Home » Evolutietheorie
Categorie archieven: Evolutietheorie
Geldt de Tweede Hoofdwet van de Thermodynamica alleen voor gesloten systemen?
Een veel gebruikte verdediging tegen kritiek dat de evolutietheorie in tegenspraak is met de Tweede Hoofdwet van de Thermodynamica, is tegen te werpen dat de Tweede Hoofdwet alleen geldt voor gesloten systemen; niet voor open systemen, zoals de aarde. Deze bewering is onjuist. De Tweede Hoofdwet geldt ook voor open systemen, indien de som van de energiestromen die hun systeemgrens passeren nul is. Het kan worden bewezen dat de aarde, na het verwijderen van de levende natuur, zo’n open systeem is.
De wiskundige formulering van de Tweede Hoofdwet
De Tweede Hoofdwet stelt, in de taal van de wiskunde, dat de wanorde van een systeem (‘entropie’) toeneemt als de som van alle energiestromen die zijn systeemgrens passeren nul is. Bij een gesloten systeem is het duidelijk dat de som nul is, aangezien er geen energiestromen zijn die de systeemgrens kunnen passeren. Bij een open systeem, echter, kan de som van de energiestromen ook nul zijn, namelijk als de energiestromen die het systeem binnen komen even groot zijn als de energiestromen die het systeem verlaten. In zo’n open systeem zal de wanorde toenemen, zoals in een gesloten systeem. Nota bene: in onze fysieke werkelijkheid bestaan alleen open systemen.
Gedachte-experiment 1
Stel dat Aarde-2 identiek is aan onze Aarde, met uitzondering van de aanwezigheid van levende organismen. Plaats Aarde-2 in de ruimte in het licht van de zon. Teken een denkbeeldige bol rondom Aarde-2 met een straal van 100.000 kilometer, en meet de energiestromen die de bol binnenkomen en verlaten. Aanvankelijk zal de som van de energie stromen die de bol binnenkomen groter zijn dan de som van de energie stromen die de bol verlaten, aangezien Aarde-2 opwarmt in de zon. Maar na enige tijd zal een evenwicht worden bereikt en gemiddeld zal de som van alle energie stromen die de bol rond Aarde-2 passeren, nul zijn. Volgens de Tweede Hoofdwet zal de wanorde op Aarde-2 toenemen. Grote moleculen, wellicht ontstaan door blikseminslagen, zullen uiteindelijk uiteenvallen; hoe groter de moleculen, des te sneller.
Gedachte-experiment 2
Stel dat S een open systeem is dat gepositioneerd is in een omgeving waar willekeurige (= niet-gerichte) energiestromen zijn grens passeren. Gemiddeld zal de som van de energie stromen die zijn grens passeren nul zijn. Volgens de Tweede Hoofdwet neemt de wanorde in S toe. Een voorbeeld van een dergelijk systeem is te vinden op een strand. De wind en de zee zullen ribbels produceren in het zand van een bepaald gebied A. Maar deze willekeurige energiestromen zijn niet gericht, en gemiddeld zal de som van de energiestromen die de grens van A passeren nul zijn, en de wanorde binnen A zal toenemen: rotsen, stenen, zand en schelpen zullen uit elkaar vallen, uiteindelijk in de kleinst mogelijke eenheden. Alleen gerichte energie kan de zand ribbels binnen A in stand houden en uitbreiden tot zandkastelen.
Orde vanuit de chaos
Ilya Prigogine1 heeft laten zien dat in het zand ribbels kunnen ontstaan door willekeurige energiestromen; maar hij zag over het hoofd dat deze ribbels niet in stand worden gehouden door deze willekeurige energiestromen; de volgende dag verdwijnen ze weer en worden vervangen door andere ribbles in een andere richting. Ook heeft Prigogine laten zien dat de levende natuur voortdurend moleculen, cellen en organismen transformeert tot meer complexe structuren; maar hij zag over het hoofd dat deze ordening wordt aangedreven door het DNA programma dat aanwezig is in elke cel, en niet door willekeurige energiestromen.
In de chemische industrie worden simpele moleculen getransformeerd tot ingewikkelde moleculen door gerichte energiestromen, niet door willekeurige natuurlijke processen. Als willekeurige, natuurlijke processen in staat zouden zijn om chaos te veranderen in orde, dan zouden ingewikkelde moleculen gratis ter beschikking komen; alle energieproblemen op aarde zouden zijn opgelost en de chemische industrie zou op de fles gaan.
De Tweede Hoofdwet en de natuurlijke gang der dingen
De Tweede Hoofdwet van de Thermodynamica legt een fundamentele eigenschap van onze fysieke werkelijkheid vast: alles zal uiteindelijk vervallen, gedreven door natuurlijke processen. Alleen gerichte inspanning kan een systeem in stand houden, uitbreiden of transformeren, resulterend in een afname van zijn entropie. De bewering dat de Tweede Hoofdwet niet geldt voor open systemen ontkent een fundamentele eigenschap van onze fysieke werkelijkheid.
De Tweede Hoofdwet en mutaties van het DNA
De natuurlijke gang der dingen (wiskundig beschreven door de Tweede Hoofdwet) heeft ook invloed op het DNA. In elke cel ontstaan elke dag honderdduizenden mutaties van het DNA, die erfelijke ziektes en kanker kunnen veroorzaken. Gelukkig wordt dit verval tegengewerkt door mechanismen voor mutatiebescherming en -reparatie, voor de ontdekking waarvan de Nobelprijs voor de Scheikunde 2015 is toegekend. De natuurlijke processen van mutatie en verval kunnen deze mutatiebescherming en -reparatie mechanismen niet tot stand brengen, omdat een proces dat M tot stand brengt niet tegelijkertijd NIET-M tot stand kan brengen.2
Conclusie
Gedachte-experiment 1 bewijst dat de evolutietheorie (“natuurlijke processen kunnen de levende natuur tot stand brengen”) in tegenspraak is met de Tweede Hoofdwet van de Thermodynamica. Meer in het algemeen: De evolutietheorie is in tegenspraak met de natuurlijke gang der dingen en met de fundamentele eigenschappen van onze fysieke werkelijkheid.3
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de Evoskepsis. Het originele artikel is hier te vinden.
Alteno reageert op artikel dr. Polderman over de voorlopigheid van wetenschap
Op deze website is al vaker geschreven over de informatieve website Altenoweb. Alteno is een pseudoniem van een biologisch geleerde die sympathiek staat tegenover Intelligent Design. Afgelopen maandag schreef Alteno over het artikel van dr. C.P. (Kees) Polderman, dat op dezelfde dag ook gepubliceerd was op de website ‘Oorsprong’ van Fundamentum.4 In dit onderhavige artikel wordt de reactie van Alteno kort samengevat. Zo proberen we het gesprek over de voorlopigheid van (natuur)wetenschap op gang te houden.5
Lewis
Alteno heeft op zijn website al vaker verwezen naar het bovengenoemde artikel van Polderman.6 Het artikel van Alteno, wat hier nu wordt samengevat, begint met het citaat van dr. Polderman over Lewis. Evolutie toeschrijven aan toeval en natuurlijke selectie zou, zou volgens Lewis, hetzelfde zijn als te beweren dat een explosie in de drukkerij de ‘Oxford English Dictionary’ zou voortbrengen. Alteno weet niet waar Polderman dit vandaan heeft, maar hij vindt deze gedachte wel terug bij de mormonen. “Het is niet ondenkbaar dat de mormonen het bij Lewis vandaan hebben, want mormonen houden van Lewis”.
Schepper-en-Zoon
De auteur verwijst daarna naar een bericht van ene André. André heeft gereageerd op de kritiek van dr. René Fransen op het artikel van Polderman. Alteno meent dat het hier gaat om André van Gelder, voormalig creationist van de website Schepper-en-Zoon.7 Deze gedachte is niet juist. Beiden heb ik ooit in ‘levende lijve’ ontmoet. André van Gelder heeft (helaas) een ‘deconversion’ doormaakt en is nu agnost die neigt naar het ontkennen van het bestaan van een persoonlijke Schepper en Intelligent Ontwerp. De andere André, die net als Alteno liever anoniem blijft, belijdt, ziende op zijn reacties, een vorm van oudeaardecreationisme. De André die reageert op de website Sterrenstof meent dat er een tegenspraak is tussen houdbaarheid en de hoeveelheid aanwijzingen. Alteno ziet deze tegenspraak niet: ”Ook voor bewijs geldt dat die houdbaar moet zijn. Houdbaarheid zou ik ook kunnen benoemen als consistentie”. Waarde-echtheid suggereert volgens Alteno ‘dat theorie en feiten goed moeten corresponderen’.
Fransen
Aan het einde van het artikel reageert Alteno op het artikel van dr. René Fransen dat laatstgenoemde schreef op zijn website ‘Sterrenstof’.8 Fransen meent dat de kern van de evolutietheorie, namelijk universele gemeenschappelijke afstamming overeind blijft en na de kritiek van Polderman ook overeind is gebleven. Alteno: “De gemeenschappelijkheid blijft overeind, maar Darwins theorie wordt een laag van modificatie in een typologisch verhaal; modificatie weerlegt typologie niet, maar weerlegt slechts een starre interpretatie van typologie”. Hij noemt deze starheid van Fransen c.s. ‘een stuk moeilijker te weerleggen’. Starheid kan, zo geeft Alteno aan, zelfs niet weerlegd worden, omdat het een kwestie van worldview is. Om de lieve vrede wil, noemt Alteno in het vervolg ‘starheid’ ‘standvastigheid’.
Voetnoten
Gespreksvragen, het ‘evolutie om het even’-antwoord en de Gewone Catechismus
In 2019 kwam de Gewone Catechismus uit. Deze catechismus is geschreven door de geleerden prof. dr. Arnold Huijgen9, dr. Theo Pleizier10 en dr. Dolf te Velde.11 Vooral vanuit bevindelijk-gereformeerde hoek kwamen verontruste reacties en kritische geluiden op deze Gewone Catechismus. In die tijd hebben we ook een drieluik geschreven. Waarin we vooral reageerden op de ontstane verontrusting binnen de stroming Bewaar het Pand rond de Gewone Catechismus12, een uitspraak van prof. Huijgen over de dogmatiek van Van Genderen en Velema13 én in het derde deel op het geheel van de Gewone Catechismus en wat deze catechismus zegt over schepping, zondeval, zondvloed en spraakverwarring.14
Wordt vervolgd.
De Gewone Catechismus en het ‘evolutie om het even’-antwoord als buitenbeentje
In mei 2019 ben ik begonnen aan een drieluik over de Gewone Catechismus. Eind mei 2019 verschenen twee delen en 22 juli 2019 het laatste deel. We begonnen met een schets van de verontrusting die ontstaan binnen Bewaar het Pand, een stroming binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken, over het ‘evolutieantwoord’ op vraag 25 en op de uitspraken van prof. Huijgen in een interview met het Reformatorisch Dagblad. Het eerste deel is hier te vinden. In het tweede deel bespraken we het citeren van de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek van Van Genderen en Velema door prof. Huijgen. Het tweede deel is hier te vinden. In het slotstuk willen we de Gewone Catechismus zelf bestuderen en dan vooral letten op wat deze catechismus zegt over de gebeurtenissen in het bijbelboek Genesis.
Wordt vervolgd.
De ‘1%-mythe’ opnieuw als onjuist aangetoond – Nieuwe ontdekkingen tonen verrassende verschillen tussen het Y-chromosoom van de mens en de chimpansee
Er wordt vaak aangenomen dat nauw verwante soorten, zeer vergelijkbaar DNA moeten hebben plus vergelijkbare structurele samenstelling van de chromosomen. Binnen de evolutiebiologie is de verwachting van vergelijkbare DNA-sequenties gebaseerd op de aanname dat mensen en chimpansees afstammen van een gemeenschappelijke afstamming. Vanuit het scheppingsperspectief bestaat deze verwachting alleen binnen de basistypen (‘geschapen soorten’). Hoe minder verschillen er in de chromosomen aanwezig zijn, hoe meer dit de evolutietheorie zou ondersteunen. Terwijl aanzienlijke verschillen geïnterpreteerd zouden kunnen worden als aanwijzing voor de onafhankelijke schepping van soorten. Dit laatste is van toepassing op het Y-chromosoom van mensen en chimpansees, dat duidelijke onderlinge verschillen vertoont. Dit is al enige tijd bekend en werd onlangs bevestigd door nieuwe gegevens. Het blijkt opnieuw dat de genetische afwijking tussen mensen en chimpansees veel groter is dan vaak wordt aangenomen. De ‘1%-mythe’ (Cohen 2007), volgens welke mens en chimpansee slechts in ongeveer 1% van hun genetisch materiaal verschillen, is daarmee opnieuw weerlegd.
Het menselijk genoom bestaat uit 46 chromosomen, verdeeld over 23 paren. Waaronder 22 paren autosomen en één paar geslachtschromosomen (XX bij vrouwen en XY bij mannen). Ter vergelijking hebben chimpansees 48 chromosomen, gegroepeerd in 24 paren, inclusief XX en XY (zoals bij mensen). De geslachtschromosomen zijn cruciaal voor de geslachtsbepaling, waarbij het Y-chromosoom verantwoordelijk is voor de mannelijke ontwikkeling en het X-chromosoom overeenkomstig voor de vrouwelijke ontwikkeling.
Volgens de evolutietheorie hebben de X- en Y-geslachtschromosomen bij zoogdieren zich ongeveer 170 miljoen jaar geleden ontwikkeld uit gewone chromosomen (Veyrunes et al. 2008). Het X-chromosoom zou grotendeels zijn genen hebben behouden, terwijl het Y-chromosoom aanzienlijke veranderingen zou hebben ondergaan (Hughes et al. 2010). Deze veranderingen omvatten:
- Het verlies van vermogen om genen uit te wisselen met het X-chromosoom.
- Een afname in grootte.
- Een opeenhoping van mutaties.
Dankzij geavanceerde sequentietechnieken kunnen onderzoekers nu de geslachtschromosomen van mensen en verschillende apensoorten volledig analyseren. Dit maakt nieuwe inzichten mogelijk in de verschillen en overeenkomsten tussen deze chromosomen.
In 2010 werden de Y-chromosomen van mensen en chimpansees met grote nauwkeurigheid gesequenced (Hughes et al. 2010; vgl. Binder 2010). Daarbij bleek dat de genetische en structurele verschillen in de zogenaamde MSY-sequentie, die de specifiek mannelijke regio vertegenwoordigt, enorm zijn. Verspreid over de gehele menselijke MSY-regio zijn er 27 verschillende genfamilies (78 genen), terwijl chimpansees slechts 18 verschillende genfamilies hebben (37 genen). In het Y-chromosoom van de mens is dus andere biologische informatie aanwezig, dat wil zeggen genen die alleen bij de mens voorkomen en die een rol lijken te spelen bij de ontwikkeling van de testikels. De auteurs vatten hun resultaten als volgt samen (Hughes 2010):
“Het verschil in de MSY-geninhoud (geslachtsspecifiek) tussen chimpansees en mensen is eerder vergelijkbaar met het verschil in autosomale geninhoud tussen kip en mens, na een scheiding van 310 miljoen jaar.”
In een recent gepubliceerde studie werden met behulp van de zogenaamde telomeer-tot-telomeer-methode (die een volledige sequentiebepaling van de X- en Y-chromosomen van begin tot eind zonder hiaten mogelijk maakt) de X- en Y-chromosomen van vijf grote apensoorten (bonobo, chimpansee, westelijke laaglandgorilla, Borneo orang-oetan en Sumatraanse orang-oetan) en van een kleine aap (siamang) in kaart gebracht en werd de complexiteit van hun samenstelling opgehelderd (Makova et al. 2024).
Het opmerkelijkste verschil tussen de Y-chromosomen van mensen en chimpansees ligt in de grootte en geninhoud ervan (Makova et al. 2024). Bij de mens bevat het Y-chromosoom ongeveer 106 genen die noodzakelijk zijn voor verschillende functies, waaronder genen die verantwoordelijk zijn voor de spermaproductie en de mannelijke geslachtsontwikkeling. Bovendien vindt men zogenoemde palindromische sequenties (‘spiegelsequenties’) in het Y-chromosoom, die bijzonder belangrijk zijn omdat ze bijdragen aan het stabiliseren van genetische informatie en het minimaliseren van de effecten van schadelijke mutaties (Hughes et al. 2010; Makova et al. 2024). De volledige, hoge-resolutie sequentiebepaling van het menselijke Y-chromosoom toont aan dat slechts 26 procent van de sequenties overeenkomt met die van de chimpansee (Makova et al. 2024). Bij het mannelijke Y-chromosoom bedraagt het verschil dus een aanzienlijke 74 procent.
In vergelijking met de chimpansee is het menselijke Y-chromosoom kleiner en omvat het ongeveer 62 miljoen basenparen, terwijl het Y-chromosoom van de chimpansee ongeveer 70 miljoen basenparen heeft, maar minder genen bevat. Bovendien vertoont het Y-chromosoom van de chimpansee sterke structurele veranderingen. Het Y-chromosoom van de chimpansee heeft bijvoorbeeld een groter aantal zogenoemde ‘ampliconische regio’s’- secties met meerdere gen-kopieën, een redundantie die mogelijk ten grondslag ligt aan bepaalde chimpansee-specifieke functies in de voortplanting en/of seksueel-divergente kenmerken. Deze bevindingen illustreren dat het Y-chromosoom, ook al is het een klein deel van het genoom dat vaak herhalingen vertoont, op unieke wijze is ontworpen. De uniciteit van de twee verschillende soorten zou cruciaal kunnen zijn voor het behoud van specifieke functies in het mannelijke organisme, vooral in verband met de verschillende reproductieve eisen.
Wat kan er op basis van de grote verschillen tussen de Y-chromosomen van mensen en apen, evenals over de complexiteit van hun structuren en functies, geconcludeerd worden over hun oorsprong? Vanuit het perspectief van de evolutietheorie worden ze gezien als bewijs dat soorten zich in de loop van de tijd aanpassen en genetisch divergeren. De aanzienlijke verschillen in de Y-chromosomen zouden dan echter onafhankelijk en supersnel moeten zijn ontstaan. Hierbij moet worden opgemerkt dat evolutiebiologen menen dat hiervoor maximaal 5 tot 7 miljoen jaar tijd beschikbaar voor zou zijn geweest. De verstreken tijd sinds chimpansees en mensen zouden zijn afgesplitst van een gemeenschappelijke voorouder. In dit geval zouden ze echter tegelijkertijd het resultaat zijn van toevallige mutaties en natuurlijke selectieprocessen, wat een langdurig en onwaarschijnlijk proces is (Sanford et al. 2017).
Vanuit het perspectief van de scheppingswetenschap worden de geslachtschromosomen niet simpelweg beschouwd als het resultaat van een lang evolutionair proces, maar eerder als aanwijzing voor een doelgerichte schepping die de aanzienlijke verschillen tussen verschillende soorten verklaart. De aanwezigheid van dezelfde genen in het X-chromosoom zouden kunnen worden gezien als een aanwijzing voor vergelijkbare functionaliteit. Terwijl de significante unieke kenmerken in het Y-chromosoom geïnterpreteerd zouden kunnen worden als onderdeel van het ontwerp voor geslachts-specifieke functies. De genetische bevindingen stellen de aanname ter discussie dat geslachtschromosomen in nauw verwante soorten op elkaar zouden moeten lijken. Ten minste het Y-chromosoom zou geïnterpreteerd kunnen worden als aanwijzing voor verschillende oorsprongen en Goddelijk Design.
Het is niet de eerste keer dat dr. Peter Borger zich heeft beziggehouden met de genetische verschillen tussen chimpansees en mensen. In 2021 hield hij hierover een presentatie op een Nederlands congres. Deze presentatie werd opgenomen en is hier terug te kijken.
Bronnen
Cohen J (2007) Relative differences: the myth of 1 %. Science 316, 1836.
Binder H (2010) Wie ähnlich sind Mensch und Schimpanse? Neue Daten zum Y-Chromosom. Stud. Integr. J. 17, 45–47.
Hughes JF, Skaletsky H, Pyntikova T et al. (2010) Chimpanzee and human Y chromosomes are remarkably divergent in structure and gene content. Nature 463, 536–539.
Makova KD, Pickett BD, Harris RS et al. (2024) The complete sequence and comparative analysis of ape sex chromosomes. Nature 630, 401–411, doi: 10.1038/s41586-024-07473-2.
Sanford J, Brewer W, Smith F & Baumgardner J (2015) The waiting time problem in a model hominin population. Theor. Biol. Med. Model 12:18, doi: 10.1186/s12976-015-0016-z.
Veyrunes F, Waters PD, Miethke P et al. (2008) Bird-like sex chromosomes of platypus imply recent origin of mammal sex chromosomes. Genome Res. 18, 965–973, doi: 10.1101/gr.7101908.
Deze gastbijdrage is met toestemming van de auteur vertaald en overgenomen van de website GenesisNet. Het originele artikel is hier te vinden.
Schriftgezag en Schriftkritiek (2) Waar waart gij?
In het vorige artikel15 schreef ik over het absolute gezag van Gods Woord, zoals dat is verwoord in onze Nederlandse Geloofsbelijdenis en dat Schriftkritiek van alle tijden is. De aard van die kritiek verandert echter wel. Als we ons verzetten tegen kritische commentaren, moeten we zorgvuldig onderzoek doen. Als we onjuiste argumenten gebruiken, heeft dat zijn weerslag op al de andere argumenten, die wel correct zijn. Ik heb dat duidelijk proberen te maken aan de hand van het voorbeeld van het al dan niet draaien van de aarde en de positie van de zon. Er is soms sprake van waarnemingstaal in de Bijbel. Het voorbeeld wat ik gebruikte kan ook tot verkeerde conclusies leiden. Want als À Brakel en Voetius zich zo vergisten in de positie van de hemellichamen, zouden ze zich dan ook niet hebben vergist als het gaat om de ouderdom van de aarde? Zijn de scheppingsdagen dan wel dagen van 24 uur geweest? En heeft de slang nu wel echt gesproken tot Eva?
Kwestie-Geelkerken
Om met de laatste vraag te beginnen, ik denk aan de kwestie Geelkerken. Dr. J.G. Geelkerken plaatste ook vraagtekens bij de streng-orthodoxe Bijbelbeschouwing binnen de toenmalige Gereformeerde Kerken. Dit leidde tot een conflict over het paradijsverhaal. In zijn preek op zondag 23 maart 1924 had Geelkerken gezegd dat voor het verhaal over de slang en de vrucht meerdere verklaringen mogelijk waren, maar dat de tekst de historische gebeurtenis van de zondeval weergaf. Een gemeentelid diende een klacht in bij de kerkenraad, die ongegrond werd verklaard. Maar in hoger beroep bij de Generale Synode van Assen werd Geelkerken op 12 maart 1926 voor drie maanden geschorst. Geelkerken weigerde zijn handtekening te zetten onder de synodale uitspraak dat iedere andere dan de letterlijke opvatting van het verhaal van de zondeval, in strijd was met de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Doordat hij zich niet aan deze schorsing onderwierp, werd hij met nog een aantal predikanten, die zijn kant gekozen hadden, op 17 maart 1926 afgezet, waardoor een aantal kerken buiten het verband van de Gereformeerde Kerken kwam te staan.
Stel dat de evolutietheorie waar is?
Als het gaat om de ouderdom van de aarde denk ik aan de discussie in 2017 over het boek van prof. dr. G. (Gijsbert) van den Brink16 ‘En de aarde bracht voort. Christelijk geloof en evolutie’. Prof. Van den Brink doet in zijn boek een poging om de evolutietheorie en het christelijk geloof met elkaar te verenigen. Hij doet zijn best om de Bijbel zo te lezen dat de wetenschappelijke gegevens er zo min mogelijk mee strijden.
Hij is van mening dat het wetenschappelijk gezien onhoudbaar is om te geloven dat de aarde nog maar ongeveer 6000 jaar oud is. De aarde moet volgens hem al zeer oud zijn. Hij werkt zijn gedachten uit aan de hand van drie basisideeën.
In de eerste plaats de voortgaande schepping. Dit is het idee dat de diverse levensvormen geleidelijk aan op aarde zijn ontstaan gedurende enorme tijdsperioden van vele miljoenen jaren. De schepping is dus niet in zes dagen afgerond, maar gaat nog steeds door. In de tweede plaats de gemeenschappelijke afstamming. Dit is het idee dat alle levensvormen niet onafhankelijk van elkaar op aarde zijn gekomen, maar uit dezelfde bron voortkomen en dus gemeenschappelijke voorouders hebben (oftewel, de mens en de aap hebben dezelfde voorouders). Ten slotte de natuurlijke selectie op basis van toevallige veranderingen (mutaties). Dit is het idee dat het sterkste mechanisme overwint en dat het zwakke verdwijnt. Door toevallige veranderingen gaat een organisme zich steeds beter aan zijn omgeving aanpassen. Hierdoor hebben ze betere overlevings- en voortplantingskansen. In deze strijd om het leven overwint de sterkste.
Van den Brink is op al deze punten niet altijd even zeker van zijn standpunt. Om die reden formuleert hij zijn standpunten in de vorm van een vraag: Stel dat dit waar zou zijn, wat betekent dit dan voor het christelijk geloof? Vervolgens probeert hij wetenschappelijke verklaringen in overeenstemming te brengen met de Bijbel en als dat lastig is probeert hij de Bijbel in overeenstemming te brengen met de wetenschap. We moeten de Bijbel in dat geval natuurlijk wel anders gaan lezen. Het levert allerlei vraagstukken op, waarbij Van den Brink zich in allerlei bochten wringt om hier een Bijbels antwoord op te geven.17
Als we alles zouden kunnen begrijpen of inzichtelijk kunnen maken, zou er geen geloof nodig zijn. Het geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt, en een bewijs der zaken die men niet ziet. Want door hetzelve hebben de ouden getuigenis bekomen. Door het geloof verstaan wij dat de wereld door het woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen die men ziet, niet geworden zijn uit dingen die gezien worden (Hebr.11:1-3).
Betrouwbaar
De schepping van de aarde is niet te bewijzen. Er is niemand bij aanwezig geweest. De Heere spreekt dan ook: Waar waart gij toen Ik de aarde grondde? Geef het te kennen, indien gij kloek van verstand zijt (Job 38:4). We moeten het doen met de gegevens die ons worden aangereikt. God Zelf heeft de schepping bekend gemaakt aan de mensen. Gods Woord bedrijft geen historische wetenschap, maar dat wil niet zeggen dat de Bijbel niet historisch betrouwbaar zou zijn. God heeft Zich in de bewoordingen aangepast aan het menselijk niveau en maakt daarbij ook gebruik van beeldspraak. Ik zal hierbij een voorbeeld noemen. In Job 9:6 staat: Die de aarde beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden. De kanttekening schrijft bij ‘pilaren’: hun onderste grondslagen en fundamenten. Hier staat dus niet dat de aarde een platte pannenkoek is, die op pilaren gegrondvest is. Zo mogen we de Bijbel niet lezen.
Het voorbeeld uit Jozua 10:13 heb ik reeds genoemd. Dit soort teksten behoeft niet in tegenspraak te zijn met wetenschappelijke inzichten. De Bijbel is niet bedoeld om als encyclopedie te dienen. God komt tot ons in het gewaad van Zijn Woord. Hij spreekt tot ons door middel van Zijn Woord. Dat Woord is gericht op de zaligheid van Zijn volk, niet op het bedrijven van wetenschap. Wetenschap versterkt nooit vanuit zichzelf Schriftgezag. Maar als wetenschap is geworteld in een gehoorzame houding om te luisteren naar wat de Heere zegt, dan is dat echte wetenschap.
Onbetrouwbaar
De Bijbel is volledig betrouwbaar, dat kunnen we van de evolutietheorie niet zeggen. Er zijn diverse boeken verschenen die aantonen dat de evolutietheorie aan alle kanten rammelt. Prof. dr. M.J. Paul toont in zijn boek ‘Oorspronkelijk’ aan dat uit veel wetenschappelijke publicaties blijkt dat er grote vraagtekens gezet kunnen worden bij de evolutietheorie. Het zou de wetenschap sieren als men de aarde zou onderzoeken door de bril van de Bijbel, in plaats van het lezen van het scheppingsverhaal door de bril van de evolutietheorie. Dat laatste leidt tot het steeds weer opnieuw aanpassen van de Schriftuitleg. De evolutietheorie heeft dan het laatste woord. De Bijbel wil men steeds opnieuw plooien, door de mogelijkheid open te houden dat de Schrift gecorrigeerd of anders uitgelegd kan worden. Zo mogen we de Bijbel echter niet gebruiken.
In de Bijbel worden zaken beschreven die niet op een wetenschappelijke wijze te onderzoeken zijn. Er gebeuren wonderen en die kunnen ook niet herhaald worden om daar nader onderzoek naar te doen. Het is van groot belang dat we met onze jeugd dit soort zaken bespreken en de boeken die hierover geschreven zijn lezen en samen bespreken.
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Wachter Sions. De volledige bronvermelding luidt: Leeuwen, G.R. van, 2024, Schriftgezag en Schriftkritiek (2) Waar waart gij?, De Wachter Sions 72 (10): 5-6.
- Schriftgezag en Schriftkritiek (1) God is groot en wij begrijpen het niet.
- Schriftgezag en Schriftkritiek (2) Waar waart gij?
- Schriftgezag en Schriftkritiek (3) Moderne hermeneutiek.
- Schriftgezag en Schriftkritiek (4) Hete hangijzers.
- Schriftgezag en Schriftkritiek (5) Door Woord en Geest.
Voetnoten
Ir. Bart van den Dikkenberg houdt komend voorjaar D.V. lezingenserie voor comité ‘Samen Gereformeerd’ over (gevaren van) het theïstische evolutionisme
Wetenschapsjournalist ir. Bart van den Dikkenberg heeft begin dit jaar een boek uitgebracht waar kritisch wordt gekeken naar het theïstisch evolutionisme.18 Komend voorjaar D.V. hoopt hij een drietal lezingen te geven over dit onderwerp voor het comité ‘Samen Gereformeerd’ in Hoevelaken.19
Van den Dikkenberg, auteur van ‘De werken van Zijn handen’, hoopt tijdens de lezingenserie in te gaan op het theïstisch evolutionisme en een kritisch commentaar daarop te geven. In ieder geval de eerste lezing hoopt plaats te vinden in het Gelderse Hoevelaken, dorpshuis De Stuw, De Brink 10. Op 26 maart 2025 D.V. gaat de wetenschapsjournalist bij het Reformatorisch Dagblad in op de vragen wat we verstaan onder het theïstisch evolutionisme en waarom de populariteit van deze stroming groeit. Op 23 april 2025 D.V. staan de filosofische en theologische argumenten tegen theïstisch evolutionisme centraal. Ten slotte wordt op 23 mei 2025 D.V. nagedacht over de vraag waarom het theïstisch evolutionisme een gevaarlijk standpunt is voor het Schriftverstaan en het eeuwig zielenheil. Na iedere lezing is het mogelijk om vragen te stellen aan de spreker.
Wat de andere twee locaties zijn, wordt bekendgemaakt na 26 maart 2025 D.V. Iedere lezing start om 20.00 uur (met een inloop vanaf 19.30 uur). Toegang is gratis. Wel zal er een collecte worden gehouden om de onkosten te bestrijden. Opgave is wenselijk en dat kan via het e-mailadres info@samengereformeerd.nl.
Voetnoten
Een goed begin: De aard van Gods handelen als voorwaarde voor de geschiedenis van het heil
Noot van de redactie: De lezing van dr. Dolf te Velde op de hieronder genoemde studiedag is hier ook te beluisteren.
Op 22 september 2017 organiseerden AKZ+ (weetwatjegelooft.nl) en enkele andere instanties een studiedag “Evolutie: Stel dat het waar is…” naar aanleiding van het nieuwe boek van Gijsbert van den Brink, En de aarde bracht voort: Christelijk geloof en evolutie. In het 4e themablok “Evolutietheorie en heilsgeschiedenis: schepping, historische Adam, zondeval en verlossing” leverde ik een bijdrage vanuit de Systematische Theologie. De bijdragen van deze studiedag worden tevens geplaatst op Theoblogie, en zullen waarschijnlijk later nog in boekvorm gepubliceerd worden. Ik laat de tekst van mijn bijdrage volgen in de vorm waarin ik die uitsprak.
Gijsbert heeft ons een flinke kluif toegegooid, en daar zetten we vandaag graag de tanden in. Zelf heb ik veel van dit boek geleerd. De componenten van de evolutietheorie zijn fair en op de meest overtuigende wijze beschreven. In de eigen argumentaties van Gijsbert van den Brink blijven de domeinen ‘evolutie’ en ‘orthodox christelijk geloof’ niet los van elkaar staan. Oprecht en vasthoudend zoekt hij naar de implicaties van ‘evolutie’ voor het orthodox-christelijke geloof.
Op dat punt richt ik dan ook mijn reactie: hoe pakt de incorporatie van elementen uit het evolutiedenken in het christelijk geloof uit? Kan met behulp daarvan het christelijk geloof op een aannemelijke manier eigentijds verwoord worden?
Geloofsartikel
Vanuit mijn studie van gereformeerde scholastiek tegen de achtergrond van het Middeleeuwse christelijke denken is mij duidelijk geworden dat ‘schepping’ tot de kern van het christelijk geloof behoort. Het eigenlijk-christelijke begint niet pas bij incarnatie en verzoening, maar begint bij ‘in den beginne’. De ontologische differentiatie tussen God de Schepper en de wereld die Hij heeft geschapen, en het wilsmatige – dus open-contingente – karakter van Gods handelen t.o.v. de wereld zijn uniek voor het christelijk geloof. Ik formuleer het hier als algemene stellingen, maar deze inzichten hebben vergaande consequenties voor hoe het vervolg van de geloofsleer eruit komt te zien.
Wat dat betreft vind ik de ‘prijsberekening’ door Gijsbert vaak te beperkt. En ook te formeel, doordat vooral een negatieve vraag wordt gesteld: wordt artikel x of y van het christelijk geloof door evolutie uitgesloten, en omgekeerd? Dat levert alleen een negatieve compatibiliteit op. Daarmee laat je nog niet zien hoe het plaatje wordt getekend als je een evolutionaire invulling geeft aan begrip x of y.
Uiteraard zet Van den Brink ook die stappen naar een meer positief-inhoudelijke invulling, o.a. in het hoofdstuk 7 waar mijn bijdrage zich vooral op richt. Toch houd ik ook dan het gevoel dat de confrontatie tussen geloofsbegrippen en elementen uit de evolutietheorie op te beperkte schaal plaatsvindt. In termen van wetenschapstheorie: het blijft dan bij een ad hoc-hypothese die helpt om het geloofsparadigma overeind te houden. Het lezen van Gijsberts boek heeft bij mij het besef verscherpt dat ‘schepping’ en ‘evolutie’ twee verhalen zijn over ontstaan en bestaan van onze werkelijkheid, die van grotendeels verschillende principes uitgaan. In de voorstellen van Gijsbert lijkt het alsof ze elkaar niet hoeven te bijten. Ik wijs een aantal onderliggende vragen aan waarbij ik zal betogen dat scheppingsgeloof en een evolutionaire verklaring elkaar wél bijten. Ik denk dat dit theologisch meer winst oplevert dan een ad hoc aanpassing aan inzichten uit de evolutietheorie.
Terug naar het begin
De eerste vraag is de vraag naar het begin. Het gaat mij niet om de tijdschaal die we daarbij hanteren, van een 6000 jaar jonge aarde, of van een oerknal 15 miljard jaar geleden. Het gaat mij om het principe: heeft deze wereld een begin, en hoe komt dat er? Gijsbert zegt telkens: gegeven het feit dat er leven is, vertelt een evolutietheorie hoe dat leven zich vervolgens ontwikkelt. Mijn inziens kunnen we het ‘feit’ dat er leven is niet zo maar aannemen. Van de andere kant redenerend is niet inzichtelijk waarom evolutie als verklarend principe zou stoppen bij de grens tussen levenloos en levend. Hoe ver we het beginpunt ook terugschuiven, we ontkomen er niet aan de vraag naar dat begin te blijven stellen. Daarbij komt dan uit de christelijke theologische traditie de notie op dat God de wereld schiep ‘uit niets’ (ex nihilo). Hier wordt de zaak op scherp gesteld door een absoluut begin te poneren, waar niets aan voorafging.
Nieuwe dingen
De tweede kernvraag is, wat de verbinding tussen de theologische notie van schepping en de evolutionaire processen betekent voor de aard van Gods handelen. Als God ‘gebruik maakt’ van het proces van evolutie, is dat dan bijbels gezien voldoende om zijn betrokkenheid als Schepper te beschrijven? Niet alleen Genesis 1, maar ook bijvoorbeeld Psalm 33 benadrukt het totaal vernieuwende en constitutieve van Gods scheppen-door-te-spreken. Waar blijft dit initiërende, fundamentele van de categorie ‘schepping’ wanneer het evolutionair proces het eigenlijke werk doet? Dit punt lijkt mij voor het geheel van de heilsgeschiedenis van belang. In het geloof van Israël zoals het Oude Testament dat laat zien, is Gods macht als Schepper de grond om van Hem steeds weer nieuwe uitredding te verwachten. Zelfs wanneer je met veel bijbelwetenschappers uit de historisch-kritische school ‘schepping’ opvat als een extrapolatie – terugverlenging – van wat Israël bij de exodus heeft ervaren, blijft dit het beslissende punt. Zie bijvoorbeeld het tweede deel van Jesaja. Het vermogen om nieuwe dingen te doen, iets uit niets tot aanzijn te roepen, onderscheidt de HEER van de zogenaamde goden van de volken rondom.
Van den Brink omschrijft Gods scheppend handelen met behulp van de verwante begrippen voorzienigheid (providentia) en medewerking (concursus). Dit lijkt mij niet toereikend, omdat dan de wezenlijke notie van Gods onafhankelijke, nieuwe, initiërende handelen als grond van het bestaan van de wereld ontbreekt. God doet meer dan een beetje bijsturen en in goede banen leiden. Zou ‘schepping’ niet meer zijn dan een theologische kwalificatie van wat biologisch en geologisch toch al het geval is in termen van evolutie, wordt God dan niet feitelijk overbodig in het verhaal van het bestaan van de wereld? En een ander, filosofisch, probleem: evolutie leidt tot oneindige causale regressie: elke schakel in het proces heeft weer een voorafgaande schakel nodig. Die oneindige regressie wordt juist gecounterd in de klassieke Godsbewijzen. Hier staat iets van de identiteit van God op het spel. Als Hij aan het begin van deze wereld staat, dan is Hij zelf van een andere orde dan wat door Hem bestaat.
De vraag naar het begin heeft onmiddellijk gevolgen voor de status van de geschapen wereld en de verhouding tussen God en de wereld. Is het bestaan van de wereld aan het toeval te danken, of is het een product van ijzeren noodzakelijkheid? Of is de wereld een contingent geheel dat bestaat dankzij de wil van God? In de 13e eeuw zijn daar al grote debatten over gevoerd. Natuurfilosofen verdedigden, in aansluiting bij de grote Griekse denker Aristoteles de stelling dat de wereld ‘eeuwig’ is, dus geen begin heeft. In de setting van de toenmalige filosofie is daarmee meteen gegeven dat de wereld ‘noodzakelijk’ bestaat, en dus los van een God die haar geschapen heeft. De kerk heeft in een aantal veroordelingen zich hierover uitgesproken, en zelfs de kerkleraar Thomas van Aquino viel onder dat oordeel. Krijgen we met de evolutietheorie datzelfde probleem terug? Als we de de tijdschaal van het ontstaan van de wereld eindeloos terugschuiven, komt dit dan de facto niet neer op een eeuwig bestaan? Weliswaar is met de ‘oerknal’ of Big Bang een beginpunt gepostuleerd, maar zolang de vraag niet beantwoord kan worden waardoor deze oerknal is veroorzaakt, blijft de eeuwigheid van de wereld een optie. Dit is een filosofisch probleem dat grote theologische consequenties heeft. Juist gereformeerde theologie heeft altijd vastgehouden aan de fundamentele contingentie van de geschapen wereld, en die contingentie is eraan te danken dat God de wereld heeft geschapen ‘toen het Hem goeddacht’ (NGB art. 12).
Goed geschapen
Een verdere inkleuring van de vraag naar het karakter van Gods handelen betreft de categorieën die de heilsgeschiedenis bepalen. De oorspronkelijke goedheid van de schepping – wat dat ook in biologische zin moge betekenen – is in ieder geval een ontologische goedheid: de wereld die uit Gods handen komt, is zoals ze moet zijn, gebouwd op duurzaam bestaan en floreren door de kracht van God. Het geschapen bestaan, en daarbinnen met name het menselijk bestaan, is een gewild bestaan, niet autonoom en intrinsiek gedreven, maar aangelegd op een bestemming die in gehoorzaamheid aan God wordt waargemaakt.
Als toespitsing hiervan: de ‘staat der rechtheid’ van de eerste mensen kan niet gereduceerd worden tot een moment van bewustwording en aansprakelijkheid. Op dit punt houdt het betoog van Van den Brink voor mij iets onhelders. Hij lijkt afstand te nemen van de visie van A. van de Beek die de zondeval als een moment van bewustwording typeert. Tegelijk lijkt zijn eigen betoog daar dicht in de buurt te komen, met dien verstande dat Gijsbert ook al het ontstaan van een positief godsdienstige en morele kwaliteit van het menszijn opvat als een plotseling opkomende fase in de evolutie van de hominiden.
Als ik bij deze voorstelling kritische vragen stel, gaat het mij niet om de vraag of het bijbelse verhaal van één mensenpaar – Adam en Eva – op een geloofwaardige manier vervangen kan worden door een groter aantal individuen waarbij zich dezelfde ‘sprong’ in de richting van een verbondsbetrekking met God zich op hetzelfde moment voordoet. Mij gaat het om de innerlijke verklaringsmogelijkheid van dit voorstel. Gijsbert beschrijft heel eerlijk hoe de gedragingen die wij in de christelijke ethiek als ‘zondig’ bestempelen, evolutionair gezien volstrekt normaal zijn en onmisbaar voor het voortbestaan van de soort. Op een goed moment komt de homo sapiens zó dicht bij het cognitieve en gedragsmatige niveau dat voor de huidige mens kenmerkend is, dat we op dat moment van een homo divinus kunnen spreken, een op God aangelegde mens. Het bittere raadsel is dat nagenoeg op hetzelfde moment dat de eerste mensengroep het besef krijgt van de aanspraak door God, deze mensen zich ook alweer van het verbond met God afkeren.
Verbond zonder grond?
Het oppervlakkige probleem met deze overgang van een pre-religieuze en pre-morele mensheid náár een kortstondige staat van morele en religieuze rechtheid die onmiddellijk in moreel verval en religieus verlies overgaat, is dat deze stappen niet evolutionair verklaarbaar zijn. Als de ontwikkeling van hominide tot mens verloopt volgens het proces van toevallige mutaties, wat is dan verantwoordelijk voor het ontstaan van juist die cognitieve en protomorele intuïties die de oermensen vatbaar maken voor God? Als vóór dit denkbeeldige Adam-en-Eva moment het kwade gedrag van de mensen geen kwaad genoemd kan worden, en na het verlies van de positieve betrokkenheid op God het kwaad alweer de overheersende toestand is geworden, dan verdwijnt evolutionair gesproken de mogelijkheid van het moreel en religieus goede in een microscopisch klein punt. Het is nóch uit het voorafgaande nóch uit het erop volgende te verklaren.
De meer ingrijpende consequentie is dat de aanspraak van God op de mens, waarin Hij zich aan deze mens bekend maakt en hem/haar voor zich opeist als bondgenoot, uit het niets voortkomt. Op welke grond kan God aanspraak maken op exclusieve verering, als het niet is omdat Hij volgens een bewust besluit deze mens heeft geschapen om zijn evenbeeld te zijn? Voor mijn besef gaat in de denkoefening van Van den Brink de reële grond verloren om van een beeld Gods, een staat der rechtheid, en een schuldig staan tegenover God te spreken. De verklaring in termen van evolutie is van een zodanig andere orde, dat ik niet kan zien hoe hier het bijbelse verhaal over de verhouding waarin God de mens tot zichzelf geschapen heeft, kan worden ingepast.
Twee verhalen
De wijze waarop God bij het begin van de mensheid betrokken is, is in meer dan één opzicht bepalend. Bepalend in wat deze betrokkenheid zegt over God zelf: Hij is in zichzelf goed, en een zeer overvloedige bron van al het goede. In de prachtige samenhang van al zijn eigenschappen – wijsheid, goedheid, almacht et cetera – is Hij al onze liefde en verering waard.
Gods betrokkenheid aan het begin is bepalend ook voor hoe wij als mensen staan ten opzichte van Hem. Als God ons verkiest tot een leven in gemeenschap met Hem, klopt dit op een of andere manier met hoe wij zijn geschapen. Gehoorzaam zijn aan Gods goede wil is ons niet van huis uit vreemd, maar haalt onze ware bestemming in gerechtigheid en heiligheid naar boven.
De wijze waarop God aan het begin staat, bepaalt tenslotte ook wat wij in het vervolg van de heilsgeschiedenis van Hem mogen verwachten. Zijn goedheid die Hij legt in zijn werk van het begin geeft ons gegronde hoop voor een wereld die eens weer bevrijd zal worden uit de slavernij van de vergankelijkheid. Zijn almacht, die blijkt uit hoe Hij alle dingen door zijn scheppend Woord tot stand bracht, maakt dat zijn goedheid geen machteloze wens is, maar effectief haar doel bereikt. Wat Hij wil, volvoert Hij. God schept nieuwe dingen en put uit ongekende mogelijkheden. Deze liefdevolle macht houdt het verhaal van Gods heil voor mens en wereld op gang.
Voorlopig houd ik het erop dat evolutie dit verhaal niet kan vertellen of kan ondersteunen, omdat het in de diepste waarden en begrippen een ander verhaal is.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen van zijn website Theologieplus. Het originele artikel is hier te vinden.
Is macroevolutie een opeenstapeling van een heleboel microevolutie?
Veel mensen denken dat er maar één soort verandering is en dat de opeenstapeling van een heleboel kleine veranderingen uiteindelijk leidt tot een grote verandering. In een peer-approved paper tonen Wim DeJong en Hans Degens aan dat er twee soorten verandering zijn die fundamenteel van elkaar verschillen en dat de opeenstapeling van een heleboel microevolutie niet kan leiden tot macroevolutie. Gevolg is dat de overvloedige bewijzen voor microevolutie niet gebruikt kunnen worden als bewijs voor macroevolutie.
Verandering in parameters of in dimensies
Bij hun onderzoek van micro- en macroevolutie maken DeJong en Degens gebruik van een systeemtheoretische aanpak. Elk systeem, dus ook een biologisch systeem (bijvoorbeeld: een cel, een orgaan, een organisme of een ecosysteem), kan beschreven worden met een toestandsvector, die de waarde door de tijd heen weergeeft van een aantal karakteristieke eigenschappen van het systeem. De toestandsvector van een systeem kan op twee, fundamenteel verschillende, manieren veranderen: in zijn parameters of in zijn dimensies. De eerste manier waarop de toestandsvector van een biologisch systeem kan veranderen, definiëren DeJong en Degens als 1e-orde evolutie en de tweede manier als 2e-orde evolutie. Ze laten zien dat beide soorten evolutie veroorzaakt worden door totaal verschillende moleculaire processen. Eerste-orde evolutie wordt gedreven door: productie, recombinatie en selectie van gen-varianten; gen-regulatie; en epigenetische modificatie. Tweede orde evolutie wordt gedreven door de opeenstapeling van niet-gerepareerde, code-uitbreidende mutaties. Doordat de onderliggende moleculaire processen totaal verschillen, kan 1e-orde-evolutie geen 2e-orde evolutie tot stand brengen. De auteurs illustreren dit met een simulatie van de evolutionaire dynamica van een populatie van digitale amoebes. Tenslotte tonen zij aan dat microevolutie en macroevolutie grotendeels gelijk zijn aan 1e-orde evolutie, respectievelijk 2eorde-evolutie; en dat 1e-orde evolutie en 2e-orde evolutie geen continuüm vormen, maar twee fundamenteel van elkaar verschillende veranderingsprocessen zijn. Dit betekent dat het concept ‘evolutie’ nauwkeuriger gespecificeerd kan worden door aan te geven welk type evolutie bedoeld wordt.
Niet valide bewijsvoering voor 2e-orde evolutie
Dikwijls worden in discussies over schepping en evolutie voorbeelden van 1e-orde evolutie (bijvoorbeeld de verandering in de vorm van de snavels van Darwin-vinken) aangevoerd als bewijs voor 2e-orde evolutie (bijvoorbeeld de verandering van bacteriën in mensen). Het onderzoek van De Jong en Degens maakt duidelijk dat deze bewijsvoering niet valide is. De zelfverzekerde claim van Darwinisten en Naturalisten dat de wetenschap allang heeft aangetoond dat bacteriën na vele miljarden jaren van opeenstapeling van mutaties getransformeerd zijn tot mensen, is onjuist. Bovendien is het belangrijk te weten dat het mechanisme dat 2e-orde evolutie tot stand moet brengen (de opeenstapeling van niet-gerepareerde code-uitbreidende mutaties) tegengewerkt wordt tijdens de productie van geslachtscellen. De simulatie van 2e-orde evolutie van een populatie digitale amoebes door DeJong en Degens, illustreert hoe lastig het is om, gedreven door toevalsprocessen, te komen tot opeenstapeling van code-uitbreidende mutaties die een selectief voordeel heeft.
Voortgang van de wetenschap
De voortgang van de wetenschap bestaat dikwijls uit het nauwkeuriger definiëren van concepten en van de processen die er mee samenhangen. Een voorbeeld daarvan is het nauwkeuriger definiëren van het concept ‘evolutie’ door een onderscheid te maken tussen 1e- en 2e-orde evolutie, en de onderliggende drijvende moleculaire processen. Darwinisten en Naturalisten hebben geen behoefte aan het nauwkeuriger definiëren van het concept ‘evolutie’ en de onderliggende moleculaire processen, en blijven liever vasthouden aan hun overtuiging dat organische moleculen een innerlijke drang hebben om zich te ontwikkelen tot steeds ingewikkelder structuren, waarbij kleine veranderingen optellen tot grote veranderingen, als je maar lang genoeg wacht.
Scheppingsgeloof
Christenen geloven dat de levende natuur geschapen is door God. Die levende natuur past zich voortdurend aan aan wisselende omstandigheden in 1e-orde evolutie. Maar 1e-orde evolutie kan geen 2e-orde evolutie tot stand brengen. Iedereen mag geloven dat nog onbekende processen in organische moleculen stap voor stap 2e-orde evolutie tot stand kunnen brengen, maar dat is een irrationeel geloof. Geloven dat een scheppende kracht van buiten onze fysische werkelijkheid de levende natuur tot stand heeft gebracht (inclusief de mechanismen voor 1e-orde evolutie en inclusief de mechanismen die code-uitbreidende mutaties tegenwerken), is een rationeel geloof.
Referenties
[1] De Jong, W., & Degens, H. (2024). Micro-and Macroevolution: A Continuum or Two Distinct Types of Change? Qeios.
Over de paper van dr. ir. Wim de Jong en dr. ir. Hans Degens is hier ook een artikel te lezen.
Deze gastbijdrage is met toestemming van de redactie overgenomen van de website Refoweb. Het originele artikel is hier te vinden.
Fransen sommeert de titel te wijzigen maar reageert nauwelijks op het artikel zelf
Het lijkt erop dat sommige theïstisch evolutionisten slechts willen kersenplukken in podcasts, artikelen en boeken die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof. Alleen op datgene schieten waar eenvoudig een prijs te behalen is óf wat in eigen ogen niet door de beugel zou kunnen, maar de kern van het betoog en de essentie van het verhaal laten rusten. Gelukkig ken ik ook theïstisch evolutionisten die de onderste steen proberen boven te krijgen en ook wat meer ingewikkelde zaken proberen te beantwoorden.20 Het eerste gebeurde helaas ook in reactie op het artikel: ‘Fransen hoopt dat steeds meer christenen kiezen voor theïstische evolutie’. De reactie was een herhaaldelijke sommering om de titel te wijzigen en een reactie op een, door de reageerder niet goed gelezen, sluitstuk. De kern van het betoog werd niet benoemd.21
Dr. René Fransen reageerde op mijn Facebook-pagina op het artikel. Hij sommeerde mij maar liefst vijf keer om de titel van het artikel te wijzigen. Daarnaast had hij commentaar op een klein onderdeel van het artikel. Wanneer er een verantwoording van ons gevraagd wordt, dan is het goed om deze vragen zo serieus mogelijk te beantwoorden. Door middel van dit artikel wil ik verantwoording afleggen, waarom ik geschreven heb wát ik heb geschreven. Al blijf ik het een bijzondere gang van zaken vinden dat er niet gereageerd wordt op alle onderdelen in het artikel.
De titel
De titel van het artikel heb ik gekozen als een vorm van parodie op de titel van Fransen.22 Immers, als Fransen beweert dat de meeste christenen evolutie ‘gewoon’ accepteren, dan is dat iets wat Fransen meent dat het zo is, maar hoeft dat nog niet waar te zijn of als argument te gelden. Ik vond een titel als parodie daarom een goede keuze. Daarnaast wilde ik dat de titel prikkelde tot lezen en reactie. De parodie is niet gezien, maar de prikkeling heeft wel resultaat gehad. Fransen heeft tenslotte moeite met het waarheidsgehalte van de titel van mijn artikel. Wat opvalt is dat hij echter een verdediging schrijft waarom de titel niet geldig is, terwijl zijn verdediging juist aansluit bij de titel. Naast dat de titel een parodie is, en tot prikkeling zou moeten leiden, meen ik dat deze ook een waarheidselement in bevat. Dat zal ik hieronder toelichten.
In de praktijk lijkt evolutieacceptatie (in de zin van Universele Gemeenschappelijke Afstamming) onder christenen voor Fransen een kardinaal punt. Prof. dr. Jan Hoogland constateerde, in het tijdschrift Sophie, dat theïstisch evolutionisten een enorme ‘zendingsdrang’ hebben. De artikelen die Fransen in 2016 hier tegenin schreef hebben dat gevoelen versterkt.23 Theïstisch evolutionisten zouden ‘dé wetenschap’ moeten beschermen tegen ‘ongefundeerde aanvallen (…) vanuit het jonge aarde creationisme’. In 2017 schreef Fransen de allerlaatste keer (naar eigen zeggen) over het, in zijn ogen, blijvende karakter van Universele Gemeenschappelijke Afstamming.24 In het artikel uit 2017 geeft hij aan dat hij zou willen dat theologen en filosofen de ‘wetenschappelijke evolutietheorie als een gegeven’ zouden ‘accepteren’. Om er, in het sluitstuk, geen doekjes om te winden: “Evolutie is een van de meest succesvolle wetenschappelijke theorieën. Er komen vast aanpassingen, maar het algehele beeld van zich gedurende miljarden jaren ontwikkeld leven, dat verdwijnt echt niet meer. Iedere theoloog of christelijke filosoof die beweert dat we niet hoeven na [te, sic] denken over de verhouding van evolutie met het christelijk geloof en de christelijke theologie doet de feiten onrecht aan. En erger nog: het zet christenen in de natuurwetenschap in de kou. Ja, het doordenken van die verhouding is lastig. Maar het is onvermijdelijk.”25 We zien hier dat de gedachte van Universele Gemeenschappelijke Afstamming, bij Fransen, de status van onschendbaarheid heeft gekregen. Het compromis zal dus moeten komen van de kant van de theologie en de filosofie. Dit compromis zal op deze wijze altijd en per definitie een theïstisch evolutionistisch compromis zijn (of dat nu een boedelscheiding of een integratie is). Immers, anders doe je een ongefundeerde aanval óf laat je christelijke natuurwetenschappers die wel dat compromis (kunnen) maken in de kou staan. Met andere woorden: Fransen hoopt dat christenen kiezen voor een vorm van theïstische evolutie óf anders hun mond houden in het natuurwetenschappelijke debat. Als ik de titel zou wijzigen, wat ik niet doe, dan zou ik deze niet verwijderen maar langer maken: ‘Fransen hoopt dat steeds meer christenen kiezen voor theïstische evolutie óf anders dat zij op natuurwetenschappelijk terrein hun mond houden’. Naast het eerst genoemde punt is de titel daarmee ook waarheidsgetrouw, ik las de column namelijk in de bovengenoemde reeks van reacties.
De praktijk is echter weerbarstig. Er zijn nog steeds van die christenen die, volgens Fransen, ‘ongefundeerde aanvallen’ doen op ‘de wetenschap’. Dit is de oorzaak dat de allerlaatste keer schrijven over evolutieacceptatie, geen allerlaatste keer kon blijven. Fransen moest nog een keer over deze evolutieacceptatie onder christenen schrijven: ‘Waarom steeds meer christenen evolutie gewoon accepteren’. Deze titel kan overigens niet ir. Bart van den Dikkenberg in de schoenen geschoven worden. Indien wél dan had de titel als quote geplaatst moeten worden. Maar dan is er discussie óf Van den Dikkenberg dat letterlijk zó gezegd en bedoeld heeft.
Hoop tegen hoop
Nu de tegenwerping van dr. René Fransen. Hij schreef op Facebook onder het oorspronkelijke bericht het volgende:
“Het is toch erg merkwaardig dat je de observatie van Bart (meer reformatorische christenen accepteren evolutie) mij in de mond legt als iets wat ik hoop. Mijn hoop is vooral dat niemand z’n geloof verliest omdat hij/zij ontdekt dat er veel bewijs is voor evolutie. Verder heb ik er geen problemen mee wanneer iemand evolutie niet ziet zitten – zolang die persoon maar niet gaat claimen dat hij/zij de wetenschap aan z’n kant heeft.”
Op een deel van de tegenwerping heb ik hierboven al gereageerd. In het vorige artikel heb ik al aangegeven dat spreken over ‘evolutie’, terwijl er sprake is van Universele Gemeenschappelijke Afstamming, geen recht doet aan de biologische visie van creationisten. Als ik ‘evolutie’ hier niet zou lezen als ‘Universele Gemeenschappelijke Afstamming’ dan zou ik moeten constateren dat Fransen hier tegen een stroman vecht. Iedere duivenmelker of kanariehouder in de Gereformeerde Gezindte, die het klassieke scheppingsgeloof belijdt, zal beamen dat er in de duiven- of kanariepopulatie een soort ‘change over time’ waarneembaar is. Maar déze evolutie maakt nog geen Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Verder gebruikt Fransen sterke woorden, zoals ‘bewijs’ en ‘claimen’, waarschijnlijk om zijn betoog kracht bij te zetten. Het zijn onder christenen alleen theïstisch evolutionisten die ‘veel bewijs (dus onomstotelijk, JvM) voor UGA’ menen te zien. Dat is overigens wat anders dan menen dat UGA als natuurwetenschappelijke theorie sterke papieren heeft (zoals dr. Todd C. Wood aangeeft26). Het gaat hier namelijk om het christelijke wereldbeeld te verliezen, vanwege UGA.27 De hierboven gequoteerde reactie is meer een bevestiging van de titel dan een weerlegging. Fransen hoopt in zijn reactie namelijk dat iemand zowel UGA accepteert (‘bewijs voor evolutie’) als het christelijk wereldbeeld behoudt (‘niemand z’n geloof verliest’). In privé heeft Fransen er geen problemen mee wanneer iemand UGA ‘niet ziet zitten’, maar zulke klassieke scheppingsgelovigen moeten zich zeker niet mengen in het openbare natuurwetenschappelijke debat en beweren dat UGA toch niet helemaal, of helemaal niet, correct is en dat baraminologie, of een ander creationistisch classificatiesysteem, beter is. Dát zou de onschendbaarheid van UGA aantasten. Dit is toch precies zoals mijn parodische en prikkelende titel omschrijft?
Het feit dat Bart van den Dikkenberg zich zorgen maakt over (jonge) studenten en academici die onder de indruk raken van UGA, of zelfs deze natuurfilosofie accepteren, hoeft in de praktijk de hoop van Fransen niet teniet te doen. Het kan namelijk zo zijn dat persoon Z iets hoopt en dat deze hoop óók werkelijkheid wordt. Hier een tegenstelling creëren lijkt mij onnodig. In de praktijk wordt door jongeren die UGA accepteren vaak óf gelijk gekozen voor atheïsme of agnosticisme, óf door middel van een theïstisch evolutionistische tussenstap (wellicht pas na járen). Uiteraard zijn er ook die theïstisch evolutionist blijven tot hun overlijden. De gemeenschappelijke zorg van creationisten en theïstisch evolutionisten ligt bij het atheïsme.28 De creationistische zorg bij theïstisch evolutionisme is allereerst dat God niet aan Zijn eer komt vanuit Zijn scheppingswerk29, maar ook dat deze natuurfilosofie als doorvoerhaven gebruikt wordt en uiteindelijk leidt tot vrijzinnigheid, agnosticisme, of zelfs atheïsme. Immers, ‘niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal de enen aanhangen en den anderen verachten’ (Mattheüs 6:24, SV).30 De Bijbelse scheppingsleer én Universele Gemeenschappelijke Afstamming, het blijft een zeer moeizame, zo niet onmogelijke, verstandverhouding.
Veel geschreven?
Het tweede onderwerp waar dr. Fransen reactie op geeft is mijn commentaar op de ‘kronkels’ waar Fransen Van den Dikkenberg van wil beschuldigen. Fransen schrijft het volgende commentaar:
“Ik heb een boek geschreven, een website in de lucht en zo hier en daar nog wat artikelen gepubliceerd. Dat weet jij heel goed! Dus dat ‘zonder onderbouwing’ is alleen waar wanneer je verwacht dat ik bij iedere post over dit thema de volledige bewijsvoering opneem. NB: in mijn artikel verwijs ik bijvoorbeeld naar de brieven op CVandaag, waarin ik inhoudelijk in ga op BvdD.”
Inderdaad levert dr. René Fransen zo zijn eigen bijdrage aan het schepping-evolutie-debat, al is het vóór de discussie met Bart wel sterk verminderd, zo niet wat karig geworden.31 Máár mijn punt is helemaal niet hoeveel werk Fransen verzet heeft in heden en verleden, mijn punt is dat Fransen niet aantoont dat Van den Dikkenberg (dus hij specifiek) zich in allerlei natuurwetenschappelijke kronkels wringt. We willen toch niet aan overhaaste generalisatie doen? Allerlei bewijsvoering is niet perse nodig, maar op z’n minst zou, een beschuldiging van natuurwetenschappelijke kronkels bij de opponent, onderbouwd kunnen worden (zelfs in een column, waarin het tekenlimiet onbeperkt is). De laatste twee artikelen van de website van Fransen richten zich op de discussie rond Van den Dikkenberg, maar dezen kunnen in mijn ogen niet gelden als onderbouwing voor de gedachte dat Van den Dikkenberg zich natuurwetenschappelijk in allerlei kronkels zou moeten wringen. De zoekterm ‘Van den Dikkenberg’ op ‘Sterrenstof’ levert, naast bovengenoemde artikelen, verder geen treffers op. Ook de CVandaag-briefwisseling32, die ik toch zie als het elkaar passeren van schepen in de nacht, zie ik niet als gefundeerde onderbouwing voor de beschuldiging van ‘natuurwetenschappelijke kronkels’ bij Van den Dikkenberg. Enkele gemaakte fouten zijn nog geen reden om de ander te beschuldigen van natuurwetenschappelijke kronkels. Bovendien is, nogmaals gezegd, hier hoor-en-wederhoor belangrijk en hoopt Van den Dikkenberg, onder het voorbehoud van Jakobus, ook nog met een reactie te komen.
Slot
Hierboven heb ik verantwoording afgelegd waarom de keuze voor de titel en de gewraakte zin gemaakt is. Nu hoop ik dat Fransen de moeite neemt om op het hele artikel te reageren. Mocht dat niet het geval zijn, dan sluit ik met deze reactie mijn deelname aan de huidige discussie met Fransen aangaande deze podcast met Van den Dikkenberg af. Er waren nog andere reacties, van individuen, onder het artikel, zoals een overschatting van de doop, een beschuldiging van Godslastering (‘misbruiken van Zijn Naam’) richting ondergetekende en het ongezouten ‘de waarheid’ aanzeggen van een medecreationist richting een theïstisch evolutionist. Deze punten laat ik rusten of voor rekening van de aanklager liggen.