Home » Medische wetenschap

Categorie archieven: Medische wetenschap

De complexiteit van het menselijke cardiovasculaire systeem – Nederlandse cardioloog in ruste publiceert, samen met anderen, paper in ID-tijdschrift

Onlangs verscheen er in BIO-Complexity (het wetenschappelijke ID-tijdschrift) een artikel over de complexiteit van het menselijk cardiovasculair systeem.1 Dit biologische systeem zou geen aanwijzing geven voor de moderne evolutietheorie, maar wel voor Intelligent Design (met aanwijzingen voor specified complexity en irreducible complexity). Aan de paper werkte, naast twee andere auteurs, ook een Nederlandse emeritus-cardioloog mee. Dr. Gheorghe A.M. Pop, bekend als sympathiek poliklinisch cardioloog met aandacht voor de patiënt2, was verbonden aan het Radboud UMC te Nijmegen. Dr. Gheorghe Aurel Marie Pop promoveerde in 1992 aan de Erasmus Universiteit op een proefschrift met als titel: ‘Cardiological Evaluation of Patiens with a Cerebral Ischemic Event: The Relation between Heart and Brain’. Hij heeft veel wetenschappelijke publicaties over, onderdelen van, het menselijk cardiovasculair systeem op zijn naam staan.3 Al eerder (vorig jaar) schreef hij, samen met de andere auteurs, een paper voor BIO-Complexity over hematocriet en de viscositeit van bloed. Hieronder een samenvatting van zijn nieuwste artikel, gemaakt met behulp van Perplexity.4

Het menselijk cardiovasculair systeem (hart, bloedsomloop en bloed) zit ingenieus in elkaar. Het pleit tegen de moderne evolutietheorie (met UGA) en vóór Intelligent Design. Bron: Unsplash.

Het artikel ‘Complexity in the Human Cardiovascular System’ betoogt dat de complexiteit van het menselijk cardiovasculaire systeem moeilijk te verklaren is door de evolutietheorie en dat Intelligent Design een beter alternatief biedt. De auteurs gebruiken de taal van Intelligent Design, gecombineerd met die van de systeembiologie, om de complexiteit van het cardiovasculaire systeem te beschrijven en te illustreren.

De auteurs constateren dat de evolutietheorie steeds minder toereikend wordt bevonden om de complexiteit van biologische systemen te verklaren. Er wordt gesteld dat het menselijk cardiovasculaire systeem, met zijn verfijnde mechanismen voor het controleren van de bloedstroom, de aanwezigheid van opgeslagen informatie en de noodzakelijke coördinatie, een voorbeeld is van biologische complexiteit die moeilijk te verklaren is door willekeurige mutaties en natuurlijke selectie. Er wordt beargumenteerd dat Intelligent Design, ondersteund door inzichten uit de systeembiologie, een beter alternatief biedt.

De traditionele Darwinistische evolutietheorie stelt dat biologische complexiteit zich in de loop van de tijd ontwikkelt door de accumulatie van gunstige, willekeurige mutaties, zonder dat teleologie een rol speelt. Echter, de auteurs wijzen erop dat de evolutie van een nieuwe soort nooit direct is waargenomen. Ze beschouwen de theorie als niet-falsifieerbaar en daardoor is het meer een ‘geloof’ dan een wetenschappelijke theorie. Wat wél is waargenomen, zijn voorbeelden van fenotypische aanpassingen binnen een genoom, zoals de variaties in de snavelgrootte van ‘Darwin’s vinken’ en de monddelen van de cichliden in de Riftmeren van Afrika. Deze voorbeelden tonen de plasticiteit van het genoom aan, maar leiden niet tot het ontstaan van fundamenteel nieuwe structuren of functies. Ondanks het observeren van biljoenen micro-organismen over duizenden generaties, is er geen nieuwe moleculaire machinerie geëvolueerd om een selectief voordeel te bieden. Michael Behe merkt op dat het Darwinisme behoorlijk ongevoelig is gebleken voor falsificatie. Stephen Meyer benadrukt de grote discrepantie tussen de populaire perceptie van de evolutietheorie en de kritische wetenschappelijke opinie die in de vakliteratuur te vinden is.

Intelligent design daarentegen stelt dat alleen de input van intelligentie de complexiteit van organismen adequaat kan verklaren. Kenmerken zoals controlesystemen, informatieopslag en feedback worden uitgewerkt als mogelijkheden van ontwerp. William Dembski heeft het concept “gespecificeerde complexiteit” geïntroduceerd. Dit verwijst naar een patroon dat onwaarschijnlijk is om spontaan te ontstaan en dat tegelijkertijd beschreven kan worden door middel van een korte, eenvoudige, intelligente instructie. Teleologie, of doelgerichtheid, is de drijvende kracht achter Intelligent Design, bijvoorbeeld bij reproductie, ontwikkeling en camouflage.

De auteurs analyseren de complexiteit van het menselijk cardiovasculaire systeem (hart, bloedvaten en bloed) en leggen de nadruk op eigenschappen die typisch zijn voor succesvol ontwerp: robuuste controle, informatieopslag, coördinatie, zorgvuldigheid en aandacht voor detail. Met coördinatie wordt hier de noodzakelijke coördinatie en afstemming van verschillende componenten en processen bedoeld, zodat het systeem als geheel optimaal functioneert. Het hart moet bijvoorbeeld perfect samenwerken met de bloedvaten, de longen en andere organen om de bloedcirculatie te garanderen. Zorgvuldigheid verwijst naar het feit dat het cardiovasculaire systeem zo ontworpen is dat het niet alleen functioneert, maar ook bijdraagt aan het welzijn en de lange levensduur van het organisme. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in het feit dat het systeem is uitgerust met mechanismen om schade te herstellen en te voorkomen. De auteurs beargumenteren dat deze eigenschappen het best verklaard kunnen worden als resultaat van intelligent ontwerp.

Een cruciaal aspect van het cardiovasculaire systeem is de robuuste controle van de bloedstroom. Grootheden zoals pieksnelheid van het bloed, piekversnelling en systemische vasculaire weerstand veranderen met het hartminuutvolume, dat zelf kan variëren in fysiologische of pathologische toestanden. Omdat bloed een niet-Newtoniaanse vloeistof is, is het monitoren en controleren van de bloedstroom complexer dan bij systemen met een continue flow. Informatie over systemische vasculaire weerstand, wandschuifspanning (de kracht die het stromende bloed uitoefent op de binnenwand van de bloedvaten) en erytrocytenvervorming (de verandering in vorm van rode bloedcellen) wordt waargenomen. De systemische vasculaire weerstandsrespons (SVRR) en het renine-angiotensine-aldosteronsysteem (RAAS) spelen een cruciale rol bij het handhaven van de homeostase (een fysiologisch proces waarbij organismen hun inwendig milieu in evenwicht houden, ondanks veranderingen in de omgeving). De auteurs benadrukken dat de hoeveelheid rode bloedcellen (hematocrieten) in het bloed niet vastligt, maar kan variëren, wat blijkt uit onderzoek bij verschillende hondenrassen.

De bloedviscositeit wordt afgestemd op lokale hemorheologische (een deelgebied van de hematologie dat zich bezighoudt met de stroming en vervorming van bloed en zijn bestanddelen) omstandigheden via verschillende hormonen, waaronder epinefrine, prostaglandine E2 en stikstofmonoxide. Epinefrine verhoogt de bloedviscositeit, terwijl prostaglandine E2 (PGE2) de bloedviscositeit verhoogt in het linker ventrikeluitstroomkanaal en de aortaboog. Stikstofmonoxide moduleert eveneens de bloedviscositeit en kan zowel door het endotheel (de inwendige bekleding van bloedvaten en lymfevaten) als door het autocriene systeem (een vorm van cellulaire communicatie waarbij een cel signaalstofffen produceert die vervolgens binden aan receptoren op dezelfde cel) worden geproduceerd.

Een ander kenmerk van ontworpen systemen is informatieopslag. Net zoals een thermostaat een ingestelde temperatuur heeft, heeft het lichaam zogenaamde ‘setpoints’ voor verschillende processen. Deze setpoints, samen met normale marges, vormen een soort opgeslagen informatie die het lichaam gebruikt om stabiel te blijven. Het menselijk cardiovasculaire systeem kent er velen. De auteurs noemen in het artikel het setpoint voor wandschuifspanning in de gemeenschappelijke halsslagader en het setpoint voor systemische vasculaire weerstand. Ook de rustmembraanpotentiaal (het elektrische potentiaalverschil dat bestaat over het celmembraan van een cel in rust, met name in zenuwcellen en spiercellen) van een cel wordt als een voorbeeld van een setpoint genoemd.

De plasmaconcentratie (de hoeveelheid van een geneesmiddel of werkzame stof die aanwezig is in het bloedplasma op een bepaald moment) van klinisch significante moleculen verschilt in verschillende diersoorten, terwijl de normale laboratoriumreferentiebereiken (de waarden waarmee de uitslagen van laboratoriumtests worden vergeleken om ze te kunnen beoordelen) voor dezelfde moleculen vergelijkbaar zijn in chimpansees en mensen. De vraag rijst waar de informatie om deze setpoints te bepalen vandaan komt.

Een ander element van ontwerp dat wordt besproken is zorgvuldigheid en aandacht voor detail, die beide noodzakelijk zijn om een verlengde post-reproductieve levensduur (de periode in het leven van een mens, waarin het niet langer in staat is om zich voort te planten maar nog steeds blijft leven) mogelijk te maken. Omdat de meest voorkomende doodsoorzaak bij mensen een myocardinfarct en een beroerte is, is een cardiovasculair systeem dat het leven kan ondersteunen, noodzakelijk voor een verlengde post-reproductieve levensduur. Darwinisme biedt geen overtuigende verklaring voor dit verschijnsel.

De auteurs bespreken verschillende tekortkomingen van de evolutietheorie, waaronder de onwaarschijnlijkheid dat mensen en chimpansees uit een gemeenschappelijke voorouder zijn geëvolueerd. Ze wijzen erop dat het genetisch verschil tussen deze twee soorten aanzienlijk is, en dat het onwaarschijnlijk is dat de noodzakelijke mutaties in de beschikbare tijd zouden hebben plaatsgevonden. Bovendien bespreken ze de niet-reduceerbare complexiteit van het zoogdierhart. Dit concept houdt in dat alle componenten van het hart gelijktijdig aanwezig en correct gepositioneerd moeten zijn om het hart functioneel te maken. Het is moeilijk voor te stellen hoe een dergelijk complex systeem stap voor stap zou kunnen evolueren, waarbij elke tussenstap een selectief voordeel biedt. De auteurs beargumenteren dat dit wijst op een ontwerp dat in één keer af moet zijn anders werkt het niet.

Kortom, beargumenteert het artikel dat de complexiteit van het menselijk cardiovasculaire systeem beter verklaard kan worden door intelligent ontwerp dan door de traditionele evolutietheorie. De auteurs benadrukken robuuste controlemechanismen, informatieopslag, setpoints, zorgvuldigheid en het gebrek aan overtuigende evolutionaire verklaringen voor bepaalde kenmerken, zoals een lange post-reproductieve levensduur. Het concept van gespecificeerde complexiteit wordt ondersteund door het cardiovasculair systeem, waarbij de onwaarschijnlijkheid van spontaan ontstaan gecombineerd wordt met een beknopte beschrijving van het uitgangspunt dat de mens ontworpen is. Ten slotte pleit de niet-reduceerbare complexiteit van het zoogdierhart voor het intelligente ontwerp van Homo sapiens en tégen Neodarwiniaanse evolutie. Deze gedachten stimuleren een kritische beoordeling van de oorsprong van biologische complexiteit en bieden een uitdagend alternatief voor de gevestigde evolutietheorie. Het artikel nodigt de lezer uit om de argumenten te overwegen en te bepalen welke theorie de ingewikkeldheden van het menselijk lichaam het meest adequaat verklaart.

Academici worden aangeraden om vooral de originele paper te lezen en de daarbij behorende bronnen. Het artikel verscheen in BIO-Complexity (een wetenschappelijk ID-tijdschrift) en is hier ‘open access’ te lezen. De bovenstaande samenvatting is vooral bedoeld om geïnteresseerden te stimuleren zich te verdiepen in het concept Intelligent Design. Bron: Sloop, G.D., Pop, G.A.M., St. Cyr, J.A., 2025, Complexity in the human cardiovascular system, BIO-Complexity 2025 (1): 1-8.

Voetnoten

Klaas Roos over de zwezerik die toch niet zo overbodig blijkt – Uitgelicht! Extra 4 februari 2025

Redacteur Klaas Roos (MA) van Weet Magazine was te gast in het programma Uitgelicht! Extra van Family7 om daar te spreken over de zwezerik, een orgaan dat eerst overbodig leek, maar het uiteindelijk niet is. Met dank aan het programma kunnen wij de opname hieronder ook delen.

De tekst onder de video luidt:
“Klaas Roos van WEET Magazine vertelt over een recent onderzoek naar het rudimentaire orgaan de zwezerik. Deze blijkt misschien toch iets belangrijker voor onze gezondheid dan gedacht.”

Klaas Roos schrijft in het februarinummer 2025 van Weet Magazine meer over dit orgaan. Het nummer bestellen kan via deze link.

Staartafwijkingen bij mensen een goed argument voor een dierlijke afstamming? – Een oude bron uit de kast gehaald en afgestoft

Er zijn argumenten binnen het debat over schepping en evolutie die de laatste pakweg 150 jaar iedere keer weer terugkomen. Eén daarvan is de vermeende ‘staartvorming’ of ‘staartafwijking’ bij de mens. Volgens sommige naturalisten geldt deze ‘staartvorming’ als atavisme. Een atavisme is een opnieuw tot uitdrukking komend anatomisch kenmerk wat bij vermeende vroege evolutionaire voorouders aanwezig was maar later verloren is gegaan. Met andere woorden de Homo sapiens deelt een gemeenschappelijke voorouder met bijvoorbeeld de meerkatten (Cercopithecini). De staart is bij de mensen als anatomisch kenmerk echter verloren gegaan, maar in uitzonderlijke gevallen worden er nog baby’s met een ‘staart’ geboren. Eén van de vele naturalistische argumenten dat wij een gemeenschappelijke voorouder delen met de huidige apen. Onlangs kwam ik een artikel tegen uit 1902 (!) waar op dit argument kritiek werd geleverd. In dit artikel een samenvatting.5

‘Teenager with ’tail”. Screenshot uit en ‘Creation Magazine Live!’-uitzending van Creation Ministries International onder de titrl ‘Humans with tails?’ die via YouTube te bekijken is.

Het artikel werd geschreven door dr. David Schermers (1863-1930), een arts uit Loosduinen en werd gepubliceerd in de tweede jaargang van het Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland. Het blad stond onder redactie van de artsen dr. L. Bouman uit Loosduinen, E.A. Keuchenius uit Scheveningen en dr. C.D. Cramer uit Geldermalsen. Het artikel was mij niet bekend en wordt (bij mijn weten) ook niet aangehaald in de literatuur.6 Hoe Schermers in het debat stond en met welke huidige positie (jongeaardecreationisme, oudeaardecreationisme, etc.) hij te vergelijken is, is mij nog niet (helemaal) duidelijk. Dat is voor dit artikel ook niet van belang. Wel wijst de auteur een gemeenschappelijke oorsprong (afstamming) van mensen en dieren af en bestrijdt hij evolutionisme als levensbeschouwing.7

Debat al eeuwenoud

Het artikel laat zien dat het geen ‘Amerikaanse bizariteit’ is om vanuit het perspectief van (een vorm van) het klassieke scheppingsgeloof, met gebruikmaking van natuurwetenschappelijke argumenten, Universele Gemeenschappelijke Afstamming af te wijzen. Bovendien vindt deze gedachte hiermee ook zijn oorsprong niet in het Zevendedagsadventisme (met George McCready Price). Het lijkt er sterker op dat in de christelijke kerk over het algemeen genomen altijd zo is gedacht, maar dat daar met de komst van (voorlopers van) oudeaardegeologie en Darwins evolutietheorie drastisch, dan wel geleidelijk, verandering in is gekomen. In ieder geval laat dr. Schermers zien dat deze verandering niet zonder verbale slag of stoot gegaan is. Met behulp van medische handboeken uit die tijd laat hij in het genoemde artikel zien dat de ‘staartafwijking’ geldt als afwijking en niet als atavisme. Net zoals een huidige creationist of ID’er met behulp van medische handboeken laat zien dat de route van de zaadleider geen dom ontwerp is, maar juist ingenieus bedacht. Dit ter inleiding, maar nu naar het artikel.

Titelblad met redactionele gegevens en een inhoudsopgave van het eerste nummer van de tweede jaargang. Het blad is digitaal te raadplegen via de website ‘Het geheugen van de VU’.

Samenvatting

In de inleiding geeft Schermers aan dat door velen staartvorming als ‘een nieuw bewijs’ werd gezien ‘voor de dierlijke afstamming van den mensch’. Voor het grote belang van de zaak (van schepping en evolutie) vindt de auteur het niet ‘ongewenscht om hier een en ander mede te deelen omtrent de voornaamste gevallen van staartmenschen, die tot dusverre werden beschreven’. In oude reisverhalen komt men wel eens beschrijvingen tegen van mensen met echte staarten. Dit gaat echter om toneelspel, waarbij dierlijke staarten aan lichamen worden vastgemaakt, dan wel dat er ‘primitieve’ kledingstukken worden gebruikt van bijvoorbeeld de civetkat, waarbij de staarten nog aan de huid vast zitten. Het gaat hier niet om echte staarten.

Toch kennen sommige mensen ook werkelijke staartvormige aanhangsels. Deze afwijking komt bij bij alle volkeren voor. De ‘groote anthropoloog’ Ranke uit het Duitse München heeft erop gewezen dat deze staartvorming ‘steeds beschouwd moeten worden als misvormingen, ten gevolge van stoornis in de ontwikkeling gedurende het vruchtleven’. Het valt Schermers op dat deze afwijking nog het meest gevonden wordt bij Europeanen, ‘terwijl zij bij wilde volksstammen weinig of niet worden gevonden’. In de tijd van de auteur heeft Bartels het meeste onderzoek naar deze ‘staartvorming’ gedaan. Evenals een andere onderzoeker, Kohlbrugge, heeft hij aangetoond ‘dat men hier te doen heeft met abnormaal ontwikkelde overblijfselen uit het vruchtleven. De vrucht heeft namelijk in een zeker tijdperk van hare ontwikkeling een omgebogen staartvormig einde, dat zich later strekt en dan een klein bultje vormt; later gaat dit bultje echter verloren, omdat de staart zich dan naar binnen kromt. Blijft dit bultje echter bestaan en strekt zich het einde later naar achter in plaats van naar voren, dan ontstaat van zelf door deze remming in de ontwikkeling een echte staart’.

Schermers noemt een ervaringsverhaal van ene Ornstein. Hij heeft in het jaar 1879 bij ‘een Grieksche recruut een uitlooper van het onderste uiteinde van het heiligbeen gevonden’. De ‘staart’ was 2,3 centimeter lang en hing als slap en loodrecht naar beneden. Toen de ‘staartafwijking’ werd onderzocht was ‘behalve de eerste staartwervel (…) ook de tweede aanwezig als een groote plat gedrukte erwt, terwijl de derde zoo groot was als een linsenkorrel’. Ook anderen hebben dergelijke ‘staartmensen’ beschreven. Maximaal worden slechts de bovenste ‘staartwervels’ gevonden, de vierde en vijfde wervel zijn nog nooit gevonden. “Terwijl in den staart van andere dieren de overeenkomst met gewone wervels blijft bestaan, schijnt bij den mensch zulks alleen met de bovenste staartwervels het geval te zijn.” Naast deze ‘harde staarten’, komen er ook ‘zachte staarten’ voor. Deze ‘staarten’ hebben geen bot of kraakbeen. “Zij bestaan dus alleen uit weeke deelen en worden in den regel ook langer dan de harde staarten. Gewoonlijk zijn zij behaard en licht gekromd, zoodat zij wel wat op een varkensstaart gelijken.” Deze zachte staarten gaan, verwijzend naar Virchow, meestal gepaard met andere misvormingen, ‘zoals atresia, ani, buik- of blaasspleet etc.’. Ook hier is sprake van een afwijking in de embryonale ontwikkeling. Schermers legt uit: “De zachte staart is een remming in de ontwikkeling van het onderste einde der chorda dorsalis; gewoonlijk strekt zich verder uit den de wervels en vormt het gedurende eene zekere periode van het vruchtleven den staartdraad. Het schijnt dan alsof de chorda en het ruggemergskanaal te lang zijn aangelegd; de staart bestaat dan uit een gedeelte met en een gedeelte zonder wervels. Het laatste blijft echter stilstaan in de groei, vormt dan een klein bultje en onttrekt zich ten slotte geheel aan de waarneming; indien het echter blijft bestaan langs ziekelijken weg, dan vormt het een zachten staart. Het is dus als het ware het gevolg van versterkten groei van een orgaan, dat anders in ontwikkeling niet alleen stil staat, maar zelfs achteruitgaat. In zekere zin kan men het dus vergelijke met de hazenlip, de vergroeide vingers enz.” De auteur benadrukt dat dit gemakkelijk operatief verholpen kan worden, maar ook dat dit verschijnsel zeer zeldzaam is. Als voorbeeld verwijst dr. Schermer naar Virchow die een geval beschrijft van een jongen die in 1848 in Oldenburg werd geboren. Hij had een staart van 7,5 centimeter. Wanneer er met een naald in werd gestoken, toonde de staart enige beweging. “Het object, dat 8 weken na de geboorte werd verwijderd, bleek licht behaard te zijn; het had een 8-voudige bocht en geleek zeer wel op een varkensstaart. Op de huid volgde onderhuidsch vetweefsel, dan fascie en vet; wervels, spieren, kraakbeen of chorda-weefsel waren niet te vinden, zoodat men het niet een spinaalvorming mocht noemen.” De auteur noemt dat Virchow duidelijk was dat het hier niet kan spreken van een ‘dierenstaart in den engeren zin van het woord’.

Schermers erkent dat dergelijke aanhangsels diepe indruk maakt op de drager en zijn/haar familieleden. Vaak schaamt men zich ervoor, en probeert men het aanhangsel te verbergen. Mogelijk was men bang, zo geeft de auteur, dat men zou veranderen in een weerwolf. Maar er zijn ook verhalen bekend dat men er trots op was en dat sommige koningen erop wezen dat hun voorouders in het bezit van een staart waren. De arts is ook op de hoogte van de nieuwste publicaties op dit gebied (in 1902). Hij verwijst naar een artikel (?) van Sernow die ‘staartvorming’ bij een 24-jarige jongen beschrijft. “Deze had ter hoogte van den eersten sacraalwervel een kegelvormig uitsteeksel van 6 cm. lengte. Het had een zijdelingsche richting, was spiraalvorming opgewonden, dicht met haren begroeid en herinnerde over het geheel ook aan een varkensstaart. De man schaamde zich over zijn aanhangsel en drong daarom op verwijdering langs heelkundigen weg aan. Toen dit was geschied, bleek bij mikroskopisch onderzoek, dat het staartje uitsluitend uit vet en huid bestond; van spieren of beenderen was geen enkel spoor aanwezig, zoodat men ook hier met een zachten of valschen staart te doen bleek te hebben. Er waren sporen van spina bifida aanwezig en daarom gelooft Sernow hier met een pathologisch product te doen te hebben”. Volgens een andere auteur, Wiedersheim, ontstaan zulke ‘valsche staarten’ door een lokale splijting van de wervelbogen. “Op de plaats van den onontwikkelden wervelboog kan door verhooging van den intra-spinalen druk niet alleen een breukachtige uitstulping der menigen optreden, maar soms kunnen ook de huid en het onderhuidsch bindweefsel zakvormig worden uitgezet. Het optreden van valsche caudaal aanhangsels zou dan beschouwd moeten worden als beginnende herniae cerebro-spinales op een plaats met een onontwikkelden wervelboog”. Dit laatste spreekt Sernow niet als harde conclusie uit, maar als vermoeden.

Geen atavisme

De bovengenoemde Sernow laat in zijn artikel (?) weten dat men deze valse staarten niet als atavisme kan of mag zien. Ook als er enkele wervels in de ‘staarten’ zijn waargenomen, zijn deze dermate anders dan de wervels in dierlijke staarten, en ontbreken ook belangrijke wervels, om deze vergroeiing of afwijking te beschouwen als atavisme. De conclusie van Schermers is daarom ook, en daarmee sluiten we deze samenvatting: “Zooals uit deze bijzonderheden blijkt, wordt door hen, die de staartvorming bij den mensch nauwkeurig hebben onderzocht, niet van atavisme gesproken, maar heeft men hier te doen met eene stoornis in de ontwikkeling, die zeer zelden bij den mensch voorkomt en die geenszins er op wijst, dat de mensch zou afstammen van voorouders, die in het bezit van een staart waren.” Schermers heeft een interessant artikel geschreven. Hij bleek goed op de hoogte van de ‘staart’wetenschap uit die tijd en haalt zelfs de nieuwste literatuur aan. Hij gebruikt daarbij empirische data en ontkracht daarmee een claim die opkomt vanuit de gedachte dat mensen en dieren een gemeenschappelijke voorouder hebben. ‘Staartafwijkingen’ zijn geen aanwijzing voor een gemeenschappelijke afstamming van mensen en dieren, net zoals sirenomelie geen aanwijzing is voor een ‘vissenstadium’ in onze oergeschiedenis. Het valt op dat Schermers op een nuchtere wijze de literatuur beschrijft en dit op een nuchtere wijze gebruikt tegenover een vermeende gemeenschappelijke afstamming van mensen en dieren. Daar kunnen creationisten van leren: blijf op de hoogte van de nieuwste wetenschappelijke literatuur en gebruik die argumenten, niet uit rancune of om punten te scoren, maar omdat deze geschapen werkelijkheid in detail anders in elkaar steekt dan men vanuit een naturalistisch wereldbeeld zouden verwachten. Voor mensen die met een ‘staartafwijking’ rondlopen is het bemoedigend dat deze afwijking verholpen kan worden. Het is de zoveelste aanwijzing dat de schepping zucht als in barensnood en snakt naar verlossing (Romeinen 8). Die verlossing is er voor allen die, door genade, in Christus Jezus mogen zijn.

Voetnoten

Abortuspil mag mee naar huis en daarmee verdwijnt elke controle

Vanaf 1 januari is de abortuspil bij de huisarts te krijgen. Kees van Helden maakt zich zorgen. Hij laat zien dat het gebrek aan medisch toezicht verschillende risico’s met zich meebrengt.

De Rutgers Stichting, de Fiom en SeksHag (Nederlandse Expertgroep, SOA, HIV en Seksualiteit) hebben onlangs gezamenlijk een leidraad gepubliceerd inclusief een patiëntenfolder voor vrouwen die na 1 januari 2025 de abortuspil willen gaan halen. Vanaf 1 januari wordt het wettelijk nog eenvoudiger om de abortuspil te krijgen: namelijk bij de eigen huisarts.

Althans, via huisartsen die hieraan mee willen gaan werken. De patiëntenfolder roept echter nogal wat vragen op en naast de verruiming van het verkrijgen van de abortuspil is de verruiming in deze folder grensverleggend en schokkend tegelijk!

Volgens de recent aangepaste Wet Afbreking Zwangerschap mag een abortus worden uitgevoerd door een abortuscentrum of een ziekenhuis met een verleende vergunning én door een huisarts indien het om een medicamenteuze abortus gaat tot negen weken zwangerschap.

Zonder vergunning

Een abortus uitvoeren zonder een vergunning is strafbaar in Nederland: artikel 296, Wetboek van Strafrecht. Uit de gerechtelijke uitspraak in een hoger beroep van Women on Waves blijkt dat een overtijdbehandeling (tot zestien dagen na het uitblijven van een menstruatie) niet onder artikel 296 valt. En dat geldt ook voor het voorschrijven van de abortuspil via de huisarts.

Voor het verkrijgen van de abortuspil ging tot nu toe een onbedoeld zwangere vrouw naar een abortuscentrum. Daar vond een intakegesprek plaats waarin zij vertelt over hoelang zij denkt zwanger te zijn en haar motivatie uitlegt. Er wordt een echo gemaakt om de werkelijke zwangerschapsduur te bepalen en een buitenbaarmoederlijke zwangerschap uit te sluiten.

Er worden alternatieven besproken en wanneer er gezamenlijk wordt vastgesteld dat het een onoverkomelijke noodsituatie is, dan wordt de behandelmethode besproken. Indien de vrouw kiest voor een abortus met de abortuspil, dan wordt onder toeziend oog van een medisch geschoolde medewerker ter plekke de eerste pil ingenomen.

De abortuspil is in Nederland slechts toegestaan tot een zwangerschapsduur van 63 dagen na de eerste dag van de laatste menstruatie. De tweede set pillen krijgt de vrouw mee en moet ze 12 tot uiterlijk 72 uur later zelf vaginaal inbrengen.

Veiligheid onduidelijk

Op verscheidene websites van abortuscentra staat dat tijdens de abortus, dus na inbrengen van de tweede set pillen, iemand bij de vrouw moet blijven die op de hoogte is. En die eventueel met haar naar een eerstehulppost kan rijden indien de bloeding bij het uitdrijven van het dode kindje te hevig wordt of te lang aanhoudt.

Is de abortuspil dan wel veilig? Dat weten we dus nu juist niet! In de informatiefolder van het Vrelinghuis in Utrecht (een van de grootste abortuscentra van Nederland) staat: ‘Het percentage mislukkingen is 4-6 maal hoger dan bij een zuigcurettage’. De leidraad voor de huisartsen spreekt over 2-3 keer zo groot. In de nieuwe patiëntenfolder staat: ‘dat de abortuspil net zo effectief en veilig is als een curettage in een abortuscentrum.’

In de samenvatting van de bijsluiter staat bij punt 1 te lezen: ‘Slik thuis 1 tablet mifepriston’ (dat is het eerste middel dat maakt dat het kindje doodgaat). Je zou er bijna overheen lezen… In de nieuwe wetgeving is de procedure namelijk veranderd zodat de vrouw dit inderdaad zelf thuis kan doen.

Niet meer een arts met vergunning start de abortus, maar dat doet de vrouw voortaan volledig zelf, in haar eigen huis, niet meer in een ziekenhuis of in een abortuscentrum met vergunning en zelfs niet in de praktijk van de huisarts.

Echo niet nodig

Hiermee is echter elke controle op het uitvoeren van de abortus weg. Wie controleert of de vrouw de pillen op tijd inneemt? En niet de pillen bijvoorbeeld door twijfel nog een week of drie, vier laat liggen met alle risico’s van dien? Of dat de vrouw de abortuspillen helemaal niet voor zichzelf haalt maar voor iemand anders? Volgens de patiëntenfolder is immers een echo niet nodig.

De arts moet haar op gevoel of de blauwe ogen geloven. Ook in de ‘Klinische les’ over medicamenteuze zwangerschapsafbreking van Peter Leusink, Mirella Buurman en Nicole Stevens in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde staat te lezen dat een echo niet per se nodig is.

Samenvattend maakt deze stap van de abortuspil bij de huisarts en de richtlijnen van de bijsluiter duidelijk welke richting het opgaat. Een echo is niet meer verplicht voor het bepalen van de zwangerschapsduur of een buitenbaarmoederlijke zwangerschap en de vrouw mag nu de abortus gewoon volledig zelf thuis uitvoeren.

Daarmee is elke controle verdwenen. Een uiterst schokkende en zorgelijke ontwikkeling waarbij niet alleen geen rekening meer wordt gehouden met het kind maar ook de gezondheid van de vrouw door de pro-abortuslobby wordt bedreigd.

Noot van de redactie: Zie ook deze reactie van twee huisartsen toen dit wetsvoorstel besproken werd. Helaas heeft men nauwelijks rekening gehouden met hun bezwaren.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Nederlands Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Helden, K van., 2024, Abortuspil mag mee naar huis en daarmee verdwijnt elke controle, Nederlands Dagblad 81 (21.855): 14-15 (artikel).

Grens voor behandeling bij vroeggeboorte kan omlaag

In de memorie van toelichting bij de abortuswet uit 1984 staat dat „bij de huidige stand van de medische wetenschap vruchten van minder dan 24 weken als niet levensvatbaar beschouwd worden”. Waarom wordt die termijn niet aangepast aan de medische mogelijkheden van 2024?

De in Nederland geldende abortustermijn (grens bij 24 weken) is al jaren een punt van discussie. Het huidige Tweede Kamerlid Don Ceder (ChristenUnie) schreef hierover al in 2014 een uitgebreid artikel op de website van juristenvereniging Provita. Zijn conclusie over de abortusgrens: „Die bestaat helemaal niet in ons land!”

In de media, bij vele organisaties en zelfs door politici wordt bijna altijd gesproken van een wettelijke grens van 24 weken bij abortus. De realiteit is echter dat de wet niet spreekt over een 24 wekengrens, maar over een levensvatbaarheidsgrens (het moment waarop kinderen buiten de baarmoeder kunnen overleven). We zijn nu tien jaar verder en deze grens is weer onderwerp van gesprek geweest. Met een teleurstellende toepassing! Hoe zit het dan? En wat is er aan de hand?

Voetnoten

Op 1 november 1984 is de Nederlandse abortuswet in werking getreden. In de afgelopen veertig jaar zijn er in Nederland ongeveer 1,3 miljoen abortussen uitgevoerd. Tel je de gedoogde abortussen uit de jaren daarvoor erbij, dan zitten we al op anderhalf miljoen kinderen die gedood werden in de moederschoot. In de memorie van toelichting bij de Wet afbreking zwangerschap uit 1984 staat deze passage: „Wat betreft de nadere precisering van de zwangerschapsduur waarbij aangenomen moet worden dat de vrucht levensvatbaar is, dient overwogen te worden dat bij de huidige stand van de medische wetenschap vruchten van minder dan 24 weken als niet levensvatbaar beschouwd worden.”

Juist over deze levensvatbaarheidsgrens is het nodige te doen geweest. Dit heeft ermee te maken dat door de jaren heen de medische kennis voor behandeling van te vroeg geboren kinderen is toegenomen en de middelen zijn verbeterd. Daardoor hebben te vroeg geboren kinderen ook voor die 24 weken een kans van overleven.

Echter, in Nederland is er een algemeen geldend behandelprotocol wanneer een ziekenhuis actieve zorg gaat verlenen bij een dreigende vroeggeboorte. Daarin is de grens vastgesteld op 24 weken en nul dagen. In een aantal omliggende landen, zoals Duitsland en Zweden, ligt die grens wat lager, bij 23 en 22 weken. Waar in Nederland ongeveer de helft van de kinderen die na 24 weken werden geboren in leven blijft, is dat in bepaalde centra in Zweden het geval bij kinderen geboren na 22 weken.

Individuele factoren

De vraag is opgeworpen of met de nieuwe mogelijkheden het huidige Nederlandse protocol nog wel actueel is. Een werkgroep heeft zich uitgebreid hierover gebogen. Zo is er gekeken naar de overlevingskansen per zwangerschapsduur en ook of er blijvende schade of een handicap optreedt bij het te vroeg geboren kindje. Zoals was te verwachten, luidde de slotsom: hoe verder de zwangerschap is gevorderd, hoe groter de overlevingskansen worden en hoe lager de kans op blijvende schade. Daarnaast wijst het onderzoek op individuele factoren, zoals geboortegewicht, geslacht en eenling/meerlingzwangerschap, die de overlevingskans bij extreme vroeggeboorte kunnen beïnvloeden.

Ook de zekerheid over de zwangerschapsduur kan een rol spelen. Immers, niet iedere vrouw weet exact de datum van de eerste dag van haar laatste menstruatie. Je kunt er dus zomaar drie tot vier dagen naast zitten. En als de vrouw pas verder in de tijd ontdekt dat ze zwanger is, dan kan de telling er wel een of twee weken naast zitten. Dan wordt het lastig om te bepalen of er voor een te vroeg geboren kindje wel of geen behandeling wordt ingezet.

Tegenstrijdig

De werkgroep die onderzocht of de behandelgrens van te vroeg geboren kinderen bijvoorbeeld een week omlaag zou kunnen, wil die grens echter handhaven op 24 weken en nul dagen. Een van de overwegingen ter onderbouwing daarvan is: „Op dit moment is er tekort aan ICN-verpleegkundigen. Bij een eventuele verschuiving van de ondergrens voor het aanbieden van actieve opvang van 24 naar 23 weken zal dit probleem potentieel groter worden omdat deze kinderen in het algemeen lang op de NICU opgenomen liggen.”

Een begrijpelijke zorg van de werkgroep en inderdaad een overweging die terecht meegenomen moet worden. In de slotconclusie staat echter een andere en zeer opmerkelijke overweging om deze ondergrens niet te verschuiven: „mogelijke juridische knelpunten in relatie tot de Wet afbreking zwangerschap”. Het is juist deze overweging die veel vragen oproept.

Zoals aangegeven is de abortusgrens in de Wet afbreking zwangerschap gebaseerd op de levensvatbaarheid. Bij verschuiving van deze grens zal die voor abortus moeten worden aangepast op basis van de memorie van toelichting. Maar de werkgroep voor behandeling van te vroeg geboren kinderen houdt vreemd genoeg vast aan het bestaande criterium: niet behandelen onder de abortusgrens van 24 weken en nul dagen. Dan is niet de levensvatbaarheidsgrens leidend voor de abortusgrens, maar de in 1984 ingestelde abortusgrens van 24 weken. Die grens werd echter afhankelijk gemaakt van de voortgang van de medische wetenschap. Als dan anno 2024 toch wordt vastgehouden aan die grens van 24 weken en 0 dagen bij het behandelen van te vroeg geboren kinderen, dan wringt dat enorm.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Helden, K van, 2024, Grens voor behandeling bij vroeggeboorte kan omlaag, Reformatorisch Dagblad 54 (159): 24-25 (artikel).

Beroemde geneticus vertelt NIH dat mensen uitsterven – Synopsis van een lezing

De feiten in de genetica maken, zelfs voor evolutionisten, duidelijk: “We sterven uit” en “Meer dood door selectie zal niet werken.”

Na 40 jaar genetisch werk waarvan 18 jaar specifiek onderzoek naar menselijke genetische degeneratie, werd gepensioneerd onderzoeksprofessor aan Cornell, John Sanford, eindelijk uitgenodigd door sympathieke medewerkers bij één van ’s werelds meest toonaangevende medische instellingen, de National Institutes of Health (NIH), om zijn werk te presenteren.

Ooit was Sanford een evolutionist. Weinig genetici konden zich erop beroemen dat (1) zij betrokken waren bij het voeden van miljarden hongerige mensen in de Derde Wereld en (2) hun uitvindingen waren opgenomen in de collectie van het Smithsonian National Museum of American History. Tot laat in Sanfords carrière leek spreken voor NIH, wat ziende op de bovengenoemde punten eigenlijk tot directe uitnodiging had moeten leiden, helaas permanent gesloten. Waarom? Dr. Sanford was een creationist geworden.

De waarheid zal zegevieren

Op een gegeven moment kan de waarheid echter niet genegeerd worden – vooral als deze medisch relevant is voor een publiek dat zich toelegt op de menselijke gezondheid. Al was het maar om het, voor de hand liggende gegeven, voor te stellen dat de Darwinistische “keizer geen kleren aan heeft” en om te spreken voor degenen wier stem is onderdrukt: “we uitsterven” als menselijk ras – en dat “meer dood door natuurlijke selectie niet zal werken”. John Sanford zette zijn zaak voor menselijke genetische degeneratie uiteen in methodisch-wetenschappelijk detail.

Om de volledige lezing “Mutatie-accumulatie: Is het een ernstige bedreiging voor de gezondheid?” te bekijken, ga dan naar deze link, deze lezing staat ook op YouTube.

De avond voor Sanfords lezing vroegen we ons af of zijn presentatie zou worden geannuleerd, omdat hij bekend stond als creationist en zijn lezing een creationisme-vriendelijke ondertonen had. Ik hoorde dat alle NIH-directeuren de dag ervoor betrokken waren bij een besluit om zijn lezing wellicht te annuleren, vanwege klachten van aanwezige Darwinisten. Het is ironisch dat een medische instelling die erfelijke ziekten bestudeert, leden zou hebben die zich verzetten tegen een lezing over erfelijke ziekten, door een vooraanstaand geneticus! Maar Zijn Voorzienigheid maakte een presentatie mogelijk die lang op zich had laten wachten.

Mutatie-ophoping

Het simpele feit is dat als alle kinderen genetisch meer beschadigd zijn dan hun ouders, “het overleven van de sterksten” een genetische achteruitgang niet zou kunnen omkeren. Darwinisten denken, weliswaar naïef, dat een groot aantal kinderen genetisch béter zijn dan hun ouders. Helaas overwegen zij nooit het scenario waarin alle of de meeste kinderen er (genetisch) slechter aan toe zouden zijn dan hun ouders. In zo’n geval is “het overleven van de sterksten” eigenlijk “het overleven van de beste van de slechtsten”.

Het scenario waarin kinderen (genetisch) slechter af zijn dan hun ouders is jarenlang wiskundig onderzocht. Men kwam tot de conclusie dat wanneer een koppel ten minste één kind zou willen hebben zonder slechte mutaties (laat staan een kind met zelfs maar één goede mutatie), deze vrouw statistisch gezien duizenden zo niet miljoenen kinderen zou moeten baren.

Arme moeder!

Het was een bijna humoristisch moment toen Sanford evolutionist Dan Graur citeerde. Graur betoogde dat als het grootste deel van het menselijk genoom functioneel zou zijn, elke menselijke vrouw 10^35 kinderen zou moeten krijgen om degeneratie van het menselijk genoom te voorkomen (ervan uitgaande dat 99,999% van de gemuteerde nakomelingen sterven). Graur concludeerde dáárom dat het menselijk genoom voor ongeveer 90% uit junk moet bestaan. Sanford wees erop dat zelfs áls het menselijk genoom voor 90% uit junk zou bestaan, in dat geval elke vrouw nog steeds 44.000 nakomelingen zou moeten krijgen.

In het licht van menselijke degeneratie pleiten sommige fanatieke evolutionisten stilletjes voor het genetisch modificeren van het menselijk genoom — als intelligente toevoeging. Ze zien de noodzaak om te komen tot Intelligent Design om zo de menselijke soort te behouden. Helaas zijn ze volledig blind voor het besef dat dit impliceert dat Intelligent Design in de eerste plaats nodig was om de menselijke soort te creëren.

NIH’s Christelijke Erfenis

Sanford toonde indirect aan dat we intelligent ontworpen zijn, maar ook genetisch belast – feiten die vrij nauwkeurig overeenkomen met het christelijke geloof. Het was bemoedigend om te zien hoe onderzoekers en ander medisch personeel bij NIH John hartelijk verwelkomden. NIH heeft ziekenhuizen en klinieken en heeft daar te maken met dood en ziekte. In de NIH-FAES boekwinkel ligt het boek van een NIH-directeur, “De taal van God“, alsof dit wil zeggen dat gedachten over God niet verboden zijn in de medische gemeenschap. NIH heeft ook een kapel waar mensen kunnen bidden. Aangezien NIH zich bevindt in een stad die vernoemd is naar de plaats waar Jezus ooit een verlamde man genas (Bethesda), worden in de hal voor Nobelprijswinnaars deze woorden weergegeven8:

“Now there is in Jerusalem by the sheep gate a pool, which is called in Hebrew Bethesda, having five porticoes. 3 In these lay a multitude of those who were sick, blind, lame, and withered, 3b waiting for the moving of the waters; 4 for an angel of the Lord went down at certain seasons into the pool and stirred up the water; whoever then first, after the stirring up of the water, stepped in was made well from whatever disease with which he was afflicted. John 5:3-5.

Deze gastbijdrage is met toestemming van de auteur vertaald en overgenomen van de website Creation Evolution Headlines (Crev.info). Het originele artikel is hier te vinden.

Dr. Sanford is via deze website bekend door de samenvatting die dr. Erik van Engelen gaf van zijn boek ‘Genetic Entropy’. Deze serie is hier te lezen: https://oorsprong.info/een-vierluik-naar-aanleiding-van-genetic-entropy-van-dr-john-sanford-samenvatting-deel-1/, https://oorsprong.info/een-vierluik-naar-aanleiding-van-genetic-entropy-van-dr-john-sanford-samenvatting-deel-2/, https://oorsprong.info/een-vierluik-naar-aanleiding-van-genetic-entropy-van-dr-john-sanford-samenvatting-deel-3/ en https://oorsprong.info/een-vierluik-naar-aanleiding-van-genetic-entropy-van-dr-john-sanford-samenvatting-deel-4/.

Voetnoten

Wetenschap is te belangrijk

“Als onderzoeker bij de farmaceutische industrie heb ik ook ervaren dat 10 à 20 procent van de academische publicaties op het gebied van biomedische en neurowetenschappen gewoon niet te reproduceren is.” Bron: Pixabay.

Het is niet erg als wetenschappelijk onderzoek bij herhaling niet tot hetzelfde resultaat leidt. Dat betekent geen crisis in de wetenschap. Het leert ons ten minste dat wetenschap niet op een voetstuk hoort.

Een aantal weken geleden stond in de NRC (9/10 april 2016) een verhaal met een nogal dramatisch titel: Onderzoekscrisis. Het ging over een aantal problematische aspecten van wetenschappelijke onderzoek. Het blijkt namelijk dat in een aantal vakgebieden, zoals de psychologie, de sociologie en ook in het biomedische onderzoek, het nogal eens voorkomt dat onderzoeksresultaten niet gereproduceerd kunnen worden. Onderzoeken die dus gepubliceerd worden, terwijl bij herhaling blijkt dat niet dezelfde uitkomsten worden verkregen. Soms zelfs niet na het tientallen keren geprobeerd te hebben. Ondertussen liggen de resultaten wel ‘op straat’ en wordt er vrolijk mee verder gewerkt en worden de effecten als vaststaande feiten gepresenteerd. Voor veel wetenschappers is het not done om resultaten van collega’s op herhaalbaarheid te onderzoeken; bovendien wordt dit soort werk door de wetenschappelijke bladen niet geaccepteerd. Deze vakbladen brengen liever spectaculair nieuws dan veel saaier ogend reproductiewerk. Om te voldoen aan de publicatiedruk blijken sommige wetenschappers hun resultaten rooskleuriger voor te stellen dan ze in werkelijkheid zijn. Als een experiment een resultaat geeft dat de onderzoekshypothese niet ondersteunt, wordt dit genegeerd. Ten slotte wordt beschreven, dat de meer exacte natuurwetenschappen zoals de natuurkunde (en vermoedelijk ook de scheikunde) van dit soort problemen veel minder last zouden hebben.

Onthullingen

Nadat ik alle deze ‘onthullingen’ op me heb laten inwerken, zou ik de conclusie willen trekken dat er geen reden is voor paniek, als zou er een heuse crisis plaatsvinden in de (minder exacte) wetenschappen. Voor mensen die de wetenschap als hun hedendaagse afgod vereren is het wellicht wel even schrikken. Maar vergeet niet dat wetenschap gewoon mensenwerk is, met al zijn mooie en minder fraaie aspecten. Als onderzoeker bij de farmaceutische industrie heb ik ook ervaren dat 10 à 20 procent van de academische publicaties op het gebied van biomedische en neurowetenschappen gewoon niet te reproduceren is.

Het ligt voor de hand om aan te nemen dat er een statistisch relevante correlatie bestaat tussen de mate van exactheid van wetenschappelijke disciplines en het percentage ‘dubieuze’ publicaties. De reden daarvoor is dat in de minder exacte wetenschappelijke disciplines gewerkt moet worden met het zogenaamde methodisch reductionisme. Dat houdt in: de werkelijkheid is té complex om als geheel te onderzoeken en daarom worden vereenvoudigde en kunstmatige omstandigheden gecreëerd waarbinnen wél eenduidige resultaten kunnen worden verkregen. Maar zelfs in deze situaties blijkt het verrassend moeilijk om precies dezelfde omstandigheden te realiseren en dat is de reden dat resultaten nogal eens niet gereproduceerd kunnen worden. Je ziet dat bijvoorbeeld bij onderzoek met patiënten. Ook al wordt daar zo veel mogelijk getracht dezelfde selectiecriteria toe te passen; de individuele variatie en de omstandigheden waaronder gewerkt wordt, zijn afhankelijk van te veel factoren. Dit probleem is er altijd al geweest en is geen reden om deze wetenschappen nu aan de schandpaal te nagelen. Laten we nuchter blijven en erkennen dat al ons weten beperkt is. Bovendien heeft de wetenschap een sterk zelfreinigend vermogen, hoewel het weleens lang kan duren voordat duidelijk wordt welke resultaten we wel en niet kunnen vertrouwen.

Winst

De winst van dit soort publicaties als in NRC is wel dat we weer herinnerd worden aan het feit dat wetenschappelijke kennis altijd onzeker weten is. In onze cultuur wordt wetenschap te veel op een voetstuk geplaatst en dat kan ertoe leiden dat foutieve resultaten toch een eigen leven gaan leiden. Zeker in het kader van de recent opgelaaide discussie over ‘wetenschappelijk onomstotelijke bewijzen’ voor (ongeleide) evolutie is deze relativering van wetenschappelijke claims zeker op z’n plaats. Theologen die ervan uitgaan dat hun natuurwetenschappelijke collega’s het wel zullen weten (en omgekeerd net zo) en dat het niet respectvol zou zijn daaraan te twijfelen, huldigen een achterhaald, positivistisch wetenschapsbeeld. De prachtige activiteit die wetenschap heet, verdient het dat we met een respectvolle en kritisch opbouwende houding zijn resultaten benaderen.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Nederlands Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Kruse, C.G., 2016, Wetenschap is te belangrijk, Nederlands Dagblad 72 (19.240): 12-13 (artikel).

PERSBERICHT: Dr. Bert-Jan Heusinkveld nieuwe directeur van de NPV

VEENENDAAL – Het bestuur van de NPV – Zorg voor het leven heeft dr. Bert-Jan Heusinkveld als nieuwe directeur benoemd. D.V. 1 september 2024 treedt hij in dienst. Heusinkveld volgt daarmee Diederik van Dijk op, die in 2023 overstapte naar de SGP-fractie in de Tweede Kamer. Tot de aantreding van Heusinkveld blijft Martijn Schot interim-directeur.

Op dit moment is Heusinkveld predikant in de Protestantse Kerk in Nederland. Hij studeerde theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn en de Theologische Universiteit Kampen, met medische ethiek als hoofdvak. In 2021 promoveerde hij op het terrein van de medische ethiek aan de Lindeboom Leerstoel van de Theologische Universiteit Utrecht. Daar is hij ook gastdocent medische ethiek.

De combinatie van predikant en wetenschapper maakt Heusinkveld tot een uitstekend boegbeeld voor de NPV. Bestuursvoorzitter Teunis Stoop: “We zijn verheugd over de benoeming van Bert-Jan Heusinkveld. In hem zien we een bevlogen christen die met passie leiding gaat geven aan de missie van de NPV. Samen met alle medewerkers en vrijwilligers wil hij staan voor de beschermwaardigheid van het leven, van het prille begin tot het levenseinde. Bert-Jan is belezen, toegankelijk en heeft een brede blik. Zijn kennis van en affiniteit met medische ethiek kan hij nu dienstbaar gaan maken aan de mooie missie van de NPV.”

Heusinkveld ziet ernaar uit om bij de NPV te beginnen. “Het is geweldig om vanuit de Bijbelse opdracht en in navolging van Jezus Christus bij te mogen dragen aan de zorg voor het leven. De NPV doet dat op een mooie manier met toerusting, het beïnvloeden van beleid en met vrijwillige thuishulp. Ik vind het mooi en uitdagend om leiding te mogen geven aan zo’n sterke beweging voor het leven!”

Dr. Bert-Jan Heusinkveld sprak ook op het congres ‘Bijbel & Wetenschap 2023’. Zijn lezing is hier terug te kijken.

Online

Hieronder ziet u welke (online) media en of andere kanalen aandacht hebben besteed aan dit bericht:

(1) NPV Zorg 1: Dr. Bert-Jan Heusinkveld nieuwe directeur van de NPV.
(2) NPV Zorg 2: “Vanuit de Bijbel heeft de NPV een positief geluid vóór het leven”.
(3) Reformatorisch Dagblad: Bert-Jan Heusinkveld (55) nieuwe directeur NPV.
(4) Nederlands Dagblad: Theoloog Bert-Jan Heusinkveld directeur bij NPV Zorg voor het leven. ‘Wat is een goed leven?’
(5) Headliner: Bert-Jan Heusinkveld (55) nieuwe directeur NPV.
(6) Groundnews: Bert-Jan Heusinkveld (55) becomes new director of NPV.
(7) CVandaag: Dr. Bert-Jan Heusinkveld nieuwe directeur van de NPV.
(8) Fundamentum: PERSBERICHT: Dr. Bert-Jan Heusinkveld nieuwe directeur van de NPV.

‘Pulsating hormones: The Drumbeats of Life’ – Presentatie dr. Tim Wells terug te kijken via zijn YouTube-kanaal

Eind vorige maand lieten we via onze website weten dat dr. Tim Wells zijn tweede presentatie gaf voor de livestream van Creation Ministries International (CMI).9 De presentatie had als titel ‘Pulsating hormones: The Drumbeats of Life‘. Deze week heeft dr. Tim Wells de opnames van de presentatie gedeeld via zijn YouTube-kanaal. Bekijk de video hieronder. Het is bemoedigend dat experts vertellen over hun eigen vakgebied, en dit doen vanuit het perspectief van het klassieke scheppingsgeloof en Intelligent Design. Deze lezing is bemoedigend voor christelijke medische studenten en academici, vooral op het gebied van de endocrinologie.10

Het insluiten van de video lukt niet, maar hier is de link: https://www.youtube.com/watch?v=GdNXgoJC8p4

Voetnoten

Nadenken over ‘Geslacht en/of Gender’ met huisarts dr. Luc VandeCasteele – Vlaamse Comité Bezorgde Ouders beleggen op 29 april 2024 D.V. een webinar

Op 29 april 2024 D.V. belegt het Vlaamse Comité Bezorgde Ouders een webinar over geslacht en/of gender. In de lezing wordt ingegaan op de actuele situatie in ‘Genderland’. Daarnaast staan de vragen centraal waar de toegenomen gendertwijfels onder de jeugd vandaan komen en wat dit zegt over ons beeld van de mens. De vragen zijn terecht. Als disclaimer bij deze lezing meen ik te moeten melden dat we zeer voorzichtig, zelfs afwijzend, moeten zijn in de richting van antroposofie. In dat opzicht is het heel erg jammer dat Comité Bezorgde Ouders geen christelijke huisarts heeft gevonden die hierover kan spreken.

Samenvattend

De nieuwsbrief van Comité Bezorgde Ouders, helaas op zondag verzonden, geeft een samenvatting van deze lezing.

”In 20 à 30 jaar tijd is het thema “gender” pijlsnel in het centrum van de actualiteit terechtgekomen. LBGTQIA+ – mensen die voor hun rechten opkomen, maar ook: kinderen met genderdysforie, jongeren die zich niet met het geboortegeslacht willen identificeren: wat is hier aan de hand? Transpersonen zijn er altijd geweest, maar ze waren heel zeldzaam. Wat kan er achter de huidige exponentiële toename zitten? Wat vraagt dit fenomeen van ouders, leerkrachten en opvoeders, van zorgverleners, van overheden, en van de kinderen en jongeren zelf? Hoe kunnen we de geslachtelijkheid van de mens begrijpen vanuit een ruim kader waarin de geestelijke kern van de mens niet over het hoofd gezien wordt?”

Dr. Luc VandeCasteele (1954) rondde zijn universitaire opleiding tot arts af in 1978. Van 1979 tot 1980 volgde hij in Nederland de opleiding antroposofische geneeskunde. Hij werkte van mei 1980 tot eind 2019 als antroposofische georiënteerde huisarts te Gent en omstreken. Daarnaast was hij adviserend schoolarts van twee antroposofische Steinerscholen. Bovendien was hij van 1987 tot 2010 bestuurslid van de Belgische Antroposofische Vereniging. VandeCasteele is momenteel nog steeds actief voor de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen (Dornach, Zwitserland). Hij publiceerde drie boeken ‘Het dierbare België’, ‘Islam en Christendom’ en ‘Geen mens zonder god’. Het laatste boek was een reactie op een boek van de atheïstische professor dr. Etienne Vermeersch.11 Volgens het middelste boek zijn de Islam en het Christendom in wezen diep verbonden, uiteraard wijzen wij deze gedachte af. Het eerste boek is mij onbekend, maar lijkt een antroposofische duiding van de Belgische politiek.12

De kosten voor deelname aan de webinar bedragen vijf euro. Deze start om 19.30 uur en duurt tot en met 22.00 uur. Deze webinar hoopt via Zoom plaats te vinden. Aanmelden voor de webinar kan via de in de voetnoot vermelde link.13 De opbrengst van de avond gaat ‘naar het schrijven en drukken van alternatieve programma’s relationele en seksuele vorming’.14

Afsluitend

Door de Nederlandse Vereniging van Antroposofische Artsen (NVAA) wordt antroposofische geneeskunde niet gezien als een vervanging voor de reguliere geneeskunde, maar een aanvulling daarop.15 Anderen zien deze vorm van geneeskunde als ‘pseudowetenschap’.16 Ook vanuit de theologie moeten we zeer gereserveerd tegenover antroposofie staan.17 Hoewel de bezwaren tegenover antroposofie legitiem zijn meen ik dat het transgenderisme en genderdysforie18 vanuit verschillende invalshoeken benaderd dient te worden. Het zou kunnen dat de lezing van dr. Luc VandeCasteele ons nieuwe inzichten geeft. Anderzijds moeten we uitkijken dat we met een mogelijke aansluiting aangaande het genderdenken, antroposofie niet als het Paard van Troje binnenhalen.19

Voetnoten