoten

‘Big Man’ blijft probleemfossiel

In dit stuk wil ik ingaan op de kritiek van atheïst Bart Klink op een artikel dat ik in 2020 schreef voor Weet Magazine. Het artikel ging over een fossiel (‘Big Man’ genoemd) dat in Ethiopië is gevonden, en dat gezien wordt als het fossiel van een aapachtige. Ik betoogde dat het niet gaat om een aapachtige, maar om een mens. Dat zou een probleem zijn voor de evolutietheorie, omdat het fossiel in veel te oude aardlagen gevonden is om van een mens te kunnen zijn. Klink bekritiseerde mijn artikel. Hieronder wil ik laten zien dat de kritiek van Bart Klink niet terecht is, en dat Big Man een problematisch fossiel blijft voor evolutionisten.

“Dit artikel gaat over een fossiel (‘Big Man’ genoemd) dat in Ethiopië is gevonden, en dat gezien wordt als het fossiel van een aapachtige.” Foto: Reliëfkaart van Ethiopië. Bron: Wikipedia.

Vooraf twee korte opmerkingen. Ten eerste: voor de lezers die niet bekend zijn met de vondst, is het goed om het oorspronkelijke Weet-artikel1 en het kritische stuk van Bart Klink2 goed door te lezen. Anders is het onderstaande misschien lastig te volgen. Ten tweede: wetenschappers gebruiken in hun papers niet de naam ‘Big Man’, maar noemen het fossiel wat droogjes KSD-VP-1/1. De losse delen van KSD-VP-1/1 krijgen een apart lettertje erbij. Het rechter bovenbeen van Big Man heet bijvoorbeeld KSD-VP-1/1b. In het onderstaande stuk zal ik grotendeels de wetenschappelijke benaming aanhouden, omdat er een aantal citaten staan waarin die naam ook gebruikt wordt.

Bart Klink

Bart Klink studeerde volgens de biografie op zijn website Bewegingstechnologie en Bewegingswetenschappen, en is al jaren een bekende stem in het schepping-evolutiedebat in Nederland. In zijn blogartikel levert Klink kritiek op hoe Nederlandse creationisten tegen menselijke evolutie aankijken, en hij wijdt ook een paar pagina’s aan het Weet-artikel over Big Man. Verder reageerde hij op het artikel in twee Facebook-posts, maar alle belangrijke punten die hij daarin noemt, komen ook terug in het stuk op zijn website. Vandaar dat ik hier enkel inga op het stuk op zijn website.

Kwade opzet?

Verschillende keren noemt Klink het Weet-artikel misleidend, en hij zegt dat ik selectief omga met de literatuur. Hij lijkt uit te gaan van kwade intenties van mijn kant. Zo’n houding lijkt me niet heel constructief. Als ik in het Weet-artikel geen eerlijk plaatje hebt geschetst van de vondst (wat mijns inziens niet het geval is), is dat geen kwade opzet geweest. Allemaal zijn we mensen die vatbaar zijn voor confirmation bias en andere psychologische valkuilen. Dat geldt niet alleen voor mij, maar zeker ook voor Klink, omdat hij, zoals ik zal laten zien, regelmatig alleen citaten gebruikt die zijn visie ondersteunen. Het is goed om elkaar te corrigeren als er niet goed met de literatuur wordt omgesprongen, maar laten we daarbij wel uitgaan van de eerlijke houding van de ander.

Kritiek

De kritiek van Klink loopt soms wat door elkaar, en hij herhaalt hier en daar wat punten. Daarom heb ik het per onderwerp hieronder weergegeven. De citaten staan in het oorspronkelijke stuk van Klink dus niet per se in de volgorde waarin ik ze behandel. Klinks citaten zijn telkens in cursief weergegeven.3

Volgens het stuk op de Logos-site zou dit een problematisch fossiel zijn, en bovendien gewoon van een mens. Dit is opmerkelijk omdat Van Heugten [eigenaar van Waaromschepping en medewerker van Weet Magazine, KR] een ander fossiel van dezelfde soort (Lucy, (…)) nog als aap classificeerde.

Naar mijn weten beschouwen alle creationisten Lucy als een aap, inclusief ikzelf. Sommigen denken weliswaar dat Lucy rechtop liep,4 maar ook zij zijn het erover eens dat het een aap was. Dat betekent natuurlijk niet dat alle andere A. Afarensis-resten ook van (uitgestorven) apen zijn. Het is best mogelijk dat sommige van die resten onterecht aan Lucy’s soort worden toegeschreven, en eigenlijk van mensen afkomstig zijn.5 Dat is mogelijk ook wat er aan de hand is met Big Man. Het is dus helemaal niet gek dat Van Heugten Lucy als aap ziet, terwijl ik beweer dat Big Man waarschijnlijk een mens is.

Waarom is dit fossiel volgens creationisten een probleem? “Het is veel te menselijk en veel te oud om in het evolutieverhaal te passen” en “lang niet alle [fossiele] vondsten passen mooi in dat plaatje [van menselijke evolutie]”. Zij hebben blijkbaar nog steeds het simpele plaatje voor zich van zuiver anagenese: één rechte lijn van aapachtige voorouder naar moderne mens. Geen enkele moderne evolutiebioloog heeft dit ‘plaatje’ nog voor zich bij de menselijke evolutie. De evolutionaire geschiedenis van de mens is complex, met verschillende doodlopende takken en tegelijk levende soorten. Het is lastig om de exacte relaties van de verschillende soorten tot elkaar te bepalen (zie noot 3) en daar is ook de nodige discussie over onder wetenschappers. Voor de grote lijn in de menselijke evolutie zijn de precieze relaties ook niet nodig, die is al een tijd duidelijk en daar verandert deze vondst niets aan.

Nergens in het Weet-artikel beweer ik dat evolutionisten geloven in een anagenetisch model voor het ontstaan van de mens, ook niet in de woorden die Klink citeert. Sterker nog, ik benoem letterlijk dat “binnen het geslacht van de Australopithecinen (…) allerlei soorten [bestonden]. De meeste daarvan waren evolutionair gezien doodlopende wegen, maar een ervan wordt beschouwd als een belangrijke evolutionaire schakel, omdat daaruit het geslacht Homo zou ontstaan.” Natuurlijk zijn er allerlei nuances mogelijk. Er is verschil van mening onder wetenschappers uit welk Australopithecussoort het geslacht Homo voortkwam, en misschien zal men wel moeten concluderen dat uit geen enkele soort was die momenteel bekend is. Maar voor zulke nuances is in een populairwetenschappelijk artikel maar beperkte ruimte. Uiteindelijk is het geslacht Homo volgens evolutionisten toch voortgekomen uit de Australopithecinen, en de soort die daarbij in veel modellen een sleutelrol inneemt, is A. afarensis.

Dat de vondst van Big Man niets zou veranderen aan de grote lijn van de menselijke evolutie, klopt alleen als je het fossiel als A. afarensis classificeert. Als Big Man echter een mens was, liepen er kennelijk 3,6 miljoen jaar geleden al mensen rond, en moet wel degelijk het huidige plaatje van de menselijke evolutie op zijn kop.

Seksuele dimorfie

In het oorspronkelijke Weet-artikel betoog ik dat Big Man op veel punten verschilt van Australopithecus afarensis. Volgens Klink zou je die verschillen kunnen verklaren met een beroep op seksuele dimorfie:

Ze wijzen erop dat Big Man 1,50 meter lang was, een halve meter langer dan Lucy. Lucy was waarschijnlijk een vrouw, Big Man een man. Grote verschillen tussen geslachten (seksuele dimorfie) komen bij bepaalde soorten voor. Bij gorilla’s is dit verschil bijvoorbeeld ook erg groot. Zeker gezien het ontbreken van de schedel en tanden is het lastig te zeggen of beide fossielen van dezelfde seksueel dimorfe soort zijn, of misschien toch van twee verschillende soorten.

Niet alleen Klink grijpt seksuele dimorfie aan als verklaring voor de verschillen tussen Lucy en Big Man, ook de onderzoekers die KSD-VP-1/1 beschrijven, doen dat (o.a. in Lovejoy et al., 2016:1666). De mensachtige kenmerken van Big Man waren het gevolg van zijn grootte, zeggen zij. Die stelling is echter nergens op gebaseerd. Je kunt zoiets zeggen als je andere mannelijke A. afarensis-fossielen hebt die net zo groot zijn als Big Man. Die kun je als vergelijkingsmateriaal gebruiken. Zulke fossielen zijn er echter niet, naar mijn weten.

De gorilla’s brengen Klink ook niet veel verder. De dieren zijn inderdaad sterk seksueel dimorf: mannetjes zijn zo’n 2,37 maal zwaarder dan vrouwtjes . Je kunt die er echter niet zomaar aan hun haren bij slepen. Ze staan evolutionair immers veel verder bij de mens vandaan dan A. afarensis. Als je kijkt naar soorten die volgens evolutionisten dichter bij de mens staan dan de gorilla (chimpansees en bonobo’s), zie je dat de seksuele dimorfie veel meer overeenkomt met die van de mens. Bij chimps en bonobo’s zijn mannetjes respectievelijk 1,29 en 1,36 keer zwaarder dan vrouwtjes, en bij de mens is die ratio 1,15. Je zou dus verwachten dat de laatste gemeenschappelijke voorouder van mens en chimpansee een seksuele dimorfie had die ook in die orde van grootte ligt, en dat A. afarensis, die nog dichter bij de mens zou moeten staan dan chimpansees, dus zéker een mensachtige seksuele dimorfie had. Dat is echter niet het geval. Seksuele dimorfie bij de gorilla is in deze kwestie dus niet te gebruiken.

Verschillen tussen Big Man en A. afarensis

Klink schrijft:

Dan komt de centrale claim: het skelet van Big Man “lijkt grotendeels op dat van een mens”. Dat is opmerkelijk, want de onderzoekers schrijven in hun artikel namelijk dat veel eigenschappen kenmerkend voor Australopithecus zijn, het geslacht dat door de meeste creationisten wordt gezien als aap. Dit vermeldt Weet alleen niet, ze vermelden slechts wat in hun straatje past.

Dat Big Man eigenschappen gemeen heeft met Australopithecinen, is niet zo vreemd, omdat Australopithecinen ook veel eigenschappen gemeen hebben met mensen. Dat staat ook wel degelijk in het Weet-artikel: “Big Mans opperarmbeen (het bot in de bovenarm), de ellepijp (een van de twee botten uit de onderarm) en het dijbeen lijken zowel veel op die van Lucy (al zijn ze een stuk groter) als op die van moderne mensen.” Andere delen van het fossiel zijn echter veel menselijker dan A. afarensis. Dat is niet wat ik zelf beweer, maar wat de wetenschappers beweren die het fossiel beschrijven! Bart Klink zou de betreffende literatuur nog eens goed moeten nalezen. Verderop in dit artikel haal ik diverse citaten aan van de onderzoekers die mijn punt ondersteunen.

Het bekken

In het Weet-artikel schreef ik over het bekken: “Het laatste bot dat de onderzoekers grondig bestudeerden, was het bekken. Ook van dit bot moest men concluderen dat het er menselijk uitzag. Het was in elk geval een stuk menselijker dan dat van Lucy.”

Klinkt schrijft hierover het volgende:

Het Weet-artikel claimt ook dat “het bekken van Big Man een stuk menselijker [is] dan die van Lucy.” De onderzoekers (Haile-Selassie et al., 2010) beweren echter het tegenovergestelde: “The pelvis [bekken] exhibits a “classic” Australopithecus pattern”. (…) In de gedetailleerde studie van Owen Lovejoy et al. in het boek (Haile-Selassie & Su, 2015) blijkt uit tabel 8.5 dat er een hoop overeenkomsten zijn tussen zowel Lucy als Homo (dit geslacht is overigens breder dan alleen moderne mensen (Homo sapiens)). Deze auteurs concluderen: “Almost every aspect of the pelvis of KSD-VP-1/1 exhibits the same fundamental adaptations to upright walking as are found in Homo. As would be expected, however, there are several minor elements that still appear more primitive and which have likely been modified by selection over the course of evolution in Australopithecus to Homo.” Wederom een mix dus.

Dat de auteurs over het bekken van Big Man zeggen dat het een ‘klassiek Australopithecus-patroon’ vertoont, klopt. Dat is echter niet het hele verhaal. Klink lijkt niet goed op de hoogte te zijn van wat er in de papers gezegd wordt. Lovejoy et al. (2016) hebben het bekken proberen te reconstrueren, en volgens hen vertoont het een “…remarkable similarity to even modern human pelves, considering its great age” en wijzen ze op “…the otherwise very human aspect of the overall pelvis” (p.166). Verder zeggen ze letterlijk dat het bekken van KSD-VP-1/1 menselijker oogt dan het bekken van Lucy.

In general, it is worth noting that KSD-VP-1/1d [het bekken van Big Man, KR] has a more “modern human-looking” overall form than does A.L. 288-1 [het bekken van Lucy, KR]. (Lovejoy et al., 2016:166)

Zoals ik hierboven ook al aangaf, schijven de auteurs die verschillen vervolgens toe aan het verschil in grootte en geslacht tussen Big Man en Lucy. Dat is echter niet te controleren zolang er geen vondsten zijn om dat te staven. Tot nu toe zijn er geen andere mannelijke A. afarensis-fossielen gevonden met de afmetingen van Big Man. Samengevat is mijn claim dat Big Mans bekken er menselijk uitzag, en sowieso menselijker was dan dat van Lucy, dus niet misleidend, maar rechtstreeks afkomstig uit de onderzoeksartikelen.

Nekwervels

In het Weet-artikel schreef ik dat de nekwervels van Big Man het meest lijken op die van mensen, terwijl die van A. afarensis lijken op die van hedendaagse mensapen. Klink reageert hierop:

Ook dit is misleidend. De hier aangehaalde onderzoeker (zie het hoofdstuk van Marc Meyer in Haile-Selassie & Su (2015)) komt tot de conclusie dat dit fossiel goed rechtop kon lopen, maar niet zoals mensen: “Although the suite of characteristics in the KSD-VP-1/1 [=Big man] centra is consistent with human-like orthograde posture and head carriage, the mosaic of derived anatomy with transitional nuchal musculature and inchoate stage of nuchal ligament development would be consistent with the locomotor pattern seen in primates during bouts of bipedal running where the whole-body aerial phase of humans seems absent. The relatively small and often pathological thoracic and lumbar centra typical of Au. afarensis appear to corroborate the hypothesis that they were ill suited for high-peak vertical loads incurred with human-like, dynamic long-distance bipedal locomotion.”

Er is helemaal niets misleidend aan mijn oorspronkelijke claims. Wederom is het Klink die zelf niet het volledige plaatje schetst. Dat de nekwervels van Big Man het meest lijken op die van mensen, haal ik letterlijk uit het onderzoeksartikel van Meyer (2016)7. Bovendien lijkt Klink mijn punt niet helemaal te snappen. Ik zei in dit gedeelte namelijk niets over de manier van lopen van Big Man, maar over de menselijkheid van de nekwervels. En dat die menselijk waren, dat is wel duidelijk. Het blijkt onder andere uit het volgende.

  • Volgens Meyer vertoont één van de nekwervels van Big Man een bepaalde afwijking die alleen bij mensen voorkomt, en die veroorzaakt wordt door de verticale houding waarin mensen zich voortbewegen. De onderzoeker schrijft hierover: “Because the KSD-VP-1/1 pattern of caudal pathology with a peak expression at the C6 level matches the pattern exclusive to anatomically modern humans (and Neandertals), this implies that KSD-VP-1/1 shared a common loading regime and cervical posture with modern humans.” (Meyer, 2016:97).
  • Meyer probeerde een nekwervel van Big Man te reconstrueren met een chimpanzee-nekwervel als model. Dat bleek een onnatuurlijk geheel op te leveren, terwijl een reconstructie op basis van een menselijke nekwervel juist een kloppende reconstructie opleverde (Meyer, 2016:102).
  • Meyer schrijft: “The statistical analyses employed here underscore morphological observations pointing to the similarity of KSD-VP-1/1 cervical vertebrae to those of modern humans and illustrate systematic differences with those of the African great apes.” (Meyer, 2016:103).

Als je het paper van Meyer leest, zie je duidelijk dat de wervels van Lucy sterk lijken op die van hedendaagse mensapen, terwijl de wervels van KSD-VP-1/1 juist lijken op die van de mens. Let op! Ik zeg niet dat de wervels volgens Meyer afkomstig zijn van een mens, maar slechts dat ze sterk lijken op die van een mens. Meyer volgt de indeling van Big Man bij de soort A. afarensis, net als de andere auteurs die het fossiel hebben bestudeerd. Ik vraag me echter af of ze bij die classificatie zouden blijven als het fossiel in aardlagen van 1,5mya was gevonden in plaats van 3,6mya. Er speelt waarschijnlijk een sterke evolutionaire vooronderstelling mee. Big Man mág namelijk helemaal geen mens zijn, want dat zou een schok voor de paleoantropologie betekenen. Ook zou het betekenen dat Lucy haar rol als belangrijkste vermeende overgangsfossiel tussen aap en mens verliest, en dat er een nieuwe kandidaat gevonden zal moeten worden uit de periode van 5 tot 4 miljoen jaar geleden.

Om verder te gaan met de nekwervels: in het paper van Meyer staan afbeeldingen van de nekwervels van KSD-VP-1/1. Die wervels vergelijkt hij telkens met die van de mens, chimpansee en gorilla. Op de afbeeldingen valt telkens op hoe sterk de wervels van KSD-VP-1/1 lijken op die van de mens.8 Meyer gaat zelfs zo ver om te zeggen:

“The analyses here show that despite their antiquity, the size and shape of the subaxial KSD-VP-1/1 neural canals match those of modern humans, implying that KSD-VP-1/1 possessed a fully human-like spinal cord” (p. 103).

Hij bevestigt dit nogmaals in een ander artikel, waarin hij schrijft9:

“Despite expectations of a smaller spinal canal as is the case in other australopiths, spinal canal cross-sectional areas in KSD-VP-1/1 are similar to those of modern humans, and one-third larger than the mean neural canal area of chimpanzees. (…) “While more discoveries are needed to elucidate this, it is apparent that this large male A. afarensis possessed a human spinal cord in terms of size and shape despite a brain in this taxon one-third the size of H. sapiens.” (Meyer, 2016b:3).

Duidelijker kun je het niet hebben, lijkt me.

Schouderblad

Een ander stuk van Big Man dat menselijk lijkt, is het schouderblad. In het Weet-artikel schreef ik over het schouderblad: “Het schouderblad van Big Man komt op een paar punten overeen met dat van apen, maar lijkt over het algemeen het meest op dat van een mens. Dat is vreemd, want men ging er voorheen juist van uit dat het schouderblad van A. afarensis een stuk aapachtiger was dan dat van mensen.” Klink reageert hierop als volgt:

Ook dit is onjuist, want wederom zien we een mix van primitieve en afgeleide kenmerken, zoals je mag verwachten van een overgangsvorm. De auteur die het hoofdstuk over de schouder schreef in het boek (Haile-Selassie & Su, 2015) en de meest gedetailleerde analyse gemaakt heeft (Stephanie Melillo), concludeert dit: “The scapula exhibits spine and glenoid orientation that is intermediate between human and non-human apes and an expanded infraspinous fossa, which is unique to humans. The clavicle exhibits a superior curve in the coronal plane that is distinct from modern humans but also present in some Pleistocene hominins. Muscle attachment locations show notable similarity to humans. The same features are present in other clavicle and scapula fossils attributed to Australopithecus. A number of features that are common in later Pleistocene hominins, but not in modern humans, are also present in KSD-VP-1/1.”

Tot relatief kort geleden was er eigenlijk amper wat bekend over de schouder van A. afarensis. Dat veranderde toen in 2000 de resten van een Australopithecus-jong, het Dikika-kind, werden gevonden. Daar zat een vrij compleet schouderblad bij, dat nog het meest op dat van een gorilla leek (Melillo, 2016:115)10. Het schouderblad van Big Man is nog completer en breidt daarmee het fossiele verslag van de A. afarensis-schouder enorm uit. Het eerste paper hierover is van Haile-Selassie (2010), die schreef (p.12124)11:

Overall, current data therefore suggest that Australopithecus morphology in some ways was shared with Gorilla [a larger supraspinous fossa (as in DIK-1-1) (27) and a more superiorly oriented glenoid], but in others was decidedly more Homo-like, i.e., a scapular architecture whose total morphological pattern was unique and remarkably distant from that of Pan.

Haile-Selassie laat een X-ray-afbeelding zien waarin duidelijk te zien is dat het schouderblad van Big Man sterk op dat van een mens lijkt. Zie onderstaande afbeelding. Linksboven is van een modern mens, rechtsboven van Big Man, linksonder van een gorilla, en rechtsonder van een chimpansee.

De menselijkheid van het schouderblad wordt onderstreept door Cofran (2010) op zijn blog12. Hij bespreekt het paper van Haile-Selassie, en zegt:

Now, KSD-VP-1 provides a remarkably complete scapula of an adult afarensis (…). In contrast to the specimens described above [namelijk het Lucy- en Dikika-fossiel ,KR], KSD-VP-1 is very human-like. To the naked eye, and as borne out by principle components analysis of scapular angles, this thing is very human-like.

Het mag duidelijk zijn dat in het populairwetenschappelijke artikel maar beperkt de ruimte was om aandacht te geven aan elk onderdeel van het fossiel. Weet-artikelen mogen zelden meer dan 5 pagina’s lang zijn, en die grens was al snel bereikt. Daarom wijdde ik aan elk onderdeel van het fossiel slechts een paar regels. Dat ik het echter heb samengevat als dat het schouderblad op een paar dingen overeenkomt met dat van apen, maar over het algemeen een menselijke indruk maakt, lijkt me een eerlijke samenvatting van wat wetenschappers erover zeggen. In ieder geval ligt het schouderblad van KSD-VP-1/1 dichter aan tegen de menselijke waarden dan de eerder bekende (delen van) fossiele schouderbladen van A. afarensis, namelijk die van het Dikika-kind en Lucy.

Borstkas

Klink gaat in zijn kritiek niet in op wat ik schreef over de borstkas van KSD-VP-1/1. Als je de onderzoeken leest, blijkt opnieuw het verschil met eerdere ideeën over de borstkas van Australopithecinen, en de menselijkheid van de borstkas van KSD-VP-1/1. De ontdekker van het fossiel, Haile-Selassie, schrijft bijvoorbeeld13:

“The preserved elements of the KSD-VP-1/1 thorax comprise a number of ribs, including the second rib, and suggest that Au. afarensis had a human-like thoracic cage with a broad upper thorax and a deeply invaginated thoracic vertebral column. This is in stark contrast to previous reconstructions of early hominin thoracic shape (e.g., Schmid 1983, 1989, 1991) and also different from what has been inferred for Au. sediba where the thorax is described as mosaic with an ape-like upper thoracic shape combined with a more derived human-like shape to the lower thorax (Schmid et al. 2013).” (Haile-Selassie, 2016:10)

Ook nieuwere onderzoeken benadrukken de menselijkheid van de borstkas van Big Man en de verschillen met de borstkas van Lucy. Meyer et al. (2019) schrijven14:

“Interestingly, current reconstructions of thoraces in small-bodied hominins, such as the Australopithecus afarensis A.L. 288-1, may feature a smaller, more apelike pulmonary thorax (upper thorax), while its larger-bodied conspecific KSD-VP-1/1 is suggested to be more human-like, with a relatively expanded upper thorax.”

Overige opmerkingen

Verder zijn er nog wat overige opmerkingen van Klink die niet per se betrekking hebben op één onderdeel van het fossiel.

Tot slot: zeer belangrijke delen van dit fossiel ontbreken: de schedel, tanden, handen en voeten. Hierdoor mist belangrijke informatie en is de precieze classificatie onzeker. Als ook de schedel bekend was geweest (hoogstwaarschijnlijk met een zeer kleine inhoud), hadden creationisten waarschijnlijk gezegd dat het een aap was, zoals ze ook bij de meeste andere Australopithecus-fossielen doen. (…)

Dat veel belangrijke delen van Big Man niet gevonden zijn, is inderdaad jammer, maar maakt het ook onverstandig om daarover beweringen te doen. Dat de schedel van Big Man “hoogstwaarschijnlijk (…) een zeer kleine inhoud” zou hebben, is dan ook pure speculatie, en berust alleen op de vooronderstelling dat Big Man een soortgenoot van Lucy zou zijn.

Big Man was hoogstwaarschijnlijk een vrij typische Australopithecus, net als Lucy, zij het een stuk groter.

Als er één ding uit de vondst van Big Man blijkt, is dat het geen “vrij typische” Australopithecus was. Dat zie je ook terug in persberichten (zoals die van National Geographic15), en blijkt duidelijk uit de verschillen tussen Big Man en Lucy die ik in het Weet-artikel en hierboven beschreef. Het grappige is dat Bart Klink zelf ook wel toe lijkt te geven dat er wel degelijk zulke verschillen zijn. Hij schrijft namelijk even verderop in zijn commentaar: “Daarnaast is nog niet zeker of Lucy en dit fossiel wel tot dezelfde soort behoren. Schedel en gebit zouden hier meer over kunnen zeggen, maar die ontbreken helaas.”

Wetenschap neemt verkeerde afslag

Als mijn vermoeden klopt dat Big Man een mens was, en geen A. afarensis, legt deze hele zaak een belangrijk probleem bloot binnen de paleoantropologie, en dat is dat één foute classificatie een hele discipline op een dwaalspoor kan brengen. Als je een menselijk fossiel vindt in aardlagen waar ook Australopithecinen in voorkomen, zou de logische conclusie moeten zijn: “Blijkbaar leefden mensen en Australopithecinen tegelijkertijd”. De onderzoekers redeneren echter de andere kant op: “O, blijkbaar waren Australopithecinen al veel menselijker dan we dachten”. Hetzelfde zag je met de vondst van de Laetoli-voetstappen; moderne menselijke voetstappen in aardlagen van 3,7 miljoen jaar oud16. In plaats van te denken: “Hé, menselijke voetstappen in 3,7 miljoen jaar oude aardlagen? Blijkbaar leefden er toen al mensen!”, redeneren de wetenschappers: “Hé, blijkbaar hadden die Australopithecinen al volmaakt menselijke voeten!”

Het gevolg is dat Big Man inmiddels al in allerlei andere papers terecht is gekomen als A. afarensis. Daarmee worden de grenzen van de soort A. afarensis zo opgerekt, dat ook toekomstige vondsten van te oude menselijke resten onder A. afarensis kunnen worden geschoven. Wordt er volgend jaar een menselijke nekwervel gevonden in een aardlaag van 4 miljoen jaar oud? Dan kunnen wetenschappers zeggen: “O, dat is gewoon van een Australopithecus, want we weten van Big Man dat Australopithecinen zulke menselijke nekwervels hadden.” Op die manier houd je natuurlijk je eigen verhaal in stand.

Conclusie

Hopelijk heb ik in bovenstaande een duidelijker onderbouwing kunnen geven waarom ik denk dat de botten van KSD-VP-1/1 resten van een mens zijn, en niet van een Australopithecus. Als die bewering klopt, vormt ze een probleem voor de huidige ideeën over de evolutie van de mens. Evolutionisten zullen een andere overgangsvorm moeten zoeken dan Lucy, in een eerdere tijdsperiode. Daar zijn naar mijn weten lang niet zulke geschikte kandidaten te vinden als A. afarensis. Vanuit creationistisch oogpunt is de vondst niet problematisch, omdat mens en aap tegelijkertijd geschapen zijn, en je dus kunt verwachten dat je ze in dezelfde aardlagen tegenkomt. Kortom: Big Man blijft een probleemfossiel.

Dit artikel liever in pdf-formaat lezen? Dan kunt u het artikel hier downloaden.

Van Klaas Roos sprak ook op een congres in 2021 over het spraakvermogen en menselijke evolutie. Deze lezing is opgenomen en hier terug te kijken. Het persbericht naar aanleiding van zijn Weet-artikel over ‘Big Man’ is hier te vinden.

Onhoudbare stelling: ‘Zoogdieren in het dinoleefgebied waren niet groter dan de huidige muizen’

Gisterenavond las ik het weer, de stelling dat zoogdieren in het dinotijdperk (of: dinoleefgebied) niet groter waren dan huidige muizen. Met ‘recente’ vondsten in het achterhoofd is dit een onhoudbare claim. Hierover heb ik vaker geschreven, bijvoorbeeld in Om Sions Wil1 en Weet Magazine2. Kennelijk hebben deze artikelen geen indruk gemaakt, want de stelling wordt zowel door naturalisten als creationisten herhaaldelijk onderschreven. Vandaag opnieuw een poging.

Het populair-wetenschappelijke tijdschrift Wetenschap in Beeld heeft de goede gewoonte om artikelen te bundelen in specials en deze uit te geven. Gisteren kreeg ik van een familielid, die op ziekenbezoek kwam, de special met als titel ‘Het verhaal van de mens’ cadeau. Een waardevolle uitgave, waarbij helaas uitgegaan wordt van een evolutionaire geschiedenis van het leven en de mens (Universele Gemeenschappelijke Afstamming). In deze special wordt verwezen naar zoogdieren in het leefgebied van de dinosauriërs.

Quote3:

“Uiteindelijk is de mens de grote winnaar doordat de dinosaurus plaatsmaakte voor zoogdieren. Die zijn op dat moment niet groter dan knaagdieren, die mogelijk overleven doordat ze als warmbloedigen de kou als gevolg van de meteorietinslag beter verdragen.”

Knaagdieren variëren in grootte daarom wordt als bijschrift verduidelijkt welke knaagdieren:

“In het dinotijdperk waren zoogdieren niet groter dan huidige muizen.”

Sommige creationisten nemen dit over4:

“Dan heb je daar klein beestenspul van zoogdieren. Onder andere deze Eomaia, de moeder van alle zoogdieren. Die leefde ook in het Krijt en daar vind je hier een fossiel van. Dat is een van de weinige zoogdieren in dat Krijt. En wat zie je nou in de aardlagen daarboven, van het Tertiair? Dan zijn de dinosauriërs uitgestorven en dan zie je dat in die aardlagen daarboven opeens alle hoofdgroepen van zoogdieren aanwezig zijn. Alle geslachten en families van zoogdieren. En volgens de evolutietheorie moeten die allemaal uit die huismuis zijn geëvolueerd. De tegeltjeswijsheid van een evolutionist: “Gedenk mens dat gij uit de huismuis zijt”. Vrij naar Genesis 3 vers 19.”

Waren zoogdieren in het dinoleefgebied niet groter dan een huismuis of muis?

Reactie

In de regel bleven de zoogdieren in het dinoleefgebied klein. Onlangs schreef ik nog hoe zo’n kleine zoogdierfamilie, waaronder Mesodma, een uitdaging vormen voor de zondvloedgrens rond het Krijt/Paleogeen.5 Maar er zijn flink wat uitzonderingen. Zoveel zelfs dat de stelling dat zoogdieren niet groter waren dan huidige muizen onhoudbaar is geworden. Bovendien was de zoogdierenvariatie in het dinoleefgebied erg groot. Dit is geen wishfull thinking, maar gebaseerd op talloze vondsten van zoogdierfossielen. Het woord ‘zoogdieren’ gebruik ik hier in de breedste zin van het woord, namelijk de Mammaliaformes (zoogdierachtige vormen). Uiteraard weet ik dat wel alle (moderne) zoogdieren Mammaliaformes zijn, maar niet alle Mammaliaformes (moderne) zoogdieren. Hieronder een tiental pareltjes, maar er zijn er meer te noemen:

(1) Repenomamus giganticus en (2) Repenomamus robustus. Deze roofdieren zijn mijn favorieten. In 2005 werd een opmerkelijke vondst gedaan, namelijk het eerstgenoemde zoogdier met een dinosaurus (jonge Psittacosaurus) in de maagstreek.
(3) Vintana sertichi. Dit beest werd gevonden in Madagascar en had wel wat weg van een Capibara.
(4) Didelphodon vorax. Dit was een zoogdier ter grootte van een kleine huiskat en leek een beetje op de Tasmaanse duivel. Het had een krachtige kaakbeet en at vermoedelijk kleine dieren én dino-eieren.
(5) Adalatherium hui. Het uiterlijk van Adalatherium had wel wat weg van een moderne das. Een bijzonder fossiel en het lijkt erop dat het beest een zenuwrijke en gevoelige snuit had. Een fossiel van het beest werd gevonden op Madagascar.
(6) Castorocauda lustrasimilis. Een aquatisch zoogdier dat qua uiterlijk wel wat leek op een moderne bever. Een fossiel van het beest werd gevonden in de Jiulongshan Formation in China.
(7) Sederipes goddardensis. Van dit soort zijn alleen de voetsporen (ichnofossielen) bekend. In 2018 werden deze voetsporen beschreven in Scientific Reports. Het zijn relatief grote voetsporen en daarom waarschijnlijk behorend tot een relatief groter zoogdier. De voetsporen zijn gevonden in de Patuxent Formation in de Verenigde Staten.
(8) Volaticotherium antiquum. Dit is ook een leuk zoogdiertje. Dit beestje leek wel op een vliegende kat/suikereekhoorn. Het was een zoogdier ter grootte van een eekhoorn en bezat een vlieghuid om tussen de boomtoppen te zweven. Dit zoogdier werd gevonden in China. Vanuit Argentinië is mogelijk ook een zweefvlieger bekend onder de naam Argentoconodon fariasorum. Hier is echter te weinig materiaal van gevonden om dat zeker te weten.
(9) Docodon victor. Dit is een van de grootste Mammaliaformes gevonden in de Morrison Formation in de Verenigde Staten. De soort werd in 1880 al beschreven door fossielenverzamelaar William Harlow Reed (1848-1915).
(10) Gobiconodon hoburensis. Dit is een van de grotere zoogdieren in het leefgebied van de dinosauriërs. Het beest woog naar schatting ongeveer 5,5 kilogram en had vermoedelijk een lichaamslengte van 35 centimeter. Het beest werd gevonden in Mongolië en Rusland.

Hier een tiental vondsten van soorten die in formaat (veel) groter waren dan een (huis)muis. De stelling dat zoogdieren niet groter waren dan huidige muizen moet worden verworpen op basis van de vondsten. Anno 2023 is deze stelling niet meer houdbaar en het is onjuist om deze stelling nog steeds te verdedigen.

Voetnoten

‘Fuzzy with a Chance of Feathers’ – Dr. Marcus Ross sprak in het gebied rond Chicago over geverderde dinosauriërs

Vanaf 7 januari tot en met 10 januari 2023 hield de Amerikaanse organisatie Midwest Creation Fellowship een tour met de paleontoloog dr. Marcus Ross in het gebied rond Chicago. Dr. Ross sprak in een drietal kerken over ‘Fuzzy with a Chance of Feathers‘. De lezing ging over het al dan niet bestaan van gevederde dinosauriërs. Een van deze meetings is opgenomen en terug te kijken. Met dank aan Midwest Creation Fellowship voor plaatsing van de video.

Dino’s moesten zelf ook uitkijken

In blinde paniek vlucht een net uit het ei gekropen dinojong uit zijn nest. Een harig beest met scherpe tanden komt uit de struiken tevoorschijn, op zoek naar een lekker maaltje. Bij het nest snuffelt hij wat rond. Dan ziet hij de dino-eieren. Met zijn krachtige kaken bijt hij de schalen kapot…

Wie meent dat dino’s in vroeger tijden geen gevaar te duchten hadden en het recht van alleenheersers konden opeisen, die heeft het mis. In 2016 werd een vondst gepresenteerd in Nature Communications van een kaakfragment en resten van een zoogdierschedel. De kaak is afkomstig uit het zogenoemde laat-Krijt, wat sommige creationisten interpreteren als een dino-leefomgeving. Het beestje kreeg de naam Didelphodon vorax. Dit zoogdier was zo groot als een kleine huiskat en leefde op de vlaktes van Noord-Amerika. Didelphodon is gevonden in de zogenaamde Hell Creek Formation, een bekende vindplaats van fossielen. De tanden wijzen erop dat Didelphodon vlees at en waarschijnlijk een krachtige beet had, krachtiger dan die van een hyena. Volgens de onderzoekers wijst dat erop dat Didelphodon zich tegoed deed aan schaaldieren, weekdieren, zoogdieren en zelfs kleinere dino’s.

Overigens hadden dino’s vroeger niet alleen iets te duchten van landdieren. Ook uit de lucht dreigde er gevaar. Begin 2017 werd in het laat-Krijt van Transsylvanië (Roemenië) een pterosaurus (vliegend reptiel) gevonden die de naam Hatzegopteryx kreeg. Dit vliegende monster was zo groot als een giraffe en had waarschijnlijk dino’s ter grootte van een klein paard op het menu staan.

Bron 1: https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC5155139/
Bron 2: https://peerj.com/articles/2908/

Dit artikel heb ik in 2017 geschreven voor de website van Weet Magazine. Het artikel stond op de oude versie van de website als apart artikel online, later is het stuk toegevoegd aan het artikel ‘9 coole dinovondsten’. Laatst genoemde artikel is hier te vinden.

Overzicht van gepubliceerd naturalistisch-wetenschappelijk onderzoek van creationistisch paleontoloog dr. Marcus Ross naar Mosasauriërs en het Mesozoïcum

In 2006 promoveerde creationistische paleontoloog dr. Marcus Ross op de Mosasauriërs. Grote zeereptielen die ooit de Nederlandse Krijtzee domineerden. Dit promotieonderzoek ging niet zonder ophef. Immers, hoe kan een creationist promoveren op een naturalistisch onderzoek. Hierover hoop ik, als de Heere leven en gezondheid geeft, nog een keer over te schrijven. De bibliothecaris van de ‘University of Rhode Island’ was zo vriendelijk om het proefschrift van Ross in te scannen en te publiceren op de website van de universiteit. Het proefschrift heeft als titel: ‘Richness Trends of Mosasaurs (Diapside, Squamata) During the Late Cretaceous‘. Zijn promotieonderzoek was de reden om hem in 2021 uit te nodigen om te spreken over dit onderwerp op een congres over ‘Bijbel & Wetenschap‘.1 Zijn lezing heb ik samengevat in een artikel voor Weet Magazine2.3 Masterstudent geologie Willem Jan Blom heeft het onderzoek van Ross ook genoemd in zijn overzicht.4 Zijn overzicht is de aanleiding tot dit artikel en zorgt voor de drang om het méér compleet te maken. Daarom heb ik op deze website ook al twee overzichten gemaakt (zie voetnoot).5 Vandaag publiceer ik het overzicht rondom het onderzoek van dr. Marcus Ross naar Mosasauriërs en het Mesozoïcum. In tegenstelling tot Blom neem ik wel de abstracts van de naturalistisch-wetenschappelijke conferenties mee.6 Dit omdat je dan laat zien dat je de onderzoeksresultaten bloot wil stellen aan kritiek.

Wetenschappelijke artikelen vanuit het Mosasaurus-onderzoek

(2004) Ross, M.R., Stratigraphy and Analytic Paleontology of the Lowe Pierre Shale at Brown Ranch, Southwestern South Dakota, Proceedings of the South Dakota Academy of Science 83: 163-181.
(2006) Ross, M.R., Trans-Atlantic Correlations of Upper Cretaceous Marine Sediments: The Mid-Atlantic (USA) and Maastricht (Netherlands) Regions, Northeastern Geology and Environmental Science 28 (1): 34-44.
(2009) Ross, M.R, Charting the Late Cretaceous Seas: Mosasaur Richness and Morphological Diversification, Journal of Vertebrate Paleontology 29 (2): 409-416.
(2010) Ross, M.R., Hoesch, W.A., Austin, S.A., Whitmore, J.H., Clarey, T.L., Garden of the Gods at Colorado Springs: Paleozoic and Mesozoic sedimentation and tectonics, in: Morgan, L.A., Quane, S.L. (eds.), Through the Generations: Geological and Anthropogenic Field Excursions in the Rocky Mountains from Modern to Ancient, Geological Society of America Field Guide 18: 77-93.

Abstracts vanuit het Mosasaurus-onderzoek gepresenteerd op conferenties van de Geological Society of America

(2003) Ross, M.R., Cuffey, R.J., Chondrichthyan and Reptilian Fossils from the Upper Cretaceous Peedee Formation at Elizabethtown, Southeastern North Carolina, and Comparison to New Jersey Faunas, Geological Society of America Abstracts with Programs 35 (1): 66.
(2006) Ross, M.R., Fastovsky, D.E., Resolving Mosasaur (Diapsida, Squamata) Extinction Across the Atlantic, Geological Society of America Abstracts with Programs 38 (7): 401.
(2010) Ross, M.R., Integrative Approaches to Late Cretaceous Marine Biostratigraphy and Biogeography, Geological Society of America Abstracts with Programs 42 (5): 510.

Abstracts vanuit het Mosasaurus-onderzoek gepresenteerd op overige wetenschappelijke congressen

(2004) Ross, M.R., Fastovsky, D.E., Refining Global Mosasaur Biostratigraphy, Presented at the First Mosasaur Meeting.
(2004) Ross, M.R., Fastovsky, D.E., Quantitative Approaches to Late Cretaceous Shallow-Marine and Shelf Stratigraphy of Marine Vertebrates, Presented at the meeting of the Society of Vertebrate Paleontology (SVP).
(2007) Ross, M.R., Fastovsky, D.E., New Tools to Uncover Trends in Mosasaur Richness and Morphology Stratigraphically Correlated Assemblages, Presented at the Second Mosasaur Meeting.

Bachelor- en Mastertheses en Dissertaties vanuit het Mosasaurus-onderzoek

(1998) Ross, M.R., A Faunal Assemblage Study of the Peedee Formation, North Carolina, and Comparison with New Jersey Formations, Bachelorthesis Pennsylvania State University.
(2002) Ross, M.R., Stratigraphy and Paleontologic Resources of the Lower Pierre Shale at Brown Ranch, Masterthesis South Dakota School of Mines and Technology.
(2006) Ross, M.R., Richness Trends of Mosasaurus (Diapsida, Squamata) During the Late Cretaceous, Ph.D. Dissertation University of Rhode Island.

Voetnoten