Home » Biologie (Pagina 2)

Categorie archieven: Biologie

Buitenaards

Mijn aandacht werd gevangen door ‘Buitenaards leven is kans voor het geloof’ (Taede A. Smedes, ND Gulliver, 27 september 2019). Leuk, iemand die gewoon durft te zeggen wat er te zien is. Natuurlijk is er buitenaards leven. De bijbel zelf spreekt er overduidelijk over, een geestenwereld die niet van deze aarde is; God zelf is trouwens ook zeer onaards.

Maar dat bedoelen we meestal niet. We zoeken buitenaardse intelligentie op ons niveau. En UFO’s of UAP’s zijn een mooie aanwijzing. Dat zouden alsnog die geesten kunnen zijn, en dus niet wat we bedoelen; maar natuurlijk ook wezens van andere werelden, waarom niet? C.S. Lewis dacht daarover al in zijn Out of the Silent Planet (1938), waarin de aarde was afgegrendeld van alle andere (bewoonde) planeten om die laatste te beschermen voor de zonde die bij ons was neergestreken.

Maar dat Smedes dit koppelt aan evolutie is een onnodige stap. Dat hij dit baseert op speculaties wordt bij goed lezen gelukkig in zijn woordkeuze duidelijk. Maar waarom hij toch die keuze maakt, is mij volstrekt onduidelijk. Hij lijkt bovendien anders denkende christenen weg te zetten als een soort achterlopers, met zinnen als ‘We hebben al zoveel moeten accepteren.’ en ‘bij velen nog altijd een bittere pil, getuige felle reacties’ en ‘de obsessie van sommige creationisten voor ufo’s.’ Dat is pijnlijk.

Juist als bioloog kan ik niets met de evolutietheorie. Die is dan ook geen bittere pil, want een pil heeft genezing als doel. Het is een bittere onwaarheid, niet in overeenstemming te brengen met zovele vondsten en overleveringen, met het doel om ons bij Gods verlossing weg te leiden. Want: geen werkelijke schepping, dan ook geen zondeval en dus geen verlossing nodig; het maakt de bijbel tot een leugen. Het zou me niets verbazen, als God ons inderdaad heeft geïsoleerd van andere planetaire culturen; we hebben er niets goeds te brengen met onze besmettelijke ziekte in het denken.

Een uitgebreidere versie van dit artikel is vandaag ook op onze website gepubliceerd.

Dit artikel is met toestemming van de auteur bewerkt en overgenomen uit het Nederlands Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Poeder, H.F., 2019, Buitenaards, Nederlands Dagblad 75 (20.255): 13.

Een vierluik naar aanleiding van ‘Genetic Entropy’ (van dr. John Sanford) – Samenvatting deel 3

Het stond nog altijd op mijn to-do-list om het boek Genetic Entropy van J.C. Sanford te lezen. Sanford is een emeritus hoogleraar aan Cornell University, een zeer gerenommeerd instituut, die de genetica van planten tot zijn vakgebied had. Hij heeft veel onderzoek verricht. Oorspronkelijk was hij evolutionist, maar hij heeft die zienswijze verlaten en is creationist. Hij heeft, inmiddels al wel heel wat jaren geleden het boek Genetic Entropy geschreven omdat hij denkt dat de genen met de tijd niet door evolutie steeds verrijkt worden, maar daarentegen aan slijtage onderhevig zijn doordat zich mutaties ophopen. In twee eerdere delen (één en twee) heb ik een samenvatting van de eerste zes hoofdstukken gegeven. Nu volgen hoofdstukken 7, 8 en 9.

Kunstmatige reddingsmechanismen (hoofdstuk 7)

Zijn er kunstmatige reddingsmechanismen?Nee, zegt Sanford, kunstmatige reddingsmechanismen falen in een realiteitstest. We zagen al dat mutatie/selectie niet in staat is om de informatie in het genoom te handhaven. Laat staan dat het in staat is om informatie te creëren. Vroeger kon men het probleem van mutaties omzeilen door aan te nemen dat verreweg het grootste deel van het genoom non-informatie was. Dan waren het merendeel van de mutaties niet nadelig maar perfect neutraal. Nu weten we dat de mutatiesnelheid hoog is en de informatiedichtheid van het DNA ook. Er zijn twee escapemechanismen die Darwinisten naar voren hebben gebracht om de evolutietheorie te redden.

1) Het mutatie-count-mechanisme. Dit is een argument dat naar voren werd gebracht door Muller en vervolgens gepopulariseerd door Crow. Hierbij wordt aangenomen dat gewoonweg het individu met de meeste nadelige mutaties wordt geëlimineerd. Dan hoeven er niet veel individuen geselecteerd te worden, en worden toch veel nadelige mutaties verwijderd. Het probleem hiermee is, dat moeder natuur geen mutaties telt. Uiteindelijk hebben we allemaal grofweg dezelfde aantallen mutaties. Onze fitness is dus niet afhankelijk van het verschil in aantal mutaties die we hebben ten opzichte van elkaar. En er wordt niet verdisconteerd dat de ene mutatie toch minder of meer effect heeft dan de andere mutatie. De hele mechanisme lijkt niet veel meer te zijn dan een wiskundige truc.

2) Synergistische epistase. Dit mechanisme lijkt op de vorige in dat opzicht dat selectie zich vooral richt op het elimineren van individuen met veel mutaties. Dit model is echter subtieler. Hierbij speelt het dat mutaties elkaar versterken. Dan hebben ze gezamenlijk een dermate sterk effect, dat selectie wel een rol gaat spelen. Mutaties zijn dan samen zo nadelig, dat ze buiten de no-selection box vallen. Logischerwijze versnelt dit de afbraak van het genoom. Dit maakt de situatie dus niet beter maar slechter. Sanford beklaagt zich erover dat deze theorie als een mistig rookgordijn wordt gebruikt om het probleem van de afbraak van het genoom te camoufleren. Sanford heeft door modelstudies aangetoond dat synergistische epistase niet in staat is om het genoom in stand te houden.

De mensheid redden? (hoofdstuk 8)

Kan de mensheid gered worden? Eugenetica kan degeneratie niet stoppen en klonen maakt het mutatieprobleem alleen maar groter. Darwin promootte sterk het idee van rasverschillen en de notie dat strenge selectie zou leiden tot een sterke mensheid. Hij verwekte het moderne racisme dat Hitler heeft voortgebracht. Maar eugenetica heeft ook in de Verenigde Staten veel aanhang gehad. De grondleggers van de moderne synthese van de evolutietheorie waren eigenlijk zonder uitzondering eugenetici. Na de Tweede Wereldoorlog is discussie hierover gestopt. Nu we tot de conclusie komen dat het genoom degenereert, is helemaal duidelijk dat eugenetica een illusie is. Wel kan men zich afvragen of het degeneratie kan voorkomen. Stel dat men heel streng zou selecteren wie nakomelingen krijgt en wie niet. Stel dat het moreel toelaatbaar zou zijn, kan het tij dan gekeerd worden? Het antwoord is simpelweg nee. De erfelijkheid voor fitness is te laag. Er kan mogelijk geselecteerd worden op één positieve eigenschap, maar dan gaan de andere eigenschappen gewoon door met degenereren. Klonen helpt ook niet. Klonen gebeurt veel bij planten. Sanford is er zeer goed mee bekend. Klonen hebben echter een nadeel. Dat is dat in elke kloon de mutaties in de tijd ophopen. Dit wordt ook Muller’s ratchet genoemd. Selectie voor de beste sub-kloons stopt de degeneratie niet. Het is als een ratelaar: Het kan maar één kant op. “Therefore, within clones, net information must always decline.” Voor dieren geeft Sanford aan, dat kloneren leidt tot het optreden van veel genetische afwijkingen. Dat komt door de ophoping van mutaties in de somatische cellen die voor het klonen worden gebruikt. Het aantal celdelingen in somatische cellen is veel groter dan in geslachtscellen en daarom is het aantal mutaties ook veel hoger. Daarom lijken kloons ook vroegtijdig oud.

Natuurlijke selectie (hoofdstuk 9)

Kan natuurlijke selectie iets creëren? Antwoord: mutatie en selectie kunnen zelfs niet een enkel gen creëren. Het is enorm eenvoudig om informatie te vernielen maar het is, behalve door intelligentie, onmogelijk om informatie te creëren. Het is niet mogelijk dat een gen door toeval wordt opgebouwd vanuit scratch. Een gen lijkt op een hoofdstuk uit een boek en bevat minimaal zo’n duizend karakters. Stel dat een gen half op weg zou zijn om gevormd te worden, dan zouden nadelige mutaties die optreden niet het verschijnen van een nieuw gen veroorzaken maar de reeds gevormde informatie afbreken. Maar stel nu eens dat we alle nadelige mutaties zouden negeren en alleen voordelige mutaties zouden bekijken, zou het dan werken?

1) Het is al moeilijk om te bepalen wat je eerste voordelige mutatie zou zijn. Genen zijn fundamenteel onherleidbaar complex (volgens mij gaat Sanford hier verder dan Behe), nucleotiden hebben alleen betekenis in een bepaalde context. De betekenis van een nucleotide wordt dus bepaald door de nucleotiden in z’n omgeving. Dat heet epistase. En epistase is ontzettend complex en bijna niet te analyseren. Om zomaar door toeval zoiets als een zin te creëren kan wel 10^40 pogingen vergen. Dat lukt in geen miljarden jaren. Genen kunnen alleen ontstaan zijn door een intelligente oorzaak.

2) Het is wachten op de eerste mutatie. Stel dat we weten wat de goede mutatie is, wanneer gaat die dan komen? In een populatie van 10.000 individuen, en evolutionisten denken dat de oermenspopulatie minstens zo groot was, duurt dat zomaar 180.000 jaar. De kans dat je zo’n mutatie niet weer zou verliezen is ongeveer 1 op 20.000. En de tijd waarin zo’n mutatie dan toch een keer fixeert in de populatie is ongeveer 18 miljoen jaar. Ondertussen is de tijd die ons van de apen scheidt volgens evolutionisten slechts 6 miljoen jaar. In die miljoenen jaren hebben zich uiteraard wel veel nadelige mutaties opgehoopt.

3) Dan is het echter nog wachten op nieuwe mutaties om het gen verder te vervolmaken. Als daarmee gerekend wordt dan is voor de productie van een klein gen zo’n 18 miljard jaar nodig. Genen hebben een bepaalde boodschap voor het verrichten van een bepaalde functie. Voor het brengen van die boodschap is altijd een minimale berichtlengte nodig. Dat kun je zien als een functioneringsdrempel. Onder deze drempel is er niet sprake van een zinvolle boodschap en is dus ook geen functie om op te selecteren. Als de functioneringsdrempel zit op een nucleotidenlengte van 12 nucleotiden, dan zijn er al triljarden jaren nodig om zo’n sequentie te vormen. De waiting time is een groot probleem voor de evolutietheorie.

4) Wachten op Haldane’s dilemma. Het duurt ontzettend lang voordat een mutatie in een populatie is gefixeerd. We kunnen niet selecteren op heel veel nucleotiden tegelijk. Dat betekent dat we in de tijd sinds we gesplitst zijn van de chimpansees (6 miljoen jaar) slechts zo’n 1.000 voordelige mutaties zouden hebben kunnen fixeren. Deze berekening is herhaalde malen bevestigd. Dan betreft het nog 1.000 ongelinkte mutaties. Als de mutaties ook nog eens in een bepaald verband zouden moeten staan, is de benodigde tijd schier oneindig.

5) Wij mensen hebben geslachtelijke voortplanting. Er is dus sprake van recombinatie. Men zou kunnen denken dat de ene mutatie in het ene organisme is ontstaan en een andere mutatie in een andere, en dat deze dan door recombinatie bij elkaar komen. Er zijn twee problemen bij deze “oplossing”. De eerste is dat het genoom is opgebouwd in grote blokken die als geheel doorgegeven worden. Daarin heeft geen recombinatie opgetreden sinds de moderne mensheid ontstond. Er is dus geen shuffeling op nucleotideniveau. Ten tweede is de kans dat door shuffeling de benodigde nucleotiden juist bij elkaar komen uiterst klein.

6) Fitness valley’s zijn eindeloos groot. Evolutionisten zijn het er over eens dat evolutie wat moet experimenteren en dat als je een bepaald gen hebt en je wilt een andere maken er een periode is van verminderde functionaliteit. Een punt dat wel eens wordt vergeten is, dat zo’n half functioneel gen vaak schadelijk is. Zo’n fitness dal is ontzettend wijd en diep. In zo’n dal is het gen slachtoffer van degeneratie.

7) Er is sprake van poly-constrained DNA. Een DNA-streng kan tegelijkertijd een aantal functies hebben op verschillende niveaus. Dit betekent dat een foutje in de spelling die op het ene niveau misschien niet zo veel effect heeft, op een ander niveau wel negatief is. Dit betekent dat elke verandering leidt tot vermindering van informatie. Genen kunnen tegelijkertijd coderen voor RNA’s in een tegenovergestelde richting. Ze kunnen coderen voor verschillende eiwitten, afhankelijk van de plaats waar begonnen wordt met ze af te lezen. Ze kunnen voor verschillende eiwitten coderen afhankelijk van het type splicing. Soms kunnen ze voor eiwitten coderen en ook tegelijkertijd een scala aan andere functies bezitten. Dan is er nog epigenetische regulatie. Alles heeft te maken met alles in het genoom en is uiterst complex opgebouwd om compact veel informatie op te slaan.

8) Onherleidbare complexiteit. Dit concept is goed naar voren gebracht door de biochemicus Behe. Het idee is dat als een bepaalde functie altijd afhankelijk is van een aantal afzonderlijke delen, ze niet langzamerhand door evolutie kan zijn opgebouwd. Zo’n structuur en functie moet door Iemand zijn ontwikkeld. Hij gebruikt hiervoor het voorbeeld van een muizenval. Nu zijn structuren in levende wezens veel complexer dan een muizenval. Met het aantal onderdelen wat nodig is, nemen de benodigde interacties vaak exponentieel toe en daarmee ook de complexiteit. De complexiteit van het DNA-RNA alleen al is duizelingwekkend groot.

9) Bijna alle voordelige mutaties moeten dicht bij neutraal zijn. We hebben al uitgebreid besproken dat het selecteren van zwak nadelige mutaties bijna niet mogelijk is. Hetzelfde gaat natuurlijk ook op voor het selecteren van zwak positieve mutaties. Bijna alle zwak positieve mutaties vallen in Kimura’s no selection zone. Nu kan men hopen op een krachtig positieve mutatie, maar zoals eerder gezegd, mutaties bevinden zich in een bepaalde context. Zo’n gen heeft vrijwel altijd op een heel organisme maar een beperkt effect.

10) En dan hebben we altijd weer de nadelige mutaties die tussendoor nog optreden. a) Een fenomeen dat belangrijk is, is Muller’s ratchet. Het genoom is opgebouwd uit grote blokken die niet recombineren. Dat betekent dat binnen zo’n blok goede en slechte mutaties niet kunnen worden gescheiden. Nadelige mutaties zijn in de meerderheid, dus zulke blokken moeten degraderen. b) nadelige mutaties veroorzaken te hoge selectieve kosten. Als we zouden selecteren op voordelige mutaties, moeten we nadelige mutaties negeren, en bouwen we dus nog sterker nadelige mutaties op. c) mutaties zijn niet volledig random. Er zijn hotspots en cold spots. Dat helpt niet. Stel dat we een voordelige mutatie hebben op een hotspot. Dan moeten we vervolgens wachten tot ook de cold spot is gemuteerd. Ondertussen muteert de hotspot weer verder met een nadelige mutatie. Zulke niet-random mutaties genereren geen informatie. d) Genetici nemen aan dat sinds onze afsplitsing van de chimpansee, zowel de chimpansee als de mens duizenden nadelige mutaties moet hebben gefixeerd. De logische conclusie is dan dat ons genoom ten opzichte van onze voorouder is gedegenereerd. We verschillen van de chimpansee op minstens 150 miljoen nucleotide posities veroorzaakt door minstens 40 miljoen fixaties. Hypothetisch 20 miljoen bij de chimpansee en 20 bij de mens, en selectie kan hiervan slechts 1000 hebben bewerkstelligd. De rest moet dus door random drift zijn ontstaan. 1000 gunstige mutaties te midden van miljoenen ongunstige mutaties, als dat waar was, dan waren we niet alleen inferieur aan onze aapachtige voorouder, we zouden al lang zijn uitgestorven.

Maar hoe zit het dan met micro-evolutie? Want dat bestaat echt. Micro-evolutie creëert geen informatie, maar maakt gebruik van bestaande informatie en variatie. Die wordt op verschillende manieren gecombineerd en toegepast. Het genoom en de variatie erin zijn er speciaal voor ontworpen om dat te kunnen doen.

Mens is beeld, geen soort

De afzonderlijke schepping van de mens, met zijn specifieke geestelijke vermogens, heeft hem in staat gesteld te zondigen en ook van zonde te worden verlost. Daarin onderscheidt de mens zich van dieren. Het probleem dat orthodoxe christenen met de evolutietheorie kunnen hebben, ligt niet aan de wetenschappelijke feiten. Die zijn duidelijk: als bacteriën, planten of dieren in veranderende omstandigheden komen, kunnen nieuwe vormen, rassen of zelfs soorten ontstaan, die aan die veranderingen beter zijn aangepast. Bijvoorbeeld bacteriën die resistentie tegen antibiotica ontwikkelen, of planten die een warmer klimaat beter verdragen. Deze evolutie kan dus de vormenrijkdom in de natuur vergroten.

Ook het mechanisme voor deze evolutie is in de vorige eeuw opgehelderd. De vorm en functie van levende organismen is erfelijk vastgelegd in de genen van het DNA, die de genetische codes bevatten voor de bouwstenen van de organismen. In dat DNA kunnen, naar men meent, toevallige veranderingen optreden die dikwijls, maar niet altijd, kunnen worden hersteld. Behalve deze mutaties kunnen zich ook wijzigingen voordoen in de volgorde en aantallen van de genen, die de codes bevatten. Zulke recombinaties voegen in principe geen nieuwe informatie aan het DNA toe, terwijl mutaties veranderingen in de vorming van de bouwstenen tot gevolg hebben. Hierdoor kunnen afwijkingen in de vorm of functie van de cellen van het organisme optreden die soms zelfs fataal voor het overleven kunnen zijn. Mutaties zijn vrijwel altijd verliesmutaties, zelden of nooit is een echte winstmutatie bij bacterie, plant of dier aangetoond. Zo is resistentie op zich natuurlijk gunstig, maar berust, voor zover genetisch onderzocht, op het verlies van de factor waarop het schadelijk agens zou moeten aangrijpen.

Evolutie door mutatie en/of recombinatie werkt dus meestal genetisch verarmend en is daarom bij uitstek ongeschikt voor de ontzaglijke toename van genetische informatie in het DNA, die zou hebben moeten optreden bij een evolutie ‘van amoebe tot mens’. Dit laatste is wat men gewoonlijk onder de evolutie in de levende natuur verstaat, maar dit zou als macro-evolutie moeten worden onderscheiden van de boven besproken, wetenschappelijk vastgestelde micro-evolutie op soortniveau. Darwin heeft, bij zijn geniale voorstelling van de evolutietheorie halverwege de negentiende eeuw, weliswaar op macro-evolutie gedoeld, maar miste de genetische en biochemische kennis, die pas in de vorige eeuw is ontwikkeld.

Wel vond hij het al zeer problematisch, dat bij fossiele resten van vroegere organismen geen sporen van zo’n evolutie waren gevonden. Bij een geleidelijk voortschrijdende evolutie van lagere naar hogere levensvormen zouden overgangsvormen immers heel overvloedig moeten optreden, maar dat was toen, en is ook thans nog, niet het geval. Fossielen, die als overgangsvorm kunnen worden geïnterpreteerd, zijn uiterst schaars. Gewoonlijk is een levensvorm in opeenvolgende aardlagen zeer constant tot hij opeens, in tal van opzichten veranderd, afgewisseld wordt door een nieuwe vorm in de hogere aardlagen. Het probleem dat christenen met evolutie kunnen hebben, is dat zij, in plaats van aan de wetenschappelijk bewezen micro-evolutie, denken aan de macro-evolutie, die niet alleen onbewezen is, maar waarvoor ook geen mechanisme bekend is.

Naar zijn aard

We weten in de landbouwveredeling dat bijvoorbeeld tarwe en honden in tal van verschillende rassen zijn te kweken, maar het blijven altijd tarwe en honden, het worden nooit gerst of katten.

Blijkbaar vertonen levensvormen grenzen waarbinnen ze micro-evolutie vertonen, maar waar ze niet buiten kunnen treden (behoudens moderne methoden van genetische manipulatie die in de vrije natuur niet voorkomen). Al in de vorige eeuw werd daarvoor het begrip ‘baramin’ ontwikkeld (‘bara’ = scheppen en ‘min’ = aard, soort). Dit vanuit de gedachte dat God volgens Genesis de oersoorten schiep ‘naar hun aard’, waaruit dan door micro-evolutie de verdere soortenrijkdom op aarde kon ontstaan. Deze idee is nog steeds in lijn met de wetenschappelijke feiten. Het blijft ook nog denkbaar dat God de microevolutie beïnvloedt om de vorming van nieuwe soorten te bewerkstelligen, maar dat onttrekt zich uiteraard aan wetenschappelijke toetsing. Dat al die soorten DNA bevatten, waarvan de samenstelling bij verschillende soorten grote overeenkomst kan vertonen, wekt geen verwondering. Ook de moderne ontwerper gebruikt dezelfde elementen om geheel uiteenlopende creaties vorm te geven.

Naar Gods beeld

De mens is niet geschapen ‘naar zijn aard’, maar ‘naar Gods beeld’ en fossiele resten van primaten zijn dan ook òf typisch aapachtig of duidelijk menselijk. Zijn afzonderlijke schepping met zijn specifieke geestelijke vermogens heeft de mens in staat gesteld te zondigen en ook van zonde te worden verlost. Ieder, die een huisdier heeft, kent diens aanhankelijkheid en, tot op zekere hoogte, het onderling begrip. Maar er is geen gesprek mee mogelijk, zelfs niet met een papegaai. Dieren communiceren met geluiden, gebaren en mimiek, maar het in spraak formuleren van gedachten en gevoelens is voorbehouden aan de mens. Dieren kunnen ook in meerdere of mindere mate tellen, maar dat niet doorzetten tot in het oneindige, ze hebben geen besef van oneindigheid of eeuwigheid. En al vlooit en knuffelt een apin nog zo met haar jong, het blijkt dat zelfs een chimpansee zich niet in een ander kan verplaatsen: liefde is een typisch menselijk vermogen. Het zijn juist deze drie communicatieve eigenschappen van de mens, die de omgang mogelijk maken, onderling en met God.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het Nederlands Dagblad. Bron: Bruinsma, J., 2006, Mens is beeld, geen soort, Nederlands Dagblad 63 (16.316): 7.

‘Creationisme houdbaar mits huiswerk goed wordt gedaan’ – Drs. Tom Zoutewelle pleit in ID-interview voor meer academische kennis binnen het klassieke scheppingsgeloof

Onder Nederlandstalige christenen kan 2005 gezien worden als ‘Intelligent Design‘-jaar. Deze wetenschappelijke gedachte veroorzaakte een politieke rel doordat toenmalig Nederlands minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Intelligent Design zag als mogelijke brug om wetenschappers en onderwijskundigen van verschillende geloofsrichtingen met elkaar te verbinden. In het Nederlands Dagblad verscheen er in dat jaar een serie interviews met mensen die hun mening gaven over Intelligent Design. Twee interviews wil ik via deze website eruit lichten: die met drs. Tom Zoutewelle en met de nu wijlen prof. dr. Johan Bruinsma.1

Het interview met wijlen prof. dr. Johan Bruinsma (1927-2017) heb ik al besproken op deze website.2 Drs. Tom Zoutewelle studeerde biologie en geologie en is de kartrekker van Stichting Creaton. Zoutewelle is nog steeds actief op dit gebied en organiseerde vorig jaar, in samenwerking met Studiengemeinschaft Wort und Wissen, een congres over ‘De Grote Vragen’.3 In 2005 was hij ook actief binnen de Nederlandse ID-beweging. Veel deelnemers uit die tijd zijn tegenwoordig helaas opgeschoven. Tegenwoordig wordt Intelligent Design vooral nog verdedigd door Nederlandse creationisten.4 Hierbij geldt wel de regel dat alle jongeaardecreationisten menen dat er Intelligent Ontwerp in de schepping zichtbaar is, maar niet alle geleerden die Intelligent Ontwerp in de schepping detecteren jongeaardecreationisten zijn. Overigens zie je tegenwoordig ook sommige theïstische evolutionisten, zoals de Oxfordse hoogleraar theoretische natuurkunde dr. Ard Louis, weer flirten met Intelligent Design.5

Variatie binnen het basistype

Drs. Tom Zoutewelle kwam voor het eerst met ‘Intelligent Design’ in aanraking door de boeken van de bekende biochemicus dr. Michael Denton. In 1996 las de bioloog en geoloog het boek van dr. Michael Behe over niet-reduceerbare complexiteit, een concept binnen de ID-beweging. Omdat Zoutewelle al jaren een bekend gezicht is binnen het Nederlandse schepping-evolutie-debat wordt hij geïnterviewd door dr. Tjirk van der Ziel. Zoutewelle geeft aan sympathie te hebben ‘voor de gedachte dat achter de natuur een ontwerp zit’, maar geeft ook aan ‘geen behoefte aan een evolutiemodel’ te hebben. Wel ziet de geleerde een grote mate van variatie onder levende wezens. Dat kunnen we waarnemen in de natuur, maar zeker ook bij gedomesticeerde dieren.6We weten ook dat eenden, ganzen en zwanen een gemeenschappelijke voorouder hebben gehad. Creationisten noemen dat een basistype, een geschapen oervorm van waaruit soorten zijn ontstaan. Maar ik ben ervan overtuigd dat basistypen begrensd zijn in hun variatie.” Zoutewelle is het oneens met prof. dr. Cees Dekker c.s. die wél uitgaan van een evolutionaire ontwikkeling.

Te snelle draai richting theïstische evolutie

Zoutewelle vindt het bijzonder dat er (in 2005) zoveel Nederlandse academici achter het idee van ‘Intelligent Design’ staan. De geleerde ziet de manier waarop deze academici zich verdedigen als juist. “Ze praten bij voorkeur over een ontwerp, niet over een Ontwerper. De hypothese van een ontwerp kun je proberen wetenschappelijk te testen, en ik moet zeggen dat ik er veel in zie.” Zoutwelle vindt een God, die een evolutionaire ontwikkeling van het leven zou sturen, ‘wetenschappelijk gezien geen aanvaardbare optie’.7 Daarom houdt hij moeite met opinieleiders die afstand genomen hebben van het zogenoemde creationisme. ID is daarom ook geen alternatief voor het creationisme, Hij ziet het eerder als aanvullend en ziet (in de Verenigde Staten) overlap tussen ID en creationisme. “Creationisme is daar [over het ontstaan van leven] altijd veel duidelijker over geweest, bijvoorbeeld over de afzetting van aardlagen en het catastrofisme. Creationisten menen dat de zondvloed de verschillende aardlagen heeft gevormd.” In Nederland is die overlap ver te zoeken.8Aanhangers van ID maken naar mijn mening te snel een draai naar theïstische evolutie, omdat in hun ogen het creationisme heeft afgedaan. En dat is volgens mij niet waar.

Huiswerk goed doen

Volgens Zoutewelle is het zogenoemde creationisme houdbaar, als christenen tenminste ‘de moeite nemen hun huiswerk goed te doen’. Wat is dat volgens drs. Zoutewelle? “Daarmee bedoel ik: laat christenen een opleiding volgen in vakgebieden die in deze discussie relevant zijn, zoals de geologie of de paleontologie. Dan kunnen ze ook met autoriteit spreken; ze weten waar ze het over hebben.” Als studenten dan afgestudeerd zijn, dan ontdekken ze dat er allerlei gegevens zijn ‘die pleiten voor een catastrofale interpretatie van de aardlagen en haar fossielinhoud’.9 Zoutewelle heeft zelf dit fascinerende ook ervaren, maar het vergt volgens de bioloog en geoloog wel moed en doorzettingsvermogen. “Het is namelijk veel makkelijker om mee te lopen met de stroom.” Zoutewelle vindt dat je niet te snel moet rommelen aan de duidelijke lijn van schepping, zonde en verlossing. Dat levert problemen op en het ‘is geen vrijblijvende zaak’. Daarom zou hij graag zien ‘dat aanhangers van ID vasthouden aan een schepping en aan een zondvloed. Dat moeten we niet weggeven’.10 In het slot voert drs. Tom Zoutewelle nog een pleidooi voor zijn ‘oude aarde jonge schepping’-visie.11 De schepping heeft in ieder geval niet langer dan tienduizend jaar geleden plaatsgevonden, maar het heelal is volgens Zoutewelle ouder. “Ik geloof dat de zondvloed de mogelijkheid biedt om aardlagen en haar fossielen in korte tijd af te zetten.12

Voetnoten

Aanziet de vogels!

Als ik een vogelaar zie staan, vraag ik altijd wat er te zien is. Mijns inziens een gezonde nieuwsgierigheid. Op 9 januari fietste ik over het pad in de Marspolder. Zag een observerende en fotograferende vogelaar. Zij keek naar twee Barmsijzen! Ik kan me niet heugen die soort ooit gezien te hebben (ben geen soortenjager). Zij vroeg mij naar het verschil tussen de Grote en Kleine Barmsijs. Ik stond met een mond vol tanden. Op de foto ziet u een vrouwtje Grote Barmsijs (ANWB vogelgids). Volwassen mannetjes hebben rood op de borst, vrouwtjes niet. Hoewel de gevoelstemperatuur laag was, konden we toch genieten. De vogels lieten zich van dichtbij bewonderen en dankzij de zon waren ze goed te fotograferen. Ze peuterden zaadjes uit elzenproppen.

Dit winterseizoen zijn er al veel Barmsijzen gezien in ons land. Waarom verblijven er de ene winter veel en de andere winter hier weinig Barmsijzen? Komt door een wisselend voedselaanbod: bij voedselgebrek trekken Barmsijzen uit Scandinavië en Rusland weg en dat leidt elders tot een invasie.

Ja, vogels zaaien niet, maaien niet en verzamelen niet in schuren, toch voedt de Schepper ze. De vrouwelijke vogelaar bleek post-Covid te hebben. Moest helemaal stoppen met werken. Kijkt nu voor ontspanning vogels. Bijzonder. Hoe bemoedigend: de mens gaat de vogels ver te boven! De Schepper kastijdt de Zijnen, naar de wet van Zijn genade, en wel zo dat alles tot hun voordeel en nut moet meewerken. Moet: zal! Wat een vertroostende, ongelooflijke belofte.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Hebbes!, Het GemeenteNieuws 23 (3): 3.

Een vierluik naar aanleiding van ‘Genetic Entropy’ (van dr. John Sanford) – Samenvatting deel 2

Het stond nog altijd op mijn to-do-list om het boek Genetic Entropy van J.C. Sanford te lezen. Sanford is een emeritus hoogleraar aan de Cornell universiteit, een zeer gerenommeerd instituut, die de genetica van planten tot zijn vakgebied had. Hij heeft veel onderzoek verricht. Oorspronkelijk was hij evolutionist, maar hij heeft die zienswijze verlaten en is creationist. Hij heeft, inmiddels al wel heel wat jaren geleden het boek Genetic Entropy geschreven omdat hij denkt dat de genen met de tijd niet door evolutie steeds verrijkt worden, maar daarentegen aan slijtage onderhevig zijn doordat zich mutaties ophopen. In het vorige deel heb ik een samenvatting van de eerste drie hoofdstukken gegeven. Nu volgen de hoofdstukken 4, 5 en 6.

Almachtige selectie (hoofdstuk 4)

Kan de almachtige selectie redding brengen? Nee, volgens Sanford zijn de mogelijkheden van selectie heel beperkt. En hierin heeft hij volkomen gelijk. Dit is praktische kennis van planten- en dierveredeling. Getoetst aan de praktijk. Je ziet dat ook bij selectie van dieren. Men kan niet selecteren op een groot aantal eigenschappen tegelijk. Dan blijven er geen dieren over om mee te fokken. Elke serieuze dierfokker weet dit, en plantenteler ook, maar bij planten kun je ontzettend streng selecteren doordat je heel veel nakomelingen kunt maken. De consensus is dat op dit moment de menselijke soort genetisch degenereert door opeenstapeling van mutaties en weinig selectie. Dit leidt tot afname van fitness per generatie die behoorlijk snel op kan lopen. Het basale probleem met selectie is, dat selectie niet dat ene kleine effect van die ene mutatie ziet. Er zijn zoveel andere factoren die overleving beïnvloeden, dat dit kleine effect gewoonweg weg valt. “In fact, mother Nature (natural selection) never sees the individual nucleotides. It only sees the whole organism.” Hier heeft Sanford een andere visie dan iemand als Richard Dawkins. Dawkins denkt dat selectie plaatsvindt op het niveau van het gen. Maar Dawkins’ ideeën hebben geen wetenschappelijke basis. Selectie ziet het complete organisme, het fenotype en niet het genotype. Sanford gebruikt hier het beeld van het sprookje van de prinses op de erwt. Selectie is als een prinses die op een enorme stapel bedden ligt en de ene erwt moet voelen, terwijl tussendoor ook nog allerlei ander voorwerpen aanwezig zijn. Een onmogelijke opdracht. Een nog mooier voorbeeld van Sanford is dat hij evolutie vergelijkt met een studieboek dat studenten moeten bestuderen en vervolgens een tentamen maken. Nu treden er in dat studieboek elke keer dat een student hem krijgt 100 extra typefouten op. Die typefouten treden random op. Dus die zullen per keer niet heel veel effect hebben. Heel af en toe treedt er een grote fout op, maar de meesten zullen niet veel impact hebben. Vervolgens worden de boeken geselecteerd voor de volgende studentengeneratie. Selectie vindt plaats door de boeken van de studenten met de beste resultaten voor de volgende generatie te gaan gebruiken. Evolutionisten zouden zeggen dat dit dan de beste boeken zouden zijn. Dat is echter nog maar de vraag. Welke studenten de beste resultaten hebben wordt veel meer verklaard door de kwaliteiten van die studenten dan door de plaats van de typefouten in de studieboeken. De nieuwe generatie studieboeken krijgt per boek elk vervolgens ook weer 100 extra typefouten enzovoort. Volgens de evolutietheorie zou dit leiden tot de beste studieboeken die er zijn. Maar zinvol redeneren geeft aan dat dit alleen maar kan leiden tot studieboeken die uiteindelijk verzanden in een compleet rommeltje.

Een ander probleem met selectie is, dat een organisme heel veel compensatiemechanismen heeft die er toe leiden dat ondanks een heel klein gebrek in het ene systeem een organisme daar geen hinder van ondervindt, omdat een ander systeem dit opvangt. Er is homeostase en zelfregulatie. Evolutionisten ontkomen aan dit probleem door het te negeren. Men neemt een gen als eenheid van selectie en negeert dat er een compleet wezen omheen zit. Zo creëert men voor zich een schijnwereld waarin het kan gebeuren dat door selectie informatie ontstaat. De modellen van ET-genetici zijn geen getrouwe weergave van de biologische werkelijkheid.

Een ander probleem is, dat nucleotiden nooit allemaal afzonderlijk worden overgeërfd. Overerving gebeurt van grote delen van het genoom tegelijk. Nadelige mutaties zijn veruit in de meerderheid. Dit betekent dat bij het optreden vaneen positieve mutatie, er altijd een overmaat aan negatieve mutaties in de nabijheid is. Dit betekent dat als die positieve mutatie overgeërfd wordt, altijd ook meer negatieve mutaties mee geërfd worden. Als er selectie plaat zou vinden op die positieve eigenschap, dan wordt ongewild ook een reeks negatieve eigenschappen mee geselecteerd. Dit verschijnsel is goed bekend in de fokkerij. Het is er de oorzaak van dat, ook al heb je een topdier, je toch met dat dier niet onbeperkt moet fokken, omdat je dan ook negatieve eigenschappen mee fokt de populatie in.

Sanford noemt drie specifieke selectieproblemen:

1) Selectie is kostbaar. Er moet in biologische zin wat voor opgeofferd worden. Een gedeelte van de zich voortplantende populatie moet worden verwijderd, maar dat zijn wel individuen waarin energie is geïnvesteerd. Haldane, een beroemd ET geneticus berekende dat van de menselijke populatie slechts 10% zou kunnen worden gebruikt voor selectie. Eerst moeten alle ander kosten voor het bestaan worden betaald, dan is er pas ruimte voor selectie. Daarnaast is fitness een eigenschap die een heel lage erfelijkheidsgraad heeft. Erfelijkheidsgraad is een erg bekende term bij fokkers. Het geeft aan in welke mate een eigenschap beïnvloed wordt door genetica. Melkgift heeft bijvoorbeeld een hoge erfelijkheidsgraad, wel 0.4. Daar kun je goed op selecteren. Maar fitness heeft dus een lage erfelijkheidsgraad. Daar kun je slecht op selecteren, want de variatie waar je op selecteert wordt veroorzaakt door andere factoren. Kimura zou een erfelijkheidsgraad voor fitness berekend hebben van 0.004, dus vrijwel 0.

2) Selectie kan verborgen mutaties niet waarnemen. Ze zijn onzichtbaar voor selectie. Selectie kan alleen plaatsvinden op het fenotype. Er zijn miljoenen mutaties aanwezig in het genoom. Allemaal in onderlinge interactie. Selectie kan die niet onderscheiden. Selectie kan geen onderscheid maken tussen good en bad guys.

3) Met betrekking tot mensen is er het probleem dat het niet ethisch is om van mensen met gering nadelige mutaties te vergen dat ze zich van voortplanten onthouden. Hitler heeft het gruwelijke experiment uitgeprobeerd. Het is een ramp. Kunstmatige selectie is beperkt in zijn mogelijkheden maar natuurlijke selectie is nog veel beperkter in zijn mogelijkheden. Natuurlijke selectie moet namelijk onder veel ongunstiger omstandigheden functioneren dan kunstmatige selectie.

Kunnen de problemen worden opgelost?

Stelt de vraag of de problemen voor genomische selectie kunnen worden opgelost. Het antwoord van Sanford is dat selectie het genoom niet kan redden. Mensen nemen vaak eenvoudigweg aan dat, als je kunt selecteren tegen een mutatie, je ook kunt selecteren tegen alle mutaties die optreden. Dat is echter een onzinnige extrapolatie. Als je één bal in de lucht kunt houden, kun je niet om die reden ook 300 ballen tegelijk in de lucht houden. Je moet echt kijken op het niveau van het hele genoom. Vooraanstaande genetici weten van het probleem maar het wordt regelmatig onder het tapijt geveegd omdat het onoverkomelijke problemen geeft voor de evolutietheorie. Het functionele genoom is naar nu blijkt vele malen complexer en groter dan men eerder ooit voorspelde. Dat zorgt er voor dat het percentage mutaties dat informatie kan toevoegen uiterst klein is. Zoals gezegd hebben we niet alleen 100 mutaties van onze ouders, maar ook die van onze grootouders, overgrootouders enzovoort.

1) Als we kijken naar de kosten van selectie. We hebben allemaal ettelijke mutaties van onze voorouders, maar anderen hebben weer heel andere mutaties van hun ouders gekregen. Samen hebben we enorme aantallen mutaties in onze genen. Wie is dan de mutant die weggeselecteerd zou moeten worden? We zijn allemaal mutanten. Toch kunnen we, om de menselijke bevolking in stand te houden, niet meer selecteren dan ongeveer 33% van de bevolking. Daarmee neemt toch per generatie het aantal mutaties steeds meer toe.

2) Hoewel selectie in staat is effectief de weinig frequent optredende erg schadelijke mutaties te elimineren, ziet selectie juist de heel veel voorkomende gering schadelijke mutaties niet. Die blijven zich dus ophopen. Toch zijn het die bijna-neutrale maar schadelijke mutaties die wel echt informatie beschadigen. Dit is heel anders bij bacteriën. Bacteriën kunnen zich zo snel vermeerderen dat ze veel grotere aantallen hebben voordat ze muteren. Daar kan selectie dus bijzonder goed zijn werk doen. EvE: Koonin gaat in zijn boek The logic of chance op dit terrein verder, waar hij aangeeft dat bacteriën DNA moeten uitwisselen omdat anders onherroepelijk hun DNA degradeert. Maar mensen zijn geen bacteriën en hebben hun eigen beperkingen. Er zijn dus enorme aantallen mutaties tegelijkertijd en natuurlijke selectie werkt ook op enorme aantallen mutaties tegelijkertijd. Per mutatie is er bijna geen effect, dat versterkt het effect dat de mutaties effectief bijna neutraal worden. Maar selectie heeft wel een stabiliserend effect. Anders zou het genoom nog veel sneller vervallen. Factoren die niet helpen zijn epistase en genetic drift.

3) Een derde probleem is selective interference. Dat betekent dat als je selecteert voor een bepaalde eigenschap je er een negatieve andere eigenschap gratis bij krijgt. Bij selectie op miljoenen mutaties, wordt deze factor duizelingwekkend groot.

4) Selective interference treedt ook op doordat bepaalde functies fysiologisch met elkaar verbonden zijn. Als er dan geselecteerd wordt op een goede eigenschap, dan komt de nadelige automatisch mee. Dat is niet te scheiden. Ook in het genoom zijn bij overerving gebieden met elkaar verbonden. Het humane genoom bestaat uit ongeveer 100.000 tot 200.000 bouwstenen. Omdat de weinige goede mutaties altijd gecombineerd zijn met een veelvoud aan nadelige mutaties is het duidelijk dat elk van de bouwstenen aan verval onderhevig is. “The extinction of the human genome appears to be just as certain and deterministic as the death of organisms, the extinction of stars, and the heat death of the universe”.

Genetische ruis (hoofdstuk 6)

Laten we eens wat beter kijken naar ruis. Als we bijvoorbeeld een radio ontvangen en er komen allerlei radiogolven doorheen, dan creëert dat ruis. Ruis leidt tot verlies van informatie. Een zwak signaal wordt al snel door ruis vernield, een sterk signaal wat minder snel. Een lage signaal-ruis-verhouding leidt altijd tot verlies aan informatie. Dan helpt het niet als we de radio harder zetten, want we versterken dan de ruis net zo erg als het signaal. Om geen informatieverlies te hebben moeten we dus een hoge signaal-ruis-verhouding hebben. Als we naar het genoom kijken, dan zien we een heel lage signaal-ruis-ratio als we willen selecteren voor een groot aantal mutaties tegelijkertijd. In de genetica wordt de signaal-ruis-verhouding weergegeven met de term erfelijkheidsgraad. De erfelijkheidsgraad geeft eenvoudigweg weer in welke mate variatie in een eigenschap wordt veroorzaakt door genetische en in welke mate door andere factoren. Voor IQ is de erfelijkheidsgraad best wel hoog, meer dan 50%. Maar voor fitness is deze heel laag, zo laag, dat deze bijna niet te meten is. Vroeger dacht men dat de lage erfelijkheidsgraad werd veroorzaakt doordat selectie in het verleden zo efficiënt was, dat er in de populatie geen genetische variatie aanwezig was. Maar die naïeve gedachte is niet meer geldig. We weten dat hogere dieren en de mens hoge mutatiegraden hebben. Gezonde natuurlijk populaties zijn veelal genetisch heel divers. Het is niet de afwezigheid van genetische variatie, maar het is de aanwezigheid van teveel ruis, die de lage erfelijkheidsgraad veroorzaakt. “Low heretability means that selecting away bad phenotypes does very little to actually eliminate bad genotypes.

Ten eerste is er een grote invloed van toeval. Net, of je beukennootje op een goede plek valt of niet. Het is meer selectie van de gelukkigste dan selectie van de beste genotype. Daarnaast is gemiddeld zeker 50% van de fenotypische variatie sowieso het gevolg van de omgeving en niet van het genotype. Daarnaast is er ook interactie tussen genotype en de omgeving. In de ene omgeving is het ene genotype net in het voordeel en in de andere omgeving een ander genotype. Daarnaast is er ook niet-overerfelijke genetische variatie. Dat zijn epigenetische effecten, epistatische effecten, dominantie effecten en genetische effecten als gevolg van cyclische selectie. De enige genetische variatie die erfelijk is, is wat genoemd wordt additieve genetische variatie. En die is voor fitness zeer gering. Zo gering, dat slechts 1 persoon van de 1000 over zou blijven voor selectie, als je erop zou selecteren. Een eigenschap zoals fitness heeft een lage erfelijkheidgraad, maar een enkele nucleotide heeft een nog veel lagere erfelijkheidsgraad. Te laag om te meten. Een nucleotide drijft als het ware in een oceaan van ruis. Een belangrijke bron van ruis is, dat er in de natuur sprake is van waarschijnlijkheidsselectie en niet van truncatie selectie. Dit betekent dat bij natuurlijke selectie de organismen met betere eigenschappen een betere kans hebben zich voort te planten, maar dat hoeft niet. Bij kunstmatige truncatie-selectie kan selectie veel strenger zijn. Daar kun je er voor kiezen om echt alleen maar met de beste organismen door te gaan. Waarschijnlijkheidsselectie is erg fuzzy en inefficiënt. De wat beter zwemmende garnaal die midden in de school zit die in een enorme slok door een walvis naar binnen wordt geschept, heeft weinig aan z’n betere zwemvermogen gehad. Ook hier zien we weer, dat het meer overleving van de gelukkigste is dan overleving van de best aangepaste. Sanford schat in dat 50% van het reproductiefalen onafhankelijk is van het fenotype. Dus gewoon domme pech. EvE: en ik denk dat het in de natuur nog hoger is.

Er is een derde niveau van genetische ruis en dat is gametic sampling ofwel toevalsprocessen die optreden in kleine populaties. Dit wordt ook genetic drift genoemd. In kleine populaties kan dit selectie volledig overrulen. Dit is van belang in bedreigde soorten en kan leiden tot mutational meltdown (EvE: Ik heb gelezen dat gedacht wordt dat dit de oorzaak was van het uitsterven van de laatste mammoeten een paar duizend jaar geleden op Wrangel Island). Populatiegenetici nemen vaak juist deze vorm van ruis mee in de berekeningen van hun modellen. Ze kunnen in modellen met populatiegroottes spelen en zo periodes genereren van weinig individuen en dus weinig selectie en andere periodes met meer individuen en dus meer selectie. Andere oorzaken van ruis worden dan niet verdisconteerd. Die andere oorzaken van ruis worden ook veel minder tegengegaan bij een grote populatie. In feite zorgen grote populaties voor meer ruis. Ze leven tenslotte in een gevarieerdere omgeving.

Wat zijn de consequenties van al die ruis? Deze zorgt ervoor dat de no-selection box van Kimura erg groot wordt. Door het gebrekkige verband tussen genotype en fenotype en tussen fenotype en reproductiesucces. Selectie verknoeit de meeste energie aan ruis en niet aan het kiezen van het beste genotype.

Hebbes!

Kokmeeuwen zoeken graag voedsel in waterrijke graslandgebieden. En die zijn er de laatste tijd volop in ons Rivierengebied nu het water al weken hoog staat in de rivieren en binnendijks de hoeveelheid kwelwater toeneemt. De afgelopen weken heb ik wat meer dan anders gelet op meeuwen.

Regelmatig zijn grote groepen Kokmeeuwen zwermend boven of foeragerend in de drassige weilanden te zien. Menig regenworm kruipt bij het natter worden van het grasland de grond uit. En dat hebben spreeuwen en meeuwen in de gaten. Heerlijk met elkaar stappend door het drassige weiland op zoek naar een gezond eiwithapje!

Op de foto ziet u twee Kokmeeuwen. De voorste is een jong van vorig jaar, een juveniel. Dit is te zien aan de bruine vleugeltekening en de roze poten en snavel. De andere is een volwassen vogel in winterkleed. De meeuw heeft aan weerskanten van de kop een duidelijke donkere oorvlek, ongeveer waar de oren zitten. Het lijkt alsof de vogel een koptelefoontje op heeft. Verder heeft een adulte vogel rode poten en snavel. De chocoladebruine kop (vaak zwart lijkend) komt in het voorjaar weer tevoorschijn: in het broedseizoen past het broed- of zomerkleed.

U ziet dat de adulte vogel een regenworm beet heeft en deze niet loslaat. Hebbes! Regenwormen staan aan de basis van vele voedselketens en dienen als voedsel voor veel vogelsoorten. De kans is groot dat als de worm afbreekt, deze dood gaat. Zo gaat dat in een voedselketen: het is een ketting van eten en gegeten worden.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Hebbes!, Het GemeenteNieuws 23 (2): 5.

Een vierluik naar aanleiding van ‘Genetic Entropy’ (van dr. John Sanford) – Samenvatting deel 1

Noot van de redactie: Nog niet zo lang geleden verscheen het boek ‘En God zag dat het goed was’. Een boek waarin vooral voorstanders van een vorm van theïstische evolutie (hetzij door directe verbinding, hetzij door boedelscheiding) schrijven over oorsprongsvragen. Kort nadat het boek verschenen was en voordat er een studiedag belegd werd, besloot ‘Stichting Logos Instituut’ om iedere medewerker aan het boek (of spreker op de studiedag) een exemplaar van ‘Genetic Entropy’ te sturen en zo de auteurs allereerst erop te wijzen dat menselijke evolutie biologisch niet werkt en ten tweede te laten zien dat er alternatieven zijn voor Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Het persbericht hebben wij onlangs ook gedeeld via deze website. Er kwam geen enkele inhoudelijke reactie van de voorstanders van een vorm van theïstische evolutie, laat staan dat het gebodene weersproken of zelfs weerlegd werd. Bij enkelen kon er gelukkig wel een bedankje vanaf, maar daar bleef het bij. Dr. ir. Erik van Engelen werpt met zijn vierluik nieuw licht op deze publicatie. Wie weet komen de waarde opponenten nu wel met een reactie!

Inleiding

‘Genetic Entropy’. “Genen worden met de tijd niet door evolutie steeds verrijkt, maar zijn, daarentegen, aan slijtage onderhevig zijn doordat mutaties ophopen.”

Het stond nog altijd op mijn to-do-list om het boek ‘Genetic Entropy‘ van J.C. Sanford te lezen. Sanford is een emeritus hoogleraar aan de Cornell University, een zeer gerenommeerd instituut, die de genetica van planten tot zijn vakgebied had. Hij heeft veel onderzoek verricht. Oorspronkelijk was hij evolutionist, maar hij heeft die zienswijze verlaten en is creationist geworden. Hij heeft, inmiddels al wel heel wat jaren geleden, het boek ‘Genetic Entropy‘ geschreven, omdat hij denkt dat de genen met de tijd niet door evolutie steeds verrijkt worden, maar, daarentegen, aan slijtage onderhevig zijn doordat mutaties ophopen. In de herfstvakantie heb ik de tijd gevonden om het boek uit te lezen. Het is een interessant werk. Niet buitengewoon diepgravend of technisch. Voor een niet-ingewijde in het vakgebied eigenlijk ook wel goed te volgen. Het is opvallend dat hij eigenlijk geen grote nieuwe inzichten geeft. Wat hij vertelt is zo’n gewoon standaard genetica, maar dan op zo’n wijze verwoord dat het duidelijk maakt dat ons genoom niet door evolutie steeds meer informatie verkrijgt. Veel dingen wist ik eigenlijk al wel, maar enkele zaken had ik me vooraf niet zo gerealiseerd, zoals bijvoorbeeld het principe, dat selectie plaatsvindt op het fenotype en niet op het genotype, maar dat, voor opgaande evolutie, een verbetering van het genotype nodig is. Een zwakte van het werk van Sanford is, dat hij in sommige uitspraken net wat té extreem is. Zo stelt hij dat er geen voordelige mutaties zijn. Die zijn er natuurlijk wel, ook al zijn die ver in de minderheid ten opzichte van de nadelige mutaties. Hij weet dat soort dingen zelf ook wel, maar zet vanwege retorische redenen zijn punt wat extremer neer dan nodig is. Dat is jammer, want het is niet nodig en maakt hem vatbaar voor commentaar. Selectie is gemiddeld genomen bij lange na niet in staat om alle nadelige mutaties te elimineren, laat staan dat selectie in staat is om voordelige mutaties te laten accumuleren. Dat komen we ook tegen bij zijn uitspraken over de evolutie van het griepvirus. Het griepvirus H1N1 zou volgens hem in degeneratie zijn. Ik denk niet dat daar sprake van is. Ook is verminderde ziekte door griep geen symptoom dat het genoom van een virus zou degenereren. Het is immers niet het levensdoel van een virus om mensen ziek te maken. Afgezien van deze kanttekeningen is het boek van Sanford lezenswaardig en zie je, ook op internet, dat er eigenlijk geen gefundeerde weerleggingen zijn van de kern van zijn betoog.

Geen blauwdruk (hoofdstuk 1)

In hoofdstuk 1 legt Sanford uit dat het genoom van een organisme geen blauwdruk is maar een handleiding. Het genoom bevat een handleiding vol met instructies over hoe de cel en uiteindelijk het geheel van de cellen, het lichaam, moet worden opgebouwd en moet werken. Deze handleiding is heel erg groot. Voor de mens bestaat die uit een paar miljard letters. Eigenlijk is ons genoom niet te vergelijken met een boek, maar met een complete bibliotheek met boeken, met hoofdstukken, met alinea’s, met zinnen en woorden. Sanford benadrukt hoe ontzettend veel informatie in het genoom aanwezig is, en dat er sprake is van data-compressie van informatie die op veel verschillende manieren gelezen kan worden en tot verschillende functionele uitkomsten leiden. Het is geen lineaire, maar een 3D-architectuur met gebieden die wel-, en gebieden die niet afgelezen worden. Gebieden die naar voren afgelezen worden maar die ook achterwaarts afgelezen kunnen worden en dan ook functionele waarde hebben. Waar komt al die informatie vandaan? En hoe kan het worden onderhouden? Dat is de mysterie van het genoom.

Volgens Sanford is het belangrijke primaire axioma binnen de biologie: “Life is life because random mutations at the molecular level are filtered through a reproductive sieve acting on the level of the whole organism.” Hij ondergraaft dat axioma. Hij stelt de vraag hoe random mutaties ertoe kunnen leiden dat uit eenvoudige organismen complexe organismen ontstaan. “Isn’t it remarkable that the primary axiom of biological evolution essentially claims that typographical errors and limited selective copying within an instruction manual can transform a wagon into a spaceship in the absence of any intelligence, purpose, or design? Do you find this concept credible?” Dat is op zich ook ongeloofwaardig. Nu zullen evolutionisten zeggen dat deze uitspraak geen axioma is, maar een uitkomst van gedegen wetenschappelijk onderzoek. Ook dan is Sanford al tevreden, want dan kan er tenminste over gesproken worden. Persoonlijk denk ik niet dat deze stelling in officiële zin een axioma is, maar wel dat ze in praktische zin vaak deze functie vervult.

Zijn alle mutaties goed? (hoofdstuk 2)

Hoofdstuk 2 gaat erover of mutaties goed zijn. Het antwoord van Sanford is dat random mutaties altijd informatie vernielen. Mutaties zijn typefouten in het levensboek. Dat veroorzaakt schade. Dat zien we in het verouderingsproces. Dat proces wordt in gang gezet door mutaties. Vrijwel alle mutaties zijn schadelijk. Dat zien we alleen al als we kijken hoe ijverig wetenschappers zoeken naar mutaties die voordelig zijn, en hoe weinig ze daarvan vinden. Vrijwel altijd blijkt de “voordelige” mutatie een verlies aan informatie te zijn die voor het individu in dit geval dan toevallig goed uit komt. Dat mutaties nadelig zijn wordt duidelijk als de metafoor van de handleiding wordt gebruikt. Zelden wordt een handleiding beter als er typefouten in komen te staan. Laat staan als er bij elke keer als de handleiding opnieuw wordt gedrukt er weer nieuwe kopieerfouten bij komen. Een belangrijk punt van Sanford is dat bijna alle mutaties, heel weinig negatief effect hebben, maar tóch een negatief effect. Net als het roesten van een auto. Een enkel roestspikkeltje doet geen kwaad. Dit is een belangrijke gedachte. Evolutionisten stellen dat veel mutaties volstrekt neutraal zijn. Dan ontstaat daaruit een pool van info die wellicht voordeel kan opleveren. Voor Sanford zijn typefouten in de handleiding nooit volledig neutraal. Er verandert altijd wat. Een belangrijk punt hier is dat Sanford aanneemt dat het genoom voor het grootste deel functioneel is. Als iets functioneel is, dan is de kans dat het door een mutatie verandert tot iets minder functioneels levensgroot. “It is becoming increasingly clear that most, or all of the genome is functional. Therefore, most mutations in the genome must be deleterious”. Evolutionisten beschouwden vanouds het grootste deel van het genoom als junk, rommel. Dan zijn mutaties daarin niet nadelig. Maar de gedachte dat het grootste deel van het genoom junk is, is volledig achterhaald. Voordelige mutaties zijn in de ogen van Sanford dermate zeldzaam, dat die in modellen gewoon kunnen worden genegeerd. Die spelen geen rol. Belangrijk in de redenatie van Sanford dat juist heel licht negatieve mutaties heel vaak voorkomen en dat juist die mutaties niet kunnen worden weggeselecteerd. Hij maakt hier gebruik van gegevens van Kimura. Kimura definieert een near neutral box, dat zijn mutaties die zo weinig negatief effect hebben (en dat zijn verreweg de meeste mutaties), dat Kimura deze volledig neutraal noemt, maar dat is volgens Sanford incorrect. Ook de zeldzaam optredende voordelige mutaties vallen grotendeels in de near neutral box en die kunnen dus ook niet geselecteerd worden. Ze hebben te weinig effect om door de omstandigheden gezien te worden. “Everything about the true distribution of mutations argues against mutations leasing to a net gain in information, as needed for forward evolution”. Selectie heeft het druk met het selecteren van nadelige mutaties.

Hoeveel mutaties kan een genoom aan? (hoofdstuk 3)

Hoeveel mutaties is teveel? Het menselijk genoom muteert te snel. Men heeft zich al langere tijd geleden zorgen gemaakt over het idee dat zich in het menselijke genoom nadelige mutaties ophopen. Een mutatieopeenhoping van 0.12 tot 0.3 per persoon per generatie was al zorgelijk. Want die moet wel weer door selectie verwijderd worden, wil men voorkomen dat het DNA in de loop van de tijd achteruit gaat. Lang werd gedacht dat een mutatiesnelheid van 1 per persoon en generatie het maximum zou kunnen zijn wat de menselijke soort aan zou kunnen. Nu is het echter common sense dat het aantal mutaties 100 per persoon per generatie is. We hebben dus 100 mutaties van onze ouders, maar 100 ook van onze grootouders en verder en verder en verder terug. Die kunnen we natuurlijk nooit allemaal uitselecteren. Daar zitten grote en kleine mutaties bij. Ook mitochondrieel DNA heeft één mutatie per persoon per jaar. Mitochondriën recombineren niet, die krijg je alleen van je moeder. Dat leidt tot een probleem dat Muller’s ratchet wordt genoemd. Het DNA kan nooit verrijkt worden maar moet degraderen en informatie die verloren is gegaan, krijg je nooit terug. Het is mooi dat in wetenschappelijke artikelen over Muller’s ratchet exact dezelfde redenatie als van Sanford terug te zien is.

Op zoek naar moraal in de dierentuin – Twee jonge chimpansees geboren in Burgers’ Zoo

Sinds het najaar van 2023 hebben we als gezin een abonnement op de dierentuin Burgers’ Zoo te Arnhem. Een dierentuin waar de verschillende aangelegde ecosystemen opvallend en indrukwekkend zijn. Deze dierentuin is absoluut een aanrader en de bestudering van het geschapene leidt tot verwondering. De dierentuin heeft ook een chimpanseegroep en daar zijn het afgelopen jaar twee jongen geboren. Deze groep werd bekend vanwege het onderzoek van dr. Frans B.M. de Waal en zijn boek ‘Chimpansee-politiek’.1

Op zoek naar moraal in het chimpanseeverblijf? De chimpansees waren vanwege de kou alleen binnen te zien. Foto genomen door Jan van Meerten op 6 januari 2024.

Twee jongen

Burgers’ Zoo doet met de chimpansees mee aan een Europees populatiemanagementprogramma. Ze willen met name met de West-Afrikaanse ondersoort gaan fokken, omdat dit ondersoort kritisch bedreigd is. Afgelopen jaar was het een bijzonder vruchtbaar jaar voor de dierentuin. Op 30 september 2023 werd er een mannetjeschimpansee geboren2 en op 28 oktober 2023 een vrouwtjeschimpansee.3 De chimpanseejongen zijn nu publiek te zien. Eén ervan hebben we zaterdag ook gezien. De geboorte van het laatste jong is bijzonder, omdat de moederchimpansee nog niet zo lang in de dierentuin is.4 Chimpansee Laura is afkomstig uit de Deense dierentuin van Aalborg. Een aantal individuen van deze groep zijn al hoogbejaard (boven de 35 of 40 jaar). Het babymannetje is een zoon van de wereldberoemde chimpansee Tushi. Deze chimpansee werd wereldberoemd nadat zij met een tak een drone uit de lucht had geslagen.5

Chimpanseemoraal?

Dierentuinen die in het bezit zijn van chimpansees of bonobo’s, kunnen het vaak niet laten om aan de aangeboden informatie over deze dieren, naturalistische natuurfilosofie over menselijke evolutie toe te voegen.6 Als zouden deze dieren een gemeenschappelijke voorouder hebben met mensen. Op de informatieborden bij deze dieren in Burgers’ Zoo is, bijzonder genoeg, geen dergelijke pontificale naturalistische natuurfilosofie te vinden. Er wordt feitelijke informatie gegeven en de borden geven zelfs aan dat al lijken ‘chimpansees (…) best veel op mensen’ er toch ook verschillen zijn. Op de website van de dierentuin wordt daar meer van zichtbaar. Zo wordt er aangegeven dat het DNA van chimpansees voor zo’n 98,5% overeenkomt met dat van mensen. Dat sommige creationistische genetici vraagtekens bij dit percentage zetten, daar lees je dan weer niets over.7 Daarnaast wordt beweerd dat chimpansees ‘dus ook nauwe familie van de mens, zelfs nauwer dan van de gorilla’ zijn.8 Uitgaande van de Schrift kunnen chimpansees (dieren) en mensen geen familie van elkaar zijn. De landdieren werden apart van de mens geschapen en de schepping van de mens (waarover te lezen is in Genesis 1 en 2) was een speciale scheppingsdaad van God. Vanwege deze basisovertuiging zullen creationisten deze evolutionaire voorstellen afwijzen, hoe sterk deze voorstellen ook kunnen overkomen. Helaas lees je nergens iets over het scheppingsalternatief voor dit evolutionaire verhaal.

Bord met daarop de memorabele momenten uit de chimpanseegroep van ‘Burgers’ Zoo’. Foto genomen door Jan van Meerten op 6 januari 2024.

Naast de bovenstaande evolutionaire informatie wordt er aandacht besteed aan het onderzoek van dr. Frans de Waal onder leiding van gedragsbioloog dr. Jan van Hooff.9 Dat is begrijpelijk want daardoor is deze chimpanseegroep wereldberoemd geworden. Zeker na verschijning van het boek ‘Chimpansee-politiek’ (geschreven door De Waal). Hij ontdekte, volgens een informatiebord, ‘in Burgers’ Zoo, dat chimpansees intelligent en empathisch genoeg zijn om zich na een ruzie met elkaar te verzoenen’. De Waal deed van 1975 tot en met 1981 onderzoek naar de chimpansees van Burgers’ Zoo.

Dr. Frans B.M. de Waal is etholoog en primatoloog. De geleerde heeft veel boeken geschreven over sociobiologie en evolutionaire ethiek.10 De Waal noemt zichzelf een apatheïst.11 Apatheïsme is een pragmatisch atheïsme waarbij het bestaan van God niet relevant wordt geacht.12 De Waal ziet religie daarom vooral als sociologisch verschijnsel.13 Moraal is daarom ook niet afkomstig van God, maar bestond in de evolutionaire geschiedenis al vér voordat de mens ten tonele verscheen. Door het bestuderen van bonobo- en chimpanseegroepen proberen deze gedragsbiologen ‘bewijs’ te vinden dat moraal zonder God kan bestaan. De Waal heeft daar ook over geschreven, bijvoorbeeld in de boeken ‘De aap en de filosoof’ (2009) en ‘De Bonobo en de tien geboden’ (2013). Het laatstgenoemde boek werd ook in de Gereformeerde Gezindte bekend doordat er over geschreven werd, bijvoorbeeld door theoloog en godsdienstfilosoof dr. Gert A. van den Brink.14 (Theïstische) evolutionisten waren not-amused en reageerden hierop. Hoewel bijvoorbeeld dr. Brent Cook15 en dr. Jerry Bergman16 wel eens geschreven hebben over het werk van dr. De Waal, is er geen officiële creationistische publicatie bekend die alle evolutionaire claims van De Waal weerspreekt. Het zou daarom goed zijn dat een creationair etholoog zich verdiept in de werken van dr. De Waal en deze werken weerspreekt in een zelfstandige publicatie (monograaf of boek).

Dr. Gert A. van den Brink schreef in 2013 naar aanleiding van ‘De Bonobo en de Tien Geboden’ een artikel in het Reformatorisch Dagblad. Van den Brink geeft in het artikel aan sciëntisme te zien bij De Waal. Alle vragen zouden volgens De Waal door de natuurwetenschappen beantwoord kunnen worden, zelfs religieuze en ethische. Het valt Van den Brink op dat er in de literatuurlijst geen enkel recent filosofisch of wijsgerig-theologisch te vinden is “De Waal kijkt naar zijn aapjes en hoeft de boeken niet meer te lezen.” De theoloog en godsdienstfilosoof geeft aan dat De Waal antropocentrisch naar dieren kijkt. “We zullen (…) per definitie nooit weten of dieren vanbinnen net zo in elkaar zitten als wij.” Dr. De Waal gaat daarmee a priori uit van de evolutionaire basisovertuiging. Hij poneert dit echter als vaststaand feit. Bovendien herdefinieert De Waal ‘moraal’. “Hij herdefinieert moreel goed gedrag (…) tot sociaal wenselijk gedrag.” Ten slotte versimpelt De Waal, volgens Van den Brink, ‘godsdienst tot een waarneembare religieuze praktijk’. Dat leidt tot een logische onmogelijkheid. “Van De Waal mag je God wel dienen als je maar niet gelooft dat Hij bestaat.” Het valt op dat De Waal de Tien Geboden noemt in de titel van zijn boek, ‘maar waar blijft de eerste tafel van de wet?’ Niet iedereen was gecharmeerd van de kritiek van dr. Van den Brink. Hij kreeg commentaar van de biologen Gert Korthof17 en dr. René Fransen18 en van theoloog en godsdienstfilosoof dr. Taede Smedes.19 Lezenswaardig is de uitgebreide Nederlandse discussiesamenvatting (breder dan de discussie met dr. Van den Brink) van filosoof Paul Delfgaauw.20 De (discussie over de) zoektocht naar moraal in de dierentuin is in ieder geval nog lang niet afgelopen.

Voetnoten

Chimpansee haalt op 10 april 2015 drone naar beneden met een tak

Op 10 april 2015 haalde een chimpansee van Burgers’ Zoo een drone met een tak naar beneden. Men was voor het tweede seizoen van het programma Natuurlijk opnames aan het maken. Volgens de dierentuin laat dit zien hoe intelligent ze zijn. Ze zagen het vliegtuigje en bewapening volgde. Hieronder is de video, die al meer dan 3,5 miljoen keer werd bekeken (!), te bekijken. De achtergrondmuziek staat wel erg hard, maar het geluid kan worden uitgezet zonder dat de film aan ‘kijkwaardigheid’ wordt inboet.1

Onder de video staat een beschrijving: “Eén van de chimpansees zat hoog in een boom met een lange tak. Ogenschijnlijk zeer rustig en tevreden dommelend in de ochtendzon liet de mensaap de drone nieuwsgierig opnames maken. Vanuit de ooghoeken hield de chimpansee echter alles haarscherp in de gaten. Geduldig wachtte de mensaap totdat de drone net iets te dichtbij kwam… Razendsnel sloeg de chimpansee toe met de lange stok die ze voor het lichaam verborgen hield! Met een voltreffer sloeg het dier de drone naar beneden, waar zijn groepsgenoten de ‘prooi’ snel overmeesterden. Omdat de camera tijdens het hele actiemoment bleef draaien, leverde dit ondanks de compleet vernielde drone en GoPro toch nog heel bijzondere beelden op!

Voetnoten